Upload
brianjrose
View
275
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Kennis-theorie en "Verstaan"-theorie / Erkenntnistheorie und VerständnistheorieAuthor(s): Richard Müller-FreienfelsSource: Synthese, Vol. 3, No. 7 (1938), pp. 301-318Published by: SpringerStable URL: http://www.jstor.org/stable/20113624Accessed: 27/04/2009 04:17
Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of JSTOR's Terms and Conditions of Use, available athttp://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp. JSTOR's Terms and Conditions of Use provides, in part, that unlessyou have obtained prior permission, you may not download an entire issue of a journal or multiple copies of articles, and youmay use content in the JSTOR archive only for your personal, non-commercial use.
Please contact the publisher regarding any further use of this work. Publisher contact information may be obtained athttp://www.jstor.org/action/showPublisher?publisherCode=springer.
Each copy of any part of a JSTOR transmission must contain the same copyright notice that appears on the screen or printedpage of such transmission.
JSTOR is a not-for-profit organization founded in 1995 to build trusted digital archives for scholarship. We work with thescholarly community to preserve their work and the materials they rely upon, and to build a common research platform thatpromotes the discovery and use of these resources. For more information about JSTOR, please contact [email protected].
Springer is collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Synthese.
http://www.jstor.org
?Rennis-theorie en 'verstaan'-theorie" luidt het opschrift van de hieronder-afgedrukte studie van Richard M?ller-Freienfels. Het Duitsche ?verstehen"' heeft de laatste
decennia voor vele psychologen en wijsgeeren een nieuwe, maar niet voor alien dezelfde,
beteekenis gekregen. Het ,,erkl?ren und verstehen" is uitgegroeid tot een probleem, waarover het laatste woord nog niet gezegd is. Wij sneden dit onderwerp aan in een
artikel (?Synthese", jrg. 1937, blz. 146 e.V.), dat met de volgende woorden eindigde: ?Alvorens ons aan een definitie van dit begrip (n.l. ?verstaan") te wagen, zullen wij de opvattingen weergeven van de voornaamste psychologen en wijsgeeren, die zieh met
het probleem van het verstaan ernstig hebben bezig gehouden". Tot deze psychologen en wijsgeeren behoort Richard M?ller-Freienfels. Gaarne dragen wij een deel van
onze taak aan dezen denker over.
Red.
Kennis-theuric en ?Verstaan"-th?orie.
Overzicht van den inhoud
I. De grenzen der kennistheorie II. De genese van het ?verstaan" III. Kennen en ?verstaan" IV. Principieele uiteenzetting van het
?verstaan" V. Het ?verstaan" in wetenschap en
wijsbegeerte
KENNIS-THEORIE EN ?VERSTAAN'-THEORIE
door Prof. Dr. RICHARD M?LLER-FREIENFELS (Berlijn) I. De grenzen der kennistheorie.
Niet alleen waarheden, ook clwalingen kunnen ?opgang maken", en
de dwalingen van gro?te denkers hebben eeuwen lang menige wetenschap
op een dwaalspoor gebracht. Bij alle waardeering voor de kennistheorie
van Kant zal men thans moeten erkennen, dat in haar grondslagen een
eenzijdigheid schuilt, ten gevolge waarvan gro?te ken-gebieden met Kant's
categorie?n niet zijn te bereiken. Verder zijn er de gebieden, voor
welke deze categorie?n pasklaar zijn gemaakt, maar die er niet vol
doende door belicht worden. De eenzijdigheid van Kant ligt hierin,
dat hij de kenvormen der mathematische natuurwetenschap tot grond vormen van alle kennis nam; daarom is zijn kennistheorie niet toereikend
voor de biologie en n?g minder voor de ge^teswetenschappen! Dit is
tegen het eind van de negentiende eeuw duidelijk gebleken, al kwam een
algemeen-geldige th?orie van het geesteswetenschappelijk kennen en ?ver
staan" in weerwil van het werk van Dilthey, Rickert en hun leerlingen
301
nog niet tot stand. Door deze eenzijdigheid werd ook Kant's th?orie van
het physische kennen bovenmate verengd en heeft zij gebreken, die door
zijn navolgers niet verholpen konden worden, wijl ze de eenzijdigheid van Kant's vooropstellingen niet eens zagen en derhalve niet vermeden.
Daarom dient te worden ingezien, dat het physische kennen, waar
van Kant uitgaat en dat op het kennen van ?dingen" en van de zieh
aan hen voltrekkende mechanische processen is gericht, een zeer bijzonder
geval van kennen is
? noch de grondvorm, noch de oervorm van het
kennen ? en dat men nooit van de kennis van ?dingen" uit tot een
th?orie van het op het innerlijk leven gericht verstaan van menschen en
andere wezens kan komen. Veeleer toont de studie zoowel van de ont
wikkeling van den menschelijken geest in het groot als de ontwikkeling van den geest bij het individu ondubbelzinnig aan, dat kennis van den
mensch ouder is dan kennis van het ?ding", en dat zieh het kennen van
?dingen" pas langzamerhand losmaakt van het kennen van personen
en zieh specialiseert. Tevens blijkt duidelijk, dat de categorie?n der ?ding" kennis niet zijn berekend op het persoonlijke ?verstaan". De kennis
theorie moet daarom tot een ?verstaan"-theorie worden uitgebreid, waar
door evenwel niet een methodische scheidingslijn tusschen kennis van
de natuur en verstaan van den geest moet worden getrokken. We willen
juist aantoonen, dat we ook de ?natuur" niet alleen verm?gen te kennen,
maar daarnevens verm?gen te verstaan.
II. De genese van het ?verstaan".
We schr?gen allereerst onze vaststelling, dat kennis van den persoon ouder is dan kennis van het ding, waarbij we kennis van den persoon en verstaan van den persoon onderscheiden.
We beginnen bij de dieren. Hier komt ons, althans schijnbaar, Berg
son's th?orie te hulp, volgens welke de ?instincten" op het ?leven" gericht
zijn, in tegenstelling tot het ?intellect", dat naar ?dingen" grijpt. Maar
tegen Bergson's th?orie is wel een en ander in te brengen; want de in
stincten van nestbouwende insecten en vogels bij voorbeeld zijn ook op levenloos bouwmateriaal gericht en of de voor vuur vluchtende dieren
het vuur als ?levend" ervaren, is, op zijn minst genomen, twijfelachtig.
Objectief is het zeker juist, dat bij voorbeeld de vreetinstineten der meeste
dieren op ?leven" zijn gericht, daar immers de dieren voornamelijk van
dieren of planten leven, maar daarnevens begeeren ze ook water, zout,
kalk en andere levenlooze objeeten. Of het leven evenwel subjectief als leven ervaren wordt, of de rups, die bladeren vreet, of het weidende
vee de planten als bezield ervaart, is alweer twijfelachtig.
302
Voorzichtigheidshalve zullen we moeten zeggen, dat de instincten der
dieren op specif ieke instinct-object en zijn gericht: het vreet-instinct op
vreet-objecten, het paringsinstinct op paringsobjecten, het bouwinstinct
op bouwobjecten. Deze instinctobjecten worden ?gekend" of, zooals
Uexk?ll beter zegt, ?bemerkt" en nopen tot doelstrevende daden. Dat
daarbij waarnemingen en
gevoelens betrokken zijn, m?gen we aannemen.
Of daarenboven een ?voorstelling" van ?leven" bestaat, is niet te be
antwoorden.
En toch maken sommige dieren onderscheid tusschen levende en doode
objeeten. De spin reageert slechts op levende insecten in haar net, de
beer vreet niet een mensch op, die zieh dood houdt. Maar ook hier zul
len we voorzichtig moeten zeggen, dat de instincten dezer dieren vooral
op beweging zijn gericht, en niet op leven. Daar levende wezens
zieh gewoonlijk bewegen en levenlooze dingen zelden, kan men
zeggen, dat de instincten vooral op ?leven" zijn gericht. Bij lagere dieren
althans zal men wel van waarneming
van ?beweging",
maar niet van
kennen of verstaan van het leven m?gen spreken. De grens is evenwel
moeilijk te trekken. Of het wulpsch speiende en parende dier ook subjec tief den partner niet alleen als zieh bewegend, maar ook als ?bezield" er
vaart? In ieder geval m?gen we bij alle sociaal levende dieren, die niet
op elkander zijn ?ingesteld", toch ook in zekeren zin een ?verstaan" van
levensuitingen van anderen aannemen. Dit verstaan rieht zieh niet enkel
op den huidigen toestand van den ander, maar ook op zijn toekomstig
gedrag. Het voor een roofdier vluchtende wild voelt aan, wat de achter
volger xoil do?n, het ?verstaat" vaag diens instincten. Zoo beschouwd,
kent het dier niet alleen, verstaat her zijn tegenstander niet als ?ding", maar als bezield wezen, dus als ?persoon". En zeker m?gen we aannemen,
dat dartelende en parende dieren, die elkander ?verstaan", zieh niet alleen
als ?ding", maar, zij het ook vaag, als ?persoonlijk" levende wezens ?ver
staan".
Nu rijst de vraag, hoe kleine kinderen zieh ten opzichte van objeeten
gedragen. Ook hier blijkt, dat hun aandacht in de eerste plaats wordt
getrokken door alies wat beweegt, waarbij zeker niet wordt onderscheiden,
of het leeft of niet leeft. Het oog volgt de bewegende mug met dezelfde
aandacht, waarmede het den huppelenden bal volgt. Maar in het feit,
dat personen zieh veel meer bewegen dan dingen, ligt reeds een prius van de persoons-waarneming
ten opzichte
van de ding-waarneming.
Daar
bij komt nu langzamerhand de beschouwing, dat personen elkander
kunnen ?verstaan" en dingen niet, dat derhalve ten opzichte van per sonen een andere gedragslijn mogelijk en noodig is dan ten opzichte
303
van dingen. Daarmede begint zieh de cat?gorie persoon van de cat?gorie
ding te onderscheiden. De onderscheiding is niet heel scherp, maar dat
het kind met zijn pop of zijn beer spreekt en ze liefkoost of bestraft, be
wijst wel duidelijk het prius van de cat?gorie ?persoon" ten opzichte van
de cat?gorie ?ding". De cat?gorie ?persoon" omvat behalve de uiterlijke
zintuigelijke gegevens en de vormgeving daarvan de door Kant geheel buiten beschouwing gelaten factor invoeling, die, evenals elke andere wijze van apperceptie, a priori is. De opvatting, dat het kind zieh bewegende
menschenlichamen ziet en daaruit de gevolgtrekking maakt, dat zij ?be zield" moeten zijn, is zeker niet juist; neen, op grond van zijn aange boren geaardheid ziet het onmiddellijk bezielde wezens en pas lang zamerhand leert het, dat bewegende doode dingen niet bezield zijn. Daar
het zieh zelf als bezield, als levend, als ?persoon" ervaart, vat het op
grond van deze analogie* aanvankelijk ook de objeeten op deze wijze op, totdat het pas langzamerhand de ervaring opdoet, dat er ook niet
?levende" objeeten zijn, objeeten, die zieh niet spontaan verm?gen te
bewegen en die geen aandoening hebben. De sensualistische kennispsy
chologie liet zieh leiden door de onjuiste meening, dat het eenvoudige
altijd aan het meer gecompliceerde voorafgaat. De moderne Ganzheits
psychologie heeft de onjuistheid van deze opvatting in het licht ge steld. Zij toonde aan, dat in de waarneming in den regel ?heelheden"
worden gevat, en zulke heelheden zijn op grond van aangeboren instincten ongetwijfeld in de eerste plaats personen, die als eenheid van
lichaam en ziel worden geappercipieerd, dat wil zeggen, niet alleen als
tijdruimtelijke zichtbare ?ietsen", maar als handelende en sprekende wezens. In zooverre de nieuwere
?Gestalt-psychologie doet uitkomen,
dat de synthetische ?gestalte" zieh niet uit ?elementen" opbouwt, is de
?Gestalt"-psychologie zeker het oude sensualisme te boven; maar ze dwaalt;
wanneer ze meent, dat ledige ?gestalten" worden geappercipieerd; ook
de ?gestalte" is, evenals de geatomiseerde ?gewaarwording", een abstrac
tie. Niet gestalten, maar personen, dat wil zeggen met een innerlijk leven
gevulde gestalten, worden door het kind en ook door den volwassene
waargenomen: de gestalten worden niet gekend, maar ook als bezield
verstaan. Beleefd of ?bezield" beteekent niet enkel: bewustzijn-hebbend, maar v??r alles handelend, op een doel ?ingesteld", en wel zoo, dat men
invoelend vooraf kan vermoeden, hoe zieh het object zal gedragen. Dit
verstaan van ?heelheden", van personen als levende personen, is aange
boren, en pas langzaam-aan leert het kind, dat levenlooze dingen ?on
bezield" zijn. De bij de ontwikkeling van dieren en kinderen verkregen psychologische
304
inzichten worden bevestigd door de bij de ontwikkeling der stammen op tredende feiten. Het is bekend, dat voor bijna alle primitieve volken
ook ?doode" dingen gewoonlijk ?bezield" zijn, of, anders gezegd, zij
brengen ook ?dingen" bij de cat?gorie ?persoon" onder. Bergen, rivieren,
sterren, boomen zouden door demonen worden bewoond precies zoo
als menschenlichamen en dieren ?bezield" zijn. Ook de taal verraadt
dat. Weliswaar is er ook een onzijdig in veel talen, maar in de meeste
onzer talen overwegen het mannelijk en het vrouwelijk, dat wil zeggen, behalve de persoons-categorie worden zelfs de bij zonder heden daarvan,
niet alleen op levende wezens, maar ook op andere dingen overgedragen. Dit is een overblijfsel van de oorspronkelijke persoonscategorie uit den
tijd, toen in de meeste talen zon mannelijk en maan vrouwelijk was
(in het Duitsch is pas in den historischen tijd een verwisseling der ge suchten tot stand gekomen). De persoonscategorie is niet alleen ouder,
maar ook veel omvattender dan de cat?gorie ?ding". Ook de wijze,
waarop het werkwoord wordt gebruikt, toont, dat overal persoonsvoor
stellingen ten grondslag lagen. Men draagt zonder aarzelen het activum
en het medium over op dingen, waarvan slechts in het passivum zou
m?gen worden gesproken. Men zegt: de boom beweegt zieh in den wind,
ofschoon de boom door den Wind wordt bewogen; men zegt: de pijl
vliegt, hoewel, strikt genomen, ?vliegen" alleen maar op levende wezens
zou m?gen betrekking hebben. Overal legt de taal in de dingen een
activiteit, die strikt genomen, alleen levende wezens toekomt. Lang zamerhand verbleeken deze personifieerende werkwoorden zoodanig, dat
de oorspronkelijke beteekenis verloren gaat. Ongetwijfeld hebben primi tieve volken al het levenlooze in veel persoonlijker vorm beleefd dan wij,
daar zij ? wat uit de fabeis blijkt,
? zonder bezwaar dieren als menschen
opvatten en dezen gecompliceerde denkdaden en tooverkrachten toe
schrijven. Maar ook de geschiedenis van het wetenschappelijk denken laat duide
lijk zien, dat de mensch zeer geleidefijk tot het begrip prineipieel onbe
zielde objeeten is gekomen. Voor de ?hylozo?sten" had dat, wat later voor
prineipieel onbezielde ?materie" zou doorgaan, nog gevoel en strevingen. Wanneer Thales leert, dat alles uit het ?water" voortkomt, dan is zijn
?water" niet het H20 van onze chemici, maar een van levenbezwangerde en leven-ontwikkelende wezenheid, zooals hij ook de magneet voor bezield
houdt (Aristoteles: De anima I 2). Empedocles neemt aan, dat zijn vier
elementen: water, aarde, vuur en lucht door liefde en haat met elkaar
in verbinding treden. Democritos wordt terecht als de voorvader van het
la tere mat?rialisme beschouwd; hij zelf was echter geen cons?quente
305
materialist, want hij
nam ook ?zielatomen" aan. Trouwens, tot Haeckel
dacht het atomisme niet consequent ?dinglich", en zelfs Haeckel kent
zijn massa-atomen lust en onlust, begeerte en afkeer toe; hij denkt ze
derhalve, zij het ook vaag, ais personen.
III. Kennen en ?verstaan".
Genetisch is derhalve, dat m?gen we wel vaststellen, het kennen niet
van dingen tot personen, maar van personen tot dingen gekomen. Dit
inzicht moet de kennistheorie van grond af aan veranderen. Was Kant
daarvan uitgegaan, dan was zijn bewering, dat we alleen maar de ?ver
schijning" waarnamen, maar dat het ,J)ing an sich" onkenbaar is, in 't
geheel niet bij hem opgekomen. Want deze scheiding heeft ten opzichte van
personen geen waarde.
Wanneer we een mensch kennen of zelfs ? wat ten opzichte van ?din
gen" niet mogelijk is ? verstaan, dan gaat onze kennis geheel en al
boven de ?verschijning" uit; zij vat niet een ?Ding an sich", maar een
wezen an sich, en wel op zeer bijzondere wijze. Wanneer we op straat
iemand ?herkennen", merken we in den regel zijn ?verschijning" in 't
geheel niet op; we letten niet op zijn kleeding, zien niet, of hij blauwe
of bruine oogen heeft, of hij een bril draagt of niet; dat alles valt alleen
in bijzondere gevallen, bij een sp?ciale ?instelling van onzen blik", op.
Gewoonlijk bemerken we slechts, dat ?het de heer N is" en denken daar
bij niet aan zijn verschijning, maar aan zijn, achter zijn verschijning lig
gende, persoonlijkheid. En zelfs wanneer we bijzonderheden opmerken ? of hij haast heeft, ons beleefd groet of een afwijzende houding aan
neemt ? merken we niet de verschijningsieiten, die dat uitdrukken, maar de daaraan ten grondslag liggende psychische feiten: de haast, de
beleefdheid, de afwijzing. En deze behooren niet tot de verschijning, maar
tot het wezen, dat we onmiddellijk waarnemen, zooals we bij het lezen
van een boek ook niet de letters appercipieeren, maar den door deze
letters uitgedrukten zin begrijpen. Dit alles is niet enkel ?kennen" meer,
maar reeds een tot het innerlijk doordringend verstaan. In dit opzicht vertoont de slechts voor ?dingen" pasklaar gemaakte categorie?ntabel van Kant een gro?te lacune.
In de omgangstaal komt het onderscheid tusschen kennen en ver
staan duidelijk uit, althans ten opzichte van personen. Maar met
Kant's categorie?n komen we daarbij niet toe, ook niet met zijn cat?gorie der causaliteit. Zeker, er is ook een causaal verstaan, maar in den regel is het verstaan finaal. We verstaan het handelen van een mensch pas,
wanneer we inzien, waartoe hij handelt. We verstaan ook, wat hij zegt,
306
niet wanneer we de afzonderlijke woorden kennen, maar wanneer we
den zin, het doel van het gesprokene verstaan. Het heeft den herauten
der impressionnistische schilderkunst veel moeite gekost, de kunstvrienden
er aan te wennen, hun blik op de kleur?verschijning" der schilderstuk
ken ?in te stellen" en zieh er niet mede tevreden te stellen, deze een
voudig naar den inhoud te begrijpen. De persoonscategorie van het verstaan is niet enkel tot levende wezens
beperkt; we dragen haar ook over op dingen. Dat geldt vooral voor alle
produeten van den objeetiveerenden geest. Wanneer we een hamer of
een tang zien, dan letten we gewoonlijk niet op de ?verschijning" en
ook de ?substantie" is ons onverschillig. We zien de objeeten op hun
bruikbaarheid aan, we letten op het immanente doel, dat met de ?ver
schijning" zeer weinig heeft te maken. Alleen wie van een auto niets be
grijpt, ziet, wanneer de kap van den radiator wordt geopend, de ?verschij
ning" der talrijke apparaten; de kenner evenwel ziet verdeelers, ventielen,
aanstekers, enz., hij ?verstaat" door de verschijning heen ook de funetie der verschillende apparaten. Het ?Ding an sich" achter de verschijning is
hem geheel onverschillig; hij ziet ?dingen voor ?ns", de bijzondere doel
matigheid der dingen. En hij heeft de dingen ?verstaan", wanneer hij door de verschijning heen hun ?zin" begrijpt. Voor de geheele cultuur,
dat wil zeggen, alle door de menschen gemaakte ?dingen", is Kant's
scheiding van ?verschijning" en ?Ding an sich" vrij onverschillig; overal
rieht zieh het beleven op den zin, op iets, dat zieh weliswaar in de ver
schijning uitdrukt, maar geenszins met de verschijning identiek is, op iets, dat niet enkel gekend,
maar ook ?verstaan" wordt.
Maar zelfs ten opzichte van natuurobjeeten gebruiken we geenszins alleen de categorie?n
van Kant. Wanneer we aan den horizon ?dreigen
de" onweerswolken zien opkomen, vragen we meestal niet naar de ver
schijning, noch naar het ?Ding an sich", maar we vragen alleen maar,
hoe deze w?lken zieh tot ons verhouden, of ze ons misschien bij een uit
stapje zullen ?st?ren". Ons boezemt gewoonlijk alleen belang in, wat de
w?lken ?beteekenen", en wanneer we ze dreigend of st?rend noemen,
leggen we onwillekeurig er allerlei in, wat niet in de verschijning is ge
geven, maar wat we er in voelen of er in denken. Het kennen rieht zieh
op het tegenwoordige, het causale ?verklaren" rieht zieh op het verleden,
het finale ?verstaan" rieht zieh op de toekomst! Dit behoeft niet steeds
een immanente doelgerichtheid te zijn; het kan ook een van buitenaf aan
gevoerde, maar aan de dingen zelf toegeschreven doelmatigheid zijn. We kijken de levenlooze objeeten op hun bruikbaarheid of geschiktheid
aan. Alleen die beeldhouwer ?verstaat" iets van steenen, die aan ieder
307
bl?k marmer of schelpkalk ziet, wat er uit te maken is. Dat is niet im
manente doelgerichtheid, het is een aangebrachte, maar toch in de din
gen aangevoelde doelmatigheid, die niet alleen gekend, maar ook ?ver
staan" wordt.
De in de omgangstaal voorkomende tegenstelling tusschen kennen en
verstaan is van principieele beteekenis, wat ook in de moderne weten
schap wordt erkend, al worden de woorden kennen en verstaan van tijd tot tijd ook promiscu? gebruikt. De beide antithesen scherp tegenover elkander stellend, kunnen we zeggen:
Het kennen rieht zieh op de verschijning, het verstaan dringt door de
verschijning h??n tot een zieh in de verschijning uitdrukkend xvezen.
Het kennen grijpt zintuigelijke gegevens of abstracties uit deze ge
gevens; het verstaan vat tegelijk met de zintuigelijke gegevens het daarin
zieh uitende leven, de ziel, den geest. Het kennen is vaststellend, analyseerend of synthetisch, in den zin van;
het ge?soleerde bijeenvoegend. Het verstaan is op het geheel gericht; het
vat in het bijzondere onmiddellijk het geheel. Het kennen rieht zieh op het tegenwoordige of op een in den geest
geroepen verleden of toekomst. In het verstaan ervaren we het tegen
woordige, het verleden en de toekomst als eenheid.
Het kennen rieht zieh primair op levenlooze dingen; het verstaan rieht
zieh primair op bezielde wezens. Wanneer we seeundair ook dingen
verstaan, dan kennen we deze dingen een streven naar een doel, een
waarde-inhoud, een geestelijken zin toe; wanneer we levende wezens
kennen, abstraheeren we van hun innerlijk uit.
Het kennen streeft derhalve naar vrijheid van waardeeren; het verstaan
daarentegen doelt ook op de waarde der objeeten. In het bijzonder alle
verstaan van menschen involveert ook een waardeering.
Het kennen rieht zieh op de werkelijkheid, de natura naturata. Het
verstaan rieht zieh op het 6or^n-werkelijke, de natura naturans, dat niet
iets emwerkelijks is, maar dat de werkelijkheid in een hoogeren samen
hang ziet.
IV. Principieele uiteenzetting van het ?verstaan". De kennistheorie, zooals ze in navolging van Kant werd beoefend, moet
dus ? en dat is een eisch, die voornamelijk door de geesteswetenschappen wordt gesteld
? werden aangevuld door een verstaan-th?orie. Weliswaar
vooronderstelt het verstaan in zekeren zin steeds een ?kennen", maar
het blijft daar niet bij. Het dringt door de te kennen feiten h?en in
het innerlijk der gegevens, en niet alleen in het innerlijk van levende
308
wezens, maar ook in dat van dingen
en samenhangen
van het gebeuren
tot een in het uiterlijk kennen niet te vatten ?wezen".
Een van de voornaamste vragen, die in de kennistheorie opduiken, is wel deze, of het kennen sensualistisch of rationalistisch is; en deze vraag is ook voor het verstaan te beantwoorden. Een ?zuiver sensualisme" is
thans evenmin als een ?zuiver" rationalisme meer aan de orde. Sedert Kant
is het niet meer te ontkennen, dat in alle kennen, behalve zintuigelijke
gewaarwordingen, centrale factoren een belangrijke functie vervullen:
categorie?n, begrippen, ?gestalten", of hoe men ze ook wil noemen. Maar
deze factoren zijn niet zuiver rationed, ze zijn niet enkel vormen van
het verstand, ze zijn ook vormen van handelen en gedrag. *) De cat?
gorie ?ding" is niet een enkel denken, maar omvat ook een practische
houding, een bijzonder gedrag; want ik gedraag me wanneer ik v?or me
in het donker iets waarneem, waarvan ik niet weet, of het een schaduw
of een ?ding" is, h?el anders, zoodra ik het als een ding heb her
kend. Bij het ?verstaan" komt nog iets anders: wanneer ik in het donker
iets als een mensch heb herkend, dan heb ik daardoor den mensch
nog niet ?verstaan". Ik wil ook weten, wat hij daar uitvoert, of hij mij misschien ook bespiedt of iets van mij wil. Dat begrijp ik uit zijn gedrag, niet door logische gevolgtrekkingen, maar voornamelijk, door onmid
dellijke invoeling, instinctief of intu?tief. Hier beslissen niet sensorische
indrukken en rationeele begrippen; essentieel is een instinctief
gedrag. Noch het sensualisme noch het rationalisme noch Kant's synth?se van beide zijn derhalve voldoende, om het ?verstaan" te verklaren; veel
meer toont alle persoonlijk verstaan, dat daarbij instinctieve en practische
?instellingen" en invoeUngen in het spel zijn, die ook waardeeringen be
vatten. Genetisch ligt zelfs het op het geheel gerichte verstaan v??r het
kennen. De wetenschap zal er naar streven, het synthetische verstaan
ook door een afzonderlijke kennis te steunen. Willen we bij voorbeeld
de gelaatsuitdrukking van Rembrandt, die we in zijn schilderten intu?tief
vatten, wetenschappelijk-physiognomisch kennen, dan zullen we analy seerend op de bijzonderheden moeten ingaan. Maar zonder ?intu?tie"
blijft alle ?kennis" toch slechts fragment en wordt zij niet ?verstaan".
Een andere grondvraag der kennistheorie is, of het kennen in
?ervaring" zijn oorsprong heeft of a priori is. Vatten we het begrip a
priori op in de beteekenis van ?aangeboren", dan moeten we zeggen, dat
het verm?gen van verstaan inderdaad a priori is, een instinctief gedrag, dat we tot op zekere hoogte bij dieren en kleine kinderen aantreffen.
*) Het practische karakter der categorie?n heb ?k uitvoerig aangetoond in mijn
?Psychologie der Wissenschaft", 1936.
309
Dat sluit evenwel niet uit, dat dit verm?gen zieh door de ervaring moet
ontwikkelen. Het verstaan ontwikkelt zieh in den loop van het leven
steeds meer. En evenals andere Verm?gens is het bij verschillende men
schen ongelijk ontwikkeld. Zij, die met andere menschen veel omgaan,
zijn in het verstaan meestal veel bedrevener dan kluizenaars. Sommige
beroepen, zooals dat van koopman, diplomaat en arts brengen door de
?Berufseinstellung" reeds een gro?te geschiktheid tot verstaan mede. Maar
nooit komt het verstaan van buitenaf in de ziel, altijd is er een innerlijke
houding, die zieh door de ervaringsgegevens ontwikkelt. Deze houding vooronderstelt een aanleg, die ieder normaal mensch is aangeboren; ze
kan op verschillende wijze ontwikkeld worden en heeft zieh ook ver
schallend ontwikkeld.
Weer een andere vraag is, of het verstaan ook in de tweede be
teekenis, die het woord ?a priori" in de geschiedenis der wijsbegeerte heeft aangenomen, namelijk in de beteekenis van ?streng noodwendig",
?algemeen geldig", a priori mag worden genoemd. Op deze vraag kan
niet zoo maar een bevestigend antwoord worden gegeven, wijl ?verstaan",
in tegenstelling tot het begrippelijke, generaliseerende kennen, gewoon
lijk op het strikt-individueele betrekking heeft en niet steeds mededeel
baar is. Weliswaar is er ook een generaliseerend verstaan, dat zieh zelfs
niet tot menschen beperkt, en waardoor we ook de uitdrukkingen van dieren verstaan, maar daarnevens is er een individualiseerend
verstaan, dat individueel niet alleen op het object, maar ook op het
subject betrekking heeft. Alle verstaan vooronderstelt een zekere over
eenstemming. Een volbloed rationalist zal nooit een mysticus verstaan,
althans niet in de diepte; men moet daartoe zelf den aanleg tot mystisch beleven hebben. Niet iedere arts verstaat iederen patient; niet iedere
leeraar verstaat iederen leerling; altijd is er een zekere overeenstemming der individualiteiten noodig, opdat een dieper verstaan mogelijk wordt.
In ieder geval kan hier het verstand, dat op zieh zelf niet het wezen
van het verstaan uitmaakt (in weerwil van de gelijkenis der woorden)
helpend ingrijpen. De gro?te historicus is in staat ons ook karakters, die
we niet onmiddellijk invoelend verstaan, te doen begrijpen. De moderne
cultuurmensch kan zieh niet meer onmiddellijk verplaatsen in het ziele
leven van den op een bloedbad belusten Viking of in het zieleleven
van den extatischen monnik, maar het is toch mogelijk hier met behulp van verklaringen en uitleggingen het ons vreemde zieleleven ?verstaan
baar" te maken, misschien niet voor alien, maar dan toch voor den tot
invoeling in staat zijnden lezer.
Een laatste en bijzonder moeilijke vraag is, of het verstaan bewust
310
is. Deze vraag is ook bij het kennen veelal zeer oppervlakkig behandeld
geworden, in zooverre men het kennen als een werking van het bewust
zijn beschouwt. Nu moet zeker worden toegegeven, dat veel in het ken
nen bewust is; maar het verschijnsel als geheel mag toch geenszins zonder
meer als ?bewust" worden beschouwd. Juist de categoriale vorming in
het kennen is in den regel niet bewust, en Ed. von Hartmann noemt de
categorie?n te recht ?on"bewust. Maar dit woord is een verzamelbegrip voor zeer verschillende feiten, en we zullen er goed aan doen, de cate
gorie?n niet op een gelijk vlak, zooals bij voorbeeld de onbewuste com
plexen der psycho-analyse, te plaatsen, maar ze als bovenbewust aan te
duiden. Want in het begrippelijke waarnemen stellen we de categorie?n boven de zintuigelijke gegevens, ja, vaak gaan we zoover, dat we deze
gegevens negeeren, bij voorbeeld wanneer we een gemaskerd mensch
toch her kennen of wanneer we een dolfijn in weerwil van zijn ?ver
schijning" niet als visch beschouwen.
In soortgelijken zin zullen we ook het verstaan bovenbewust moeten
noemen. Ongetwijfeld is veel in het verstaan ook bewust. Wanneer we
in een gesprek een mensch verstaan, dan hooren we zijn woorden en
zien we zijn gezichtsuitdrukking, maar zelfs dat wordt gewoonlijk alleen
maar gepercipieerd en lang niet altijd ?geappercipieerd". Het verstaan
rijst in zijn ?heelheid" boven de bij zonder heden uit, ja, we verstaan den
fijneren zin der woorden pas uit dit op ?heelheid" gerichte vatten,
dat evenwel niet een bewuste voorstelling, maar een
overwegend onbe
wust of, juister gezegd, bovenbewust ?ingesteld-zijn" is. Door het object van het ?verstaan" als iets boven wer kelijks aan te duiden, dijen we dit
in subjectieve richting uit; in het ?verstaan" zien we een bovenbewust
proc?s.
V. Het ?verstaan" in wetenschap en wijsbegeerte. Tot slot werpen we in 't kort de vraag op, of een kennistheorie toe
reikend is als grondslag van wetenschap en wijsbegeerte. De ?weten"
schap heeft een verkeerden naam; want het komt er voor haar niet al
leen op weten aan, op een opeenhoopen van kennis; ze wil in de eerste
plaats, behalve weten, ook werken, ze is ook werkenschzp, ze wil macht
krijgen over de wereld. Maar ook de zuiver theoretische wetenschap wil
niet enkel weten en kennen, ze wil daarnevens verstaan.
Voor de geesteswetenschappen wordt dit in 't algemeen toegegeven. Een verzameling van historisch weten is nog geen geschiedenis-weten
schap. De geesteswetenschap wil het afzonderlijke weten tot samenhang
brengen, en deze samenhang wordt niet alleen van buitenaf gekend,
311
maar moet van binnen uit worden verstaan. Zuiver kennend kan zeker
worden vastgesteld, dat in den overgang van Gothiek naar Renaissance
in de kunst een diepgaande verandering der vormen heeft plaats ge vonden. Maar met deze kennis hebben we het verschijnsel nog niet
verstaan, en de nieuwe kunstwetenschap is dan ook inderdaad op zulk
een verstaan gericht. Dit verstaan is echter niet zuiver causaal, al kun
nen er ook allerlei ?oorzaken" voor de verandering in stijl worden aan
gegeven. Maar beslissend is toch een veranderd ?artistiek willen"
(Schmarsow), een nieuw, niet in bijzonderheden bewust, maar boven
bewust streven naar een doel. Men kan historische, sociologische en an
dere feiten als ?oorzaken" aangeven, maar deze worden toch pas schep
pend, wanneer ze tot een nieuw streven in elkander grijpen. Men ?ver
staat" den stijl niet, wanneer men deze alleen maar als feit kent,
maar w?l, wanneer hij wordt ?verstaan" als een
scheppend worden, een
scheppend gericht-zijn. De meening, dat er in de na?tturwetenschappen van verstaan geen
sprake kan zijn, is zeker onjuist. Het principieele verschil tusschen natuur
en geesteswetenschappelijke methodiek is te veel op de spits gedreven. Ook de bioloog wil niet alleen kennen, maar hij wil daarnevens ?verstaan".
Het wezen van de ontwikkeling van een plant of een dier is uit kenbare
bijzonderheden niet te begrijpen; planten en dieren moeten als ?heelheid" worden verstaan. Of men met Driesch in alies wat leeft een werkende
?entelechie" of met Uexk?ll een op het geheel gericht ?plan" aanneemt,
in beide gevallen is het te doen om een verstaan, dat verleden en toe
komst samenvat, niet enkel als causalen, maar ook als finalen samenhang.
Zelfs physica en chemie komen boven het enkele kennen uit, hoezeer
zij ook aan het beschrijven, berekenen en causaal-verklaren willen vast
houden. Ook de bouw van een kristal en de ?structuur" van het atoom
verraden een op een geheel gericht ?plan". En al geven we grif toe,
dat physica en chemie uit een oogpunt van methodiek alle finaliteit
zooveel mogelijk moeten uitschakelen, toch blijft de vraag bestaan, of
ook deze wetenschappen het uiterlijke kennen en berekenen niet te
boven moeten gaan; een aanloop in deze richting is reeds te vinden.
Vooral de wijsbegeerte heeft van oudsher niet enkel naar een kennen
van de wereld, maar ook naar een verstaan van de wereld gestreefd. In
zonderheid was dit het doel van alle metaphysica, ja, de mogelijkheid van een metaphysica, van een te buiten en te boven gaan van het em
pirische, schijnt ons alleen gegeven op den grondslag van een verstaan
theorie. Want zelfs binnen de wereld der ervaring van alledag toont ons
het verstaan, dat we ten opzichte van andere menschen boven het phy
312
sische uit in een psychisch-geestelijke wereld kunnen doordringen, die
weliswaar met de physische samenhangt, maar met deze geenszins iden
tiek is. Bij het verstaan van het ?karakter" van een mensch, dringen we
reeds in een sfeer, die zieh ?achter" of ?boven" het physische als een wer
kelijkheid van hoogere orde ontsluit. Wanneer we een plant niet enkel
als chemische machine, maar ook als ?levend" wezen opvatten,
over
schrijden we de zintuigelijke werkelijkheid en dringen we door in een
achter- of liever ??ot/^nwerkelijkheid, in het scheppende vormgeven, het
?leven". En wanneer we binnen een cultuurgemeenschap een bijzondere cultuurziW of cultuurgeest met een bijzonderen cultuur5?f/7 waarnemen,
die weliswaar aan bijzonderheden wordt gekend, maar uit welken de
bijzonderheden tevens worden verstaan, ook dan vatten we in den
objectieven geest iets bovenwerkelijks. Met dit alles staan we ten deele in
de kenbare wereld en in de metaphysische sfeer. Zoo wordt vakwetenschap door metaphysica doorkruist.
Metaphysica, als wijsgeerige leer, tracht de totaliteit van de wereld
boven de kenbaarheid uit, maar op de basis van het sensorisch en ratio
ned gekende, ook te verstaan. Wat de gro?te metaphysici hebben ge
poogd, was altijd, de wereld ?f als levend organisme of als logisch proc?s of als ethische opgave te verstaan. In hoeverre dat gelukt is, kan hier niet
worden uitgemaakt. Behalve op den grondslag van een kennistheorie
is metaphysica ook ?mogelijk" op de basis eener ?/mtaan-theorie. De
wetenschappelijke grondslag van aile toekomstige metaphysica zal, in
weerwil van Kant, wel niet door de kennistheorie, maar door een ver
fijnde en
verdiepte verstaan-theorie worden gelegd.
313
ERKENNTNISTHEORIE UND VERST?NDNISTHEORIE von Prof. Dr. Richard M?ller-Freienfels (Berlin)
(Gek?rzt) I. Die Grenzen der Erkenntnistheorie.
Bei aller W?rdigung der Erkenntnistheorie Kants wird man heute
sagen m?ssen, dass in ihren Fundamenten eine Einseitigkeit steckt, in
folge deren weite Gebiete der Erkenntnis mit Kants Kategorien nicht zu erfassen sind, und weiterhin auch solche Gebiete, auf die jene Kate
gorien zugeschnitten sind, doch nur unzul?nglich erhellt wurden. Diese
Einseitigkeit Kants war die, dass er die Erkenntnisformen der mathe matischen MUwrwissenschaft f?r die Grundformen aller Erkenntnis nahm;
infolgedessen reicht seine Erkenntnistheorie schon nicht mehr aus f?r die Biologie, noch weniger aber f?r die Geisteswissenschaften! Das ist
gegen Ende des 19. Jahrhunderts deutlich hervorgehoben, obwohl eine
allgemeing?ltige Theorie des geisteswissenschaftlichen Erkennens und Verstehens trotz der Leistungen Diltheys, Rickerts und ihrer Sch?ler noch nicht erbracht wurde. Dar?ber hinaus aber muss man feststellen, dass jene Einseitigkeit in den Voraussetzungen Kants auch seine Theorie des physikalischen Erkennens ?ber Geb?hr verengt hat und M?ngel in sich tr?gt, die von seinen Nachfolgern darum nicht ?berwunden werden
konnten, weil sie die Einseitigkeit der Kant'schen Voraussetzungen nicht durchschauten und nicht vermieden.
Deshalb gilt es einzusehen, dass das physikalische Erkennen, von dem Kant ausgeht und das auf die Erkenntnis von ?Dingen" und an ihnen sich vollziehenden mechanischen Prozessen gerichtet ist, ein sehr speziel ler Sonderfall des Erkennens ist, weder die Grundform noch die Urform des Erkennens, und dass man niemals von der Erkenntnis von ?Dingen" aus zu einer Theorie des auf das Innenleben gerichteten Verstehens von Personen und lebenden Wesen gelangen kann. Vielmehr zeigt das Stu dium sowohl der menschlichen Geistesentwicklung im Grossen wie die
Entwicklung des Geistes beim Individuum ?bereinstimmend, dass Per sonalerkenntnis ?lter ist als Dingerkenntnis, und dass sich das Erkennen von ?Dingen" erst sehr allm?hlich aus einem urspr?nglicheren Personal erkennen absondert und spezialisiert. Zugleich aber zeigt sich deutlich, dass man niemals mit den Kategorien der dinglichen Erkenntnis das
personale ?Verstehen" ersch?pfen kann. Die Erkenntnistheorie muss sich daher zur Verst?ndnistheorie erweitern, womit jedoch nicht eine me
thodische Trennung zwischen Naturerkenntnis und Geistverstehen ge schaffen werden soll. Es ist vielmehr zu zeigen, dass wir auch die ?Natur"
weithin nicht bloss zu erkennen, sondern auch zu verstehen verm?gen.
II. Zur Genesis des Verstehens.
Wir erh?rten zun?chst unsre Feststellung, dass Personalerkenntnis ?lter ist als Dingerkenntnis, wobei wir allerdings Persomlerkenntnis und Persomlverstehen nicht gleichsetzen.
314
Manche Tiere machen scheinbar einen Unterschied zwischen lebenden und toten Objekten. Bei niederen Tieren wird man wohl von Bewegungs wahrnehmung, nicht aber von Erkennen oder Verstehen des Lebens
sprechen d?rfen. Indessen ist da die Grenze schwer zu ziehen. Jedenfalls d?rfen wir bei allen sozial lebenden Tieren, zwischen denen nie ?Ver
st?ndigung" stattfindet, auch ein gewisses Verstehen der fremden Lebens
ausserungen annehmen. Dies ?Verstehen" geht nicht bloss auf den gegen w?rtigen Zustand der andern, sondern auch auf sein k?nftiges Verhalten. Und sicher d?rfen wir annehmen, dass sich umwerbende, sich begattende und sich ?verst?ndigende" Tiere, sich nicht bloss dinglich, sondern, wenn auch dumpf, als ?personal" erlebende Wesen ?verstehen". Nur insofern im allgemeinen Lebewesen sich bewegen, kann man sagen, dass
die Instinkte vor allem auf ?Lebewesen" gehen. Auch bei kleinen Kindern zeigt sich, dass die Aufmerksamkeit zun?chst
auf Bewegtes geht, wobei sicher nicht unterschieden wird, ob es lebend oder unbelebt ist. Da aber Personen sich weit mehr bewegen als Dinge, so ist schon damit ein Prius der Personal Wahrnehmung vor der Ding
wahrnehmung gegeben. Dazu tritt nun allm?hlich die Beobachtung, dass man mit Personen sich verst?ndigen kann, mit Dingen aber nicht, dass also zu Personen ein anderes Verhalten m?glich und n?tig ist als zu
Dingen; damit erst beginnt sich die Kategorie der Person von der des
Dinges zu sondern. Die Personalkategorie enth?lt ?ber die ausseren Sin nesdata und deren Formgebung hinaus den von Kant ?berhaupt nicht beachteten Faktor der Einf?hlung, der ebenso apriori ist wie irgend eine andere Apperzeptionsweise. Die Erkenntnispsychologie war von der irr t?mlichen Meinung geleitet, dass stets das Einfache dem Komplexeren vorausgehe. Das ist von der neueren Ganzheitspsychologie widerlegt, die
nachweist, dass im Wahrnehmen in der Regel ?Ganzheiten" erfasst werden, d.h. nicht bloss als raumzeitliche, sichtbare Etwasse, sondern als
handelnde und sprechende Wesen. Insofern als die neuere
Gestaltpsy
chologie betont, dass die ganzheitliche ?Gestalt" sich nicht aus ?Elemen ten" zusammensetzt, ist diese Psychologie sicher dem alten Sensualismus
?berlegen; aber sie irrt, wenn sie meint, man apperzipiere leere ?Gestal
ten"; auch die ?Gestalt" ist, ebenso wie die atomisierte ?Empfindung" nie Abstraktion. Nicht Gestalten, sondern Personen, d.h. von Innenleben
erf?llte Gestalten werden vom Kinde und auch vom Erwachsenen wahr
genommen. Die Gestalten werden nicht nur erkannt, sondern auch als
belebt verstanden. ?Belebt" oder ?beseelt" heisst jedoch nicht bloss be wusstsein-habend, sondern vor allem ?handelnd", zielstrebig eingestellt und zwar so, dass man einf?hlend vorausahnen kann, wie sich das Objekt verhalten wird. Dies ganzheitliche Verstehen von Personen als belebten Personen ist angeboren, und erst allm?hlich lernt das Kind, dass leblose
Dinge unbelebt sind. Aber auch in der Geschichte des wissenschaftlichen Denkens zeigt sich,
dass man erst sehr allm?hlich zum Begriff grunds?tzlich unlebendiger Objekte gelangt ist. F?r die ?Hylozoisten" war das, was sp?ter als grund s?tzlich unlebendige ?Materie" galt, noch empfindend und strebend.
Demokritos gilt zwar mit Recht als der Ahn des sp?teren Materialismus;
315
er selbst war jedoch nicht konsequenter Materialist; denn er nahm auch
?Seeleanatome" an, wie ?brigens bis zu Haeckel hin der Atomismus nicht konsequent ?dinglich" dachte; denn noch Haeckel schreibt seinen
Massenatomen Lust und Unlust, Begierde und Abneigung zu, d.h. er denkt sie, wenn auch in ganz dumpfer Weise, als personal.
III. Erkennen und Verstehen.
Genetisch ist also, das d?rfen wir feststellen, das Erkennen nicht von den Dingen zu Personen, sondern von Personen zu Dingen gekommen. Diese Einsicht aber muss die Erkenntnistheorie von Grund auf umge stalten. H?tte Kant davon seinen Ausgang genommen, so w?re seine
Behauptung, dass wir nur die ?Erscheinung" wahrnehmen, dass das
,JDing an sich" jedoch unerkennbar sei, gar nicht aufgekommen. Denn diese Trennung ist Personen gegen?ber wertlos oder doch schief. Wenn wir einen Menschen erkennen oder gar
? was ?Dingen" gegen?ber nicht
m?glich ist ? verstehen, so dringt unsre Erkenntnis durchaus ?ber die
?Erscheinung" hinaus; sie erfasst zwar nicht ein ,J)ing an sich", wohl aber ein Wesen an sich und zwar in sehr spezifizierender Weise.
Selbst Naturgegenst?nden gegen?ber verwenden wir keineswegs bloss die Kategorien Kants. Der in der Umgangssprache durchaus gel?ufige Gegensatz zwischen Erkennen und Verstehen ist von grunds?tzlicher Bedeutung, was auch in der neueren Wissenschaft weithin anerkannt
wird, wenn auch gelegentlich die Ausdr?cke promiscu? gebraucht wer den. Bringen wir den Gegensatz auf einige pr?gnante Antithesen, so k?nnen wir etwa sagen:
Das Erkennen geht auf die Erscheinung, das Verstehen dringt ?ber die Erscheinung hinaus zu einem in der Erscheinung sich ausdr?ckenden
Wesen vor.
Das Erkennen erfasst Sinnesgegebenheiten oder Abstraktionen aus
solchen; das Verstehen erfasst zugleich mit den Sinnesgegebenheiten das darin sich aussernde Leben, die Seele, den Geist.
Das Erkennen ist feststellend, analysierend oder synthetisch, d.h. Ein zelnes zusammenf?gend. Das Verstehen ist ganzheitlich, d.h. es erfasst
in den Einzelheiten die Ganzheit unmittelbar. Das Erkennen geht auf die Gegenwart oder eine vergegenw?rtigte Ver
gangenheit oder Zukunft. Im Verstehen erleben wir Gegenwart, Ver
gangenheit und Zukunft als einheitliche Ganzheit. Das Erkennen geht daher prim?r auf leblose Dinge; das Verstehen geht
prim?r auf belebte Wesen. Wenn wir sekund?r auch Dinge verstehen, so legen wir ihnen eine Zielstrebigkeit, Werthaltigkeit, geistigen Sinn bei;
wenn wir lebende Wesen erkennen, so abstrahieren wir von ihrer Inner lichkeit.
Das Erkennen stiebt daher nach Wertfreiheit; das Verstehen dagegen zielt auch auf den Wert der Objekte. Insbesondere alles Verstehen von
Menschen involviert auch eine Wertung. Das Erkennen geht auf die Wirklichkeit, die natura naturata. Das
Verstehen geht auf etwas UeberwirkMchzs, die natura naturans, das nicht etwas ?/^wirkliches ist, sondern die Wirklichkeit in h?herem Zusammen
hang sieht.
316
IV. Grunds?tzliche Er?rterung des Verstehens.
Die Erkenntnistheorie, wie sie in den Spuren Kants betrieben wurde, muss also
? das ist eine Forderung, die vor allem seitens der Geiste s
wissenschaften erhoben wird ? erg?nzt werden durch eine Verst?ndnis
theorie. Das Verstehen setzt zwar stets in gewissem Sinne ein ?Erkennen"
voraus, bleibt jedoch nicht dabei stehen, sondern dringt ?ber die durch Erkennen zu erfassenden Tatsachen hinaus in das Innere der Gegeben heiten vor, zun?chst von Lebewesen, aber auch von
Dingen und Ge
schehenszusammenh?ngen zu einem im ausseren Erkennen nicht erfass
baren ?Wesen".
Treten wir an das Verstehen mit einigen der Grundfragen heran, die in der Erkenntnistheorie vor allem diskutiert werden, so ist zun?chst die
dort so viel er?rterte Frage, ob das Erkennen sensualist iseh oder rationa listisch sei, auch f?r das Verstehen- zu beantworten. Ein reiner Sensualis
mus freilich ist heute so wenig wie ein ,,reiner" Rationalismus mehr diskutabel; seit Kant ist nicht abzuweisen, dass in allem Erkennen ausser
Sinnesempfindungen zentrale Faktoren mitspielen: Kategorien, Begriffe, Gestalten oder wie man sie nennt. Aber diese Faktoren sind nicht rein
rational, sie sind nicht bloss Formen des Verstandes, sie umschliessen auch praktische Stellungnahmen, sind auch Formen des Handelns und des Verhaltens. Weder der Sensualismus noch der Rationalismus noch Kants Synthese
von beiden reichen aus, um das ?Verstehen" zu erkl?ren;
vielmehr zeigt alles personale Verstehen, dass dabei instinkthafte und
praktische Einstellungen und Einf?hlungen mitspielen, die auch Wer
tungen einschliessen. Genetisch ist in der Regel sogar das ganzheitliche Verstehen vor dem Erkennen. Die Wissenschaft wird danach streben, das
ganzheitliche Verstehen auch durch Einzelerkenntnisse zu st?tzen. Eine weitere Grundfrage der Erkenntnistheorie ist die, ob das Erkennen
aus der Erfahrung stamme oder apriori sei.
Wir fassen zun?chst den Begriff des Apriori im Sinne von ?angeboren". Und zwar haben wir das bereits dahin beantwortet, dass die F?higkeit des Verstehens in der Tat angeboren ist, ein Instinktverhalten, dass sich bis zu gewissem Grade schon bei Tieren findet. Das jedoch schliesst nicht aus, dass es sich an der Erfahrung, wie andere Anlagen auch, ent
wickeln muss. Das Verstehen setzt eine Anlage voraus, die genau wie
andere Anlagen jedem normalen Menschen angeboren ist, aber sowohl verschieden entwickelbar als auch verschieden entwickelt ist. Eine andere
Frage ist die, ob das Verstehen auch in dem zweiten Sinne des Begriffes Apriori, den das Wort in der Philosophiegeschichte angenommen hat, als apriori anzusprechen ist, n?mlich im Sinne von ?streng notwendig", ?allgemeing?ltig". Diese Frage ist schon deshalb nicht unbedingt zu
bejahen, weil das Verstehen, im Gegensatz zum begrifflichen, generali sierenden Erkennen, vielfach auf ganz Individuelles geht und nicht im
mer wirklich mitteilbar* ist. Es gibt zwar auch ein generalisierendes Ver stehen, das sogar ?ber das Menschliche hinaus geht; daneben aber gibt es auch ein ganz individualisierendes Verstehen, das individuell nicht nur in Bezug auf das Objekt ist, sondern auch auf das Subjekt. Alles Verstehen setzt eine gewisse Uebereinstimmung
voraus.
317
Eine besonderes schwierige Frage ist die, ob das Verstehen bewusst sei. Gewiss ist manches im Verstehen auch bewusst. Wenn wir in der Unter
haltung einen Menschen verstehen, so h?ren wir seine Worte und wir
sehen seinen Gesichtsausdruck, aber selbst das wird nur perzipiert,
keineswegs immer auch ?apperzipiert", obwohl es in ein Gesamterlebnis
eingeht. Dieses jedoch ordnet sich den Einzelheiten ganzheitlich ?ber.
V. Das ?Verstehen" in Wissenschaft und Philosophie. Die rein theoretische Wissenschaft will nicht bloss wissen, sie will auch
verstehen. Das ist allgemein zugegeben f?r die Geisteswissenschaften. Eine blosse Sammlung von Wissen ?ber die Vergangenheit ist noch keine
Wissenschaft der Geschichte. Die Geschichtswissenschaft will das Einzel wissen zu einem Zusammenhang f?gen; dieser aber wird nicht bloss von aussen erkannt, sondern muss von innen her verstanden werden. Es ist
jedoch ein Irrtum zu glauben, dass es in den A^t/rwissenschaften kein Verstehen g?be. Die soviel er?rterte grunds?tzliche Verschiedenheit ?wischen natur- und geisteswissenschaftlicher Methodik ist ?berspitzt.
Wenn man mit Driesch in allem Lebenden eine wirkende Entelechie, wenn man mit Uexk?ll einen ganzheitlichen ?Plan" annimmt, so handelt
es sich um ein Verstehen, das Vergangenheit und Zukunft zusammen
fasst, nicht bloss als Kausal- sondern auch als Finalzusammenhang. Sogar
Physik und Chemie kommen nicht mit blossem Erkennen aus, sosehr sie sich bem?hen, die Ph?nomene nur zu beschreiben, zu berechnen und kausal zu erkl?ren. Der Aufbau eines Kristalls enth?llt doch, zumal sich Kristalle ?erg?nzen", auch einen ganzheitlichen ?Plan". Und ebenso ist
die ?Struktur" der Atome etwas Ganzheitliches.
Vor allem die Philosophie hat es von jeher nicht bloss auf ein Erkennen der Welt, sondern auf ein Verstehen der Welt abgesehen. Insbesondere war dies das Ziel jeder Metaphysik; ja die M?glichkeit einer Meta-physik, eines Hinausclringens unseres Geistes ?ber das empirisch Gegebene scheint uns nur
gegeben auf Grund einer Verst?ndnistheorie. Denn sogar inner
halb der Welt der allt?glichen Erfahrung zeigt ja das Verstehen, dass wir z.B. andern Menschen gegen?ber hinausclringen k?nnen ?ber das
Physische in eine seelisch-geistige Welt, die zwar mit dem Physischen zusammenh?ngt, aber in keiner Weise mit ihm identisch ist. Als Wesen der Metaphysik als philosophischer Disziplin k?nnte man es vielleicht kurz bezeichnen, dass sie die Gesamtwelt ?ber die Erkennbarkeit hinaus, auf Grund des sensorisch und rational Erkannten, auch zu verstehen sucht. Was die grossen M?taphysiker versucht haben, war stets, die Welt entweder als lebendigen Organismus oder als logischen Prozess oder als ethische Aufgabe zu verstehen. ?M?glich" ist Metaphysik nicht bloss auf
Grund einer Erkenntnistheorie, sondern auf Grund einer Verst?ndnis theorie. Die wissenschaftliche Basis jeder k?nftigen Metaphysik wird ?
trotz Kant ? nicht von der Erkenntnistheorie geliefert werden k?nnen, sondern von einer verfeinerten und vertieften Verst?ndmstheorie.
318