169
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Het gelaagde denken: essays voor Veit Bader van den Berg, H.; Engelen, E.; Jansen, Y. Publication date 2009 Document Version Final published version Link to publication Citation for published version (APA): van den Berg, H., Engelen, E., & Jansen, Y. (2009). Het gelaagde denken: essays voor Veit Bader. F&N Eigen Beheer. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date:30 Jun 2021

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Het gelaagde denken ...Het gelaagde denken: essays voor Veit Bader. F&N Eigen Beheer. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

    UvA-DARE (Digital Academic Repository)

    Het gelaagde denken: essays voor Veit Bader

    van den Berg, H.; Engelen, E.; Jansen, Y.

    Publication date2009Document VersionFinal published version

    Link to publication

    Citation for published version (APA):van den Berg, H., Engelen, E., & Jansen, Y. (2009). Het gelaagde denken: essays voor VeitBader. F&N Eigen Beheer.

    General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s)and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an opencontent license (like Creative Commons).

    Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, pleaselet the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the materialinaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letterto: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. Youwill be contacted as soon as possible.

    Download date:30 Jun 2021

    https://dare.uva.nl/personal/pure/en/publications/het-gelaagde-denken-essays-voor-veit-bader(6377cded-5490-43ff-8fcb-e63e44bf0895).html

  • HET GELAAGDE DENKEN

  • HET GELAAGDE DENKENEssays voor Veit Bader

    Redactie:Harry van den Berg

    Ewald EngelenYolande Jansen

    F&N Eigen Beheer

  • Met dank aan Fred Zurel, Ulla Nüssen de Afdeling Wijsbegeerte van de UvA

    ©Harry van den Berg, Ewald Engelen, Yolande Jansen – 2009Omslag: Jeroen Bosch, detail Tuin der LustenProductie en vormgeving: F&N Eigen Beheer, AmsterdamISBN 978907867558 7

  • Inhoud

    Veit Bader en het gelaagde denken 7Harry van den Berg, Ewald Engelen en Yolande Jansen

    Bürger Kommender Zeiten 11G.J. Ojeda-Ebert

    De arbeidsjurist als amateursocioloog 22Taco van Peijpe

    De ‘grenzenloze’ wetenschapper 32Harry van den Berg

    Beelden van Bader 39Kees van der Veer

    An indomitable theorist. A purposeful practitioner.An uncompromising intellectual. A tribute to Veit Bader 44Marja Gastelaars

    Charisma und Profession oder:Kann ein Professor ein Zauberer sein? 55Helma Lutz

    Touwtrekken aan identiteit 61Yvonne Leeman en Sawitri Saharso

    Zur Aktualität der Dialektik der Aufklärung 70Michael Schäfer

    Alleen de ingrediënten 77Albert Benschop

    ‘Marx-Engels and the (pseudo)dichotomous phraseologies‘ 82Manuel Carlos Silva

    5

  • Un art moyen? Un art philosophique! 98Henk bij de Weg

    Over bedrijfskunde en andere kundes 103Jac Christis

    Vaders 114Ewald Engelen

    Lessen in complicerende filosofie 123Marianne Boenink

    A critical academic and patient supervisor 132Ahmet Akgündüz

    Modernisme, cultureel geheugen, illegaliteit 136Yolande Jansen

    Making Political Philosophy Practical Again 151Bas Schotel

    Korte biografieën van de auteurs 161

    6

  • Veit Bader en het gelaagde denken

    Harry van den Berg, Ewald Engelen en Yolande Jansen

    Veit Bader en het gelaagde denken, gevlijd tegen een uil vanMinerva uit Jeroen Bosch’ Tuin der Lusten. Vrij associërendop basis van Bosch’ uil en hun eigen herinneringen aan Veit, stuit-ten de redacteuren van dit liber amicorum erop dat het Baderia-nisme zich het beste laat omschrijven met de term ‘gelaagddenken’. Steeds opnieuw wijst Bader op het gevaar van reductio-nisme, van monocausaliteit en het discursieve fetisjisme dat zoveel contemporaine wijsbegeerte en een groeiend deel van de so-ciale wetenschappen kenmerkt. Omdat de werkelijkheid gelaagdis, moet ook het denken gelaagd zijn, aldus Bader, en moet iederesociaal-wetenschappelijke verklaring multicausaal zijn. En omdatmulticausaliteit multidisciplinariteit vooronderstelt, moet iederegoede sociale wetenschapper (ver) buiten zijn vakgebied lezen.En omdat de filosoof daarbovenop ook nog eens, op basis van hetnormatieve repertoire dat in het collectieve repositorium vangrondwet enmensenrechtenverklaringen ligt opgetast, uitsprakendoet over tekorten en gebreken en daarmee impliciet over repara-ties en verbeteringen, moet zij zowel filosoof als wetenschapperzijn. Immers, ‘ought implies can’.

    Gelaagd denken dus, en van het een kwam het ander. De wan-hoop van de grensoverschrijder in een disciplinair geordende we-reld. Wij vroegen elkaar hoe we onszelf noemden. De druk omdisciplinair kleur te bekennen is immers groot in een wereldwaarin kennis en kunde nu eenmaal in disciplines zijn georga-niseerd. De spraaknood was groot, gekneed als de redacteurenwaren in het gelaagde denken van Bader en de academische ver-antwoordelijkheid die dat met zich meebracht. Harry had in deloop der tijd zijn toevlucht gezocht bij de term ‘methodoloog’, eenveelgebruikte vluchtheuvel voor sociaal-wetenschappelijke dui-zendpoten. Yolande noemt zich politiek filosoof en cultuurwe-tenschapper maar heeft eigenlijk nog tien adjectieven nodig omdie termen te kwalificeren. Ewald is, Baders boodschap radicali-serend, de filosofie ontvlucht en zich meer en meer als empiri-sche sociale wetenschapper gaan profileren. Het keurslijf van de

    7

  • discipline probeert hij te vermijden door een eigen vakgebied tecreëren, dat van financieel geograaf. Drie strategieën om op zijnBaderiaans grensganger te zijn in een wereld die academischemigratie nog altijd met lede ogen aanschouwt, alle loftuitingenop multi-, inter- en transdisciplinariteit ten spijt.

    Kenmerkend voor het Baderianisme is bovendien, en dat hangtsamenmet de evaluatieve en prospectieve taak van de filosoof, denevenschikking van soorten kennis. De positivist en de traditio-nele filosoof plaatsen theoria en epistème boven technè en metis,theoretische boven praktische kenns. De Baderiaan ziet dezetypen kennis als verschillend maar gelijkwaardig. Sofia, logos entechnè hebben alle hun eigen plaats in het Baderiaanse denken.Dat heeft een aantal vreugdevolle consequenties. Ten eerste nu-anceert deze visie het maatschappelijk belang dat moet wordentoegekend aan het type kennis waarvan universiteiten zich de ex-clusieve producent wanen. Er gaapt geen hiërarchische kloof tus-sen wetenschap en praktijkkennis. Beide doen waarheidsclaims,beide worden gekleurd door belangen, beide zijn systematisch enbeide hebben betrekking op een gegeven werkelijkheid.

    Ten tweede overbrugt deze visie de kloof tussen kundes en we-tenschappen. Grof gezegd passen kundes wetenschappelijke in-zichten over de noodzakelijke dan wel contingente aard van derelaties tussen de dingen toe op concrete ontwerpproblemen. Ter-wijl in sociaal-wetenschappelijk onderzoek de contingenties alshet ware uit het onderzoek gedestilleerd moet worden, worden zein het probleemgestuurde onderzoek van de kundes zelf gecon-strueerd. Wat rijke kennis oplevert voor de sociaal-wetenschap-pelijke onderzoeker, mits de twee met elkaar spreken. Bader isdaar altijd een groot voorstander van geweest.

    Ten derde doorbreekt dit de pathologie van de postmodernezelf-referentialiteit waar een groeiend aantal filosofen, cultuur-wetenschappers en sociale wetenschappers aan leidt. De twijfelaan een niet discursief geconstrueerde werkelijkheid bestaat bij degratie van een radicale scheiding tussen academische kennispro-ductie en de alledaagse ontologische interactie. Juist het frequentefalen en slagen van onze alledaagse omgang met de dingen, so-ciale zowel als natuurlijke, discursieve zowel als fysieke, leert onsdat het onvermogen om een eenduidige waarheidstoets te con-strueren niet mag worden geradicaliseerd tot de ontologische

    8

  • claim dat er buiten de tekst niets bestaat.Ten slotte volgt uit dit laatste kenmerk van het Baderianisme

    dat leven en werk niet goed van elkaar zijn te onderscheiden. DeBaderiaan is als Luther: hier sta ik, ik kan niet anders. Het intel-lectuele spel van de academie is nimmer vrijblijvend, maar altijdpolitiek, en politiek gaat niet slechts over standpunten en belan-gen, maar ook over deugden en karakters, en daarmee over heelde mens. Hard werken, totaalkritiek, volstrekte intellectuele eer-lijkheid en daarnaast eenmeeslepend en Bourgondisch leven, datis het beeld van de Baderiaan dat Veit Bader neerzet.

    In de bijdragen aan deze bundel, geschreven door Veits pro-movendi en geordend naar promotiedatum, zijn veel van deze Ba-deriaanse karakteristieken terug te vinden. Niet alleen in de vormvan herinneringen en analyses van de aard van de professionali-teit van Veit Bader, maar ook in de vorm van geïnternaliseerdedeugden en praktijken. Niemand die ooit met Veit heeft gewerktis daar ongeschonden uit gekomen. Iedere bijdrage vertoont ken-merken van het Baderianisme, ongeacht of dat expliciet wordt on-derkend of niet. Waar, hoe en door wie moet u zelf maar lezen.Wij zijn van mening dat deze bundel geslaagd is, met ontroe-rende, scherpe, persoonlijke, originele en altijd – in letter dan welin geest – Baderiaanse bijdragen. Daarmee is de bundel een fraaitribuut geworden aan een man die in werk en leven het gelaagdedenken belichaamt. Wij hopen daar nog decennia lang van te kun-nen genieten.

    Bij wijze van dankwoord sluiten wij deze inleiding af met eenchronologische lijst van alle promovendi van Veit. Het zal de op-lettende lezer opvallen dat niet alle promovendi van Veit aan dezebundel hebben kunnen bijdragen. Van hen willen we in het bij-zonder Ella van Dommelen noemen, een filosofe die helaas nietlang na het voltooien van haar gedegen en betrokken proefschriftover 'constitutioneel recht vanuit rechtsfilosofisch perspectief' isoverleden. Hier volgt de lijst met de promovendi: Paul Juffermans,Gerardo Ojeda-Ebert, Taco van Peijpe, Harry van den Berg, Keesvan der Veer, Marja Gastelaars, Helma Lutz, Jan Baars, Sawitri Sa-harso, Jozef Keulartz, Michael Schäfer, Saskia Poldervaart, YvonneLeeman, Albert Benschop, Carlos Silva, Henk bij de Weg, JacChristis, Ewald Engelen, Marianne Boenink, Ella van Dommelen,Yolande Jansen, Ahmet Akgündüz, Bas Schotel en Edwin Vink.

    9

  • Bürger Kommender Zeiten

    Citizens of times yet to come

    G.J. Ojeda-Ebert

    Arefugee of Chilean politics, Jorge was fated to meet Prof.Dr. Veit-Michael Bader. But that’s getting ahead of the story.We’d better begin in the winter of 1982, when Jorge had returnedto his Warsaw home from his underground meeting with col-leagues in the NSZZ Solidarnosc (The ‘Independent, Self-Gov-erned Trade Union,’ commonly called ‘Solidarity’). He wasprocessing the alarming news he’d learned. One of his colleagueshad been called for interrogation at the Mostowski Palace a weekago and nobody had seen him since. Many members of the un-derground trade union were now reporting increasing aggres-siveness from communist militia and the Polish militarygovernment since martial law had been imposed on December13th 1981.

    After spending seven years in East Germany – first as a foreignstudent and then as a Chilean political refugee working as the per-sonal assistant to Senator Carlos Altamirano, the exiled SecretaryGeneral of the Chilean Socialist Party, and occasionally for thewidowed former First Lady of Chile, Mrs. Hortencia Bussy de Al-lende – Jorge’s relocation to Poland in 1978 had been a liberatingexperience. ‘Poland under Edward Gierek’s leadership is now moreopen to the West and more liberal than any other member of the So-cialist Bloc countries,’ he’d write in his journal. ‘I can restart my aca-demic work at the Polish Academy of Sciences. I can join organizationsand institutions of the Jewish national minority. I am able to start mywork with Holocaust survivors and their families in Poland.’

    By midsummer of 1980 Solidarity became for Jorge a significantcause for hope. Solidarity was now a full-blown social, political,and cultural grassroots movement of emancipation with stronginterfaith cooperation at its core. He signed up immediately, en-dorsing all the movement’s ideals and objectives, because forJorge they reflected so clearly the vision of Dr. Salvador Allende:a democratic, pluralistic, and open model of development rooted

    11

  • in socialism. He’d not forgotten Chile’s ongoing struggle forhuman rights, freedom, and democracy, and so in August 1980,Jorge asked Solidarity leader Lech Walesa to send a telegram toGeneral Pinochet demanding freedom for the top two leaders,both recently incarcerated, of the de-legalized Chilean independ-ent Trade Union organization – its president, a Christian-democ-rat, and its vice-president, a socialist.

    Pinochet reacted with outrage: ‘How can Lech Walesa criticizeme? We are both fighting communism!’ What the General couldnot understand was that Walesa was fighting against commu-nism, because he was fighting for human rights, pluralism, anddemocracy – all that General Pinochet had destroyed in Chile, be-ginning on the fateful day of September 11, 1973.

    Deep in the winter of 1982, Jorge and his Polish family wereliving through tough times. There were military tanks, open-aircoal heaters and Polish soldiers on almost all street corners inWarsaw. The lasting economic crisis had deepened and everyonewas relying on stamps to procure rationed food in the empty state-owned shops. Jorge felt helpless, trapped, and isolated.

    The Soviet Union was pressuring General Jaruzelski and thePolish Communist Party to repress the underground activities ofSolidarity. Threats of a Warsaw Pact invasion were not absent,even if General Jaruzelki’s justification for his military coup hadbeen that it had prevented such a disastrous external intervention.It was as Antonio Gramsci, the Italian antifascist philosopher,would have said: ‘A time of catastrophic balance, a time when theold is dying and the new can’t yet be born.’

    Back home, Jorge found a letter from his German Professor andthesis advisor at the Karl-Marx University in Leipzig on his kitchentable. For two years his thesis advisor had implored Jorge to com-plete his doctoral thesis, richly titled: ‘The Role of German-AustrianImmigration to Chile and the creation of the Chilean Nation-Statefrom 1846-1920.’ Jorge had been pounding away on his Erika type-writer for months, and was almost ready with his first several-hun-dred-page draft. But he wasn’t going to open that letter immediately.It could wait because he’d come home frozen to the bone. Savoringthe thought of a hot cup of tea, he lit a fire under the large brasssamovar atop the vintage wood-burning stove.

    Jorge’s doctoral thesis was the result of over five years of re-

    12

  • search in a multitude of libraries and archives in seven countries.Besides the intellectual fascination it offered, it had also becomehis way of processing his own identity, a multilayered fabric ofethnic, cultural, and spiritual dimensions.

    Jorge was born in Chile to parents of multi-ethnic ancestry –German, Spanish, American, Italian (and as he had discovered atage 14, also Jewish Conversos) to mention a few – and was con-fronted while growing up with the many shared interfaith tradi-tions and diverse Weltanschaungen in his extensive familynetwork, including free thinkers, freemasons, agnostics, atheists,pantheists, German evangelical Lutheran, Latin AmericanCatholic liberation theology, Marxism and native Chilean Ma-puche spirituality (Jorge’s nanny was a Mapuche medicinewoman). The question ‘where do I fit in and belong’ had becomeimportant to him, particularly after his relocation to East Germanyin 1971 as a 21-year-old, third-year journalist student from the Uni-versity of Chile. This question was finally answered through hisown personal awakening to a liberal, mystical Jewish spiritualitymany years later. (‘We all are One, all is One. We are The One andwe are the many.’)

    With his arrival in East Berlin, capital of the German Demo-cratic Republic (GDR), in September 1971, as the first non-com-munist, social-democratic Chilean student to attend universitystudies in East Germany, Jorge had achieved a childhood dream:a return to the homeland (the former Principality of Schwarzburg-Sonderhausen in Thüringen. Capital: Sonderhausen) of his free-thinking German ancestors who immigrated to Chile during the19th century. ‘At that time GDR was for me: Schiller, Goethe, Herder,Bertold Brecht, Thomas Mann and Heinrich Heine. I soon discoveredits many other faces as well as the shadow sides of the so-called ‘RealExisting Socialism’ on German soil,’ Jorge noted in a journal. Andtwo years later while studying sociology and philosophy at theUniversity of Leipzig, his childhood dream took on a dark cast:the military coup in Chile, the assassination on September 11th,1973, of the democratically-elected president Dr. Salvador Allende,and the installation of the brutal dictatorship of General AugustoPinochet – all of which would close for almost two decades thepossibility of his return to Chile.

    Back to the winter of 1982 in Warsaw: A military coup had

    13

  • caught up with Jorge, even if he was to experience a different Gen-eral in power, and – compared to Pinochet’s regime in Chile – asomewhat more ‘civilized,’ less bloody, military dictatorship. Eventhough consumed by his involvement since 1973 with the Chileandemocratic exile of over a million people forced to emigrate toover 70 countries worldwide, his ongoing participation in the lifeof local Chilean exile groups in East Germany and in Poland, andhis cooperation with the Chilean Exile Institute for the New Chilein Rotterdam in The Netherlands (INC), Jorge held two full-timejobs inWarsaw: one as an assistant to Prof. Tadeusz Lepkowski atthe Polish Academy of Sciences, the other as an actor of the StateJewish Theater and the Yiddish Actors Ensemble in Warsaw.

    Also taking up his time was his involvement with undergroundefforts to rebuild a religious Jewish community that had beenagain decimated, so soon after the Holocaust of WWII, this timeby the anti-Semitic campaign of the Polish communist regimewhich expelled over 40,000 Jews from Poland in 1968. All thishad caused Jorge to delay finishing his doctoral thesis – even ashis mentor, Prof. Hackethal, was urging him to quickly completeit.

    That cold and dark Thursday in the winter of 1982, Jorge foundhimself home alone in his Warsaw apartment, thinking: ‘The kidsare with their grandparents this evening, so I can relax a little.’He tookhis heavy Russian tea glass and poured into it the black tea essencehe always kept in a small pot next to the samovar, two spoons ofraspberry flavored sugar crystals, a shot of vodka, and boiling waterfrom the samovar.

    Having warmed with his first sip of tea, Jorge opened the let-ter from Leipzig, and read: ‘Dear Jorge, with enormous regret I havethe duty to inform you that because you have been an active memberof NSZZ Solidarnosc – seen here as a counter-revolutionary organi-zation in the Real Existing Socialism in the People’s Republic ofPoland – you are no longer eligible to defend your doctoral thesis atthe KMU.

    With socialist greetings. E.’His German thesis advisor and mentor had never been op-

    posed to Jorge being a member of Solidarity in Poland, never hada problem with him being a member of the Chilean Social Dem-ocratic Party, and was non-committal about Jorge’s assertive non-

    14

  • communist status. But things had dramatically changed after theSolidarity movement – a peaceful revolution in 1980-81 in Poland– and General Jaruzelski’s subsequent military coup in Warsawwhich sent a warning to all of the Socialist Bloc countries. Therewas now a strong atmosphere of paranoia, of walling in, and ofwitch-hunting dissidents and other ‘internal enemies’ of all thesocialist states in the region.

    ‘Die ideologische und politische Adernverkalkung’ (the ideologicaland political arteriosclerosis) of East Germany’s political leadership(as Jorge’s German friend and regime reformist in East Berlin hadput it) wasmore andmore evident. Also evident was fear of the So-cialist Bloc’s leadership of any potential contamination with the‘Polish freedom virus,’ and their hope that General Jaruzelski’smar-tial law had contained any further spread of the ‘disease’.

    To salvage his doctoral studies, Jorge consulted with Prof. Lep-kowski in Warsaw, and via diplomatic courier with his exiledChilean friend Jorge Arrate, the Director at the INC in Rotterdam.Arrate was to later become the Minster of Education at the dem-ocratically-elected first Concertacion Nacional Government inChile after the regime change in 1989, when the winds of historywould sweep from power both of Jorge’s nemeses – General Au-gusto Pinochet in Chile and General Wojciech Jaruzelski inPoland, as well as a large wall in Berlin.

    Thanks to an INC request to the Polish Authorities for Jorge totravel to Rotterdam to attend international anti-Pinochet meet-ings, he managed to get a permit to travel to the west. Followingthe advice of INC Director Jorge Arrate and Frieda Repriels (afriend and advocate with the INC), he contacted Professor Dr.Veit-Michael Bader in Amsterdam – that fated meeting men-tioned at the start of this story.

    Jorge’s rapport with Prof. Bader was instantaneous. Born inUlm-Donau in 1944, during the last year ofWWII, Prof. Bader hadgrown up amidst the ruins of Germany’s catastrophic collapse andWest Germany’s post-war reconstruction efforts. He later chose toleave the Federal Republic of Germany for political reasons andpursue research and teaching in the far more open and liberal at-mosphere of Amsterdam University in The Netherlands.

    ‘It was evident Veit and I shared the rare traits of being both posi-tive contrarians and holders of some heretical ideas vis-à-vis the ‘ra-

    15

  • tionalistische Linke’ (rationalistic left wing formations) in West-Eu-rope as well as towards the regimes, institutions and general politics ofthe so called ‘Real Existing Socialism’ of the Socialist Bloc,’ Jorgewould tell his friend Jorge Arrate in Rotterdam.

    Later Jorge would write in his notebook: ‘Veit and I seem to agreethat we can never attain goals using means that fundamentally denythe essence of such goals; that there is never one ‘truth’ to be imposedon all; that the claimed scientific grounding of all policies and pro-grams of the communist ruling parties in the East Bloc, as well as itsalleged infallibility (‘Die Partei irrt nie!’), had regressed those politicalinstitutions and organizations to a pre-Vatican II, fundamentalistCatholic Church-like situation, a clear indication of an egalitarian so-cial emancipation utopia gone seriously astray; that economic, socialand cultural emancipation can never be achieved by imposition andforce; that applying mechanistic social engineering to achieve a class-free society can only hurt more than heal individuals, communities,and society; that authoritarian paternalism is individually and sociallydisempowering; that individual and organizational responsibility andaccountability, as well as free creativity and entrepreneurship, must bestimulated and integrated and always taken into account; that diver-sity of opinions and approaches is part of the human capital of un-limited innovation; that ethnic and cultural diversity as well as themany worldviews and faith traditions in any society must be integratedwith equal rights and not denied, suppressed, or repressed. That com-passionate social change (solidarity) is inherent within the transfor-mation of civilization allowing for the enfolding of socially, ecologically,and morally-responsible communities and societies.’

    Prof. Bader supported democratic socialism and felt deep sym-pathy for the tragic end of the democratic socialism experiment ofPresident Salvador Allende in Chile, as well as for the pro-reformmovements in the Eastern European Socialist Bloc. Both he andJorge saw in the socially and politically pluralistic, as well asstrongly interfaith grassroots movement of Poland’s Solidarity,hope for a deep renewal from the inside out of that seeminglymonolithic and internationally confrontational block of power.

    That first meeting in Amsterdam persuaded Prof. Bader to ini-tiate events allowing Jorge to obtain recognition by the Ministry ofEducation of The Netherlands of his University of Leipzig Masterof Arts degree, and authorization to pursue a doctorate at the Uni-

    16

  • versity of Amsterdam under Prof. Bader’s guidance. OnMay 17th,1984, Jorge was granted a Doctor in Social Sciences degree byAmsterdam University. As Prof. Bader said before handing himhis Doctoral Diploma, Jorge’s doctoral process and thesis had be-come a product ‘vieler Reisen zwischen den Welten,’ of manytrips between the worlds.

    From 1982 to 1984, while shuttling back and forth between War-saw and Amsterdam, Jorge often stayed at Prof. Bader’s homewhere they exchanged unending stories about each other’s life,Prof. Bader’s academic endeavors, his political and social com-mitments and his personal struggles, as well as Jorge’s experi-ences across the multiple ‘work fronts’ he was involved with. Thiswas always done with a lot of humor, storytelling and jokes. Theyspoke about Jorge’s work as a Jewish actor and singer in Poland,about his work with Holocaust survivors and their families, abouthis efforts to help rekindle the life of an almost extinguished Jew-ish community in Poland. The Hanukia candelabra Jorge noticedat Prof. Bader’s Amsterdam home during one of his last visits wasa symbolic remnant of the deep Jewish intellectual, philosophi-cal, and spiritual conversations they shared.

    However intensive and rich their relationship, the inexplicableforces that brought them together would soon move them apart.As the political situation under General Jaruzeski in Poland be-came even more asphyxiating, Jorge reluctantly decided to mi-grate with his Polish family from Warsaw to Spain in 1985.

    ‘That involuntary relocation was for me a shocking experience of‘Real Existing Capitalism’ after a decade and a half of co-dependent So-cialist life behind the iron curtain. The initially traumatizing experi-ence in Spain isolated me for many years from most of my previousrelationships and ended with the break-up of my marriage to my Pol-ish wife. Not wanting to ask for asylum in Spain as a refugee-emigrantfrom Poland, tired of being since 1973 a political refugee and reluctantto owe favors or enter co-dependent relationships with the local ‘ChileanExilarca’ (Local Chilean ‘Exile Prince’) in Spain, I chose to honor myCastilian/Andalusian and Sephardic ancestors and reclaim my Span-ish citizenship.

    But Spanish citizenship bestowed few advantages. Overqualifiedand speaking too many languages I could not get a job, as all poten-

    17

  • tial Spanish bosses felt threatened by my credentials. I was forced to ex-plore entrepreneurship to survive. I ‘hit the streets’ of Alcala de Henaresand Madrid looking for anything to feed my family. A few weeks thatfirst summer I stood day after day in desperation in a queue and pickedup food for six people at the Catholic Caritas food distribution kitchenfor the homeless. Standing there I was reminded more than once of myAmsterdam conversations with Veit about the devastating effects of mi-gration (voluntary or involuntary) and the traumatic reinsertionprocess in a different country – even if you know the language and cul-ture – for the migrants and their families, as well as the destruction oftheir traditional family and social support networks. But this was notsocial science or intellectual discussion anymore. I felt painfullystripped of my self image and highly vulnerable.’

    Jorge ultimately found a job as a waiter in Andalusia. Later hebecame an interpreter inMadrid, then a tourism journalist, whichled to his becoming managing director of a tourism publishinghouse. He then established himself as co-owner of a PR agency,as well as an event planner in Madrid and Seville.

    On November 9th, 1989, while working on a project related tothe upcoming Universal EXPO 92 in Seville, and enjoying drinkswith West German business associates in Seville, Jorge was sur-prised to hear loud cheers on TV. The Berlin Wall had fallen. Peo-ple of both Berlins were celebrating. Jorge decided that night itwas time to return to Warsaw with his two teenage sons to build‘capitalism without capital.’ There, in 1991, he started three newventures: a publishing house, a marketing and communicationsagency, and an event planning and PR agency. His clients werethe Polish Ministry of Physical Education & Tourism, and Amer-ican multinationals investing in the new emerging markets ofCentral Eastern Europe.

    In 1999, Jorge relocated once again, this time to Seattle, Wash-ington, USA. This move resulted from his 1993 meeting in War-saw with the woman who would become his friend, soul-mateand later his wife, Hannah (AnnaMarie) Nerbovig, a top executivewith a Fortune 500 corporation that had hired Jorge’s marketingand PR agency in Warsaw to support the announcement of theirhalf-a-billion USD investment in Poland.

    ‘For three years I flew between Warsaw and Seattle, all the whilecontemplating the Zen proverb on the magnet Hannah left on the door

    18

  • of my fridge in Warsaw: ‘Jump and the net will appear.’ I thus sold mycompanies in Poland, said goodbye to family and friends, and jumped.And true to the proverb, the net appeared.’

    Relocating to Seattle allowed Jorge to start again from scratch– this time, at age 49. In his new home he joined Bet Alef Medi-tative Synagogue, the local German Men’s Choir ‘Frohsinn,’ thePolish Home Association, and the Polish Theater Ensemble. Jorgebecame an advocate of at-risk youth in Seattle, working with morethan 300 kids from diverse racial, ethnic, social, and cultural back-grounds. He also volunteered with Chief Seattle’s DuwamishTribe, still fighting for federal recognition. And after his secondSeptember 11th traumatic experience with the terrorist attacks onNew York’s Twin Towers in the U.S. (the Pinochet coup also oc-curred on September 11th) in 2001, Jorge joined the Board of theInterfaith Council of Washington and volunteered to be in chargeof youth programs promoting interfaith dialogue and under-standing for peace in our communities and the world. Jorge con-tinued his professional trainings, now focused on psychotherapyand life-coaching, and opened a thriving practice as a successcoach and life-integration counselor.

    In the process of relocating Jorge kept thinking of somethingProf. Bader had said when Jorge was defending his Doctorate inAmsterdam: ‘If you would ask yourself the same questions you askedthe German immigrants in your doctoral thesis, you would probablycome up with even more complex and often many more shared loyal-ties and identities. And maybe you just are, as Ernst Busch once sangin a beautiful song from the Spanish Civil War, a citizen of times yetto come.’

    When invited to come to Amsterdam to celebrate Prof. Bader’sretirement, Jorge was shocked. ‘I can’t imagine Veit retiring. Com-pleting yet another chapter of his extraordinary personal and profes-sional work, yes. Retiring? Jamais! I have seen my life reflected manytimes in Veit’s opus of scientific research, theories, writings, and teach-ings. Subjects such as voluntary and forced migrations and their im-pact on both sending and receiving countries (as well as internationalinstitutions). Issues such as: human rights and citizenship rights, cit-izenship and exclusion, community and justice, paradoxes of sover-eignty and citizenship, secularism and/or democracy, associationalgovernance of religious diversity as a third way to realistically over-

    19

  • come the inherent deficiencies of today’s predominant institutionalmodels, moral and ethical aspects; practical philosophy and ethno-re-ligious cultures, identities and political philosophies. Associative democ-racy as a realist utopia. These and a wide range of related subjects areso close to my life experience. They are in many cases the actual terri-tory I walked through, and the fears and hopes I lived through. Theyare the themes I keep returning to.’

    In a world confronted with fundamentalist theocratic regimesof devolved religions and sectarian cults and their zealot spores ofinternational violence; in a world now immersed in one of thedeepest crises of the globalized capitalist economy, Jorge findshimself once again in agreement with Prof. Bader: polarized so-lutions and approaches, black and white Manichaeism, totalderegulation or total state interventionism, total separation ofstate and religion or theocratic states and dictatorships, do notwork. Measures such as ‘protection fences’ (tall concrete walls,which once abominated Berlin, now accepted in Israel and alongthe southern U.S. border), provide little benefit and incur highlong-term costs. True safety is found in inclusionary strategiesembracing the many hues we see between black and white andpolarized political and ideological options.

    ‘It is no longer about the confrontational ‘this or that,’ but ratherabout the inclusionary ‘this and that,’’ Jorge’s notes continue. ‘It isabout celebrating our commonalities and our differences. Veit hasmade a major contribution to these new paradigms. His work invitesall of us to be creative and innovative – and to engage in the highly-needed open and courageous conversation our times call for.’

    In a final journal entry, Jorge noted: ‘Without a doubt Veit andI shared the honor of being among the ‘Bürger kommender Zeiten’ (cit-izens of times yet to come) he once spoke about. Each of us has dedi-cated our lives to understand, experience, and communicate thedialectic interconnectedness of the many dimensions of oneness andseparation that make up the human fabric of individuals, groups, com-munities and societies.’

    During his meteoric campaign to become the first ethnicallymixed, cross-culturally raised and internationally experiencedAfrican-Caucasian president of the United States, Barack Obamaoften repeated a phrase attributed to Native American Hopi Eld-ers: ‘We are the people we’ve been waiting for.’ I believe this

    20

  • wholeheartedly – and I’m certain my dear friend Veit does too.We are the people we’ve been waiting for. We are the people whocan catalyze the transformation the world needs. We visionize.We initiate. We teach. We mentor. We coach. And we trust. Be-cause if not us, who? And if not now, when?

    It is now time for us to bequeath the wisdom and awarenesswe’ve gained to the next generation. That is the gift my mentorand friend Prof. Dr. Veit-Michel Bader gave me. It is also his giftto the future, and one that will continue to light a path for all cit-izens, of all times, yet to come.

    (Seattle, WA Thanksgiving Day, November 27th, 2008)

    21

  • De arbeidsjurist als amateursocioloog

    Taco van Peijpe

    Waarom arbeidsjuristen behoefte hebben aan sociologischekennis

    Het recht regelt de arbeidsverhoudingen, juridisch gezien.Hiermee wordt in normatieve zin tot uitdrukking ge-bracht dat met het recht beoogd wordt de arbeidsverhoudingente reguleren. Binnen de strikte grenzen van het juridisch discoursworden de arbeidsverhoudingen opgevat als ondergeschikt aanhet recht. Deze zienswijze doet echter tekort aan de wisselwer-king die in de praktijk bestaat tussen recht en maatschappelijkeverhoudingen. Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van hetarbeidsrecht, bijvoorbeeld met het oog op het maken van rechts-politieke keuzes, is het nodig ook de maatschappelijke achter-gronden te bestuderen. Arbeidsjuristen kijken daarom graag overde grenzen van de rechtsdogmatiek heen. In de rechtswetenschap(de term is omstreden maar een zekere mate van rationaliteit enobjectiviteit is ook juristen niet vreemd), met name op het terreinvan het arbeidsrecht, zijn sociologische tendensen zichtbaar. Eenprachtig voorbeeld heeft de Oostenrijkse jurist Karl Renner in hetbegin van de twintigste eeuw geleverd met zijn theorie over de‘Funktionswandel’ van privaatrechtelijke rechtsfiguren. Zo is hetjuridische instituut van de eigendom door de eeuwen heen on-aangetast gebleven, maar is de maatschappelijke functie ervanveranderd, waar het kapitaal betreft, van louter heerschappij overzaken tot heerschappij over het werk en het leven van anderendan de eigenaar. Niet veel later heeft J. Valkhoff in vergelijkbarezin geschreven over de ‘vermaatschappelijking van het privaat-recht’ aan de hand van voorbeelden uit de Nederlandse rechts-ontwikkeling in de negentiende en het begin van de twintigsteeeuw, waarin met name de collectivering en de toenemende in-vloed van de staat (beschermende wetgeving, inperking van het ei-gendomsrecht) naar voren komen. In dezelfde periode begon inNederlandM. G. Levenbach zijn volhardende en uiteindelijk suc-

    22

  • cesvolle strijd voor de erkenning van het arbeidsrecht als zelf-standige subdiscipline, met name vanuit de gedachte dat met hetarbeidsrecht bewust werd ingespeeld op demaatschappelijke wer-kelijkheid van de loonafhankelijke arbeid, waarmee de algemeenprivaatrechtelijke veronderstelling van vrijheid en gelijkheid vanpartijen werd losgelaten. In Duitsland (en later ook in Nederland)heeft onder andere de invloedrijke arbeidsjurist Hugo Sinzhei-mer nadrukkelijk verbanden gelegd tussen sociologische en juri-dische beschouwingen. Hij speelde een belangrijke rol in deontwikkeling van het arbeidsrecht in de Weimar Republiek. Zijnideeën over de inpassing van de collectieve arbeidsovereenkomstin het rechtssysteem ontwikkelde hij op basis van een studie vande praktijk in verschillende landen. Hij vond het de taak van de ‘le-gislative Rechtswissenschaft’ na te gaan welke nieuwe ontwikke-lingen in de in de maatschappij om regulering vroegen en dewetgever te helpen bij het ontwerpen van bijpassende institutenen regels. De bestaande waardeoordelen en doelstellingen van an-deren moeten daarbij door de rechtswetenschap worden onder-kend en als gegeven worden aangenomen. Sinzheimer plaatstezijn methode uitdrukkelijk tegenover de zuiver juridisch-dogma-tische benadering, die de maatschappelijke werkelijkheid miskenten daarmee het gevaar loopt uit te gaan van onbewuste waarde-oordelen. In navolging van Sinzheimer heeft Otto Kahn-Freundde combinatie van sociologische en juridischemethoden in het ar-beidsrecht naar Engeland overgebracht, waar deze benaderingonder academische arbeidsjuristen gemeengoed is geworden. Datarbeidsjuristen over de hele wereld sociologische kennis tegen-woordig onmisbaar vinden voor de uitoefening van hun vakmogevoorts blijken uit hun bijdragen aan ‘gemengde’ wetenschappe-lijke verenigingen als de International Industrial Relations Asso-ciation en tijdschriften als het International Journal ofComparative Labour Law and Industrial Relations.

    Veit Bader als gidsMijn promotie-onderzoek over ‘De ontwikkeling van het loon-vormingsrecht’ (daaraan had natuurlijk toegevoegd moeten wor-den ‘in Nederland’ zoals Veit suggereerde) begon ergens in dejaren zeventig en werd voltooid in 1985. Ik had mij ten doel ge-steld een verklaring te zoeken voor de wijze waarop het collectieve

    23

  • arbeidsrecht in Nederland vorm had gekregen. De bestaande ver-klaringen, die verwezen naar ‘collectivering’ en ‘vermaatschapp-lijking’ lieten te veel vragen open. Ik wilde ook antwoord opvragen als: Welke rol had de arbeidersbeweging gespeeld? en: Hoehad de economische conjunctuur de rechtsontwikkeling beïn-vloed? Het leek mij vanzelfsprekend een socioloog bij het projectte betrekken en mijn juridische promotor stemde daarmee in.Veit Bader heeft als co-promotor gedurende een aantal jaren mijenigszins wegwijs gemaakt in sociologische literatuur die voormijn onderzoek van belang kon zijn en, misschien nog wel be-langrijker, mij teruggeroepen van de dwaalwegen van mijn eigenfantasie die mij in een theoretisch moeras dreigden te doen be-landen. Onbewust had ik gehoopt (ik had Marx en Weber gele-zen) dat de juiste sociologische theorie, toegepast op bredehistorische kennis vanzelf tot de juiste antwoorden op mijn vra-gen zou leiden. De praktijk van het onderzoek bleek lastiger, maarvooral heel leerzaam. Veit leerde mij dat je met behulp van mo-dellen je onderzoek kunt inrichten en je eigen inzichten over desociale werkelijkheid geordend kunt presenteren. Door verder tekijken dan de juridische blik reikt deed ik af en toe verrassendeontdekkingen, zoals het feit dat het handelen van organisatiesmede of zelfs overwegend geleid kan worden door organisatie-belangen, of het inzicht dat voor de uitkomst van een besluitvor-mingsproces niet alleen de formele beslissingsbevoegdheid telt,maar zeker ook de macht en invloed die nodig is om ervoor tezorgen dat een aangelegenheid aan de orde wordt gesteld, zodathet besluitvormingproces kan beginnen. Een door Veit voorge-stelde kritische bespreking van verwante studies over rechtsont-wikkeling heeft mij geholpen de richting van mijn eigenonderzoek te bepalen. De sociologische literatuur (o.a. Kriesberg,Tilly, Dahl, Hyman, Naschold) die hij me liet lezen vond ik inhoge mate boeiend en inspirerend, maar op mijn daarop geba-seerde concepten stond ook wel eens in een (niet voor mij be-stemde) potloodkrabbel: ‘Nicht viel davon begriffen’. Aan dieliteratuur ontleende ik de bouwstenen voor een theoretischmodel, waarin strategisch handelende partijen, machtsverhou-dingen en ideologische stromingen een plaats kregen. Dat modelhad wel amateuristische trekken, maar heeft toch houvast gebo-den bij de analyse.

    24

  • Intrigerend vind ik nog steeds de wijze waarop ideologischestromingen een rol spelen in de rechtsontwikkeling. In opeen-volgende perioden voerden verschillende stromingen de boven-toon. De wisselende invloed van de ideologische stromingenbleek zich in de onderzochte periode (einde 19e eeuw tot 1970)soms dwars door het patroon van belangenorganisaties heen temanifesteren. Dat is een nuancering van het beeld van Nederlandals ‘verzuilde’ samenleving, waarin (belangen)organisaties langsideologische lijnen verdeeld zijn. De rechtspolitieke keuzes vansociaal-democratische organisaties, bijvoorbeeld, werden in af-wisselende mate beheerst door een socialistische ideologie vanklassenantagonisme en een solidaristische samenwerkingsideo-logie. Binnen de katholieke organisaties streden de solidaristischeen liberale stroming om voorrang. Een belangrijk moment in deontwikkeling van het loonvormingsrecht was de toekenning aande staat van de wettelijk bevoegdheid tot algemeenverbindend-verklaring (avv) van bepalingen van collectieve arbeidsovereen-komsten. De avv beperkt de loonconcurrentie binnen debedrijfstak en biedt daarmee zekerheid aan de betrokken werk-gevers en werknemers. Als instrument van klassensamenwerkingpast de avv in de solidaristische ideologie. Vanaf omstreeks 1920werd avv door katholieke en sociaal-democratische organisatiesbepleit. De rationalisering van de produktie, de conjunctuurda-ling in het begin van de jaren twintig en de economische crisisvan de jaren dertig verhoogden de werkloosheid, waardoor deloonconcurrentie toenam en het stelsel van collectief onderhan-delen onder druk kwam te staan. Dit versterkte de behoefte aanavv ter ondersteuning van de cao’s. Niettemin duurde het tot 1937,toen de crisis over haar hoogtepunt heen was, eer de wetgever ditinstrument aanvaardde. Tot die tijd werd het sociaal-economischbeleid van de regering volledig gedomineerd door de liberale ide-ologie die aanpassing aan de conjunctuur dicteerde, hetgeen be-perking van lonen en staatsuitgaven impliceerde. Gedurende dewederopbouwperiode na de bezettingstijd was de solidaristischestroming dominant in het loonvormingsrecht. De samenwer-kingsstructuren van het loonpolitieke systeem werden zeer breedgedragen en oppositie werd slechts gevoerd door de radicale or-ganisaties als de EVC en de CPN die in de politiek een tamelijk ge-ïsoleerde positie innamen door het ideologische klimaat van de

    25

  • koude oorlog. Na voltooiïng van de wederopbouw kwam het stel-sel van verschillende kanten onder druk te staan: vakbondenmoesten nu rekening houden met actiecomités die hogere loneneisten en werkgevers met goed gevulde orderportefeuilles warenbereid hogere lonen te betalen. De liberale stroming had de windin de zeilen en de loonpolitiek werd geliberaliseerd. Nietteminbleef de invloed van de solidaristische stroming merkbaar in hetlangdurig voortbestaan van de instituten van de geleide loonpoli-tiek: het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, de Stich-ting van de Arbeid en het College van Rijksbemiddelaars.

    Met behulp van het sociologisch model lukte het mij zo nu endan een verband te zien tussen de rechtspolitieke keuzes van debetrokken partijen, het ideologische kader waarin zij die keuzesplaatsten, en de belangen die zij vertegenwoordigden. Het aar-digste voorbeeld daarvan houdt verband met het verschil tussende liberale Twentse textielindustriëlen en de Tilburgse textielin-dustriëlen in het katholieke zuiden van Nederland. De eerstenproduceerden vooral voor de export (katoen) en de laatsten metname voor de binnenlandse markt (wol). De Twentse werkgeverswilden de loonkosten over de hele linie laag houden om op de ex-portmarkten te kunnen concurreren en kozen een harde opstellingtegenover de vakbonden. De Twentse werkgevers organiseerdenzich in liberaal georiënteerde werkgeversorganisaties, die de alge-meenverbindendverklaring van cao’s afwezen. De Tilburgse werk-gevers kozen voor een andere strategie, gebruik makend van de inhun omgeving ook onder de georganiseerde arbeiders overheer-sende en door de katholieke kerk uitgedragen solidaristische ide-ologie. Zij volgden een samenwerkingsstrategie ten opzichte vande vakbonden. Zodoende konden zij de loonconcurrentie beper-ken met behulp van cao’s die liefst de hele bedrijfstak moestenomvatten. Omdat zij vooral voor de binnenlandse markt produ-ceerden konden zij aldus proberen de onderlinge concurrentie inte dammen. Hun belangen werden vertegenwoordigd door de ka-tholieke werkgeverscentralen, die de avv van cao’s steunden.

    Van de reacties die ik naderhand op mijn juridische proef-schrift heb gekregen heb ik geleerd dat het meenemen van soci-ologische inzichten voor arbeidsjuristen een interessanteblikverruiming oplevert maar dat dit toch iets wezenlijk anders isdan sociologisch onderzoek. De aansporingen en de positief ge-

    26

  • richte kritiek van mijn co-promotor hebben mij echter wel eenblijvende belangstelling voor de sociologische aspecten ven hetarbeidsrecht bijgebracht. De beste inspiratie put ik als arbeidsju-rist niet zo zeer uit de theoretische sociologische literatuur maar‘wat dichter bij huis’, uit de geschriften van de eerder genoemdesociologisch georiënteerde arbeidsjuristen, vooral de groten uitde Weimar Republiek als Sinzheimer en Kahn-Freund, die mij ookdoor Veit sterk waren aanbevolen.

    Late vruchten van het promotie-onderzoekDe ambitie om zelf de rechtsontwikkeling sociologisch te verkla-ren heb ik laten varen, maar de boven beschreven sociologischeinspiratie is van belang gebleven voor mijn latere onderzoek, metname op het gebied van de rechtsvergelijking en de ontwikkelingvan het Europese arbeidsrecht. Ik wil dat met enkele voorbeeldenillustreren.

    In een vergelijkende studie heb ik ontwikkelingstendensen inhet ontslagrecht in Zweden, Denemarken en Nederland op heteinde van de twintigste eeuw geanalyseerd (T. van Peijpe, Em-ployment protection under strain, Kluwer 1998). Voor de analyseheb ik gebruik gemaakt van drie ideaaltypische ontslagstelsels:het liberale, het exclusief-protectionistische en het inclusief-pro-tectionistische model, waarvan ik de elementen ontleende aankenmerken van respectievelijk het Amerikaanse, het Japanse enhet Duitse stelsel. Met in het achterhoofd het strategisch hande-lingsmodel uit mijn promotieonderzoek heb ik beschreven hoede Zweedse vakbeweging in de jaren zeventig, toen het politieketij daarvoor gunstig was, vergaande wettelijke bescherming voorwerknemers in de wacht sleepte tegen het verzet van de werkge-vers in. In de jaren negentig, toen het politieke tij gekeerd was,kreeg zij de rekening gepresenteerd van de werkgevers die op de-regulering koersten en zich van het collectivistische systeem be-gonnen af te keren. In Denemarken ging het anders: daar hieldenwerknemers en werkgevers gezamenlijk vast aan de traditie vanhet zoveel mogelijk in onderling overleg reguleren van de ar-beidsverhoudingen. Wel werd onder Europese invloed meer ar-beidswetgeving geïntroduceerd, maar door middel vaningenieuze constructies werd daarbij toch zoveel mogelijk het col-lectivistische systeem ontzien.

    27

  • In een ander project heb ik samen met arbeidsjuristen uit an-dere Europese landen rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naarde handhaving van Europees arbeidsrecht in de lidstaten (J.Malmberg (ed.), Effective Enforcement of EC Labour Law, Kluwer2003). In strikt juridische zin heeft het begrip handhaving alleenbetrekking op de uitoefening van juridische bevoegdheden dooroverheidsorganen en op het voeren van juridische procedures.Bepaalde verschillen tussen de nationale stelsels van arbeidsver-houdingen en arbeidsrecht maken het echter nodig het begriphandhaving in ruimere zin op te vatten om een realistische ver-gelijking te kunnen maken. Het is nodig buiten het juridischeperspectief te treden en ook met een sociologische blik naar dehandhaving te kijken. Zo heeft bijvoorbeeld in Zweden de arbeids-inspectie geen bevoegdheden met betrekking tot arbeidstijden diebij cao zijn geregeld, maar dat ‘gebrek’ wordt gecompenseerd door-dat de vakbonden toezien op de naleving. Voor onze analyse ge-bruikten wij eenmodel waarin drie soorten handhavingsprocessenwerden onderscheiden: handhaving door overleg en (dreigingmet)collectieve acties (‘industrial relations process’), handhaving doortoezichthoudende organen van de overheid zoals de Arbeidsin-spectie (‘administrative process’) en handhaving door rechtspraak(‘judicial process’). Alle drie processen worden in de verschillendelidstaten gebruikt, maar in uiteenlopende mate. De mate waarineen bepaald handhavings- proces domineert is mede afhankelijkvan het onderwerp, zoals ontslag, arbeidstijd of gelijke behande-ling. Ook bij de beoordeling van de uitkomsten van de verschil-lende handhavingsprocessen wilden wij ons niet beperken tot eenstrikt juridische invalshoek. Juridisch bezien betekent effectievehandhaving dat elk individu de garantie heeft dat hij zijn rechtenkan afdwingen. Tegenover dit juridische micro-perspectief van deindividuele werknemer plaatsten wij het macro-perspectief vande mate waarin het doel van een Europese norm wordt bereikt.Vanuit macro-perspectief is het interessanter voor hoeveel vrou-wen gelijke behandeling bij de arbeid daadwerkelijk gerealiseerdwordt dan dat elke vrouwelijke werknemer de (theoretische) mo-gelijkheid heeft om de naleving van een gelijke-behandelingsrichtlijn in een gerechtelijke procedure af te dwingen. Voor hetmacro-perspectief van de handhaving zijn vooral het bestuurlijke(‘administrative’) en het collectieve (‘industrial relations’) hand-

    28

  • havingsproces van belang. We zagen dat de verschillende hand-havingsprocessen elkaar aanvulden in de diverse nationale stel-sels, terwijl het Europese niveau nog voornamelijk eenzijdig op deindividueelrechtelijke judiciële handhaving gericht was.

    De bestudering van ontwikkelingen van het Europese arbeids-recht geeft ook op nog een andere manier aanleiding terug te grij-pen op sociologische kennis. Het recht van de EU staat onderjuristen bekend als supranationaal recht, waaraan het nationalerecht ondergeschikt is. Het Hof van Justitie in Luxemburg heeftal kort na de oprichting van de EEG duidelijk gemaakt dat in zijnvisie de lidstaten een deel van hun soevereiniteit hebben opgege-ven en overgedragen aan de organen van de Gemeenschap. Delidstaten kunnen zich niet aan de werking van het Europese rechtonttrekken. Wel laat het Europese arbeidsrecht een zekere speel-ruimte aan de lidstaten, vooral omdat het voor het grootste deelvervat is in richtlijnen, die in nationaal recht geïmplementeerdmoeten worden. Dat neemt niet weg dat het nationale recht aande gestelde normenmoet voldoen, iets waarop het Hof streng toe-ziet. De verschillen die de nationale stelsels van arbeidsverhou-dingen en arbeidsrecht kenmerken zijn in het Europese recht nietzichtbaar. Het Europese arbeidsrecht is een constructie van ab-stracte normen, waarbij gebruik gemaakt is van gemeenschap-pelijke begrippen die uit de nationale context zijn gelicht.Begrippen als arbeidsovereenkomst, ontslag, cao en raadplegingvan werknemersvertegenwoordigers worden in alle lidstaten ge-bruikt. De inhoud van de begrippen en de juridische sociale con-text waarin ze worden toegepast lopen echter uiteen. Een caobijvoorbeeld is in vele lidstaten een bindende civielrechtelijkeovereenkomst, maar in sommige niet, en ook de werkingssfeerervan is zeer verschillend geregeld. De toepassing van het Euro-pese arbeidsrecht wordt nog verder gecompliceerd door het feitdat er niet alleen verschillende niveaus van wetgeving zijn (hetsupranationale en het nationale) maar doordat naast het door dewetgevers geschapen recht ook ‘autonoom’ arbeidsrecht wordt ge-vormd in onderhandelingen tussen vakbonden en werkgeversor-ganisaties. Ook deze ‘autonome’ regelgeving kent weerverschillende geledingen: cao-onderhandelingen per nationalesector, nationale onderhandelingen op centraal niveau, Europesesociale dialoog en Europese sectorale dialoog. In de loop van de

    29

  • geschiedenis van de Europese Gemeenschap zijn er juridischetechnieken ontwikkeld om deze gelaagdheid te integreren in hetals eenheid opgevatte Europese recht. Daarbij worden begrippengehanteerd als: horizontale en verticale directe werking, indirectewerking, richtlijnconforme interpretatie en horizontale en verti-cale subsidiariteit. Op niveau van de juridische abstracties is metdie begrippen goed te werken. Maar om het contact met de maat-schappelijke werkelijkheid niet te verliezen en rekening te kun-nen houden met de dynamiek van de arbeidsverhoudingen moetde jurist zich ook een voorstelling kunnen maken van de relatietussen het normatieve recht en de rechtswerkelijkheid. Daarbijkan gebruik gemaakt worden van begrippen ontleend aan de so-ciologische theorieën van Luhmann en Teubner. De nationale stel-sels van arbeidsrecht en van arbeidsverhoudingen kunnenworden opgevat als min of meer gesloten systemen, waarin denormen van het Europese recht slechts kunnen worden verwerktop de wijze die aan die nationale systemen eigen is, rekening hou-dend met de binnen die systemen bestaande verhoudingen engeldende normen. Natuurlijk maakt de jurist zich hierbij schuldigaan simplificatie en misschien zelfs verdraaiïng van gecompli-ceerde en genuanceerde sociologische theorieën. Ook de ar-beidsjurist is in dit opzicht een normatief gesloten zelfreferentiëelsysteem: de hij neemt kennis van de sociologische theorie maardenkt er in juridische termen het zijne van.

    LiteratuurHugo Sinzheimer,Grundzüge des Arbeitsrechts, zweite Auflage,

    Jena 1927Otto Kahn-Freund, Labour and the Law, 2nd ed., London 1977Lord Wedderburn, Roy Lewis and Jon Clark, Labour Law and

    Industrial Relations, Building on Kahn-Freund, Oxford 1983Karl Renner, Die Rechtsinstitute des Privatrechts, (heruitgave),

    Stuttgart 1965Max Rheinstein (ed), Max Weber on Law in Economy and So-

    ciety, New York 1954Bob Hepple (ed.), The Making of Labour Law in Europe, Lon-

    don/ New York 1986Brian Bercusson, European Labour Law, London 1996K. Zweigert and H. Kötz, An Introduction to Comparative Law,

    30

  • second edition, Oxford 1987J. Valkhoff, Een eeuw rechtsontwikkeling, De vermaatschappelij-

    king van het Nederlandse Privaatrecht sinds de codificatie (1838-1938), Amsterdam 1938

    M.G. Levenbach, Arbeidsrecht, een bundel opstellen, Alphen aanden Rijn 1951

    31

  • De ‘grenzenloze’ wetenschapper

    Harry van den Berg

    Inleiding

    Gedurende het grootste deel van zijn wetenschappelijke car-rière bij de Universiteit van Amsterdam, heeft Veit Badertwee leerstoelen gecombineerd: een leerstoel sociologie plus eenleerstoel sociale en politieke filosofie. Die in Nederland onge-bruikelijke combinatie zegt iets over de manier waarop Veit we-tenschap bedrijft en over zijn visie op de verhouding tussenfilosofie en empirisch onderzoek en tussen verschillende sociaalwetenschappelijke disciplines: een visie die – eufemistisch gefor-muleerd – geen gemeengoed is in de main stream tradities vansociaal wetenschappelijk onderzoek. In die tradities bepalen dis-ciplinaire grenzen en de steeds verder gaande verkokering bin-nen die grenzen de manier waarop onderzoeksvelden en–thema’s verkaveld worden. Het resultaat daarvan is een praktijkdie kan worden aangeduid als ‘single-issue’ sociologie: het nauw-keurig onderzoeken van een sterk afgebakend onderzoeksveldvanuit een specifieke invalshoek waarbij de rol van theorie be-perkt wordt tot het formuleren van één of enkele empirische hy-pothesen. De wetenschapshouding die Veit Bader in hetNederlandse landschap introduceerde is daar lichtjaren van ver-wijderd. Voor Veit brengt kritische wetenschap juist de uitdagingmet zich mee om grenzen te overschrijden daar waar het onder-zoeksthema dat vereist. En er zijn maar weinig relevante sociaalwetenschappelijke onderzoeksthema’s waarbij dat – in de visievan Veit – niet het geval is. Een rondgang langs de publicaties vanVeit laat in elk geval zien dat hij bij alle thema’s waar hij zich opgestort heeft, erin slaagde om invalshoeken vanuit meerdere dis-ciplines te verwerken. Of het nou gaat om ‘democratie’, ‘burger-schap’, ‘etnische en religieuze diversiteit’ of ‘sociale ongelijkheid’,telkens werden waar nodig rechtswetenschap, rechtsfilosofie, so-ciologie en andere sociale wetenschappen ingeschakeld om decomplexiteit van de problematiek recht te doen.

    De publicatievorm die zich het beste leent voor deze maniervan onderzoek doen is uiteraard de boekvorm. Dat is dan ook naar

    32

  • mijn stellige overtuiging de vorm die Veit diep in zijn hart prefe-reert ook al heeft hij een aanzienlijk aantal artikelen op zijn naamstaan. Maar juist de boekvorm staat niet in hoog aanzien in hetNederlandse wetenschapsbedrijf. De normen die gebruikt wor-den om de productiviteit te meten van onderzoeksgroepen en in-dividuele onderzoekers bevoordelen het publiceren van korteoverzichtelijke artikelen over gespecialiseerde onderwerpen. Datis een publicatievorm die ook bij uitstek past bij de dominante‘single-issue’ sociologie.

    Door dergelijke institutionele normen heeft Veit zich nooitlaten belemmeren in zijn keuzes wat betreft publicatievorm. Ookin dat opzicht is Veit Bader dus een grenzenloze wetenschappergebleven.

    Dat alles maakte Veit tot een bijzondere persoonlijkheid in hetNederlandse academische landschap.

    Ervaringen van een promovendusEind jaren zeventig vatte ik samenmet Kees van der Veer het planop om een onderzoek te doen naar de mediaberichtgeving overéén van Neerlands meest opzienbarende arbeidsconflicten: de be-drijfsbezetting van Enka-Breda in 1972.

    Het doel daarvan was niet alleen empirisch-beschrijvend (ver-loop van de berichtgeving, verschillen tussen media, etcetera)maar ook methodisch (hoe combineer je kwantitatieve en kwali-tatieve methoden bij de analyse van grote hoeveelheden tekst?)en niet in de laatste plaats: kritisch-theoretisch (welke ideologi-sche functies vervullen massamedia in dit soort sociale conflic-ten?).

    Dit project leende zich bij uitstek voor een promotie. De zoek-tocht naar een promotor verliep – op zijn zachtst gezegd – nogalmoeizaam. En eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de keuzevoor Veit als promotor aanvankelijk een verlegenheidskeuze was:Wij konden in Nederland geen promotor bedenken die bereid zouzijn of die wij geschikt achten om dit onderzoeksproject te bege-leiden2.

    In het eerst gesprek met Veit bleek niet alleen dat hij zeer geïn-teresseerd was in het project maar ook werden we overdonderddoor zijn enorme belezenheid op gebieden die potentieel relevantzouden kunnen zijn voor het thema.

    33

  • Als promovendus werd je dus uitgedaagd om ook grenzen tedoorbreken en je te verdiepen in theoretische invalshoeken endiscussies in verschillende disciplines.

    Dat leidde er bijvoorbeeld toe dat een niet onbelangrijk deelvan mijn boekenkast gevuld is met publicaties over ideologie ende theoretische discussies over het ideologiebegrip die juist in dieperiode heftig oplaaiden vooral in (neo)marxistische kringen3. Hetspeuren over de grenzen was buitengewoon leerzaam, maarleidde er wel toe de planning herhaaldelijk aangepast (lees: opge-schoven) moest worden.

    Het stimuleren om verder te kijken dan je gewend of van planwas, betekende overigens niet dat er geen restricties waren. Veitkon theoretische uitwijdingen genadeloos afstraffen als ze in zijnogen niet meer waren dan slechts uitstapjes zonder functie in hetgeheel. Zo werd een door mij geschreven concept hoofdstuk overhet ideologieconcept bij Gramsci onverbiddelijk naar de prullen-mand verwezen met als argument dat ‘het niets nieuws bevatte’en ‘dat je met Gramsci sowieso niet ver komt omdat je er alle kan-ten mee op kan’. Het uiteindelijke proefschrift werd in 1986 ver-dedigd en gepubliceerd onder de titel Ideologie & Massamedia.Uiteraard ging het om een boek en niet om bundel artikelen: devorm die juist in die periode meer gebruikelijk werd en inmid-dels de standaard is.

    De ongeveer zeven jaar durende begeleiding heeft niet alleengeresulteerd in een proefschrift maar ook in een wetenschappe-lijk habitus: als promovendus van Veit word je onvermijdelijkbeïnvloed door zijn manier van wetenschap bedrijven. En ik weetzeker dat ik niet de enige ben. In elk geval is het opzoeken vangrenzen een kenmerk gebleven van mijn eigen habitus. Neembijvoorbeeld het grensvlak tussen taalwetenschappen en socialewetenschappen: eenmateloos boeiend terrein dat nog grotendeelsonontgonnen is ondanks de opmars van het label ‘discoursana-lyse’.

    De rol van taal en taalgebruik in media, open interviews. sur-vey interviews en alledaagse gesprekken zijn onderzoeksthema’swaarbij grensoverschrijding tussen sociolinguïstiek, cognitievelinguïstiek, sociale psychologie en andere sociaal wetenschappe-lijke disciplines vruchtbare aanknopingspunten biedt voor ver-nieuwend onderzoek.

    34

  • Het zijn in elk geval de thema’s waarmee ik mij de afgelopenjaren onledig hou met dank aan de inspiratie van Veit.

    De outsider positieDe vraag is in hoeverre Veit – behalve via zijn invloed op zijn pro-movendi – ook nog op een andere manieren invloed heeft gehadop de Nederlandse landschap van sociale wetenschappen. Met an-dere woorden: welke impact heeft zijn werk gehad in Nederland?Dat zijn lastige vragen.

    In elk geval is het duidelijk dat het werk van Veit moeilijk is inte passen in de main stream van sociaal wetenschappelijk onder-zoek in Nederland. En daardoor is Veit in bepaalde opzichten al-tijd een buitenstaander gebleven in de Nederlandse academischewereld. Een outsiderpositie hoeft overigens geen nadelenmet zichmee te brengen. Integendeel, zo’n positie kan een uiterst vrucht-baar startpunt zijn voor innovaties en het stimuleren van weten-schappelijk debat.

    Helaas werkt het in de Nederlandse wetenschapspraktijk nietzo. In de main stream worden niet direct zichtbare maar desal-niettemin zeer reële grenzen getrokken tussen wat beschouwdwordt als ‘normale’ (of beter: genormaliseerde) wetenschap endatgene wat daar buiten valt. En dus is er weinig bereidheid ommet buitenstaanders in discussie te gaan.

    Een voorbeeld is de tweedelige studie van Veit over sociale on-gelijkheid en collectief handelen (waarvan het eerste deel samenmet Albert Benschop is geschreven) die eind jaren tachtig gepu-bliceerd werd. Het gaat om een theoretisch/methodologische in-terventie ten behoeve van het empirisch onderzoek op dit terrein.Belangrijkste doel was het vermijden van reductionistische bena-deringen van sociale ongelijkheid.

    Nog altijd vind ik het een studie die verplichte literatuur zoumoeten zijn voor iedere onderzoeker die iets wil gaan doen methet thema sociale ongelijkheid. Als meelezer van beide delen hebik van nabij gevolgd hoe het met de receptie van deze studie is ge-gaan. Dat was geen opwekkende ervaring. De door Veit en Albertbeoogde interventie veroorzaakte destijds geen merkbare rimpe-lingen in de Nederlandse moerasdelta van onderzoekers die zichbezig houden met sociale ongelijkheid en sociale bewegingen.Dat is vermoedelijk geen specifiek Nederlands probleemwant ook

    35

  • de Duitstalige versie heeft – voorzover ik kan nagaan – nauwe-lijks sporen nagelaten. De dominantie van reductionistische be-naderingen van sociale vraagstukken zoals die m.b.t. socialeongelijkheid is moeilijk te doorbreken. En dat is twintig jaar nahet verschijnen van ‘Sociale Ongelijkheid en Collectief Handelen’niet wezenlijk anders. Single issue sociologie blijkt stevig veran-kerd.

    Hoe nu verder?Met het officiële vertrek van Veit bij de universiteit is het onver-mijdelijk om de wetenschapspolitieke vraag te stellen hoe het hui-dige bastion van single issue sociologie genomen (of lievergezegd: ondermijnd) kan worden.

    De obstakels daarvoor moeten niet onderschat worden. In vo-gelvlucht zal ik de belangrijkste obstakels langslopen.4

    Het eerste obstakel betreft de geïnstitutionaliseerde arbeidsdelingvan sociaal wetenschappelijk onderzoek die een optimale condi-tie vormt voor de ontwikkeling van single issue sociologie. Neembijvoorbeeld het onderzoeksthema sociale ongelijkheid. Verschil-lende vormen van sociale ongelijkheid worden onderzocht in ver-schillende organisatorische contexten: onderzoek naar sociaaleconomische klassen, stratificatieonderzoek, gender studies, et-nische studies, zijn traditioneel georganiseerd in verschillende af-delingen. Empirisch onderzoek naar interacties tussen deverschillende dimensies van sociale ongelijkheid staat in het al-gemeen niet hoog op de agenda. Sterker nog, binnen elk van dezesectoren is er de neiging om de eigen dimensie te verabsoluterenals datgene waar het ‘eigenlijk om draait’. Voorzover er wel aan-dacht is voor interacties tussen verschillende vormen van socialeongelijkheid blijft dat meestal beperkt tot een paar vormen.

    Het tweede obstakel betreft de sociale normen die de productievan wetenschappelijke kennis en de productiviteit van wetenschappe-lijke arbeid reguleren. Deze regels maken het aantrekkelijk omkorte artikelen over nauw afgebakende thema’s te publiceren. On-derzoekers die het in hun hoofd halen om een fors boek te schrij-ven waarin de resultaten van een complex interdisciplinaironderzoek worden uiteengezet, verhogen niet hun overlevings-kansen in moderne academische instellingen. Kortom, singleissue sociologie wordt impliciet beloond als het meest efficiënte

    36

  • productiewijze voor het produceren van wetenschappelijk kennis.Het derde obstakel betreft de interesse van beleidsmakers en po-

    litici in sleutelfactoren ten behoeve van het bestuur en beleid van so-ciale veranderingen. Bedrijven en (overheids)instellingen speleneen grote rol in de financiering van sociaal onderzoek. En ookvanuit de politiek wordt erop gehamerd dat universitair onder-zoek dat rechtstreeks (via 1ste en 2de geldstroom) door de overheidgefinancierd wordt ‘maatschappelijk relevant’ moet zijn. In hetalgemeen zijn beleidsmakers vooral geïnteresseerd in het vindenvan één of een paar cruciale sleutelfactoren die als beleidsinstru-menten kunnen worden ingezet. Zo’n benadering sluit ook nauwaan bij het publieke discours waarin een sterke neiging heerst omsociale vraagstukken in simpele termen te framen. Voor onder-zoekers wordt het dan ook retorisch aantrekkelijk om in het on-derzoek de aandacht vooral te richten op slechts één of enkeleverklarende factoren en bij de keuze van die factoren rekening tehouden met datgene wat bij beleidsmakers en/of in het publiekediscours ‘goed ligt’. Het meest actuele voorbeeld daarvan is de po-pulariteit van culturalistische benaderingen van sociale ongelijk-heid. Zowel in het beleid als in sociaal wetenschappelijkonderzoek zijn culturalistische verklaringen bon ton. En dat leidtook tot vicieuze cirkels: Vooroordelen van beleidsmakers wordenbevestigd door ‘onafhankelijk’ wetenschappelijk onderzoek diedaarvoor via 1ste, 2de of 3de geldstroom weer gestimuleerd wordenom op dat pad verder te gaan. Single issue sociologie garandeertdaarbij de vereiste blikvernauwing.

    De institutionele condities voor single issue sociologie zijn dusoptimaal. Maar hoe imposant het sociale systeem van het huidigewetenschapsbedrijf er ook uitziet, het gaat niet om een geslotensysteem. Geen enkel sociaal systeem is gesloten. Daarom is devraag ‘hoe nu verder?’ ook eigenlijk heel eenvoudig te beant-woorden.

    Voor Veit zal het zeker geen probleem zijn. Hij gaat ook na zijnofficiële vertrek gewoon verder met wat hij altijd gedaan heeft:zich niets aantrekkend van normen of grenzen en wars van alleconformisme.

    En ik vermoed dat voor zijn promovendi hetzelfde geldt: ge-woon doorgaan!

    37

  • Noten1 Een beter woord kan ik er niet voor bedenken. Als Veit een thema aanpakt dan

    gebeurt dat met een grondigheid en intensiteit die alleen door het werkwoord

    ‘storten’ kan worden gerepresenteerd.2 Ook de copromotor kwam – nadat we de aanvankelijke copromotor Martin

    Brouwer bedankt hadden voor zijn niet bewezen diensten – van buiten de gren-

    zen: Johan Galtung.3 Het ideologiedebat is overigens allerminst passé gelet op de recente contro-

    verses rond ‘Critical Discourse Analysis’.4 De nu volgende uiteenzetting is gebaseerd op een meer uitvoerig artikel ‘On

    the limits of single issue social science’ dat medio volgend jaar gepubliceerd wordt in

    een bundel getiteld ‘Multidimensional Social Science’.

    38

  • Beelden van Bader

    Kees van der Veer

    Stel je voor: het is oktober 1984. In de Oude Hoogstraat heb-benmijnmedepromovendus Harry en ik een eerste afspraakmet Veit om een van onze concept hoofdstukken voor ons proef-schrift te bespreken. Veit komt binnen met in zijn rechterhandeen gigantische koffer. ‘Zo’, zeg ik, een blik werpend op datenorme gevaarte, ‘op reis geweest?’ ‘Nee hoor’, antwoord hij nietzonder trots, ‘dit is mijn nieuwe draagbare personal computer!’.Stomverbaasd en tegelijkertijd verlekkerd zie ik hoe hij het slechtscirca 20 kilo wegend apparaat uit de verpakking haalt. Dat is nogeens wat anders dan die enige honderden vierkante meters be-slaande Cyber computer van SARA waarop wij in het kader vanons proefschrift ‘Ideologie en Massamedia’ onze LIREL analysesuitvoerden, zo stelde ik vast. Een socioloog/sociaal filosoof die denieuwste ontwikkelingen op ICT-gebied niet schuwde, nee, zelfsjaren voorop liep, kon voor mij niet meer stuk!

    Veit had bij de begeleiding van ons dubbeldikke proefschriftgeen gemakkelijke taak. Laat ik uitleggen waarom.

    Het begon allemaal in een tijd waarin promoverenminder van-zelfsprekend was dan nu. Je werd toen geacht een proefschrift teschrijven naast je gewone onderzoeks- en onderwijstaken. Harryen ik waren begonnen aan ons proefschrift in het kader van wattoen heette ‘het voorwaardelijk gefinancierde onderzoek’. Onzevakgroep Methoden en Technieken op de VU was niet erg ge-charmeerd van een onderzoek naar de rol die ideologieën speel-den in de berichtgeving van Nederlandse dagbladen over de eerstegrote bedrijfsbezetting in Nederland, in 1972 bij de ENKA inBreda. Reden daarvan was dat wij – linkse jongens van de facul-teit die zich altijd al bezighielden met onderzoek naar de vakbe-weging en ook nog eens met politieke en vakbondsactiviteiten –weinig trek hadden ons inhoudelijk aan te sluiten bij het onder-zoeksprogramma van de afdeling naar de methodische proble-men van operationalisatie van begrippen in empirisch onderzoek.Wij vonden dat thema vriendelijk gezegd een slechte paraplu.Vooral ook omdat dat thema fungeerde als paraplu voor onder-

    39

  • zoeksactiviteiten naar zaken waar wij weinig affiniteit mee had-den. Toen het betreffende programmahoofd ons op zekere dagvroeg of we niet genoeg hadden van ‘dat vakbondsonderzoek’ enof het niet eens tijd werd ‘te stoppenmet dat saaie onderzoek naardie ENKA’, en ‘of het ons zo langzamerhand niet de keel uit-kwam’, stond ons besluit vast:

    De VU was not the place to be to get our PhD.Dan maar liever naar de Universiteit van Amsterdam!De eerste die in aanmerking kwam als promotor was Veit, en

    na grondige lezing van de concept hoofdstukken die al gereedwaren – het veldwerk (de dataverzameling), de codering van kran-tenartikelenmet behulp van de ‘jurisprudentiemethode’ en de uit-eindelijke inhoudsanalyse, waren al klaar – stemde hij in met onsverzoek.

    Daarop volgden veel bijeenkomsten van intense discussie encommentaar dat af en toe behoorlijk kritisch, maar altijd opbou-wend was. We waren dan al wel ver gevorderd, er moest toch nogveel, heel veel veranderd worden. Veit bleek zich altijd grondig teverdiepen in waar wij mee bezig waren, of het nu ging op de wijzewaarop het begrip ‘ideologie’ een rol speelde bij onze analyse vanreferentiekaders in de berichtgeving, of om de merites van the‘law of categorial judgment’ die een rol speelde in het proefschriftbij het vaststellen van betrouwbaarheid en validiteit van coderin-gen. Veit bleek kortom goed op de hoogte of stelde zich op dehoogte van zaken die hij niet direct paraat had.

    Op de VUwerd intussen niet of nauwelijks nog gesproken overons promotieonderzoek; er werd ons althans niet meer gevraagdhoe het ermee stond; de kous was af!

    Tot in het voorjaar van 1986.Ik liet mij op zekere dag op de faculteit ontvallen dat ons proef-

    schrift, getiteld Ideologie en Massamedia (1986) door de promo-tiecommissie van de UvA – Johan Galtung, mijn leermeester uitde jaren zestig was inmiddels met succes aangezocht als copro-motor ter vervanging van Marten Brouwer die met zijn gezond-heid sukkelde – was goedgekeurd en dat niets de promotie op 28oktober 1986meer in de weg stond. Juist op dat moment kreeg defaculteit weer belangstelling voor ons onderzoek. Immers, in hetkader van dezelfde ‘voorwaardelijke financiering van weten-schappelijk onderzoek’ waaraan ik hierboven refereerde, leverde

    40

  • een voltooide promotie geld op voor de faculteit waar vanuit depromotie plaats vond. Ons werd voorgesteld de promoties op deVU te laten plaatsvinden ‘waarom niet?’ met Veit Michael Baderen Johan Galtung als gastpromotoren – ‘win-win’, kraaide men,en ‘iedereen blij’, maar wij dachten daar natuurlijk anders over!Moest de VU met de eer gaan strijken waar de UvA, in de per-soon van Veit, al het werk had gedaan?

    De promotie zelf – het courtège trok zich na de verdediginggeamuseerd terug uit de aula voor beraad, onder begeleiding vanorgelvariaties vanMozart’s ‘altijd is kortjakje ziek’ – het feest ernaen alle publiciteit rondom en na afloop ervan, was een groot suc-ces. Voor zijn begeleiding verdient één persoon alle lof: Veit Mi-chael Bader! Ik ben hem daarvoor tot op de dag van vandaagdankbaar!

    In zijn boekUngleichheiten, Protheorie sozialer Ungleichheit undkollektiven Handelns, geschreven samen met Albert Benschop,(Leske+Budrich, Opladen 1989) en dat naar mijn idee meer aan-dacht verdient dan het tot nu toe heeft gekregen binnen de soci-ologie, vat hij de resultaten van ons proefschrift kernachtigsamen. Zo schrijft hij in het hoofdstuk over de ‘Relative Bedeu-tung von Ressourcen’, refererend aan ons onderzoek: ‘Der Zu-gang zu den Kommunikationsmedien und deren eingebautenFilter sind interessenselektiv: die veröffentlichte Meinung ist dieder ökonomisch Herrschenden’.

    ‘Ungleichheiten’ inspireert tot een benadering van maat-schappelijke tegenstellingen met als uitgangspunt dat verschil-lende vormen van sociale ongelijkheid met elkaar interacteren endat daarom een holistische benadering van conflicten en tegen-stellingen de meest vruchtbare weg is om inzicht te krijgen in demanier waarop ongelijkheid ontstaat, waarop tegenstellingen hetbest empirisch kunnen worden onderzocht en, niet in de laatsteplaats, waarop ze op termijn wellicht kunnen worden opgelost.

    De jaren na de promotie hebben wij weinig persoonlijk con-tact gehad. Toch ben ik hem niet uit het hart verloren. In het vol-gende probeer ik aan te geven op welke wijze Veit mij heeftgeïnspireerd bij mijn wetenschappelijke ontwikkeling.

    Het onderzoek van Harry van den Berg en mij naar de be-richtgeving over de zogeheten Patco affaire leverde vergelijkbareresultaten op als het onderzoek naar Ideologie en massamedia.

    41

  • Wat de geschiedenis inging als ‘de Patco affaire’ was de luchtver-keersleidersstaking uit 1982 in de VS die een belangrijk keerpuntbetekende in de arbeidsverhoudingen in de Verenigde Staten. Deluchtverkeersleiders staakten voor betere arbeidsomstandighedenen de staking eindigde in het opheffen van de vakbond van lucht-verkeersleiders door Ronald Reagan. Ook in de berichtgeving overdit arbeidsconflict in de New York Times, alom beschouwd alseen kwaliteitskrant, domineerde één referentiekader en warenvergelijkbare patronen in de nieuwsberichtgeving zichtbaar als inons proefschrift.

    Een ander onderzoeksthema binnen het terrein van maat-schappelijke ongelijkheid betrof de langdurige werkloosheid vansommige bevolkingscategorieën, zoals niet-westerse immigran-ten en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten). In het onder-zoek onder de titelWhat do they mean unemployable? zijn we doormiddel van een summatief evaluatieonderzoek en een (kwalita-tieve) procesanalyse van bemiddelingstrajecten nagegaan in hoe-verre moeilijk bemiddelbare werkzoekenden gedoemd zijn omvoor de rest van hun leven werkloos te blijven en afhankelijk tezijn van een uitkeringssituatie (Integrale Trajectbemiddeling). Uit-komst van het onderzoek was dat, gegeven de specifieke ken-merken van de arbeidsmarkt in Nederland enWest-Europa in hetalgemeen, een nieuwe vorm van bemiddeling, genaamd Integraletrajectbemiddeling, langdurige werkloosheid, of ‘onbemiddelbaar-heid’, ongedaan kan maken. Het opheffen van langdurige werk-loosheid kan, zo is uit diverse onderzoekingen gebleken, hetvliegwiel vormen voor het verminderen vanmaatschappelijke on-gelijkheid op andere terreinen, zoals die onder meer voortvloeienuit het leven in achterstandswijken.

    Een derde onderzoeksthema betreft Attitudes toward Illegal im-migrants uitgevoerd in samenwerking met Nederlandse, Noorse,Amerikaanse, Bulgaarse en Vietnamese collega’s. In dat onder-zoek staat de vraag centraal welke vooroordelen er bestaan ten op-zichte van illegale vreemdelingen, welke factoren een rol spelenbij de totstandkoming ervan, hoe je dat kunt meten, en in hoe-verre gepercipieerde tegenstellingen tussen ‘wij’ en ‘zij’ doorwer-ken in diverse maatschappelijke domeinen als onderwijs engezondheidszorg.

    Zeer recent werd in Being Human: Relationships and You

    42

  • (2008) dat ik schreef samenmet mijn collega’s Knud Larsen (Ore-gon State University) en Reidar Ommundsen (University of Oslo)inzichten in het sociale gedrag van mensen beschreven die de so-ciale psychologie tot nu toe heeft opgeleverd en welke rol die in-zichten kunnen spelen bij het bestrijden van ongelijkheden opverschillende terreinen in de samenleving.

    En ten slotte is er het project, samen met Johan Galtung (stillgoing strong!) en anderen (waaronder Harry van den Berg)waarin, op basis van theoretisch inzicht en op basis van recentempirisch onderzoek, wordt beargumenteerd waarom een one-issue benadering in de sociologie leidt tot een vruchteloos reduc-tionisme. Maatschappelijke tegenstellingen tussen individuen,tussen groepen, en tussen staten kunnen niet door één factor wor-den verklaard. De Center/Periphery theorie van Galtung uit dejaren zestig van de vorige eeuw was een succesvolle poging omdat reductionisme te ontstijgen. Maar die theorie die (het verschilin) sociale posities beschrijft op grond van een groot aantal di-mensies moet, op basis van empirisch onderzoek, worden bijge-steld. Sommige dimensies, zoals gender, zijn, althans als weveranderingen in de maatschappelijke context in ogenschouwnemen, in sommige maatschappijen minder relevant, terwijl an-dere, nieuwe dimensies (zoals de kwaliteit van het sociale netwerkdat men heeft en dat mede bepaald wordt door ontwikkelingenbinnen de IT), vandaag de dag bijdragen aan het ontstaan en deinstandhouding van maatschappelijke tegenstellingen. Het re-sultaat van het projectMulti-dimensional Social Science beoogt eenantwoord te vinden op de vraag hoe verschillen in (machts)posi-tie tussen individuen en tussen staten kunnen worden verklaarden op de vraag waarom een one-issue sociologie een onvrucht-bare, want niet-holistische, benadering is van maatschappelijketegenstellingen en verschillen in sociale positie.

    Daarmee lijkt de cirkel rond. Het belang van bestudering vanmaatschappelijke ongelijkheden en de rol van de informatietech-nologie bij het verklaren ervan werd mij voor het eerst duidelijkop die betreffende donderdagmiddag in oktober 1984.

    43

  • An indomitable theorist. A purposefulpractitioner. An uncompromisingintellectual. A tribute to Veit Bader

    Marja Gastelaars

    Ilike to think of professionals in terms of their embodied reper-toires, and of the situated practical responsibilities they are toperform. At least, it is in these terms that I would like to pay atribute, here, to Veit Michael Bader. He is now to become an emer-itus professor in philosophy and the social sciences and, althoughhe may still continue his practice as a ‘professor’ for a number ofyears, I shall try to demonstrate that Veit Bader has always beena professional and shall always remain one. In this contributionI hope to show why.

    I shall try to demonstrate how he has always been an in-domitable theorist, by definition, but that this intellectual preoc-cupation did not keep him from developing an ‘embodied’ and‘personalized’ repertoire. I shall argue that he has always been an‘uncompromising intellectual’ as well, and that this, also, servedpractical purposes. And, finally, I shall try to make sense of myexpectation that this particular emeritus might be quite relieved,indeed, to find that his retirement as a professor shall save himfrom the professional embarrassments involved with organiza-tional domestication. From now on, these institutional limitationsshall be out of the way.

    An indomitable theoristIt might have been brought about by the German tradition he hasbeen brought up with, but to Veit Bader scientific practice is dis-tinctly associated with thinking work. In this respect, he may con-sider himself more a philosopher than a social scientist. To himtheorizing is his predominant activity.

    Although ‘practical philosophy’ is the version of the philo-sophical trade he has been committed to over the past decades,this does not mean that he should be expected to take part in prac-tical affairs. Moreover, he may not deny the relevance of empiri-cal research at all, but this practice does not amount to his central

    44

  • preoccupation, either. Although the social philosopher Veit Baderhas always been interested in practical issues, by definition – theyinclude the structural dimensions that can be attributed to socialinequalities, and the need for collective action to redress their un-desirable effects (Bader and Benschop 1989; Bader 1991) – he ap-proaches them from a theoretical angle. The same is true for hiswork on ethnicity and citizenship, and on the political relevanceof religion (Bader (Ed.) 1997; Bader 2007). It is certainly informedby the relevant practices, and it is definitely intended to informthem, as well, but the work itself remains theoretical, by defini-tion.

    Veit Bader’s work has been primarily related to the academicworld. It could very well be that, till now, his professional interesthas been focused mainly on his scientific peers, i.e., the scientificcommunities that were relevant to him. Moreover, his books havealways demonstrated that, to him, the mastery of what is usuallycalled the state of the art of a discipline, amounts to an essentialprerequisite for participation. The latter does not mean, however,that Veit has ever been very impressed by the disciplinary de-marcations that seem so sacrosanct to many others (Cf. Abbott1988 and also Abbott 2001). On the contrary, most of his bookscan be seen as ‘interdisciplinary’ efforts performed by one manalone (or by two at the most). They contain just about everythingthere is to know about the subject. In this respect, the famousGerman saying ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’ doesnot apply to him.

    Another academic principle that Veit Bader always has beeninvolved with is the requirement that a true social scientist andphilosopher present his or her findings to the scientific commu-nity. Of course, to Veit, these professional encounters may oftenhave been quite disappointing, indeed, as even the most respectedof his Dutch colleagues may not have been as well-informed ascould be expected. Moreover – and it remains to be establishedwhether this is due to the Netherlands’ ‘poldering’ culture or not– they did not appear to share his propensity to debate, either. Ofcourse these everlasting debates can be related to the so-calledKritik der kritischen Kritik that has always been an indispensablepart of the Marxist tradition. However, they can be considered ageneral prerequisite, as well, to the day to day improvement of

    45

  • one’s theoretical propositions. But the obvious enjoyment withwhich Veit Bader keeps bringing up his arguments, suggests thathe experiences this activity as very rewarding in itself.

    On the one hand, I may simply have raised to the bait too eas-ily, myself, to discover just a little bit too late, that it is quite im-possible to ever convince Veit Bader. So it may even be out ofpersonal spite that I suggest, here, that he always aims at ‘comingup first’ in these conversations. On the other hand, however, itmust be said that the international scientific world provides ampleopportunity, by now, for this kind of ambition. In this respect, VeitBader has definitely stood his ground.

    More striking than anything else, however, is Veit’s profes-sional – and also very personal – dedication to his scientific trade.To those of us who are acquainted with his considerable musicaltalents, this attitude is also mirrored in Veit’s musical involve-ment. He is not interested at all in the narcissism that so oftenaccompanies such outstanding achievements – I heard him de-nounce Arthur Rubinstein’s careless elegance as sloppy, andpraise Brendel’s exactitude and intellectual reflexivity. This spe-cific attitude is also part and parcel of Veit’s philosophical and the-oretical ambitions. Given these often quite excessive demands heputs on himself and others, he can be seen as an indomitable the-orist, indeed.

    A purposeful practitionerBut this is certainly not all, when we are discussing the profes-sionalism of Veit Bader. As most current theorizing on profes-sionalism prescribes, we should not only pay attention to thecognitive aspects of the trade, but also to the essentially ‘person-alised’ and often even ‘embodied’ practices that can be associatedwith it. Veit may not have been involved with empirical research,his debating efforts and the way he ‘writes up’ his books belongto this very practical category, by definition, and so do some otheraspects of his work.

    Such practical competences are now often seen as an essentialpart of one’s personal make up, which can only come to fullfruition as the result of the long-term ‘expert’ learning pr