Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Running head: TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model.
Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen.
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek
Graduate School of Child Development and Education
Universiteit van Amsterdam
Lieke Meijer | 11986999
Begeleiding: Claudia van der Put
Tweede beoordelaar: Hanneke Creemers
10 juli 2020
Amsterdam
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
2
Abstract
The aim of the present meta-analysis was to examine the effectiveness of the RNR-
model in treatment for female offenders. Present study focusses on the responsivity principle
of the RNR-model. Twenty studies from the period of 1970 to 2020 were included. From the
included studies, 36 effect sizes were obtained and summarized statistically. The overall
effect of the investigated interventions to reduce recidivism among female offenders was
significant (d = .306). Several moderator analysis were conducted. One significant moderator
was found for sample size. As the sample size increases, the effectiveness of the treatments
decreases. There was no significant moderator found for the general responsivity principle as
well as for the specific responsivity principle. Although no significant moderating effects has
been found in the present study, a number of interesting effects were found for some of the
specific responsivity factors: intelligence, age, culture, motivation and adherence to the
specific responsivity principle. Overall, it can be concluded that addressing the RNR-model
had no significant influence on the effectiveness of interventions in reducing recidivism
among female offenders. Findings are discussed in terms of implications for future research
into the effectiveness of the RNR-model targeting female offenders.
Keywords: RNR-Model · Responsivity Principle · Intervention · Treatment · Female
Offenders · Recidivism.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
3
Effectieve behandeling voor delinquente vrouwen: Een meta-analyse naar het RNR-model.
Onderzoek naar het responsiviteitsprincipe binnen behandelingen.
Het strafrechtstelsel is oorspronkelijk vormgegeven om mannelijke delinquenten te
straffen, te monitoren, voor te bereiden op re-integratie en te re-integreren in de maatschappij
(Williams, 2012). Hoewel de populatie van vrouwelijke delinquenten toenam, werden
mannelijke delinquenten nog steeds als de norm beschouwd. Hierin zijn beleid, strategieën en
werkwijzen ontworpen en afgestemd op de maatschappelijke bedreiging, uitdagingen en
behoeften van mannelijke delinquenten (Chesney-Lind, 2000). Er is veel discussie geweest
over de effectiviteit van correctionele interventies. Door de jaren heen is de gedachte van 'niks
werkt' veranderd in het 'wat werkt' perspectief (Downden & Andrews, 1999). Er zijn
verschillende meta-analyses uitgevoerd gericht op de rehabilitatieliteratuur en deze
onderzoeken hebben grotendeels gesuggereerd dat sommige soorten correctieve interventies
recidive effectief kunnen verminderen (Andrews et al., 1990; Dowden, 1998; Hill et al., 1991;
Izzo & Ross, 1990; Lipsey, 1995; Lösel, 1996). Hoewel de effectiviteit van rehabilitatie voor
algemene daderpopulaties veel aandacht heeft gekregen (Gibbons, 1990), is het onderzoek dat
gericht is op vrouwelijke daderpopulaties vrij beperkt (Koons et al., 1997). Daarom was het
doel van deze studie om meer kennis te verkrijgen over wat werkt voor vrouwelijke
delinquenten door middel van het uitvoeren van een meta-analyse.
Jaarlijks belanden ongeveer 3.000 vrouwen in één van de drie penitentiaire
inrichtingen voor vrouwen die Nederland heeft (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2019). Dat is
ongeveer 7,5 procent van de totale populatie gedetineerden dat jaarlijks instroomt. Hoewel
veel meer mannen dan vrouwen in de gevangenis zitten, is het totaal aantal vrouwelijke
delinquenten flink gestegen (Carson, 2018; Covington & Bloom, 2007; Kalish, 1981).
Vrouwen zitten gemiddeld maar kort in hechtenis. Bijna 80 procent verblijft korter dan 3
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
4
maanden in detentie; bijna 60 procent zelfs korter dan één maand (Dienst Justitiële
Inrichtingen, 2019). Maar wat is de sleutel in het voorkomen dat vrouwen niet nogmaals de
fout in gaan? Hoe kan de kans op recidive worden verminderd?
Onderzoek laat zien dat vrouwelijke delinquenten vergelijkbaar zijn met mannelijke
delinquenten, maar ook dat ze op bepaalde aspecten van elkaar verschillen (Brennan et al.,
2012; Holtfreter & Wattanaporn, 2013; Makarios et al., 2010; Van Voorhis et al., 2010;
Wright et al., 2012). Mannelijke en vrouwelijke delinquenten delen een aantal dezelfde
risicofactoren en re-integratie moeilijkheden, waaronder het criminele verleden, tekort in
onderwijs en een onstabiel arbeidsverleden (Greiner et al., 2014; Makarios et al., 2010; Smith
et al., 2009), maar verschillen in termen als persoonlijke geschiedenis en hoe zij misdaden
plegen (Carson, 2014). Er zijn aanwijzingen dat vrouwen vanuit andere motieven worden
aangezet tot crimineel gedrag dan mannen (Wright et al., 2012). Vrouwelijke delinquenten
zijn minder gewelddadig en hebben vaker een geschiedenis van meerdere soorten
slachtofferschap samen met psychische stoornissen en problemen met middelenmisbruik
(Belknap, 2007; Scroggins & Malley, 2010; Van Voorhis et al., 2010; Wright et al., 2012).
Onderscheidende fysieke en mentale behoeften, waaronder trauma en verslaving, zijn vaak
voorkomende en onderling samenhangende problemen in het leven van vrouwelijke
delinquenten. In vergelijking met mannelijke delinquenten zijn vrouwelijke delinquenten
significant vaker werkloos op het moment van hun arrestatie (Schram et al., 2006).
Vrouwelijke delinquenten verschillen ook doordat ze een grotere kans hebben op een
geschiedenis van fysiek en/of seksueel misbruik (Covington, 2003). Daarnaast is de impact
van gescheiden zijn van kinderen en andere familieleden, minder toegang tot educatieve,
beroeps- en behandelprogramma's en het traditionele handelen van behandelaars een
belangrijk aandachtspunt (O'Brien, & Young, 2005).
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
5
Verschillen tussen vrouwen en mannen spelen ook een cruciale rol in ervaringen na
vrijlating uit de gevangenis (Williams, 2012). Werkgelegenheid, huisvesting, vervoer,
economische problemen en familieproblemen treffen zowel mannelijke als vrouwelijke
delinquenten (Makarios et al., 2010), maar kunnen vooral moeilijk zijn voor vrouwen (Garcia,
2016; Matheson et al., 2011). Veel vrouwen die zijn vrijgelaten uit de gevangenis, melden een
uitgebreide geschiedenis van misbruik, psychische problemen en drugsgebruik voorafgaand
aan hun opsluiting, wat de kans op recidiveren kan vergroten (Jones et al., 2018; Owen, 1998;
Sharp, 2014). Wat bij vrouwen werkt, lijkt te verschillen van wat bij mannen werkt
(Covington & Bloom, 2006).
Andrews, Bonta en collega’s (1990) formuleerden drie principes die ten grondslag
liggen aan een effectieve behandeling van delinquent gedrag. Deze drie principes zijn: het
risicoprincipe (risk principle), het behoefteprincipe (need principle) en het
responsiviteitsprincipe (responsivity principle). Deze principes vormen gezamenlijk het Risk-
Need-Responsivity (RNR) model. Het RNR-model wordt algemeen beschouwd als het
belangrijkste en meest invloedrijke model voor beoordeling en behandeling van delinquenten
en is gericht op het verminderen van recidive (Blanchette & Brown, 2006; Ward et al., 2007;
Andrews et al., 2011). Uit verschillende meta-analyses blijkt dat interventies waarbij de
principes van het RNR-model worden toegepast effectiever zijn in het terugdringen van
delinquent gedrag dan interventies waarbij de principes van het RNR-model niet worden
toegepast (Hanson et al., 2009; Koehler et al., 2013; Latimer, 2001; Prendergast et al., 2013).
Onderzoek laat zien dat de toepassing van slechts één principe al kan leiden tot het gewenste
effect (Prendergast et al., 2013).
Allereerst richt het risicoprincipe zich op wie een behandeling zou moeten krijgen
(Andrews & Bonta, 2010). De intensiteit van een behandeling moet afgestemd worden op het
risico op recidive. Uit onderzoek is gebleken dat een onjuiste afstemming van de intensiteit
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
6
van een interventie en het recidiverisico een contraproductief effect heeft (Andrews & Bonta,
2010; Bonta et al., 2000). Het inzetten van een intensieve behandeling bij delinquenten met
laag recidiverisico kan leiden tot een stijging van het recidiverisico. Daarbij kan ook het
inzetten van een licht intensieve interventie bij delinquenten met een hoog recidiverisico
leiden tot een stijging van het recidiverisico. Het tweede principe is het behoefteprincipe en
beschrijft wat er behandeld moet worden (Andrews & Bonta, 2011). In dit principe wordt
onderscheid gemaakt tussen niet-criminogene behoeften en criminogene behoeften.
Criminogene behoeften hebben een direct verband met criminaliteit en hierop inspelen
vermindert de kans op recidive (Andrews, Bonta, et al., 1990).
Het derde principe is het responsiviteitsprincipe, tevens het principe dat centraal staat
in dit onderzoek. Dit principe richt zich op hoe behandeld zou moeten worden (Andrews &
Bonta, 2010). Andrews, Bonta en collega’s (1990) beschrijven dat interventies moeten
worden afgestemd op individuele eigenschappen van een delinquent. Het
responsiviteitsprincipe bestaat uit algemene responsiviteit en specifieke responsiviteit.
Algemene responsiviteit houdt in dat cognitief- gedragstherapeutische interventies het meest
effectief zijn in het aanleren van nieuw gedrag, ongeacht over welk probleemgedrag het gaat
(Andrews, Zinger et al., 1990). Looman en collega’s (2005) beschrijven algemene
responsiviteit als externe factoren. Specifieke responsiviteit wordt door Looman en collega’s
(2005) omschreven als interne factoren. Specifieke responsiviteit verwijst naar het feit dat
interventies rekening moeten houden met het leervermogen, de leerstijl, omstandigheden en
demografische kenmerken van individuele gevallen, zoals geslacht, leeftijd en etniciteit
(Andrews et al., 2011; Bonta & Andrews, 2007; Bonta & Andrews, 2016). Het
responsiviteitsprincipe is veelbesproken in de literatuur wat resulteert in veel verschillende
responsiviteitsfactoren zoals motivatie, persoonlijkheidskenmerken, cognitieve vaardigheden
en intelligentie, psychopathologie, verschillende kenmerken van de sociale omgeving van de
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
7
delinquent en het sociaal ondersteuningssysteem. Al met al moet een interventie op maat
ontwikkeld worden waarbij rekening wordt gehouden met de interne en externe persoonlijke
factoren om de effectiviteit van een behandeling te bevorderen (Andrews et al., 1999;
Andrews et al., 2011; Bonta & Andrews, 2007; Bonta & Andrews, 2016). Andrews & Bonta
(2006) hebben aangetoond dat behandelingen die voldoen aan het responsiviteitsprincipe
recidive met 23% kunnen verminderen.
In de literatuur zijn er een aantal belangrijke genderspecifieke aandachtspunten die tot
het responsiviteitsprincipe behoren. Allereerst bestaat er consensus dat psychische problemen
vaker voorkomen bij vrouwelijke delinquenten dan bij mannelijke delinquenten (Daniel et al.,
1988; Gorsuch, 1998; Mohan et al., 1997; Morash et al., 1998; Raeside, 1994), hoewel er
relatief weinig onderzoek specifiek gericht is op psychopathologie bij vrouwelijke
delinquenten (Hubbard, 2007; Hurley & Dunne, 1991; Keaveny & Zauszniewski, 1999;
Raeside, 1994). Literatuuronderzoek laat zien dat de psychische gezondheid van vrouwelijke
delinquenten wordt gekenmerkt door een hoge mate van depressie, angststoornissen,
middelenmisbruik en persoonlijkheidsstoornissen, met name borderline
persoonlijkheidsstoornis (Hurley & Dunne, 1991; Keaveny & Zauszniewski, 1999; Raeside,
1994). Onderzoek wijst ook uit dat zelfbeschadigend gedrag aanzienlijk meer voorkomt bij
delinquente vrouwen (Gorsuch, 1998). Bij gebrek aan adequate psychiatrische zorg zijn er
aanwijzingen dat de psychiatrische behoeften van vrouwen niet verdwijnen tijdens hun
opsluiting (Hurley & Dunne, 1991) en zelfs kunnen verslechteren (Byrne, 2000). Uit veel
verschillende onderzoeken blijkt een hoger niveau van middelenmisbruik onder vrouwelijke
delinquenten in vergelijking tot mannelijke delinquenten (Dowden & Andrews, 1999; Kingi,
1996; Koons et al., 1997; Maden et al., 1990, 1994; Mohan et al., 1997; Morash et al., 1998;
Singer et al., 1995).
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
8
Dowden & Andrews (1999) hebben een meta-analyse uitgevoerd naar de effectiviteit
van het RNR-model in behandeling voor delinquente vrouwen, omdat voorgaand onderzoek
voornamelijk gericht is op mannelijke delinquenten. De resultaten uit deze meta-analyse
wijzen erop dat het risico-, behoefte- en responsiviteitsprincipe ook bij vrouwen verband
houden met het verminderen van recidive. Zoals eerder genoemd was het aantal onderzoeken
gericht op vrouwelijke delinquenten beperkt. Dowden & Andrews (1999) hebben uiteindelijk
26 studies in hun meta-analyse meegenomen. De huidige studie zal de meta-analyse van
Dowden & Andrews (1999) repliceren en aanvullen met recente studies. Een meta-analyse is
een methode van onderzoek waarbij de resultaten van meerdere empirische studies over een
bepaald onderwerp worden samengevat (Born & Mol, 2006). Door het combineren van
onderzoeksresultaten uit verschillende studies wordt nieuwe kennis verkregen. Meta-analyses
integreren niet alleen de bevindingen van studies op een nauwkeurig afgebakend
onderzoeksterrein, maar geven ook antwoorden op vragen die in de afzonderlijke studies niet
of onvoldoende beantwoord kunnen worden (Assink & Wibbelink, 2016). In de huidige meta-
analyse wordt een multi-level-analyse uitgevoerd. Door het hanteren van modernere
statistische methoden kunnen meerdere effect sizes per studie worden meegenomen en
geanalyseerd, waarmee alsnog voldaan kan worden aan de assumptie van onafhankelijkheid
van effectgroottes. Dit leidt er toe dat er meer kennis kan worden verkregen over de
effectiviteit van het RNR-model in behandeling voor vrouwelijke delinquenten.
Wetenschappelijk en maatschappelijk gezien is het dus van belang dat de effectiviteit
van het RNR-model voor behandeling van delinquente vrouwen wordt onderzocht. Het RNR-
model biedt namelijk kennis over de manier waarop delinquent gedrag en recidive verminderd
kunnen worden. Daarnaast biedt het model handvatten voor de praktijk, waardoor interventies
effectiever kunnen worden ingericht. Samenvattend wordt in deze studie een meta-analyse
uitgevoerd met het doel vast te stellen wat de effectiviteit is van het toepassen van de RNR-
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
9
principes in behandeling voor delinquente vrouwen. Deze meta-analyse richt zich op het
derde principe van het RNR-model. De hoofdvraag luidt: ‘In hoeverre hangt het
responsiviteitsprincipe van het RNR-model samen met de effectiviteit van interventies voor
delinquente vrouwen?’ Hierbij wordt verwacht dat behandelingen waarin het
responsiviteitsprincipe wordt toegepast effectiever zijn dan behandelingen waarbij dit niet het
geval is.
Methode
Inclusiecriteria
Voor het zoeken en selecteren van relevante studies voor deze meta-analyse zijn
inclusiecriteria opgesteld. Deze inclusiecriteria zijn grotendeels gebaseerd op de criteria zoals
die in Dowden & Andrews (1999) zijn geformuleerd. Daarnaast zijn een aantal aanvullende
criteria opgesteld. De volgende inclusiecriteria zijn gehanteerd:
1. Publicatie. Studies gepubliceerd voor maart 2020 zijn geïncludeerd. Er is geen
ondergrens gehanteerd.
2. Taal. Alleen Engelstalige studies zijn geïncludeerd.
3. Regio. Studies zijn alleen geïncludeerd wanneer deze afkomstig waren uit een
Europees land, de Verenigde Staten of Canada.
4. Populatie. De steekproeven moesten grotendeels (meer dan 50%) of helemaal bestaan
uit vrouwen vanaf 12 jaar oud die terecht zijn gekomen in het justitiële systeem.
Studies werden alleen geïncludeerd als er voor deelnemende vrouwen/meisjes een
aparte effect size werd gerapporteerd.
5. Interventie. De interventie of het programma moest gericht zijn op het verminderen
en/of voorkomen van recidive.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
10
6. Design. Geïncludeerde studies hadden een experimenteel of quasi-experimenteel
onderzoeksdesign. Er moest sprake zijn van een vergelijking tussen een experimentele
groep (behandelgroep) en een controlegroep (wachtlijstconditie, geen behandeling,
reguliere behandeling (TAU) of een andere interventie). Toewijzing aan de
experimentele groep of controlegroep is zo veel mogelijk gedaan in de vorm van
randomisatie of matching.
7. Uitkomsten. In de studie moest tenminste één meting gericht zijn op recidive als
afhankelijke variabele. Onder deze meting vallen onder andere: zelfrapportage,
ouderrapportage of officiële gegevens van politie en justitie, zoals een nieuwe
arrestatie, nieuwe veroordeling, nieuwe gevangenisstraf, en/of een herroeping van
proeftijd of verlof.
8. Gerapporteerde effecten. In de studie werd cohen’s d als uitkomstmaat gerapporteerd
of de cohen’s d kon bepaald worden aan de hand van algemene statistieken of ruwe
data.
Zoekprocedure
Voor het zoeken naar relevante studies voor deze meta-analyse werd een aantal
zoekstrategieën gehanteerd. Allereerst is gekeken of er toegang was tot de studies die zijn
geïncludeerd in het onderzoek van Dowden & Andrews (1999). Van de 26 onderzoeken
konden er 24 worden achterhaald. Vervolgens zijn er drie databases onderzocht, namelijk:
PsychInfo, Medline en Web of Science. De zoektermen die zijn gebruikt voor deze databases
zijn in Bijlage 1 bijgesloten.
Alle gevonden onderzoeken zijn vervolgens met behulp van het programma Zotero
ontdubbeld. Na het ontdubbelen zijn er 1925 studies overgebleven. Deze studies zijn
vervolgens in het programma Rayyan QCRI gezet en zijn grondig getoetst of zij aan de
inclusiecriteria voldeden. Drie onderzoekers hebben dit onafhankelijk van elkaar beoordeeld.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
11
Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te waarborgen zijn 209 artikelen door alle drie
onderzoekers beoordeeld. De onderzoekers zijn onafhankelijk van elkaar het unaniem eens
geweest om studies te includeren dan wel te excluderen. Dit resulteerde vervolgens in een lijst
van 79 studies. In Figuur 1 wordt de zoekprocedure schematisch weergegeven. In Tabel 1
worden een aantal kenmerken van de geïncludeerde studies weergegeven.
Figuur 1.
Schematische Weergave van de Zoekprocedure
PRISMA 2009 Flow Diagram
Records identified through database searching
(n = 2673)
Scre
enin
g In
clu
ded
El
igib
ility
Id
enti
fica
tio
n
Additional records identified through other sources
(n = 24)
Records after duplicates removed (n =1925)
Records screened (n = 1901)
Records excluded (n =1846)
Full-text articles assessed for eligibility
(n = 79)
Full-text articles excluded, with reasons
(n = 59)
Studies included in quantitative synthesis
(meta-analysis) (n = 20)
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
12
Tabel 1
Studie-kenmerken
Auteur(s) Studie-
ID Design Pub.
Jaar N Gemiddelde
leeftijd #
ES
Buckner & Chesney-Lind 1 Quasi-
experimenteel 1983 100 15,69 1
Gordon, Arbuthnot, Gustanfson,
& McGreen 2 Quasi-
experimenteel 1988 16 16 1
Gruher 3 Quasi-
experimenteel 1979 64 15 1
Sowles & Gill 4 Randomized
Controlled Trial 1970 10 14,9 1
Wexler, Falkin & Lipton 5 Quasi-
experimenteel 1990 77 30,1 1
Young, Gartner, O’Connor,
Larson & Wright 6 Quasi-
experimenteel 1995 66 35,8 1
Celinska, Sung, Kim &
Valdimarsdottir
7 Quasi-
experimenteel 2019 155 15,4 6
Palmer, Hatcher, McGuire &
Hollin
8 Quasi-
experimenteel 2015 801 28,47 2
Baglivio, Jackowski, Greenwald
& Wolff 9 Quasi-
experimenteel 2014 612 15,57 2
Sacks, McKendrick &
Hamilton 10 Randomized
Controlled Trial 2012 468 35,1 5
Johnson, Friedmann, Green,
Harrington & Taxman
11 Quasi-
experimenteel 2011 77 35,6 1
Messina, Grella, Cartier &
Torres 12 Randomized
Controlled Trial 2010 115 36 2
Hall, Prendergast, Wellisch,
Patten & Cao
13 Quasi-
experimenteel 2004 180 35 1
Nyamathi, Shin, Smeltzer,
Salem, Yadav, Krogh &
Ekstrand
14 Randomized
Controlled Trial 2018 130 38,85 3
Liau, Shively, Horn, Landau,
Barriga & Gibbs
15 Randomized
Controlled Trial 2004 68 29,9 1
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
13
Duwe & Clark 16 Quasi-
experimenteel 2015 430
3
Prendergast, Wellisch & Wong 17 Quasi-
experimenteel 1996 41 34,6 1
Myers, Burton, Sanders, Donat,
Cheney, Fitzpatrick & Monaco 18 Quasi-
experimenteel 2000 60 14,6 1
Guerra & Slaby 19 Randomized
Controlled Trial 1990 53 17,17 1
Klein, Alexander & Parsons 20 Randomized
Controlled Trial 1977 56
1
Note. Pub. jaar = publicatiejaar; N = totale steekproefgrootte; # ES = aantal gecodeerde effectgroottes.
Codeerschema en codeerprocedure
In totaal zijn 79 studies door drie onderzoekers gecodeerd. Voor het coderen is een
codeerschema opgesteld. In het codeerschema staan items over studie-, steekproef- en
interventiekenmerken, effectgroottes en een uitgebreide operationalisatie van de drie principes
van het RNR-model. Bij het coderen van het gehele responsiviteitsprincipe in deze meta-
analyse is gescoord op aanwezigheid van het algemene responsiviteitsprincipe. Het specifieke
responsiviteitsprincipe is onderverdeeld in de volgende variabelen: intelligentie (bijvoorbeeld
verbale intelligentie, interpersoonlijke volwassenheid, empathie), sociale steun (bijvoorbeeld
modellering, neutraliseren/ reduceren van personen met criminele invloed), gender, leeftijd,
cultuur/ ras/ etniciteit, psychopathologische problemen en behandelingsmotivatie. Als er
sprake was van aanwezigheid van ten minste één van bovenstaand genoemde variabelen werd
het specifieke responsiviteitsprincipe gecodeerd als voldaan. Waren er geen van de variabelen
van het specifieke responsiviteitsprincipe aanwezig, dan werd dit als ‘nee’ gecodeerd. Het
codeerschema is bijgevoegd in Bijlage 2.
De eerste vier studies zijn gezamenlijk gecodeerd en er zijn afspraken gemaakt voor
het coderen om de interne consistentie en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te
optimaliseren. Tijdens het coderen van de overige studies is bij twijfel overleg geweest,
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
14
waarna gezamenlijk een besluit genomen werd. Wanneer informatie over de toepassing van
een item over de RNR-principes niet genoemd werd in de studie, werd deze gecodeerd als
‘nee’. Vervolgens zijn de 75 studies verdeeld. Hiervan zijn 59 studies tijdens het coderen
alsnog afgevallen, omdat er geen sprake was van een onafhankelijke controlegroep, aparte
effect size voor vrouwen, een interventie, recidive als uitkomstmaat of omdat studies niet
gepubliceerd waren. Uiteindelijk zijn er 20 studies (36 effect sizes) gecodeerd en
meegenomen in dit onderzoek.
Data-analyse
Alle gecodeerde gegevens zijn in een SPSS-dataset ingevoerd om de data te
analyseren. Allereerst zijn in SPSS de continue variabelen gecentreerd en zijn de categorische
variabelen omgezet in dummyvariabelen. Daarnaast zijn in SPSS een aantal beschrijvende
statistieken uitgerekend, zoals de gemiddelde leeftijd van alle participanten uit de
verschillende studies, de range van de totale steekproefgrootte en het gemiddelde percentage
etnische minderheidsgroep.
Nadat alle data ingevoerd zijn in SPSS zijn vervolgens de analyses in het programma
R uitgevoerd. In R is allereerst het overall effect, oftewel gemiddelde effect, berekend. Dit is
een samenvatting van alle effectgroottes in deze dataset en geeft informatie over de
effectiviteit van de interventies die zijn meegenomen in de huidige meta-analyse. Daarna is
een heterogeniteitstoets uitgevoerd om te achterhalen of er sprake is van significante variantie
in effectgroottes. Deze heterogeniteitstoets geeft inzicht of eventuele variantie binnen alle
effectgroottes uit eenzelfde studie significant is (level 2) en of de variantie tussen de
verschillende studies significant is (level 3). Bij significantie op level 2 of level 3 is er sprake
van heterogeniteit en mogen moderatoranalyses worden uitgevoerd.
Met behulp van moderatoranalyses zijn vervolgens continue en categorische
variabelen getoetst op mogelijke modererende effecten op het gemiddelde effect van
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
15
interventies. Hierbij zijn de volgende continue variabelen onderzocht: publicatiejaar, leeftijd,
percentage etnische minderheidsgroep, percentage vrouwen, duur van behandeling, intensiteit
van behandeling, contacturen, behandelfrequentie, follow-up duur, steekproefgrootte,
experimentele groep en controle groep. De categorische variabelen zijn: studiedesign,
geslacht, status controle groep, voldaan algemene responsiviteit, intelligentie, sociale steun,
gender, leeftijd, cultuur, psychopathologie, motivatie, voldaan specifieke responsiviteit, welke
principes toegepast, aantal principes toegepast, type effectgrootte en type meting.
Tot slot is een funnel plot opgemaakt om een indicatie te geven van mogelijke
aanwezigheid van publication bias. In deze grafiek wordt de steekproefgrootte op de Y-as
weergegeven en de effect size op de X-as.
Resultaten
Gemiddelde Effect
De dataset bevatte in totaal 20 studies met in totaal 36 effectgroottes. De oudste studie
kwam uit 1970 en de meest recente studie uit 2019. De totale steekproefgrootte had een range
van 791, met een minimum van 10, een maximum van 801 en een gemiddelde van 246,5. De
gemiddelde leeftijd was 25,86 jaar (SD = 9,97; range 14,50 – 38,85). Het gemiddelde
Het percentage vrouwen in de steekproeven was 68,56% (SD = 34,87; range 17,87 - 100,00).
gemiddelde percentage etnische minderheidsgroep was 54,86% (SD = 17,80; range 20,00-
89,20). Het gemiddelde effect van de onderzochte interventies van het responsiviteitsprincipe
op het terugdringen van recidive was d = .306 (SE = .084; 95% BI: .135 ~ .477; p <.001). Er
is sprake van significante variantie tussen alle effect sizes in de dataset (Q (df= 35) = 234.178,
p <.001).
Om te bepalen of er sprake is van significante variantie tussen effect sizes binnen
studies (level 2) en tussen studies (level 3) zijn twee log-likelihood-ratio-toetsen uitgevoerd.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
16
De eerste log-likelihood-ratio-toets (chi-kwadraattoets) bepaalt of de fit van het
oorspronkelijke model (waarin de variantie op zowel niveau 2 als niveau 3 is geschat)
significant verschilt van de fit van het model waarin de variantie op niveau 2 niet wordt
geschat, maar de variantie op niveau 3 wel wordt geschat. Hieruit blijkt dat er significante
variantie is op level 2 (χ2 (1) = 30.301, p <.001). De tweede log-likelihood-ratio-toets laat
zien dat de fit van het oorspronkelijke model (waarin de variantie op zowel level 2 als level 3
is geschat) niet significant verschilt van de fit van het model zonder variantie op level 3 maar
met variantie op level 2 (χ2 (1) = 1.523, p = .109).
Vervolgens is vastgesteld hoe de totale variantie verdeeld is over de drie levels van het
meta-analytische model. Van de totale variantie kon 12.77% worden toegeschreven aan de
steekproefvariantie van de geobserveerde effectgroottes (level 1), zoals te zien is in Tabel 2.
Daarnaast kon 41.67% worden toegeschreven aan de verschillen tussen effect sizes binnen
studies (level 2). Tot slot kon 45.56% worden toegeschreven aan de verschillen tussen studies
(level 3). Er kan niet gesproken worden van heterogeniteit tussen studies, omdat de variantie
op level 3 niet significant is gebleken.
Tabel 2 Geschatte Overall Effect
Gemiddelde
d (SE) 95%
BI Sig.
gemiddelde z
(p)
%Var.
op level
1
Level 2
var. % Var.
op level
2
Level
3 var. %Var.
op level
3
Overall
Effect .306 (.084) .135,
.477 <.001*** 12.772 <.0001*** 41.665 .109 45.563
Note. Gemiddelde d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); SE = standaardfout; BI =
betrouwbaarheidsinterval; Sig. = significantie; Var. = variantie; Level 1 var. = steekproefvariantie van
geobserveerde effectgroottes; Level 2 var. = variantie tussen effectgroottes afgeleid uit dezelfde studie;
Level 3 var. = variantie tussen studies. ** p <.01; *** p <.001
Het uitvoeren van loglikelihood-ratio-toetsen bij een gering aantal effect sizes of
studies kan ten onrechte een niet significant resultaat geven terwijl er in werkelijkheid wel een
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
17
substantiële variantie aanwezig is. Dit powerprobleem kan leiden tot het niet uitvoeren van
moderatoranalyses. Ter aanvulling op de log-likelihood-ratio-toetsen kan de 75%-regel van
Hunter en Schmidt (1990) worden toegepast. Zij stellen dat heterogeniteit substantieel is als
minder dan 75% van de totale variantie toegeschreven kan worden aan steekproefvariantie
van de geobserveerde effectgroottes. Zoals Tabel 2 laat zien, kan slechts 12.77% hieraan
worden toegeschreven. Op basis van de regel van Hunter en Schmidt (1990) kan worden
geconcludeerd dat er sprake is van heterogeniteit, waardoor het relevant is om
moderatoranalyses uit te voeren. Door het lage aantal studies wordt ook de variantietoets
(level 3) minder betrouwbaar.
Continue moderatoranalyse
De resultaten van de continue moderatoranalyse zijn in Tabel 3 weergegeven. De
continue moderatoranalyse toont een significant negatief modererend effect voor de
steekproefgrootte (d = .296), omvang experimentele groep (d = .293) en omvang
controlegroep (d = .285). Bij het toenemen van de steekproefgrootte, neemt de effectiviteit
van de behandelingen af. De andere continue variabelen publicatiejaar, leeftijd, percentage
etnische minderheidsgroep, percentage vrouwen, duur van behandeling, intensiteit van
behandeling, contacturen, behandelfrequentie en follow-up duur bleken geen significant
modererend effect te hebben.
Tabel 3 Continue moderatoren
Continue variabelen # studies # ES Intercept/gem. d (95%
BI) β1 (95% BI) F (df1, df2)a pb
Publicatiejaar 20 36 0.294 (0.130; 0.459)*** -0.007 (-0.019; 0.006) 1.200 (1,34) 0.281
Leeftijd 19 33 0.318 (0.121; 0.516)** 0.003 (-0.018; 0.023) 0.065 (1,32) 0.800
Percentage etnische
minderheidsgroep
14 27 0.310 (0.128; 0.493)** 0.003 (-0.008; 0.013) 0.269 (1,25) 0.609
Percentage vrouwen 20 36 0.311 (0.133; 0.489)** -0.001 (-0.006; 0.004) 0.108 (1,34) 0.744
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
18
Duur van behandeling 16 31 0.315 (0.165; 0.466)*** -0.013 (-0.033; 0.007) 1.810 (1,29) 0.189
Intensiteit van
behandeling
8 14 0.499 (-0.038; 1.035) -0.020 (-0.085; 0.044) 0.463 (1,12) 0.509
Contacturen 8 18 0.354 (-0.216; 0.923) -0.001 (-0.004; 0.003) 0.261 (1,16) 0.617
Behandelfrequentie 8 12 0.491 (-0.088; 1.069) -0.095 (-0.398; 0.208) 0.485 (1,10) 0.502
Follow-up duur 14 30 0.280 (0.057; 0.502)* -0.000 (-0.008; 0.007) 0.012 (1,28) 0.912
Steekproefgrootte 20 36 0.296 (0.197; 0.396)*** -0.001 (-0.001; -0.001)*** 22.801 (1,34) <.001***
Experimentele groep 20 36 0.293 (0.187; 0.400)*** -0.002 (-0.003; -0.001)*** 16.593 (1,34) <.001***
Controle groep 20 36 0.285 (0.181; 0.388)*** -0.002 (-0.002; -0.001)*** 17.581 (1,34) <.001***
Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; gem. d = gemiddelde effectgrootte
(Cohen’s d); BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df = vrijheidsgraden. a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model. b p-Waarde van de omnibus test. +p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001
Categorische moderatoranalyse
In Tabel 4 zijn de resultaten weergegeven van de categorische moderatoranalyses. Uit
de categorische moderatoranalyses is geen significant modererend effect gebleken. Ondanks
dat er uit deze analyses geen significant modererend effect is gebleken, zijn er wel een aantal
interessante effecten te zien.
Indien het effect van een interventie wordt gemeten door een vergelijking te maken
met de controlegroep 'treatment as usual (TAU)', is er sprake van een significant effect (d
=.421), terwijl dit niet het geval is als het effect van een interventie wordt vergeleken met
‘andere behandeling’ (d =.171) of ‘wachtlijst’ (d =.060). Indien in een interventie rekening
wordt gehouden met intelligentie is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet
het geval is indien hier geen rekening mee wordt gehouden (d = .275). Indien in een
interventie rekening wordt gehouden met de leeftijd is sprake van een significant effect (d =
.327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt gehouden (d = .275).
Ook indien in een interventie rekening wordt gehouden met de cultuur is sprake van een
significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien hier geen rekening mee wordt
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
19
gehouden (d = .275). Indien in een interventie rekening wordt gehouden met de motivatie is
sprake van een significant effect (d = .374), terwijl dit niet het geval is indien hier geen
rekening mee wordt gehouden (d = .176). Tot slot bleek uit de categorische moderatoranalyse
dat indien in een interventie niet voldaan is aan het specifieke responsiviteitprincipe er sprake
is van een significant effect (d = .340), terwijl dit niet het geval is indien hier wel aan is
voldaan (d = .257).
Tabel 4 Categorische moderatoren
Categorische variabelen # studies # ES Intercept/mean d (95%
CI) β1 (95% BI) F (df1, df2)a pb
Studiedesign 20 36
0.320 (1,34) 0.576
RCT 13 14 0.274 (0.057; 0.490)*
Quasi-experimenteel 7 22 0.376 (0.078; 0.674)* 0.102 (-0.266; 0.471)
Geslacht 20 36 0.350 (1,34) 0.558
Alleen vrouwen 9 19 0.363(0.109; 0.616)**
Mannen en vrouwen 11 17 0.260 (0.017; 0.504)* -0.102 (-0.454; 0.249)
Status controle groep 20 36
1.099 (2,33) 0.345
Wachtlijst 2 4 0.060 (-0.560; 0.680)
TAU 14 21 0.421 (0.184; 0.657)*** 0.360 (-0.303; 1.024)
Andere behandeling 4 7 0.171 (-0.184; 0.527) -0.249 (-0.676; 0.178)
Voldaan algemene
responsiviteit 20 36
1.419 (1,34) 0.242
Nee 9 25 0.229 (0.028; 0.431)*
Ja 11 11 0.431 (0.152; 0.711)** 0.202 (-0.143; 0.546)
Intelligentie 20 36
0.061 (1,34) 0.806
Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650)
Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482)
Sociale steun 20 36
0.070 (1,34) 0.793
Nee 7 12 0.343 (0.048; 0.637)*
Ja 13 24 0.294 (0.068; 0.520)* -0.048 (-0.420; 0.323)
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
20
Gender 20 36
0.022 (1,34) 0.883
Nee 6 20 0.298 (0.026; 0.571)*
Ja 14 16 0.325 (0.083; 0.567)** 0.027 (-0.338; 0.391)
Leeftijd 20 36
0.061 (1,34) 0.806
Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650)
Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482)
Cultuur 20 36
0.061 (1,34) 0.806
Nee 3 12 0.275 (-0.100; 0.650)
Ja 17 24 0.327 (0.118; 0.536)** 0.052 (-0.377; 0.482)
Psychopathologie 20 36
0.508 (1,34) 0.481
Nee 3 9 0.441 (0.035; 0.847)*
Ja 17 27 0.282 (0.080; 0.484)** -0.159 (-0.612; 0.294)
Motivatie 20 36
1.095 (1,34) 0.303
Nee 4 14 0.176 (-0.142; 0.494)
Ja 16 22 0.374 (0.159; 0.588)** 0.198 (-0.186; 0.581)
Voldaan specifieke
responsiviteit 20 36
0.212 (1,34) 0.648
Nee 10 25 0.340 (0.119; 0.561)**
Ja 10 11 0.257 (-0.037; 0.550) -0.083 (-0.450; 0.284)
Welke principes
toegepast 20 36
0593 (6,29) 0.734
Geen 1 1 0.275 (-0.665; 1.216)
Risico 1 1 -0.990 (-2.601; 0.621) -1.265 (-3.130; 0.600)
Behoefte 7 8 0.351 (-0.033; 0.736) 1.341 (-0.314; 2.997)
Responsiviteit 1 1 0.733 (-0.260; 1.726) 0.382 (-0.683; 1.447)
Risico-Behoefte 1 1 0.277 (-0.741; 1.296) -0.456 (-1.878; 0.967)
Risico-Responsiviteit 0 0 - -
Behoefte-
Responsiviteit 5 10 0.348 (-0.036; 0.733) 0.036 (-0.508; 0.580)
Alle drie 4 14 0.312 (-0.073; 0.697) 0.036 (-0.580; 0.580)
Aantal principes 20 36
0.007 (3,32) 0.999
0 1 1 0.275 (-0.636; 1.186)
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
21
1 9 10 0.330 (-0.010; 0.670) 0.055 (-0.918; 1.027)
2 6 11 0.334 (-0.012; 0.680) 0.004 (-0.481; 0.489)
3 4 14 0.312 (-0.056; 0.679) 0.022 (-0.527; 0.482)
Type effectgrootte 20 36
2.564 (1,34) 0.119
Post-interventie 4 4 0.243 (0.073; 0.413)**
Follow-up 16 32 0.598 (0.181; 1.014)** 0.355 (-0.095; 0.805)
Type meting 19 34
0.711 (1,32) 0.406
Officiële data 14 24 0.231 (0.034; 0.428)*
Zelf-rapportage 5 10 0.367 (0.079; 0.656)* 0.136 (-0.193; 0.466)
Ouder-rapportage 0 0 - -
Anders 0 0 - -
Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; mean d = gemiddelde effectgrootte
(Cohen’s d); CI/BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df =
vrijheidsgraden. a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model. b p-Waarde van de omnibus test. +p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001
Figuur 2
Funnel plot
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
22
Funnel plot
Om na te gaan of er sprake is van publication bias is een trim-and-fill analyse
uitgevoerd. De funnel plot in Figuur 2 laat zien dat er aan de linker kant effectgroottes zijn
toegevoegd om de symmetrie van de funnel plot te herstellen. Dit is een indicatie voor
publication bias. Na een nieuwe schatting is een significant effect van het totale effect
gevonden (d = .256 SE= .063; 95% BI: .133 ~ .379; p <.001).
Discussie
Het doel van het huidig onderzoek was de effectiviteit van het RNR-model te
onderzoeken in behandelingen voor delinquente vrouwen. In deze meta-analyse is onderzocht
of behandelingen afgestemd op het responsiviteitsprincipe effectiever zijn dan behandelingen
die niet zijn afgestemd op het responsiviteitsprincipe. Dowden & Andrews (1999) hebben
onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het RNR-model gericht op de vrouwelijke
daderpopulatie. Zij beschreven dat de effectiviteit van rehabilitatie voor algemene
daderpopulaties veel aandacht heeft gekregen, maar dat het onderzoek naar de populatie van
vrouwelijke delinquenten vrij beperkt is geweest. De huidige studie heeft het onderzoek van
Dowden & Andrews (1999) gerepliceerd. Een multi-level meta-analyse is uitgevoerd om
meer kennis uit bestaand onderzoek te halen en hierbij ook recente studies mee te nemen,
waardoor een grotere power werd beoogd.
Allereerst is gebleken dat interventies een gemiddeld effect hadden van d = .306 op
het terugdringen van recidive. Volgens de criteria van Cohen (1992) betekent dit dat er een
klein tot gemiddeld effect is van het volgen van een interventie op het terugdringen van
recidive. Bij meta-analyses is er kans dat niet alle studies gevonden zijn die op een
verantwoorde wijze antwoord hebben gegeven op de vraag waar een onderzoek zich op richt
(Bijleveld & Commandeur, 2017). Bijleveld & Commandeur (2017) beschrijven dat het
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
23
algemeen bekend is dat het veel lastiger is om artikelen geaccepteerd te krijgen als er ‘geen
effect’ wordt gerapporteerd. Het is makkelijker om een artikel te publiceren waarbij de
nulhypothese verworpen kon worden, waarbij dus een significant effect is gevonden. Dat
betekent dat voor een meta-analyse een steekproef wordt getrokken uit een bepaald, select
deel van de populatie als gevolg van publication bias. Daarnaast zijn er ook studies die niet te
vinden zijn in elektronische zoekmachines of in wetenschappelijke tijdschriften (Bijleveld &
Commandeur, 2017). In dat geval zou de steekproef incompleet zijn. Dit probleem wordt ook
wel aangeduid als het file-drawer problem. Het file-drawer problem heeft overlap met
publication bias. Het in kaart brengen van de funnel plot kan dit illustreren. In de huidige
studie bleek uit de funnel plot dat er studies ontbraken en zijn aan de linkerkant negen effect
sizes toegevoegd om de symmetrie te herstellen. Na een nieuwe schatting is een kleiner
significant effect gevonden van d = .256.
Uit de continue moderatoranalyse is gebleken dat de steekproefgrootte van de
experimentele groep en controlegroep significante moderatoren waren en dat er sprake was
van een negatief verband. Hoe groter de grootte van de experimentele- en controlegroep, hoe
lager het effect van behandelingen was. Dit kan op verschillende manieren verklaard worden.
Allereerst laat een grotere groep zien dat er minder snel sprake kan zijn van toevalligheden.
Er kan dus preciezer gemeten worden, waardoor gevonden effecten kleiner zijn (Hedges &
Olkin, 1985). Uitschieters hebben een minder groot effect op een grotere onderzoeksgroep.
Het komt vaker voor dat dit effect gevonden wordt in meta-analyses (Gubbels et al., 2019;
van der Put et al., 2018).
Vervolgens is een categorische moderatoranalyse uitgevoerd. Geen van alle
categorische variabelen bleken een significant modererend effect te hebben. Wel bleek dat de
d-waarde van quasi-experimentele studies (d = .376) hoger is dan bij randomized controlled
trials (d = .274). Meta-analyses laten vaker zien dat de Cohen’s d hoger is bij quasi-
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
24
experimentele onderzoeken dan bij randomized controlled trials (Euser et al, 2015; Gubbels et
al., 2019; Pinquart & Teubert, 2010; van der Put et al., 2018). Indien het effect van een
interventie wordt gemeten door een vergelijking met een controlegroep die ´treatment-as-
usual’ krijgt is er sprake van een significant effect (d =.421), terwijl dit niet het geval is als het
effect van een interventie wordt vergeleken met een ‘andere behandeling’ (d =.171) of
‘wachtlijst’ (d = .060). De term ‘treatment-as-usual’ kan echter verwijzen naar een variërend
aantal interventies waardoor er geen vaste definitie voor deze controlegroep is (Watts et al.,
2015). Het is van toegevoegde waarde dat toekomstig onderzoek een zorgvuldige en
duidelijke definiëring van deze controlegroep gebruikt, zodat nauwkeurige interpretaties
kunnen worden gedaan.
Het wel of niet voldoen aan het algemene responsiviteitprincipe in de behandelingen
voor delinquente vrouwen bleek geen significante moderator. Uit de literatuur bleek dat het
specifieke responsiviteitsprincipe in verschillende variabelen onder te verdelen is. In deze
meta-analyse geven de volgende variabelen afstemming van het specifieke
responsiviteitsprincipe weer: ‘intelligentie’, ‘sociale steun’, ‘gender’, ‘leeftijd’, ‘cultuur’,
‘psychopathologie’ en ‘motivatie’. Ook geen van deze variabelen bleken een significant
modererend effect te hebben. Onderling zijn de variabelen dus niet te vergelijken omdat er
geen significante modererende effecten zijn gevonden. Echter zijn er wel een aantal
significante effecten. Indien in interventies rekening werd gehouden met intelligentie, leeftijd,
en cultuur is sprake van een significant effect (d = .327), terwijl dit niet het geval is indien
hier geen rekening mee werd gehouden (d = .275). Indien in een interventie rekening werd
gehouden met de motivatie is sprake van een significant effect (d = .374), terwijl dit niet het
geval is indien hier geen rekening mee werd gehouden (d = .176). Tot slot bleek uit de
categorische moderatoranalyse dat indien in een interventie niet voldaan is aan het specifieke
responsiviteitprincipe er sprake is van een significant effect (d = .340), terwijl dit niet het
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
25
geval is indien hier wel aan is voldaan (d = .257). In tegenstelling tot de resultaten uit de
meta-analyse van Dowden & Andrews (1999) blijkt uit de huidige meta-analyse dat het
responsiviteitsprincipe geen significante moderator is in het versterken van het effect van
interventies gericht op het verminderen van recidive van delinquente vrouwen. Omdat er in
totaal maar 20 studies met 36 effect sizes zijn meegenomen in deze meta-analyse is er sprake
van een powerprobleem. Alle uitkomsten moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden,
omdat de uitkomsten toevalligheden kunnen bevatten (Bryman, 2012).
Dowden & Andrews (1999) vinden in hun onderzoek een significant effect en
concluderen dat de drie principes van het RNR-model een belangrijke bijdrage leverden aan
het verminderen van recidive. Dowden & Andrews (1999) rapporteerden dat het
responsiviteitsprincipe een belangrijke bijdrage levert aan het behandelresultaat voor
vrouwelijke delinquenten. De resultaten van de huidige meta-analyse komen niet overeen met
deze conclusies. De resultaten van voldoen aan het algemene responsiviteitsprincipe gaan wel
in dezelfde richting als de resultaten uit eerdere onderzoeken, maar zijn in de huidige studie
geen significante moderator gebleken. Het voldoen aan specifieke responsiviteit is echter
tegenstrijdig in vergelijking met voorgaand onderzoek. Indien in interventies niet voldaan
werd aan het specifieke responsiviteitsprincipe was sprake van een significant effect, terwijl
dit niet het geval was indien hier wel werd voldaan aan het specifieke responsiviteitsprincipe.
Voor deze tegenstrijdigheden zijn mogelijk een aantal verklaringen. Allereerst is er sprake
van een powerprobleem omdat een klein aantal studies is meegenomen. Bij een lage N is het
moeilijk om een significant effect te vinden (Bryman, 2012). Daarnaast konden van de 26
studies die Dowden & Andrews (1999) hebben meegenomen er uiteindelijk maar zeven
studies worden meegenomen in het huidig onderzoek, omdat alleen deze studies voldeden aan
de gestelde inclusiecriteria. In deze meta-analyse zijn een aantal aanvullende criteria
geformuleerd ten opzichte van de meta-analyse van Dowden &Andrews (1999), waaronder
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
26
het studiedesign (het includeren van quasi-experimentele onderzoeken of randomized
controlled trials) en een onafhankelijke controlegroep. Meer dan 50% van de
onderzoeksgroep moest vrouwelijk zijn. Bij minder dan 50% vrouwen in de onderzoeksgroep
werd een studie alleen geïncludeerd als er een aparte effect size voor vrouwen was. De
overige 17 studies zijn afgevallen omdat er geen interventie werd onderzocht, er geen
onafhankelijke controlegroep was of omdat er geen aparte effect size voor vrouwen was
berekend. Deze verschillen verklaren mogelijk (deels) de verschillen in uitkomsten tussen het
huidige onderzoek en het onderzoek van Dowden & Andrews (1999).
Al met al zijn er een aantal beperkingen van deze meta-analyse te noemen. Zo is er,
zoals eerder genoemd, sprake van een powerprobleem en publicatiebias. Het is mogelijk dat
niet alle onderzoeken gevonden zijn. Er zijn meer studies nodig om een meer betrouwbare
uitspraak te kunnen doen en gevonden resultaten meer betekenis te kunnen geven. Daarnaast
is de manier waarop informatie over de RNR-principes in de studies is gegeven een
aandachtspunt. Informatie is soms maar beperkt gegeven in studies, waardoor het lastig was
dit goed te coderen. In de huidige meta-analyse is informatie over de toepassing van een item
over de RNR-principes alleen gecodeerd wanneer dit expliciet beschreven is in een studie. Als
dit niet het geval was werd dit gecodeerd als ‘nee’. De kwaliteit van hoe informatie over
behandelingen is beschreven in de geïncludeerde studies is hierin dus erg belangrijk en
bepalend.
In eerdere onderzoeken wordt het RNR-model beschouwd als het belangrijkste en
meest invloedrijke model voor de beoordeling en behandeling van delinquenten gericht op het
verminderen van recidive (Blanchette & Brown, 2006; Ward et al., 2007; Andrews et al.,
2011). Uit verschillende meta-analyses blijkt dat interventies waarin het RNR-model wordt
toegepast effectiever zijn in het verminderen van delinquent gedrag dan interventies waarin
dit niet het geval is (Hanson et al., 2009; Koehler, et al., 2013; Latimer, 2001; Prendergast et
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
27
al., 2013). Dowden & Andrews (1990) hebben in hun meta-analyse aangetoond dat dit ook
geldt voor de vrouwelijke daderpopulatie. Maar is het RNR-model wel echt zo belangrijk en
invloedrijk? De resultaten van deze meta-analyse komen niet helemaal overeen met de
bevindingen van de eerdere meta-analyses. Vertalingen van het RNR-model naar de praktijk
brengen zorgen met zich mee over de validiteit, bruikbaarheid en onderdrukking van
mogelijke innovatie in de ontwikkeling van het RNR-model in interventies (Polaschek, 2012).
Hoewel het model wordt gewaardeerd om zijn empirische validiteit en praktische
bruikbaarheid en het zich hierdoor een belangrijke positie heeft verworven, moet er ten
aanzien van re-integratie nog het nodige gedaan worden om theorie en praktijk te laten
aansluiten. Het is lastig aan te tonen of het RNR-model wel als belangrijkst en meest
invloedrijk gezien zou moeten worden. Voor de praktijk is het ten zeerste van belang dat meer
onderzoek wordt uitgevoerd naar behandeling op maat volgens het RNR-model. Daarnaast is
het van belang om te onderzoeken hoe deze verschillen in theorie en praktijk verklaard
kunnen worden, zodat de behandelingen voor vrouwelijke delinquenten zo ingericht kunnen
worden en daadwerkelijk de kans op recidiveren voor deze doelgroep kan worden
verminderd.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
28
Referentielijst
Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.
Psychology, Public Policy, and Law, 16(1), 39.
Andrews, D. A., & Bonta, J. (2006). The psychology of criminal conduct. Newark, NJ:
LexisNexis.
Andrews, D. A., Bonta, J., & Hoge, R. D. (1990). Classification for effective rehabilitation:
Rediscovering psychology. Criminal justice and Behavior, 17(1), 19-52.
Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR)
model: Does adding the good lives model contribute to effective crime prevention?
Criminal Justice and Behavior, 38(7), 735-755.
Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does
correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta‐
analysis. Criminology, 28(3), 369-404.
Assink, M., & Wibbelink, C. J. M. (2016). Fitting three-level meta-analytic models in R: A
step-by-step tutorial. The Quantitative Methods for Psychology, 12(3), 154-174.
https://doi.org/10.20982/tqmp.12.3.p154.
Belknap, J. (2007). The Invisible Woman: Gender, Crime, and Justice, 3rd Edition. CA:
Thompson Wadsworth.
Bijleveld, C. C. J. H., & Commandeur, J. J. F. (2017). Multivariate analyse: een inleiding
voor criminologen en andere sociale wetenschappers. Boom criminologie.
Blanchette, K., & Brown, S. L. (2006). The assessment and treatment of women offenders: An
integrative perspective. John Wiley & Sons.
Bloom, B., Owen, B., & Covington, S. (2003). Gender-responsive strategies. Research,
practice and guiding principles for women offenders, 31-48.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
29
Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment
and rehabilitation. Rehabilitation, 6(1), 1-22.
Bonta, J., Wallace-Capretta, S., & Rooney, J. (2000). A quasi-experimental evaluation of an
intensive rehabilitation supervision program. Criminal Justice and Behavior, 27(3),
312-329.
Born, M. P. H., & Mol, S. T. (2006). Het kwantitatief integreren van empirische studies: de
methode van meta-analyse. Gedrag & Organisatie, 19(3), 251-271.
Brennan, T., Breitenbach, M., Dieterich, W., Salisbury, E. J., & Voorhis, P. V. (2012).
Women’s pathways to serious and habitual crime: A person-centered analysis
incorporating gender responsive factors. Criminal Justice and Behavior, 39, 1481-
1508. https://doi.org/10.1177/2F0093854812456777
Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford New York: Oxford University Press
Inc.
Byrne, M. K., & Howells, K. (2002). The psychological needs of women prisoners:
Implications for rehabilitation and management. Psychiatry, psychology and law, 9(1),
34-43.
Carson, E. A. (2014). Prisoners in 2013. (NCJ 247282). US Department of Justice.
Carson, A. E. (2018). Prisoners in 2016. (NCJ251149). U.S. Department of
Justice/Bureau of Justice Statistics. https://www.bjs.gov/content/pub/pdf/p16.pdf
Chesney-Lind, M. (2000). Women and the Criminal Justice System: Gender matters. In
Topics in Community Corrections Annual Issue. U.S. Department of Justice, National
Institute of Corrections.
Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155.
https://doi.org/10.1037/0033- 2909.112.1.155
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
30
Covington, S. (2003). A woman’s journey home: Challenges for female offenders. Prisoners
once removed: The impact of incarceration and reentry on children, families, and
communities, 67-103.
Covington, S. S., & Bloom, B. E. (2007). Gender responsive treatment and services in
correctional settings. Women & Therapy, 29(3-4), 9-33. https://doi.org/10.1300/
J015v29n03_02
Daniel, A. E., Robins, A. J., Reid, J. C., & Wilfley, D. E. (1988). Lifetime and six-month
prevalence of psychiatric disorders among sentenced female offenders. Journal of the
American Academy of Psychiatry and the Law Online, 16(4), 333-342.
Dienst Justitiële Inrichtingen. (2019). Vrouwen in detentie. Geraadpleegd van:
https://www.dji.nl/over-dji/organisatiestructuur/divisie-gevangeniswezen-
vreemdelingenbewaring/vrouwen-in-detentie.aspx
Dowden, C. (1998). A Meta-Analytic Examination of the Risk, Need and Responsivity
Principles and Their Importance Within the Rehabilitation Debate. Department of
Psychology, Carleton University, Ottawa, Ontario, Canada.
Dowden, C., & Andrews, D. A. (1999). What works for female offenders: A meta-analytic
review. Crime & Delinquency, 45(4), 438-452.
Euser, S., Alink, L. R. A., Stoltenborgh, M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van
Ijzendoorn, M. H. (2015). A gloomy picture: a meta-analysis of randomized controlled
trials reveals disappointing effectiveness of programs aiming at preventing child
maltreatment. BMC Public Health, 15, 1–14.
Garcia, J. (2016). Understanding the lives of mothers after incarceration: Moving beyond
socially constructed definitions of motherhood. Sociology Compass, 10(1), 3-11.
Gibbons, D. C. (1999). Review essay: Changing lawbreakers—What have we learned since
the 1950s?. Crime & Delinquency, 45(2), 272-293.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
31
Gorsuch, N. (1998). Unmet need among disturbed female offenders. The Journal of
Forensic Psychiatry, 9, 556–570.
Greiner, L. E., Law, M. A., & Brown, S. L. (2015). Using dynamic factors to predict
recidivism among women: A four-wave prospective study. Criminal Justice and
Behavior, 42(5), 457-480.
Gubbels, J., van der Put, C. E., & Assink, M. (2019). The effectiveness of parent training
programs for child maltreatment and their components: A meta-analysis.
International journal of environmental research and public health, 16(13), 2404.
Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The principles of effective
correctional treatment also apply to sexual offenders: A meta-analysis. Criminal
Justice and behavior, 36, 865-891. https://doi.org/10.1177/0093854809338545
Hedges, L. V., & Olkin, I. (1985). Statistical methods for meta-analysis. New York:
Academic Press.
Hill, J. K, Andrews, D. A., & Hoge, R. D. (1991). Meta-Analysis of Treatment Programs for
Young Offenders: The Effect of Clinically Relevant Treatment on Recidivism, With
Controls Introduced for Various Methodological Variables. Canadian Journal of
Program Evaluation 6(1), 97-109.
Holtfreter, K., & Morash, M. (2003). The needs of women offenders. Women & Criminal
Justice, 14, 137-160. https://doi.org/10.1300/J012v14n02_07
Hubbard, D. J. (2007). Getting the most out of correctional treatment: Testing the responsivity
principle on male and female offenders. Fed. Probation, 71, 2.
Hunter, J. E. & Schmidt, F. L. (1990). Methods of metaanalysis: Correcting error and bias in
research findings. Newbury Park, CA: Sage.
Hurley, W., & Dunne, M. P. (1991). Psychological distress and psychiatric morbidity in
women prisoners. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 25(4), 461-470.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
32
Izzo, R. L., & Ross, R. R. (1990). Meta-analysis of rehabilitation programs for juvenile
delinquents: A brief report. Criminal Justice and Behavior, 17(1), 134-142.
Jones, M. S., Worthen, M. G., Sharp, S. F., & McLeod, D. A. (2018). Bruised inside out: The
adverse and abusive life histories of incarcerated women as pathways to PTSD and
illicit drug use. Justice Quarterly, 35(6), 1004-1029.
Kalish, C. B. (1981). Prisoners in 1980 (NCJ76808). Washington, DC: Bureau of Justice
Statistics,U.S. Department of Justice. https://www.bjs.gov/content/pub/pdf/p80.pdf
Keaveny, M.E., & Zauszniewski, J.A. (1999). Life events and psychological well-being in
women sentenced to prison. Issues in Mental Health Nursing, 20, 73–89.
Kingi, V.M. (1996). Mothers in prison. Journal of the New Zealand Association of Probation
Officers. (9), 12–14.
Koehler, J. A., Lösel, F., Akoensi, T. D., & Humphreys, D. K. (2013). A systematic review
and meta-analysis on the effects of young offender treatment programs in Europe.
Journal of Experimental Criminology, 9(1), 19-43.
Koons, B. A., Burrow, J. D., Morash, M., & Bynum, T. (1997). Expert and offender
perceptions of program elements linked to successful outcomes for incarcerated
women. Crime & Delinquency, 43(4), 512-532.
Latimer, J. (2001). A meta-analytic examination of youth delinquency, family treatment, and
recidivism. Canadian J. Criminology, 43, 237.
Lipsey, M. W. (1995). What do we learn from 400 research studies on the effectiveness of
treatment with juvenile delinquents? in What Works: Reducing Reoffending—
Guidelines from Research and Practice, edited by J. Mcguire. Chichester, UK: Wiley.
Looman, J., Dickie, I., & Abracen, J. (2005). Responsivity issues in the treatment of sexual
offenders. Trauma, Violence, & Abuse, 6(4), 330-353.
https://doi.org/10.1177/1524838005280857
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
33
Lösel, F. (1996). Effective Correctional Programming: What Empirical Research Tells us and
What it Doesn't. Forum on Corrections Research. 8, 33-37.
Maden, A., Swinton, M. & Gunn, J. (1990). Women in prison and use of illicit drugs before
arrest. British Medical Journal, 301, 1133.
Makarios, M., Steiner, B., & Travis, L. F. (2010). Examining the predictors of recidivism
among men and women released from prison in Ohio. Criminal Justice and Behavior,
37, 1377-1391. https://doi.org/10.1177/0093854810382876
Matheson, F. I., Doherty, S., & Grant, B. A. (2011). Community-based aftercare and return to
custody in a national sample of substance-abusing women offenders. American
Journal of Public Health, 101(6), 1126-1132.
Mohan, D., Scully, P., Collins, C., & Smith, C. (1997). Psychiatric disorder in an Irish female
prison. Criminal Behaviour and Mental Health, 7(3), 229-235.
Morash, M., Bynum, T. S., & Koons-Witt, B. (1998). Women offenders: Programming needs
and promising approaches. US Department of Justice, Office of Justice Programs,
National Institute of Justice.
O'Brien, P., & Young, D. S. (2006). Challenges for formerly incarcerated women: A holistic
approach to assessment. Families in Society, 87(3), 359-366.
Owen, B. A. (1998). In the mix: Struggle and survival in a women's prison. SUNY Press.
Pinquart, M., & Teubert, D. (2010). Efects of parenting education with expectant and new
parents: A meta-Analysis. Journal of Family Psychology, 24, 316–327.
Prendergast, M. L., Pearson, F. S., Podus, D., Hamilton, Z. K., & Greenwell, L. (2013). The
Andrews’ principles of risk, needs, and responsivity as applied in drug treatment
programs: Meta-analysis of crime and drug use outcomes. Journal of experimental
criminology, 9(3), 275-300.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
34
Polaschek, D. L. (2012). An appraisal of the risk–need–responsivity (RNR) model of offender
rehabilitation and its application in correctional treatment. Legal and criminological
Psychology, 17(1), 1-17.
Raeside, C.W.J. (1994). Posttraumatic stress disorder in female prisoners. Unpublished
psychiatric dissertation, University of Adelaide.
Schram, P.J., Koons-Witt, B.A., Williams, F.P., & McShane, M.S. (2006). Supervision
strategies and approaches for female parolees: Examining the link between unmet
needs and parolee outcome. Crime Delinquency. 52(3), 450-471.
Scroggins, J. R., & Malley, S. (2010). Reentry and the (unmet) needs of women. Journal of
Offender Rehabilitation, 49(2), 146-163.
Sharp, S. F. (2014). Mean Lives, Mean Laws: Oklahoma's Women Prisoners. Rutgers
University Press.
Singer, M. I., Bussey, J., Song, L. Y., & Lunghofer, L. (1995). The psychosocial issues of
women serving time in jail. Social Work, 40(1), 103-113.
Smith, P., Cullen, F. T., & Latessa, E. J. (2009). Can 14,737 women be wrong? A meta‐
analysis of the LSI‐R and recidivism for female offenders. Criminology & Public
Policy, 8(1), 183-208.
Van der Put, C. E., Assink, M., Gubbels, J., & van Solinge, N. F. B. (2018). Identifying
effective components of child maltreatment interventions: a meta-analysis. Clinical
child and family psychology review, 21(2), 171-202.
Van Voorhis, P., Wright, E. M., Salisbury, E., & Bauman, A. (2010). Women’s risk factors
and their contributions to existing risk/needs assessment: The current status of a
gender-responsive supplement. Criminal Justice and Behavior, 37(3), 261-288.
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
35
Wright, E. M., Van Voorhis, P., Salisbury, E. J., & Bauman, A. (2012). Gender-responsive
lessons learned and policy implications for women in prison: A review. Criminal
Justice and Behavior, 39(12), 1612-1632.
Ward, T., Mesler, J., & Yates, P. (2007). Reconstructing the Risk-Need-Responsivity model:
A theoretical elaboration and evaluation. Aggression and Violent Behavior, 12, 08-
228.
Watts, S. E., Turnell, A., Kladnitski, N., Newby, J. M., & Andrews, G. (2015). Treatment-as-
usual (TAU) is anything but usual: a meta-analysis of CBT versus TAU for anxiety
and depression. Journal of affective disorders, 175, 152-167.
Williams, A. P. (2012). Reentry of substance abusing female ex-offenders from prison to an
urban community (Doctoral dissertation, The George Washington University).
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
36
Bijlagen
Bijlage 1 Zoektermen
Search RNR and Female delinquency Lieke Meijer, Tamara Cuvelier en Layla van Hemmen Janneke Staaks Databases (January 31, 2020) PsycINFO 1.146 results Medline 477 results Web of Science 1.033 results Total 2.656 results
PsycINFO
Ovid, 1806 to January Week 4 2020 #1 Intervention (narrow) multisystemic therapy/ OR behavior therapy/ OR cognitive behavior therapy/ OR cognitive therapy/ OR schema therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR program*)).ti,ab,id. #2 Females human females/ OR female criminal offenders/ OR female delinquency/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,id. #3 Recidivism recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR re-convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal rehabilitation).ti,ab,id. #4 RNR (risk need responsivity or RNR OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,id. #5 Intervention (broad) (treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,id,hw. 1 AND 2 AND 3 894 results 4 AND 5 264 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.146 results
Medline
Ovid MEDLINE(R) ALL 1946 to January 30, 2020 #1 Intervention (narrow)
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
37
behavior therapy/ OR cognitive behavioral therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR program*)).ti,ab,kf. #2 Females women/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,kf. #3 recidivism recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR re-convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal rehabilitation).ti,ab,kf. #4 RNR (risk need responsivity OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,kf. #5 interventie (broad) (treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,kf,hw. 1 AND 2 AND 3 420 results 4 AND 5 58 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 477 results
Web of Science
Thomson Reuters, Web of Science Core Collection #1 Intervention (narrow) TS=(( "multisystemic*" OR "multi-system*" OR "recidiv*" OR "delinquen*" OR "prison*" OR "crimin*" OR "rehabilit*" OR "functional family" OR "cognit*" OR "behavio*") NEAR/2 ("treatment*" OR "therapy" OR "intervention*" OR "program*")) #2 Females TS=( "female*" OR "woman*" OR "women*" OR "girl*") #3 Recidivism TS=( "rearrest*" OR "recidiv*" OR "reconvict*" OR "re-convict*" OR "reincarcerat*" OR "re-incarcerat*" OR "reoffen*" OR "re-offen*" OR "prison*" OR "offender*" OR "criminal rehabilitation") #4 RNR TS=( "risk need responsivity" OR "RNR" OR "risk principle*" OR "need principle*" OR "responsivity principle") #5 Intervention (broad) TS=("treatment*" OR "intervention*" OR "therapy" OR "program*") 1 AND 2 AND 3 694 results 4 AND 5 349 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.033 results
Notes
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
38
What are the gender differences in risk and needs of males and females sentenced for white-collar crimes? [References]. Goulette, Natalie. Criminal Justice Studies: A Critical Journal of Crime, Law & Society. 2020, pp. No Pagination Specified. [Journal; Peer Reviewed Journal] Year of Publication 2020
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
39
Bijlage 2 Codeerschema
Coding sheet RNR Meta-analysis: Female offenders
Variable Coding Source/Page Disagree
GENERAL
INFORMATION
ARTICLE
1. Study ID number (1, 2,
3….)
2. Bibliographic
reference: Write a
complete citation in APA
form
3. Coder name
4. Date of coding
5. Year of publication
6. Study design (1) Randomized Controlled Trial
(2) Quasi-Experimental
Subject Coding Source/Page Disagree
SAMPLE
DESCRIPTORS
7. Overall mean age of
sample (at start of the
study)
8. Percentage of cultural
minority
9. Gender of sample (1) Women
(2) Women and men
10. Percentage of women
Subject Coding Source/Page Disagree
TREATMENT
DESCRIPTORS
11. Which intervention
(program) was provided
to the treatment group?
12. Which type of care
was provided to the
control group?
(0) Waiting list
(1) Care/treatment as usual
(2) Other intervention program_________
13. (average) Duration of
treatment (in weeks)
14. (average) Intensity of
treatment (in hours per
week)
15. (average) Total
contact hours (mentioned
in text or treatdur *
treatintens)
16. (average) Frequency
of treatment (number of
sessions per week)
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
40
Subject Coding Source/Page Disagree
RISK, NEED, &
RESPONSIVITY
PRINCIPLES
17. On which risk factors
was the sample selection
based (inclusion criteria)?
18. On how many (above)
risk factors was the
sample selection based?
19. Has the sample
selection been based on
the results of an
assessment
scale/instrument?
(0) No
(1) Yes
20. What was the general
risk level of the sample?
(0) Low
(1) High (the majority of participants had
formally penetrated the judicial system at
the time of the study and had a prior
criminal record.)
21. How many previous
offenses were convicted
on average?
22. Has the risk principle
been adhered to terms of
matching the intervention
intensity to the general
recidivism risk level of
the sample? (aggregate
sample approach, by
authors’ judgements)
(0) No
(1) Yes
23. Has the risk principle
been adhered to terms of
matching intervention
intensity to recidivism
risk of individuals?
(within-sample approach)
(0) No
(1) Yes, based on clinical judgment
(2) Yes, based on an instrument
24. Has the need principle
been adhered to terms of a
criminogenic need
assessment?
(0) No
(1) Yes, based on clinical judgment
(2) Yes, based on an instrument
25-32. Which criminogenic need factors were targeted?
(see examples of treatment elements as indications, Bonta & Andrews, 2016)
25. Criminal involvement
(build up noncriminal
alternative behavior in
risky situations)
(0) No
(1) Yes
26. Antisocial Personality
Pattern (build problem-
solving skills, self-
management skills, anger
management, and coping
skills)
(0) No
(1) Yes
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
41
27. Procriminal attitudes
(reduce procriminal
cognitions, recognize
risky thinking and feeling,
build up alternative
prosocial thinking and
feeling, adopt a prosocial
identity)
(0) No
(1) Yes
28. Procriminal associates
(reduce association with
criminal others, enhance
association with prosocial
others)
(0) No
(1) Yes
29. Family/Marital
(reduce conflict, build
positive relationships, and
enhance monitoring and
supervision)
(0) No
(1) Yes
30. School/Work
(enhance involvement,
rewards, and
satisfactions)
(0) No
(1) Yes
31. Leisure/Recreation
(enhance involvement,
rewards, and
satisfactions)
(0) No
(1) Yes
32. Substance abuse
(reduce substance abuse,
reduce the personal and
interpersonal supports for
substance-oriented
behavior, enhance
alternatives to substance
abuse)
(0) No
(1) Yes
33. How many
criminogenic need factors
were targeted?
34. Has the need principle
been adhered to terms of
consideration of
criminogenic need factors
(35)?
(0) No, treatment was not targeted at the
(assessed) criminogenic needs of individual
offenders
(1) Yes, treatment was targeted at
criminogenic needs of individual offenders
(at least one of the above)
35. Has the general
responsivity principle
been adhered to? (social-
learning or cognitive-
behavioral programs that
used modelling, role-play,
reinforcement, and
graduated practice)
(0) No
(1) Yes
36-. Has the intervention been tailored to clients based on the following factors?
36. Intelligence/Cognitive
skill level (e.g. verbal
(0) No
(1) Yes
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
42
intelligence, interpersonal
maturity, empathy)
37. Social support (e.g.
modeling, neutralize
procriminal associates)
(0) No
(1) Yes
38. Gender (e.g. abuse,
trauma)
(0) No
(1) Yes
39. Age (e.g.
developmentally
appropriate services)
(0) No
(1) Yes
40.
Culture/Race/Ethnicity
(e.g. responsiveness)
(0) No
(1) Yes
41. Psychopathological
problems (e.g. counseling,
aftercare, medication,
institutionalization)
(0) No
(1) Yes
42. Treatment motivation
(e.g. stages of change,
motivational interviewing
techniques, collaborative
goal setting)
(0) No
(1) Yes
43. Other:
44. Has the specific
responsivity principle
been adhered to terms of
intervention tailoring to
client motivation,
personal, or situational
factors (at least one of the
above)?
(0) No
(1) Yes
45. Adherence to the
risk/need/responsivity
principles
(0) No adherence to any of the three
principles
(1) Adherence to only the risk principle
(2) Adherence to only the need principle
(3) Adherence to only the responsivity
principle
(4) Adherence to the risk and need
principles
(5) Adherence to the risk and responsivity
principles
(6) Adherence to the need and responsivity
principles
(7) Adherence to all three principles
46. Adherence to number
of RNR principles
(0) 0 principles
(1) 1 principle
(2) 2 principles
(3) 3 principles
Subject Coding Source/Page Disagree
EFFECT SIZE CODING
47. Effect size ID number
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
43
48. Effect size type (1) Pre-test comparison (baseline; prior to
start of the intervention)
(2) Post-test comparison (first measurement
point; post intervention)
(3) Follow-up comparison (all subsequent
measurement points; post intervention)
49. If the effect size type is a follow-up
comparison, what is the length of the
follow-up in months?
50. Delinquency dimension (what is
measured in delinquent behaviour?)
(1) Participation (yes/no)
(2) Frequency
(3) Seriousness
(4) Versatility (number of crime types)
51. Measurement type of delinquency
dimension
(1) Official record
(2) Self report
(3) Parent report
(4) Other__________________
52. Total sample size after
randomisation on which ES is based
53. Treatment group sample size for
this effect size
54. Control group sample size for this
effect size
55. Calculated effect size (Cohen’s d)
56. When there is a difference between
groups, which group shows less
delinquency?
(0) Treatment/Experimental group
(1) Control group
TERUGDRINGEN VAN RECIDIVE MET HET RNR-MODEL
44
EFFECT SIZE CODING FORM
47. ES
ID
48. ES
Type
49.
Duration
FU
50. Del.
Dim.
51. Meas.
Type
52. Ntotal 53. Ntreat 54. Nctrl 55. ES (d) 56. Which group
less delinq.?
Page Disagree