23
Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en Noordfranse flora, hoofdzakelijk in 1994 Filip VERLOOVE* en Ceresa VANDENBERGHE** Abstract, — New records of interesting and new fodder-aliens in Belgium and Northern France, espe- cially in 1994. New investigations on the fodder importation flora in our region have resulted in twelve newly reported taxa for the Belgian adventitious flora: Cardiospermum halicacabum (Sapindaceae), Crambe abyssinica (a rare African casual but frequently encountered over at least 20 km along the N37), Emex spinosa, Ipomoea cairica, I. lacunosa, Iva cilialu (apparently first recorded from Europe), Lolium persicum, Monolepis nuttalliana (a remarkable Chenopodiaceae), Solarium amerieanum, Selaria faberi (overlooked in Belgium for at least 15 years), Sida rhombifolia and Thlaspi alliaceum. The remarkable oc- curence of Middle Eastern species in the harbour of Roeselare is also worth mentioning; among them were Anthémis ruthenica, Bromus japonicus, Entca vesicaria, Phalaris minor, Ph. paradoxa, Phleitm ex- aratum, Ph. paniculatum and Silene conoidea. In 1994 the South American element augmented its pres- ence and the South African element has been confirmed. Résumé. — Adventices fourragères nouvelles et intéressantes de la Belgique et du Nord de la France, surtout en 1994. De nouvelles recherches ont été effectuées sur la flore adventice fourragère dans le terri- toire de la flore. Douze taxons sont nouvellement décrits pour la flore adventice belge: Cardiospermum halicacabum(Sapindaceae), Crambe abyssinica (espèce africaine rare mais récoltée fréquemment le long de la N37 sur au moins 20 km), Emex spinosa, Ipomoea cairica, I. lacunosa, Iva ciliata (taxon apparem- ment nouveau pour 1' Europe), Lolium persicum, Monolepis nuttalliana (Chenopodiaceae remarquable), Solanum amerieanum, Selariafaberi (espèce négligée en Belgique depuis au moins 15 ans), Sida rhombi- folia et Thlaspi alliaceum. Il faut également faire mention d' une collection remarquable d' adventices d' origine moyen-orientale à Roulers: Anthémis ruthenica, Bromus japonicus, Eruca vesicaria, Phalaris mi- nor, Ph. paradoxa, Phleum exaratum, Ph. paniculatum et Silene conoidea en faisaient partie. L'impor- tance de l'élément sud-américain a augmenté en 1994 alors que l'existence d' un élément sud-africain a été confirmée. Inleiding In 1994 werd het onderzoek naar voederadventieven met succes verdergezet. Hiertoe werden andermaal braakliggende terreinen, loskaden, e.d. bij diverse graan- (en aanverwanten) importerende bedrijven onderzocht, evenals sommige drukke aanvoerwegen die soms werkelijk afgezoomd worden met de meest onverwachte ad- ventiefplanten. Inventaris van de onderzochte locaties Hiervoor dient in hoofdzaak verwezen te worden naar onze reeds eerder ver- schenen recente publikaties omtrent de Belgische graanadventief-flora (VERLOOVE & VANDENBERGHE 1993, VERLOOVE & VANDENBERGHE 1994).Onderstaand wor- den bijgevolg enkel de bezochte locaties summier opgesomd. Enkel indien het een, ten opzichte van de vorige publikatie, nieuwe locatie betreft, wordt een korte be- schrijving opgegeven. A. Havengebied Antwerpen: 1. Samga (IFBL C4.16.34-43); 2. Sobelgra (IFBL B4.55.44); 3. Kattendijkdok (IFBL C4.16.43); 4. Albertkanaal t.h.v. Merksem (IFBL C4.17.34-43, C4.27.11-12). Indien niet nader gespecificeerd betreft het tel- * Rodenbachstraat 30 8830 Hooglede ** Hof van 't Henneken 44 8800 Roeselare DUMORTIERA 61-62 1.10.1995 23

Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische enNoordfranse flora, hoofdzakelijk in 1994

Filip VERLOOVE* en Ceresa VANDENBERGHE**

Abstract, — New records of interesting and new fodder-aliens in Belgium and Northern France, espe-cially in 1994. New investigations on the fodder importation flora in our region have resulted in twelvenewly reported taxa for the Belgian adventitious flora: Cardiospermum halicacabum (Sapindaceae),Crambe abyssinica (a rare African casual but frequently encountered over at least 20 km along the N37),Emex spinosa, Ipomoea cairica, I. lacunosa, Iva cilialu (apparently first recorded from Europe), Loliumpersicum, Monolepis nuttalliana (a remarkable Chenopodiaceae), Solarium amerieanum, Selaria faberi(overlooked in Belgium for at least 15 years), Sida rhombifolia and Thlaspi alliaceum. The remarkable oc-curence of Middle Eastern species in the harbour of Roeselare is also worth mentioning; among themwere Anthémis ruthenica, Bromus japonicus, Entca vesicaria, Phalaris minor, Ph. paradoxa, Phleitm ex-aratum, Ph. paniculatum and Silene conoidea. In 1994 the South American element augmented its pres-ence and the South African element has been confirmed.

Résumé. — Adventices fourragères nouvelles et intéressantes de la Belgique et du Nord de la France,surtout en 1994. De nouvelles recherches ont été effectuées sur la flore adventice fourragère dans le terri-toire de la flore. Douze taxons sont nouvellement décrits pour la flore adventice belge: Cardiospermumhalicacabum (Sapindaceae), Crambe abyssinica (espèce africaine rare mais récoltée fréquemment le longde la N37 sur au moins 20 km), Emex spinosa, Ipomoea cairica, I. lacunosa, Iva ciliata (taxon apparem-ment nouveau pour 1' Europe), Lolium persicum, Monolepis nuttalliana (Chenopodiaceae remarquable),Solanum amerieanum, Selaria faberi (espèce négligée en Belgique depuis au moins 15 ans), Sida rhombi-folia et Thlaspi alliaceum. Il faut également faire mention d' une collection remarquable d' adventices d'origine moyen-orientale à Roulers: Anthémis ruthenica, Bromus japonicus, Eruca vesicaria, Phalaris mi-nor, Ph. paradoxa, Phleum exaratum, Ph. paniculatum et Silene conoidea en faisaient partie. L'impor-tance de l'élément sud-américain a augmenté en 1994 alors que l'existence d' un élément sud-africain aété confirmée.

Inleiding

In 1994 werd het onderzoek naar voederadventieven met succes verdergezet.Hiertoe werden andermaal braakliggende terreinen, loskaden, e.d. bij diverse graan-(en aanverwanten) importerende bedrijven onderzocht, evenals sommige drukkeaanvoerwegen die soms werkelijk afgezoomd worden met de meest onverwachte ad-ventiefplanten.

Inventaris van de onderzochte locaties

Hiervoor dient in hoofdzaak verwezen te worden naar onze reeds eerder ver-schenen recente publikaties omtrent de Belgische graanadventief-flora (VERLOOVE& VANDENBERGHE 1993, VERLOOVE & VANDENBERGHE 1994).Onderstaand wor-den bijgevolg enkel de bezochte locaties summier opgesomd. Enkel indien het een,ten opzichte van de vorige publikatie, nieuwe locatie betreft, wordt een korte be-schrijving opgegeven.

A. Havengebied Antwerpen: 1. Samga (IFBL C4.16.34-43); 2. Sobelgra (IFBLB4.55.44); 3. Kattendijkdok (IFBL C4.16.43); 4. Albertkanaal t.h.v. Merksem(IFBL C4.17.34-43, C4.27.11-12). Indien niet nader gespecificeerd betreft het tel-

* Rodenbachstraat 30 8830 Hooglede** Hof van 't Henneken 44 8800 Roeselare

DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995 23

Page 2: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

kens de omgeving van de meelfabriek van Vamo Mills (C4.27.11). In 1994 werd ookhet goederenspoor tussen Vamo Mills en het Straatsburgdok, langswaar heel wataan- en afvoer van voeders gebeurt, afgezocht (C4.16.44).

B. Havengebied Brugge: Huys (IFBL C2.21.22)

C. Deinze: Dossche (IFBL D2.37.13). Bij Versele-Laga (IFBL D2.37.41) werden in1994 geen bijzondere vondsten opgetekend.

D. Havengebied Gent: 1. Eurosilo (IFBL D3.13.11); 2. Sifferlaan (IFBL C3.52.42-44); 3. G.G.T. en Vamo Mills (IFBL C3.43.24-42)

E. Industriegebied Izegem: l.Noordkaai (IFBL D2.51.14-32-41); 2. Zuidkaai(IFBL D2.51.41-42)

F. Binnenhaven Roeselare. Indien niet anders vermeld betreft het telkens het gedeel-te van de Trakeiweg tussen Versele-Laga en Soubry (D1.58.12-21). Door de heraan-leg van deze weg lagen in 1994 heel wat stukken grond braak waardoor zich een on-gewoon interessante adventief-flora kon ontwikkelen.

G. Havengebied Zeebrugge: Borlim (B2.41.14-23)

H. Estevelles (NO-Lens)

I. Rijksweg N37 tussen Ardooie en Deinze. In het najaar van 1994 werd dit trajectgrondig geïnventariseerd wat, zoals te venvachten viel, heel wat interessante vond-sten opleverde.

J. Veevoederfabrieken te Ooigem langs het kanaal Roeselare - Leie. De locatie be-staat uit de loskade langs het kanaal en enkele stroken braakgrond bij de bedrijfs-gebouwen.

Onderzoeksresultaten

Naar analogie met de vorige ptiblikatie worden de onderzoeksresultaten op-gedeeld in drie rubrieken. Enerzijds worden nieuwe vindplaatsen opgesomd vansoorten die reeds in de vorige onderzoeksperiodes gemeld werden. Anderzijds wer-den in 1994 een aantal soorten waargenomen die nog niet eerder tijdens ons onder-zoek als voederadventief werden gesignaleerd maar die niet speciaal zeldzaam zijnen waarover dus geen verdere commentaar wordt verstrekt. De belangrijkste rubriektenslotte behandelt, in alfabetische volgorde, soorten die of zeldzaam of nieuw zijnten opzichte van de vorige onderzoeksperiodes. Deze groep wordt telkens becom-mentarieerd. Soorten die bovendien nieuw zijn voor de Belgische adventief-floraworden beknopt beschreven en er wordt verwezen naar goede afbeeldingen in de lite-ratuur.

Voor de wetenschappelijke onderbouw van onze studie werden de herbaria ge-consulteerd te Meise (BR) en te Gent (GENT), evenals de bibliotheken van de Natio-nale Plantentuin en de RUG.

De gevolgde nomenclatuur is deze volgens de laatste uitgave van de nationale flo-ra (LAMBINON et al. 1993) voor taxa die zijn opgenomen in de flora. Soorten dienieuw zijn voor de Belgische flora worden voorzien van een autoriteit, zoveel moge-lijk volgens de geldende nomenclatorische richtlijnen.

Los van de juist genoemde rubrieken verdient in elk geval de merkwaardige asso-

24 DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995

Page 3: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

ciatie graanadventieven die werd waargenomen bij Soubry langs de Trakeiweg teRoeselare bijzondere aandacht. Door een samenloop van omstandigheden (heraanlegTrakeiweg met veel zandige braakgrond tot gevolg en uitzonderlijk gunstige klima-tologische omstandigheden) verschenen op de genoemde plaats in 1994 een grootaantal interessante soorten die vermoed worden afkomstig te zijn uit Klein-Azië. On-derstaand volgt een volledige lijst van de waargenomen taxa. De interessantste soor-ten worden verder in de tekst nader besproken.

Ammi majusAmsinckia micranthaAnethum graveolensAnthémis ruthenicaBromus commutatusBromiis diandrusBromus japonicusDescrurainia sophiaEruca vesicaria subsp,sativaLegousia speculum-veneris

Lepidium sativumLolium rigidumLolium persicumMedicago scutellataMelilotus indicaPapaver hybridumPhalaris canariensisPhalaris minorPhalaris paradoxa var.praemorsaPhleum exaratum

Phleum paniculatumPhleum cf. phleoidesPolypogon monspeliensisRostraria cristataSilene conoideaSilene gallicaSisymbrium orientaleTorilis nodosaVaccaria hispanicaValerianella cf. locustaVida lutea

1. Nieuwe vindplaatsen van zeldzame, reeds gekende voederadventieven

Onderstaande taxa werden reeds in de eerdere publicaties opgenomen (cf. VER-LOOVE & VANDENBERGHE 1993, 1994).

Abutilon theophrasti: Antwerpen (4, Aveve Molens), 17.09.1994; Deinze (1),04.09.1994.

Amaranthus cruentus: Antwerpen (4, Vamo Mills), 17.09.1994. Ook opnieuw bijEurosilo te Gent waar de soort ingeburgerd is.

Amaranthuspalmeri: Antwerpen (4, Vamo Mills, talrijk), 28.08.1994.Amaranthus spinosus: Antwerpen (1), 28.08.1994; Antwerpen (4), 23.07.1994.

Ook opnieuw bij G.G.T. te Gent.Ambrosia artemisiifolia: Izegem (1), 18.09.1994; Izegem (2), 17.07.1994. Op

beide plaatsen talrijk, aangevoerd met sojabonen. Verder ook langs de Gentsesteen-weg ter hoogte van Sint-Martens-Latem, 04.09.1994. Ook op de klassieke vind-plaatsen opnieuw waargenomen.

Ambrosia trifida: Izegem (1), 18.09.1994. Eén plant aangevoerd met sojabonen.Ook waargenomen op alle vorige vindplaatsen.

Amsinckia micrantha: Roeselare, 12.06.1994. Schijnbaar ingevoerd uit Zuid-west-Azië.

Artemisia biennis: Gent (1), 03.09.1994. De enige vondst dit jaar.Bassia scoparia: Antwerpen (3), 23.07.1994; Antwerpen (4), 23.07.1994; Gent

(1), 03.09.1994; N37 ter hoogte van Tielt, 04.09.1994; veevoederbedrijf Braet teOoigem, 04.09.1994. Eveneens op de klassieke groeiplaatsen.

Brachiariaplatyphylla: Deinze (1, één plant in de middenberm van de ringweg),04.09.1994. Ook opnieuw talrijk langs de Trakeiweg in Roeselare en bij Vamo Millslangs het Albertkanaal te Antwerpen.

Carthamus tinctorius: Roeselare, 17.07.1994 en langs de Gentsesteenweg tussenDeinze en Gent ter hoogte van de wegwerkzaamheden te Sint-Martens-Latem en De

DUMORTIERA 61-62— 1.10.1995 25

Page 4: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Pinte, 04.09.1994, Ook terug langs het Albertkanaal te Antwerpen.Carum carvi: Pittem (D2.32.43), 09.07.1994. Eén plant langs de vangrails van de

N37.Cassia obtusifolia: Antwerpen (4, Straatsburgdok C4.16.44), 29.10.1994. Even-

eens op alle klassieke vindplaatsen. Volgens de laatste inzichten is de correcte naamvan dit taxon Senna obtusifolia (L.) Irwin & Barneby.

Chenopodium ambrosioides: Antwerpen (2), 28.08.1994. Ook opnieuw te Brug-

ge-Chenopodium hybridum: Estevelles, 11.09.1994.Datura ferox: Gentsesteenweg tussen Deinze en Gent ter hoogte van de weg-

werkzaamheden te Sint-Martens-Latem en De Pinte, 04.09.1994. Ook opnieuw bijG.G.T.

Datura stramonium: Izegem (2), 21.08.1994.Echinochloa utilis: Antwerpen (4), 09.10.1994 bij Vamo Mills; Antwerpen (4),

04.12.1994 samen met Eragrostis mexicana bij Bloemmolens Flandria.Eleusine indica: Antwerpen (4), 28.08.1994; Gent (1), 03.09.1994; Deinze (1),

04.09.1994. Ook terug in Roeselare en bij G.G.T.Eragrostis cilianensis: Antwerpen (2), 28.08.1994; langs de N37 tussen Tielt en

Deinze ter hoogte van Aarsele, 04.09.1994. Ook terug in Roeselare, ondermeer op-nieuw een armbloemige vorm.

Erucastrum gallicum: Antwerpen (4), 23.07.1994. Ook opnieuw bij Sobelgra.Glycine max: Antwerpen (1), 23.07.1994; Izegem (1), 18.09.1994. Ook opnieuw

bij G.G.T.Hibiscus trionum: Antwerpen (2), 28.08.1994; Gent (3), 28.08.1994. Ook op-

nieuw bij Vamo Mills langs het Albertkanaal.Ipomoea hederacea: Izegem (1), 18.09.1994 (ingevoerd met sojabonen uit Ame-

rika). Ook op de klassieke vindplaatsen.Ivaxanthiifolia: Antwerpen (4, Beyers Granen), 23.07.1994; Gent (3),

11.06.1994 en Izegem (2), 15.10.1994.Nicandraphysalodes: Antwerpen (2), 09.10.1994. Ook opnieuw bij Vamo Mills

te Antwerpen.Panicum capillare: Antwerpen (4), 28.08.1994; Gent (3), 28,08.1994; Roeselare,

02.10.1994.Panicum dichotomiflorum: Izegem(l), 15.10.1994, ingevoerd met Amerikaanse

sojabonen. Eveneens bij Vamo Mills en Sobelgra te Antwerpen.Physalis angulata: Antwerpen (4), 23.07.1994. Ook opnieuw bij G.G.T.Polygonumpennsylvanicum: Antwerpen (4), 17.09.1994.Portulaca oleracea: Antwerpen (4), 28.08.1994.Schkuhria abrotanoides: Roeselare (Versele-Laga), 08.10.1994. Ook opnieuw

langs de N37, nu ter hoogte van Ardooie (D2.41,14).Sesbania exaltata: Antwerpen (4), 23.07.1994; Gent (3), 28.08.1994. Ook op-

nieuw bij Sobelgra waar op de graanstortplaats exemplaren voorkwamen tot 70 cmhoog.

Sicyos angulatus: Antwerpen (2), 17.09.1994. Ook opnieuw meerdere planten bijG.G.T.

Solanum carolinense: Antwerpen (4, Vamo Mills en Aveve Voeders), resp.23.07.1994 en 17.09.1994; Antwerpen (2), 28.08.1994. Ook opnieuw bij G.G.T. Deplanten bij G.G.T. en Vamo Mills (Antwerpen) kwamen in bloei (f. albiflonim, dezeldzamere vorm met witte kroonslippen).

2 6 DUMORTIERA 61-62— 1.10.1995

Page 5: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Solarium rostratum: Antwerpen (4), 23.07.1994. Ook opnieuw bij G.G.T.Tagetes minuta: Izegem (2), 21.08.1994.Vaccaria hispanica: Roeselare, 19.06.1994.Xanthiiim strumarium: Izegem (1), 18.09.1994 (ingevoerd met Amerikaanse so-

jabonen); Roeselare, 02,10.1994. Ook op alle klassieke vindplaatsen.

Een aantal zeldzame soorten werden in 1994 opnieuw gevonden op de reeds ge-kende groeiplaats. Anethum graveolens, Medicago scutellata, Melilotus indica, Sile-ne gallica en Urochloapanicoides (!) werden opnieuw ingezameld langs de Trakei-weg te Roeselare. Beckmannia syzigachne en Echinochloa colona werden net als in1993 respectievelijk waargenomen bij Samga (3) en Vamo Mills (4) te Antwerpen.Amaranthus viridis ten slotte werd genoteerd in de binnenhaven van Roeselare en bijVamo Mills langs het Albertkanaal te Antwerpen.

2. Nieuwe vondsten van minder zeldzame voederadventieven

Onderstaande taxa werden nog niet opgenomen in onze vorige publicaties maarverdienen geen nadere commentaren.

Amaranthus blitum: op de loskade bij Versele-Laga te Roeselare, 25.10.1993.Avena fatua: op de meeste plaatsen talrijk waargenomen, werd eerder verward

met Avena sativa.Avena sterilis subsp. ludoviciana : enkele planten op een stuk braakgrond bij Sou-

bry te Roeselare, 17.07.1994.Bromus carinatus: vrij talrijk bij de graanlosinstallaties op de kade te Ooigem,

17.07.1994.Bromus commutatus: waargenomen te Roeselare (13.05.1994), Zeebrugge

(16.07.1994), Gent (G.G.T.)(11.06.1994) en bij een veevoederfabriek te Ooigemlangs het kanaal Roeselare-Leie (27.11.1994), meestal slechts één plant.

Bromus diandrus: enkele planten op de loskade bij Soubry te Roeselare,29.05.1994.

Bromus inermis: meerdere planten tussen de graansilo's bij G.G.T. te Gent,11.06.1994.

Cyperus esculentus: één plant langs het goederenspoor op de Zuidkaai te Izegem,18.09.1994.

Descurainia sophia: één plant op de loskade bij Soubry te Roeselare, 12.06.1994.Lepidium sativum: bij Soubry te Roeselare op 12.06.1994 en enkele planten

langs de ringweg rond Pittem, 09.07.1994.Legousia speculum-veneris: langs de Trakeiweg bij Soubry te Roeselare

(19.06.1994) en meerdere planten langs het goederenspoor bij Samga te Antwerpen

Medicagopolymorpha var.polymorpha: schijnbaar ingeburgerd langs het goede-renspoor bij Vamo Mills te Antwerpen (4), er waargenomen sedert 1993.

Papaver hybridum: één plant bij Soubry te Roeselare, 12.06.1994.Sisymbrium orientale: steeds talrijk langs de Trakeiweg te Roeselare.Torilis nodosa: enkele planten langs de Trakeiweg te Roeselare, 26.06.1994.Trifolium incarnatum: enkele planten langs een goederenspoor langs de Krakele-

weg te Brugge, 31.05.1994.Vicia lutea: één plant op de loskade bij Soubry te Roeselare, 29.05.1994.

DUMORTIERA 61-62 —1.10,1995 27

Page 6: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

3. Nieuwe vondsten van zeldzame adventieven

Onderstaand wordt commentaar verstrekt bij soorten die ofwel nieuw zijn voorde Belgische flora ofwel sedert lang niet meer zijn waargenomen in het gebied van deflora.

Anthémis ruthenica (det. A. Hansen) : Roeselare. Opvallende soort die van onzeinheemse Anthemis-soorten in hoofdzaak verschilt door de sterke geur en de grijsbehaarde, enkel gedeelde bladschijf.

A. ruthenica is één van de opvallende vertegenwoordigers van de merkwaardigecollectie Vooraziatische graanadventieven die in 1994 bij Soubry te Roeselare werdingezameld. De soort heeft een beperkt areaal dat zich uitstrekt over Zuidoost- en be-paalde delen van Centraal-Europa en aansluitend Azië. SUOMINEN (1979) en OUREN(1977) noemen A. ruthenica als kensoort voor graanimport vanuit Rusland (ZwarteZee). Overigens treedt de soort eerder zelden adventief op in Europa. HANSON &MASON (1985) noemen A. ruthenica als vogelzaadadventief in Groot-Brittanië, VANOOSTSTROOM & MEKNEMA (1973) noemen haar voor Nederland.

Eerdere vondsten in België: in BR liggen slechts twee vondsten voor: Adinkerke,1919, Magnel s.n. en Zoersel, 1955, De Ruyver s.n.

Avena nuda (det. R.M. Payne): Pirtem. Zowel in 1993 als in 1994 telkens één ex-emplaar ingezameld langs de drukke aanvoerweg N37 ter hoogte van Pittem.

A. nuda is een waarschijnlijk uit cultuur ontstaan oud voedergewas. Onze collec-tie kenmerkte zich door de grote aartjes met ongenaalde kafjes.

HANSON & MASON (1985) noemen A. nuda als vogelzaadadventief in Groot-Brittanië. SCHOLZ & SUKOPP (1967) melden haar als begeleider van Serradella inDuitsland.

Eerdere vondsten in België: in BR en GENT slechts heel oude en meestal uit cul-tuur ontsnapte exemplaren. Mogelijk nooit voorheen wild gevonden in België.

Bidens subalternans: Izegem (2). Een drietal opvallende planten op de loskadebij de veevoederfabrieken langs de Zuidkaai.

Onze collectie kenmerkte zich als volgt: stelen der bloemhoofdjes 0,5 - 1 mmbreed; bloeiende hoofdjes 4 - 8 mm breed, ongeveer even lang als breed; vrachtjesmeer dan 20 per hoofdje, gemiddeld ca. 5 mm lang; naalden van de vrachtjes 2 mmlang, bovenaan niet uiteenwijkend; bladschijf enkel tot tweevoudig gedeeld (cf.fig. 1.1. in DuviGNEAUD 1975), volledig kort behaard. Hieruit blijkt dat dit taxonnog altijd moeilijk te onderscheiden is van de nauw verwante B. bipinnata. Beide ta-xa lijken soms in elkaar over te vloeien.

Dit is bovendien ook de reden waarom de soort slechts vrij laat voor het eerst voorBelgië werd genoemd (DUVIGNEAUD I.e.). Net als VAN OOSTSTROOM & REICHGELT(1965) noemt hij diverse determinatiekenmerken en worden beide soorten afgebeeld.

De soort is in de adventief-literatuur vooral gekend als woladventief. Ze wordtopgegeven als voederadventief voor Duitsland (SCHEUERMANN 1942, met oliehou-dende zaden ingevoerd uit Zuid-Amerika).

B. subalternans is inheems in Zuid-Amerika — van waaruit ze waarschijnlijk inIzegem werd ingevoerd — maar is elders in de wereld ingeburgerd, bv. in Australië.

Eerdere vondsten in België: DUVIGNEAUD I.e. voerde een revisie door van hetBelgische materiaal van B. bipinnata - subalternans en somt de gekende vind-

28 DUMORT1ERA 61-62 — 1.10.1995

Page 7: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

plaatsen op voor beide soorten. Voor B. subalternans worden zeven locaties op-gesomd, de laatste maal blijkbaar als graanadventief te Turnhout in 1968. In BR nochGENT worden recentere vondsten bewaard.

Bromus japonicus: Antwerpen (1), Roeselare. Op beide vindplaatsen diverseplanten in 1994. De soort lijkt vrij sterk op de algemenere B. arvensis en wordt erstellig mee verward op adventiefterreinen. De grootte en de vorm van de helm-knoppen vormen een goed kenmerk: tot 4 mm lang en in de verhouding 8/1 bij B. ar-vensis en tot 2 mm lang en in de verhouding 3/1 bij B. japonicus. Tegen het einde vande bloei aan zijn bovendien de naar buiten wijkende kafnaalden bij B. japonicus heeltyperend.

B. japonicus is van oorsprong inheems in Zuid-Europa maar komt tegenwoordigvoor in grote delen van de wereld. REED (1976) noemt de soort bijvoorbeeld als on-kruid in de V.S.A. Het materiaal uit Roeselare werd meer dan waarschijnlijk inge-voerd uit Klein-Azië. De herkomst van de planten uit Antwerpen is onduidelijk.SUOMINEN (1979) noemt B. japonicus uit Russische en Turkse graanimport.

De soort wordt ook in de rest van Europa frequent als graanadventief ingezameld.

Eerdere vondsten in België: zowel in BR als GENT slechts heel oude vondsten,het laatst blijkbaar waargenomen te Fentange (Groot Hertogdom Luxemburg), 1957,Lawalrée 8352.

Cardiospermum halicacabum L. (Sapindaceae) — Antwerpen (2,4) en Gent (3).Kruidachtige klimplant met okselstandige ranken, tot 5 m lang. Bladschijf veerdeligmet ovaal — langwerpig, toegespitste, gezaagde tot gelobde deelblaadjes, 2 - 4 cmlang en 1 - 2 cm breed, zacht behaard; bladsteeltjes 1,3 - 6 cm lang. Bloemgestel ok-selstandig, op het eind van een 1,2 - 6,4 cm lange steel. Bloemen 2 - 4 mm groot, met4 kroon- en 4 kelkbladen. Kroonbladen aan de basis vergroeid, wit tot strokleurig;kelkbladen met behaarde tot kale randen. Vrucht (niet waargenomen) sterk opge-blazen en droogvliezig, omgekeerd eivormig of iets hoekig, groen en zacht behaard,3 - 5 cm groot. Zaden rond, zwart, 5 mm groot (naar HOWARD 1989, RADFORD et al.1968 en het te Antwerpen verzamelde herbariummateriaal Verloove 1238). Icono-grafie: STEYERMARK 1963.

Cardiospermum is een heel karakteristiek geslacht dat met geen ander kan ver-ward worden door de typische ranken en bladschijf. De soort wordt in de tropensoms verbouwd.

C. halicacabum werd in 1994 op drie belangrijke soja-import plaatsen aange-troffen: bij Ghent Grain Terminal (waar tegenwoordig nog bijna uitsluitend sojawordt ingevoerd) en bij Vamo Mills en Sobelgra te Antwerpen. De soort is inheemsin Zuid-Amerika, waar dan ook de oorsprong van onze planten moet gezocht wor-den. Tegenwoordig komt de soort ook voor in een groot deel van de tropen. HOHE-NESTER & WELSH (1993) noemen de soort bijvoorbeeld voor de Kaapverdische Ei-landen en Tropisch Afrika. Voor zover we konden nagaan is C. halicacabum enkelgekend uit Duitsland waar de soort aangevoerd werd bij een oliefabriek (BONTE &SCHEUERMANN 1937, ScHEUERMANN 1942: deze laatste noemt C. halicacabum als"besonders charakteristisch" als begeleider van Zuidamerikaanse oliehoudende za-den) en uit Finland waar de soort in 1989 optrad als soja-adventief (pers. med.T. Lahtonen 1994). Recent ook waargenomen in Engeland als verwilderde tuinplant(MULLIN & SITWELL 1993). De opvallende waarnemingen in 1994 komen nochtansniet volledig onverwacht. HURST (1980) stelt: "is a serious problem in many soybean

DUMORTIERA 61-62—1,10.1995 29

Page 8: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

producing areas within the United States (...) this species has rapidly spread as a con-taminant seed in soybeans".

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: voor het eerst ingezameld op23.07.1994 op de loskade bij G.G.T. (enkele vegetatieve planten). Op 28.08.1994werd de soort ingezameld bij Vamo Mills en Sobelgra te Antwerpen. Pas op29.10.1994 werd op de graanstortplaats bij Sobelgra een exemplaar gevonden datgoed ontwikkelde bloemen vertoonde (Verloove 1198, 1236, 1238, 1332, 1384 inprivé-herbarium auteurs en E.J. Clement, BR en LG).

Chenopodium cf. probstii: Antwerpen (4), Gent (3). De dieppaarse gekleurde,ca. 2 m hoge, erg laat bloeiende en nauwelijks fructifiërende planten met getandebladschijf uit de groep van Ch. album moeten zeer waarschijnlijk tot dit tax on gere-kend worden.

In 1994 groeiden op de loskade bij Vamo Mills te Antwerpen meerdere op-vallende exemplaren. In 1993 werd de soort ook reeds waargenomen bij G.G.T.,maar bleef toen ongeïdentificeerd.

De herkomst van Ch. probstii staat reeds lang ter discussie. Oorspronkelijk werdze, overigens ten onrechte, als een Australisch taxon erkend. Tegenwoordig wordtal-gemeen aangenomen dat de soort afkomstig is uit Amerika, wat ook blijkt uit de be-geleidende soorten. Toch is het vreemd dat Ch. probstii in bijna geen enkele Ameri-kaanse flora uitgesleuteld wordt ! Waarschijnlijk wordt ze er gerekend tot de vormen-rijkdom van Ch. album.

Van Ch. probstii liggen in Europa diverse adventieve vondsten voor. Speciaal alssoja-adventief wordt ze genoemd voor Finland (div. publ.), Noorwegen (OUREN1987) en Tsjechoslowakije (JEHLIK 1981).

Eerdere vondsten in België: LAWALRÉE (1953b) noemt Ch.probstii nog nietvoor België. De soort werd pas later ontdekt naar aanleiding van een revisie van hetBelgische Chenopodiaceeën materiaal (AELLEN 1955). VISE (1958) noemt Ch. prob-stii als zeldzame woladventief in de Vesdervallei. Met uitzondering van de ver-melding door ROBBRECHT & JONGEPIER (1989) in de havenzone te Gent blijkbaar re-cent niet meer waargenomen.

Chenopodium quinoa: Deinze (I.F.B.L. D2.36.42). Talrijke planten op een re-cent opgehoogde stortplaats langs de Leie.

Onze collectie behoort tot de var. quinoa, die algemeen gekend is als een uit hetZuidamerikaanse Andesgebergte afkomstig voedergewas. Op onze vindplaats wer-den naast planten met een wit-groene bloeiwijze (f. quinoa) ook planten met eenoranje-gele bloeiwijze (f. lutescens) aangetroffen.

Recent hebben LAMBINON, BELLOTTE & MELIN (1992) de soort voor het eerstvan België gesignaleerd naar aanleiding van een vondst in Jehay-Bodegnée bij Luik.

Eerdere vondsten in België: de vondst te Deinze betreft de eerste adventieve-subspontane waarneming in België. Een eerdere vondst uit Luik bleek betrekking tehebben op ten behoeve van de jacht uitgezaaide exemplaren (LAMBINON, BELLOTTE& MELIN I.e.).

Crambe abyssinica Hochst. (det. A. Hansen): Deinze (1), Pittem en op talrijkeplaatsen langs de N37 tussen Pittem en Deinze. Eenjarige (soms tweejarige), sterkvertakte, vooral onderaan behaarde plant, 20 -100 cm hoog. Onderste bladen diep in-

30 DUMORTIERA 61-62 —1.10.1995

Page 9: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

gesneden met grote eindlob, ca. 15 cm lang en 5 cm breed, vrij lang gesteeld; de bo-venste veel kleiner, breed eirond met onregelmatig getande rand. Bloemgestel sterkvertakt. Kroonbladen wit, ca. 2 mm groot, nauwelijks langer dan de kelk. Kelkbladenminder dan 1,5 mm groot. Hauwtje bolrond, strokleurig in rijpe toestand, ca. 3 mmin diameter, vrij kort gesteeld met vruchtsteeltje hoogstens vier maal zo lang als hethauwtje. Zaad bruinachtig, 0,8 - 2,5 mm groot, één per hauwtje (naar AGNEW 1974,CORNELIUS & SIMMONS 1969 en het talrijke herbariummateriaal ). Iconografie: JON-SELL 1982.

C. abyssinica — afkomstig uit Oost-Afrika — genoot enkele decennia geledenenige faam als commercieel oliehoudend zaad. De soort werd (nog steeds?) op groteschaal gecultiveerd in hoofdzakelijk Rusland en de V.S.A., maar ook in Afrika enzelfs in Zweden, Polen en Duitsland (cf. CORNELIUS & SIMMONS I.e., ZIMMERMANN1962). Het talrijke optreden van dit overigens zeldzame taxon valt goeddeels hier-door te verklaren. De soort zou als voedergewas trouwens gelijkwaardige eigen-schappen hebben als raapzaad.

C. abyssinica is vrij moeilijk te onderscheiden van de Zuideuropese C, hispanicaL. Deze laatste heeft grotere kroon- en kelkbladen. Bovendien is C. hispanica vannature een graslandsoort wat een eventueel adventief voorkomen weinig waarschijn-lijk maakt.

De nomenclatuur van C. abyssinica is nogal complex. JONSELL I.e., net als eengroot aantal auteurs van andere Afrikaanse flora's, noemt C. hispanica sensu Engl.als synoniem, evenals C. kilimandscharica O.B. Schulz. In de recente revisie van hetgenus door KHALILOV (1993) worden niet alle problemen opgelost. Binnen de sectieLeptocrambe worden C. abyssinica (= C. hispanica auct. non L.) en C. kilimand-scharica zelfs ondergebracht in twee afzonderlijke subsecties, respectievelijk de sub-sectie Hispanicae en Kilimandscharicae. Bovendien blijft er onduidelijkheid omtrentde taxonomische rang van C. abyssinica sensu R.E. Fries.

Elders in Europa hebben we nergens opgave gevonden van adventieve vondsten,ook niet uit Groot-Brittanië (CLEMENT & FOSTER 1994).

Nieuw voor de Belgische adventief-flora. De eerste vondst in 1994 betrof een ca.70 cm hoge, zeer opvallende, vruchtdragende plant in de middenberm langs de ring-weg rond Deinze op 28.08 (I.F.B.L. D2.37.13). Op 04.09 werd de N37 afgezocht tus-sen Ardooie en Deinze. Ter hoogte van Pittem (D2.32.43) werd de soort op een twee-tal locaties ingezameld. Iets verder te Tielt, ter hoogte van de afrit richting E40(D2.33), werd C. abyssinica opnieuw genoteerd. Tussen Tielt en Deinze werdeneveneens diverse exemplaren ingezameld, ondermeer ter hoogte van Aarsele. Langsde ringweg rond Deinze tenslotte werden opnieuw een groot aantal planten waarge-nomen. Op 08.10 werd andermaal de N37 ter hoogte van Pittem onderzocht watwederom nieuwe exemplaren opleverde. Samengevat moeten er in 1994 honderdenplanten — in alle mogelijke stadia van ontwikkeling — gegroeid hebben langs deN37. Het ingezamelde materiaal bevindt zich in het privé-herbarium van de auteursenE.J. Clement en in BR, LG (Verloove 1249, 1281, 1295, 1297, 1330).

Diplotaxis erucoides: Roeselare (Graankaai, I.F.B.L. Dl.58.22). Eén plant op02.10.1994 in een wegrand, samen met ondermeer Brassica juncea en Panicum mi-liaceum.

D. erucoides — inheems in westelijk Noord-Afrika en het Iberisch Schiereiland— wordt eerder zelden als graanadventief opgegeven in Europa. SCHOLZ & SUKOPP

DUMORTIERA 61 -62 — 1.10.1995 3 1

Page 10: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

(1965) noemen de soort voor een stortplaats in Duitsland en CLEMENT & FOSTER

(1994) vernoemen D. erucoides als graan- en woladventief in Groot-Brittanië, UitNederland liggen eveneens een aantal vondsten voor (c.f. VAN OOSTSTROOM &REICHGELT 1966; MENNEMA & HOLVERDA 1983).

Eerdere vondsten in België: LAWALRÉE (1956) somt slechts één Belgischevondst op uit 1920 te Koksijde. In GENT liggen twee oude vondsten voor: Gent,1856 en Aarschot, 1941, Frison s.n. In BR bevinden zich geen aanvullingen.

Emex spinosa (L.) Camp.: Pittem. Eenjarige, liggend - opstijgende, kale plant,10-70 cm hoog. Bladen breed eivormig tot langwerpig met toegespitste top en plotsversmalde, half hartvormige voet, ca. 6 cm lang en 3,5 cm breed. Eenhuizig meteindstandige maar vooral okselstandige gesteelde mannelijke bloemen en zittendevrouwelijke bloemen aan de basis van het bloemgestel. Vruchten in de oksels van dehoofdstengel, enkele bij elkaar. Binnenste tepalen van het bloemdek toegespitstlangwerpig. Vrucht nauwelijks groter dan 4 mm, de stekels inbegrepen. Zaad bruin,glad en driehoekig, volledig ingesloten door het stijve bloemdek (naar LOUSLEY &KENT 1981 en het te Pittem ingezamelde herbariummateriaal Verloove 1140). Icono-grafie: LOUSLEY & RENT I.e.

E. spinosa lijkt op de reeds eerder gemelde en nauw verwante E. australis (voorhet onderscheid zie VERLOOVE & VANDENBERGHE 1993).

Op de vindplaats, langs de drukbereden ringweg N37 rond Pittem, groeide éénplant tussen een select gezelschap van ondermeer A vena nuda, Crambe abyssinien enMyagrum perfoliatum.

De soort wordt als graanadventief gemeld in Groot-Brittanië (LOUSLEY & KENTI.e.; HANSON & MASON 1985), Nederland (MENNEMA & HOLVERDA 1982) en Duits-land (SCHOLZ & SUKOPP 1965, als graanadventief uit Klein-Azië).

Nieuw voor de Belgische adventief-fiora: ingezameld op 09.07.1994 langs deN37 te Pittem (privé-herbarium auteurs).

Eragrostis mexicana: Antwerpen (4, Bloemmolens Flandria), Meerdere plantenlangs het goederenspoor, samen met ondermeer Echinochloa utilis. De bedoelde po-pulatie bestond uit vrij talrijke, ca. 75 cm hoge planten en moet gerekend worden totde cultuurvorm (cf. JANSEN 1951).

Deze vorm van E. mexicana lijkt door zijn grootte bijzonder goed op de nauwverwante E, neomexicana, dewelke als adventiefplant regelmatiger lijkt voor te ko-men in de rest van West-Europa (bv. in Frankrijk, Zwitserland, Nederland,...). Dezelaatste is een sterk geelachtig beklierde plant met veelbloemige aartjes terwijl E. me-xicana volkomen klierloos is met minder bloemen per aartje (minder dan 7 bloemenper aartje tegenover 8-12 bloemen per aartje bij E. neomexicana).

Dit taxon is inheems in de zuidelijke V.S.A. en aangrenzend Midden- en Zuid-Amerika en treedt in Europa eerder zelden op als adventiefplant hoewel de soort be-slist wordt verward met E. neomexicana en mogelijk ook met E. tef. Waarnemingenliggen ondermeer voor uit Frankrijk (BAUMGARTNER 1975, KERGUELEN 1975), Ne-derland (JANSEN I.e., als verwilderde cultuurplant), Zweden (BLOM 1928), Denemar-ken (HANSEN 1974) en Groot-Brittanië (RYVES 1980). In de meeste gevallen werd desoort ingevoerd als woladventief. Interessant is dat SCHEUERMANN (1942) de soortnoemt als adventiefplant bij uit Zuid-Amerika geïmporteerde oliehoudende zaden.

Eerdere vondsten in België: In het gebied van de flora noemt BERTON (1964) de

32 DUMORTIERA d l -62— 1.10.1995

Page 11: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

soort als adventiefplant te Dunkerque (Frankrijk, dép. Pas-de-Calais). In BR enkeleen oude, niet gedateerde vondst uit de Vesdervallei.

Emca vesicaria subsp. sativa: Antwerpen (4), Roeselare, Zeebrugge. Van dezeZuideuropese crucifeer werden in de voorzomer vele tientallen planten waargeno-men bij Borlirn te Zeebrugge en enkele planten bij Soubry langs de Trakeiweg teRoeselare en langs het Albertkanaal te Antwerpen.

E. vesicaria wordt in gans Europa regelmatig gemeld als graanadventief.

Eerdere vondsten in België: LAWALRÉE (1956) noemt de soort als zeldzame ad-ventief in België. In BR bevinden zich een dertigtal vellen. Na 1952 blijkbaar nietmeer ingezameld.

Ipomoea cairica (L.) Sweet: Antwerpen (2) (det. A. Hansen) — Overblijvende,windende, kale slingerplant, tot 8 m lang. Bladen handvormig samengesteld met 5-7langwerpige, spits toegelopen deelblaadjes, 1-6 cm lang en 0,5-1,5 cm breed, dejongste blaadjes samengesteld uit 5 lijnvormige deelblaadjes. Bloemgestel (nietwaargenomen) één- of meerbloemig met korte bloemsteeltjes. Kelkblaadjes gelijk-bladig of de buitenste iets kleiner met stompe top, 5-8 mm lang. Kroonbladen lila-mauve met paarse kroonbuis, trechtervormig, 5-7 cm lang. Doosvrucht met 4 klep-pen, bruin, glad, 10 mm groot. Zaden min of meer wollig behaard, donkerbruin (naarHOWARD 1989, ADAMS 1972, LONG & AKELA 1971 en het te Antwerpen verzameldeherbariummateriaal Verloove 1034). Iconografie: LOBIN I.e.

/. cairica, oorspronkelijk inheems in tropisch Afrika en Azië (LOBIN 1986),wordt tegenwoordig gevonden in alle wanne delen van de wereld. O'DONELL (1959)noemt de soort voor Argentinië. In de V.S.A., dat nochtans een grote faam bezit in-zake opvolging van schadelijke onkruiden in teelten, werd de soort tot op heden nietgeregistreerd (pers. med. J.R. Teasdale 1994). Het lijkt daarom het meest waar-schijnlijk dat I. cairica in Antwerpen werd ingevoerd uit Zuid-Amerika. De soortwordt er verbouwd en als siergewas gekweekt.

Van /. cairica zijn ons verder in Europa slechts twee vondsten bekend: op07.10.1990 werd de soort ingezameld in Basel, Zwitserland (pers. med. W. Baum-gartner 1994) en OUREN (1987) geeft de soort op voor Noorwegen, waar ze werd in-gevoerd met Braziliaanse sojabonen.

Erg karakteristiek zijn de opvallend samengestelde bladen, waardoor de soortverschilt van alle andere in België aangetroffen soorten uit dit genus.

LAHTONEN & KAANTONEN (1992) noemen I. wrightii Gray als soja-adventiefvoor Finland. Dit taxon is mogelijk slechts op grond van de bloeiwijze met zekerheidvan I. cairica te onderscheiden. De in Europa gevonden adventieve planten met debeschreven eigenschappen worden tot nader order I. cairica genoemd.

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: één enkele vegetatieve plant op25.09.1993 en talrijke planten op 24.07.1994 op een graanstortplaats bij Sobelgra(Verloove 1034 en 1200 in privé-herbaria auteurs en E.J. Clement, BR, LG).

Ipomoea lacunosa L.: Antwerpen (2,4), Izegem (1). Eenjarige windende, vrijwelkale slingerplant. Bladen rond, gaafrandig (of met twee weinig ontwikkelde lobben)met hartvormige voet en toegespitste top, 3,5-8 cm lang en 2,5-6,5 cm breed, blad-rand opvallend kraakbeenachtig en bruin. Bloemgestel 1-3 bloemig, bloemen klok-vormig met kale bloemsteeltjes. Kelkbladen leerachtig, rond tot langwerpig-toege-spitst met beklierde rand, overigens kaal, 9-11 mm lang. Kroonbladen meestal wit,

DUMORTIERA 61-62— 1.10.1995 33

Page 12: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

zelden paars, klokvormig en klein, 1,5-2 cm lang. Doosvrucht half bolvormig, be-haard vooral naar de top toe, 7-10 mm breed. Zaden kaal (naar STEYERMARK 1963,RADFORD et al. 1968 en het te Antwerpen verzamelde herbariummateriaal Verloove995). Iconografie: STEYERMARK I.e.

/. lacunosa komt oorspronkelijk voor in het zuidoosten van de V.S.A. en werdvan daaruit zeer waarschijnlijk met soja aangevoerd bij Vamo Mills (1993 en 1994)en bij Sobelgra (1994). Hoewel zelden werd de soort in het verleden reeds elders inEuropa aangevoerd. Recent nog melden BRODTBECK & HUBER (1988) en Baumgart-ner (pers. med. 1994) de soort als graanadventief bij Bazel in Zwitserland. Ook uitNederland (VAN OOSTSTROOM et al. 1977), Finland (SUOMINEN 1979) en Groot-Brittanië (GRENFELL 1987) wordt /. lacunosa speciaal als graanadventief vermeld.Typisch zijn de recente vondsten uit Finland, waar de soort expliciet als soja-adventief gemeld wordt (LAHTONEN & KAANTONEN 1992; KURRTO 1984 (deze laat-ste noemt I. lacunosa trouwens als "characteristic soybean immigrant"))- SUOMINUN& UoTiLA (1979) kweekten de soort uit afval van Amerikaanse sojabonen. Ook inNoorwegen tenslotte wordt /. lacunosa specifiek als soja-adventief genoemd (Ou-REN 1987).

Op het eerste zicht lijkt dit taxon op /. hederacea var. integriuscula, de gaaf-randige variëteit van de klimop winde of op I. purpurea. Ze wordt er echter gemakke-lijk van onderscheiden door het ontbreken van enige beharing op de bloemsteeltjesen door de erg opvallende donkergekleurde bladrand.

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: enkele vegetatieve planten op de loska-de bij Vamo Mills en talrijke, alles overwoekerende planten op de graanstortplaatsbij Sobelgra (Verloove 955, 1164, 1313, 1334 privé-herbarium auteurs en E.J, Cle-ment, BR, LG). Ook reeds in 1993 bij Vamo Mills langs het Albertkananl(22.08.1993). In het gebied van de flora ligt wel één oude vondst voor uit 1952 bijCourchelettes-Douai, eveneens als voederadventief (France, dép. Nord: BERTON1964).

Ipomoeapurpurea — Antwerpen (2,4), Izegem (1). Karakteristieke graanadven-tief die in België toch eerder zelden als dusdanig wordt waargenomen. In vegetatievetoestand kan de soort wel gemakkelijk verward worden met /, hederacea var. inte-griuscula.

Op de hogergenoemde locaties werd I. purpurea ingevoerd met soj a-afval. Speci-fiek als soja-adventief wordt de soort gemeld voor Finland (div. publ.) en Noorwegen(JORGENSEN 1987, UUREN 1987).

Eerdere vondsten in België: slechts een beperkt aantal vondsten liggen voor inBR: Pepinster, 1955, De Sloover 3039-B en Gent (Eurosilo), 1986, Robbrecht &Jongepier 3212. In GENT ligt verder ook Turnhout, 1969, Aerts s.n.

lva ciliata Willd. — Antwerpen (4). Eenjarige, rechtopstaande, ruwbehaarde,vertakte plant, 1-2 m hoog. Bladeren tegenoverstaand, eivormig met toegespitste top,bladrand onregelmatig gezaagd, langs beide zijden behaard, 5-12 cm lang en 2-8 cmbreed, bladsteel 1-4 cm lang. Bloemgestel vertakt, 3-16 cm lang, aarvormig, elkebloeiaar onderaan voorzien van een schutblad. Bloemhoofdjes klokvormig met 3-5bladig omwindsel, omwindselblaadjes 2-4 mm lang. Zaden zwartbruin, driehoekigen afgeplat, 2-2,5 mm groot (naar RADFORD et al. 1968 ; STEYERMARK 1963 en het teAntwerpen ingezamelde herbariummateriaal Verloove 1247). Iconografie: BRITTON& BROWN 1970.

34 DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995

Page 13: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

De soort lijkt enigszins op de reeds voor België gekende I. xanthiifolia. Ze wordter echter gemakkelijk van onderscheiden door de van een schutblad voorzienebloeiaren en de ruwe beharing.

I, ciliata is inheems in (sub)tropisch Amerika en op de Antillen. Voor zover ge-kend is de soort nieuw voor Europa. E.J. Clement — die de determinatie bevestigde— meent dat ze mogelijk in het verleden verward werd met I. xanthiifolia (pers. med.1994).

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: één exemplaar ingezameld op09.10.1994 langs het goederenspoor bij Vamo Mills langs het Albertkanaal (Ver-loove 1247 in privé-herbarium auteurs en E.J. Clement).

Lolium persicum Boiss. et Hohen. (det. H. Scholz) — Roeselare. Eenjarig kaalgras, 15 - 60 (-80) cm groot. Bladen lijnvormig en vlak, 8-20 (-30) cm lang en ca.8 mm breed. Bloeiwijze aarvormig, 15-25 (-30) cm lang. Aartjes vrij groot, 10-20(-27) mm groot (zonder de naalden), 4 - 1 0 bloemig, met één zijde tegen de aarspilaanliggend. Kelkkafje stomp, even lang als of iets korter dan het aartje. Onderstekroonkafje spits, langgenaald met een stijve naald van (6-) 10-18 mm (naar CHAUD-HARY 1989,ZOHARY 1986, MANDAVILLE 1989 en het te Roeselare ingezamelde her-bariummateriaal Verloove 1153, 1169). Iconografie: ZOHARYI.C.

L. persicum is een Aziatische soort met een beperkt verspreidingsgebied dat zichuitstrekt van Turkije over Iran tot Saoudi-Arabië. De soort is één van de opvallendecomponenten van de interessante oosterse adventief-flora bij Soubry in 1994.

De soort lijkt enigszins op L. rigidum (zie hierna), dewelke in 1994 eveneens inRoeselare werd genoteerd, en heeft er de stijve bloeiwijze mee gemeen. L, persicumvalt echter onmiddellijk op door de grotere aartjes en vooral de opvallend lang ge-naaide lemmas.

Het aantal adventieve vondsten in Europa van dit taxon is schijnbaar beperkt.Zeer relevant is wel de vondst in Duitsland rond de jaren '60 op een stortplaats vanAziatisch graanafval met begeleidende soorten als Vaccaria pyramidata en Erucavesicaria (SCHOLZ & SUKOPP 1960, 1965). Identieke vondsten liggen voor uit Zwe-den (BLOM 1961).

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: ingezameld op de loskade langs de Tra-keiweg bij Soubry te Roeselare, enkele exemplaren op 03.07.1994 (privé-herbariumauteurs).

Lolium rigidum (det. H. Scholz) — Roeselare. In 1994 meerdere planten op deloskade langs de Trakeiweg te Roeselare, samen met de verwante soort L. persicum(zie hoger).

LAMBINON (1959) noemde L. rigidum voor het eerst voor België en geeft naasteen beschrijving ook interessante taxonomische commentaren.

De soort is afkomstig uit Zuid-Europa en aansluitend Afrika en Azië. De her-komst van de planten uit Roeselare moet gezocht worden in Klein-Azië.

Eerdere vondsten in België: bij ons blijkbaar slechts enige keren gesignaleerd, deeerste keer te Brussel in 1946 (LAMBINON 1959). Later ook nog ingezameld als wo-ladventief in de Vesdervallei (LAMBINON et al. 1959). Op het einde van de vorigeeeuw vond Bouly de Lesdain L. rigidum reeds te Dunkerque in Noord-Frankrijk(BERTON 1964). In BR en GENT bevinden zich volgende aanvullingen: Waasmuel,

DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995 35

Page 14: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

1948, Frère Macédone s.n. en Turnhout (stortplaats bij meelfabriek), 1978, Aerts 78/44 (zie ook: D'HOSE & DE LANGUE 1980).

Monolepis nuttalliana (Schultes) E. Greene (Chenopodiaceae) (det. E.J. Cle-ment): Antwerpen (4, Aveve Molens, C4.17.34). Eenjarige, liggend-opstijgende, ra-diair vertakte, kale (of in jonge toestand iets melige), bleekgroene plant, 10-30(-50) cm in diameter. Bladen klein, gesteeld, de bovenste zittend; drielobbig totspiesvormig, de middelste lob 2-4 maal zo lang als de zijlobben, 5-10 mm lang en1-3 mm breed. Bloeiwijze okselstandig, veelbloemig, klein. Kelk in rijpe toestandrood, bestaande uit een éénbladig bloemdekblad, breed langwerpig tot spatelvorniigmet toegespitste top. Vruchtoppervlak met fijne kuiltjes, ca. 1,5 ram breed. Zaadweek, bleekbrain, ca. 1 mm (naar BRITTON & BROWN 1970, CORRELL & JOHNSTON1970 en het te Antwerpen ingezamelde herbariummateriaal Verloove 1124), Icono-grafie: BRITTON & BROWN I.e.

Het genus Monolepis telt wereldwijd slechts een vijftal soorten met als belang-rijkste verspreidingsgebied de westelijke V.S.A. en Azië. Het geslacht onderscheidzich van de overige Chenopodiaceae in hoofdzaak door het éénbladig bloemdekbladen het vliezige tot kruidachtige pericarp (AELLEN 1960). M. nuttalliana komt oor-spronkelijk voor in de westelijke V.S.A., zuidwaarts tot Nieuw-Mexico en Califor-nie, bij voorkeur op alkalische en zoute gronden.

Van dit taxon zijn ons in Europa enkel vondsten bekend uit Groot-Brittanië(HAYWARD & DRUCE 1919, LOUSLEY 1961, CLEMENT & FOSTER 1994), Zweden(BLOM 1928, HYLANDER 1971) en Duitsland (PROBST 1949). AELLEN (1960) noemtM. nuttalliana verder voor Nederland, Denemarken en Tsjechoslowakije, telkens als 'wol- of graanadventief. In de Amerikaanse landbouwliteratuur wordt de soort ge-noemd als een lastig onkruid (ANONYMUS 1991).

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: één plant op 1.1.06.1994 op de loskadebij Aveve Molens langs het Albertkanaal te Antwerpen {Verloove 1124 in privé-herbarium auteurs en E.J. Clement).

Myagrum perfoliatum : Pittem. Eén forse, vruchtdragende plant onder de vang-rail langs de ringweg rond Pittem op 09.07.1994.

Op korte afstand groeiden andere interessante soorten als Emex spinosa (nieuwvoor België, supra) en Avena nuda.

De soort is afkomstig uit Zuid-Europa en wordt regelmatig als adventief ingeza-meld, overwegend met geïmporteerde granen. Bv.: Finland (SUOMINEN 1979),Duitsland (FISCHER 1991), Groot-Brittanië (GRENFELL 1987), Nederland (VANOOSTSTROOM & MENNEMA 1973).

Eerdere vondsten in België: LA WALREE (1956) noemt een viertal vondsten. InBR vonden we volgende aanvullingen : Vorst, 1906, Michiels s.n. ; Virton, 1912, Ver-hulst s.n.; Antwerpen, 1915, Hennen s.n.; Damme, 1944, Van de Vyvere s.n. en nogeen tweetal vondsten uit de 19de eeuw. In de laatste decennia blijkbaar niet meerwaargenomen in België.

Plialaris minor; Roeselare. Eén forse plant op puin bij Soubiy, naast een aantalminder karakteristieke exemplaren op de loskade bij hetzelfde bedrijf. Wordt vanPk canariensis op het zicht onderscheiden door de opvallend lange, aarvormigebloeiwijze. De rand van de kafjes is bij Ph. minor bovendien sterk onregelmatig ge-tand.

36 DUMORTIERA 61-62 —1.10.1995

Page 15: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Ph. minor wordt, net als Ph. pamdoxa, regelmatig als graanadventief ingezameldin de ons omringende landen. In Roeselare werd de soort klaarblijkelijk ingevoerd uitZuidwest-Azië. SUOMINEN 1979 noemt Ph. minor uit Algerijns en Frans graan.

Eerdere vondsten in België: een vijftal vondsten liggen voor in BR: Ukkel, s.d.,Fasseaiix 825; Oostende, 1948, Pelgrims s.n.; Vesdervallei, 1949, Pelgrims s.n.;Oostende, 1949, Isaacson s.n.; Béthane, 1954, De Sloovere s.n. In GENT ligt een in-teressante aanvulling: Turnhout, 1970, Aerts s.n.

Phalaris paradoxa subsp. praemorsa: Roeselare. Langs de loskade en op eenstuk zandige, recent omgewoelde braakgrond bij Soubry groeiden meerdere planten.De subsp. praemorsa onderscheidt zich van de typesoort door de eigenaardig mis-vormde aartjes.

De soort werd als graanadventief ondermeer waargenomen in Nederland (JAN-SEN & MULLER 1963), Groot-Brittanië (HANSON & MASON 1985, hoofdzakelijkaangevoerd uit Marokko), Finland (SUOMINEN 1979, hoofdzakelijk met Turks en Al-gerijns graan),... Ook in Roeselare werd Pk paradoxa blijkbaar uit Zuidwest-Aziëaangevoerd.

Eerdere vondsten in België: in BR liggen volgende exsiccata voor: Ensival, 1893,Halin s.n.; Antwerpen, \913,Hennen s.n.; Vesdervallei, 1947, Pelgrims s.n. en Oos-tende, 1948, Fasseaux 640. In GENT ligt volgende aanvulling: Turnhout, 1975,Aerts s.n. BERTON (1964) noemt Ph. paradoxa als adventief voor Douai (Noord-Frankrijk).

Phleutn exaratum: Roeselare (det. E.J. Clement). Meerdere exemplaren op deloskade langs de Trakeiweg bij Soubry en Versele-Laga. Ph. exaratum — de correc-te naam voor Ph. graecum (LAMBINON 1993) — lijkt enigszins op onze inheemsePh. arenarium maar verschilt er ondermeer van door de veel grotere helmknoppen(1,5 mm tegen 0,5 mm) en de bovenaan het aartje uiteenwijkende kelkkafjes.

Ph. exaratum komt voor in het oostelijke Middellandse-Zeegebied en aangren-zend Azië. Waarnemingen als graanadventief uit de rest van Europa zijn schaars:Zweden (BLOM 1961), Nederland (JANSSEN 1951) en Duitsland en Zwitserland (Co-NERT 1979).

Eerdere vondsten in België: in BR slechts één exemplaar: Zeebrugge, 1948, Fas-seaux 378. Niet in LG (pers. med. J. Lambinon 1995), noch in GENT.

Phleutn paniculatum : Roeselare. Eén enkele plant op de loskade langs de Tra-keiweg ter hoogte van de graanlosinstallatie van Soubry.

Ph. paniculatum verschilt onmiddellijk van de inheemse Phleum-soorten door desierlijke, heel slanke en lange bloeiaar. Bij nader toezien zijn ook de vorm van dekelkkafjes heel typerend: aan de basis versmald, daarna breed driehoekig met eenopgeblazen top, die in een kort puntje eindigt.

Ph. paniculatum komt oorspronkelijk voor in Zuidoost-Europa en aangrenzendAzië. Ook de herkomst van de plant uit Roeselare moet daar gezocht worden.

Verdere vondsten als adventief in Europa liggen ondermeer voor uit Nederland(MENNEMA & VAN OOSTSTROOM 1975) en Denemarken (HANSEN 1974).

Eerdere vondsten in België: in BR slechts één exemplaar: Anvers, 1905, Hennens.n. De vondst uit Virton, s.d., Verhulst s.n. berust op een foutieve determinatie.

DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995 37

Page 16: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Pofypogon monspelieiisis: Roeselare — In 1994 zeer talrijk op de loskade en opeen recente, zandige braakgrond bij Soubry langs de Trakeiweg. De soort kwam er,net als de volgende, voor in vele honderden exemplaren.

P. monspeliensis wordt ook elders in Europa geregeld als graanadventief waarge-nomen. De soort is afkomstig uit Zuid-Europa en aangrenzend Afrika en Azië. Decollectie uit Roeselare is afkomstig uit Klein-Azië.

Eerdere vondsten in België: duidelijk in opmars sedert enkele jaren met neigingtot inburgering op zilte gronden (bv. omgeving Antwerpen en Westkust; cf. D'HOSE& DE LANGUE 1975 en 1979, VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1979). In BR bevin-den zich volgende recente vondsten, voor een groot deel eveneens als graanadven-tief: Turnhout, 1978, Vermeyen 78/59; Vilvoorde, 1983, Bmynseels 631 en 938;Brussel, 1983, Liège, 1984, Rousselle s.n.; Saintenoy-Simon s.n.; Kalloo, 1986,Bmynseels 1318; Blokkersdijk-Antwerpen, 1986, Bmynseels 1220. In GENT ligtverder ook: Turnhout, 1978, Aerts 78/27 en 31, eveneens als graanadventief.

Rostraria cristata: Roeselare — In 1994 één van de talrijkste soorten op een zan-dige recente braakgrond bij Soubry.

De soort is eveneens afkomstig uit Zuid-Europa en de aangrenzende gebieden inAfrika en Azië en werd in Roeselare aangevoerd uit Klein-Azië.

De nomenclatuur van dit taxon stond lange tijd ter discussie. R. cristata is de cor-recte naam voor de plant die vroeger Koeleria phleoides of Lophochloa cristata ge-noemd werd.

Wordt in de ons omringende landen regelmatig als adventiefplant waargenomen(bv. Nederland, Groot-Brittanië, Denemarken), echter zelden als graanadventief.

Eerdere vondsten in België: in BR slechts een drietal oude vondsten: Goé (Ves-dre), 1895, Halin s.n.; Goé (Vesdre), 1904, Halin s.n. en Oostende, 1949, Isaacsons.n. Op het einde van de vorige eeuw werd R. cristata ook als adventief waargeno-men bij Dunkerque (BERTON 1964).

Salvia reflexa : Antwerpen (4). Eén plant van deze Lamiaceae aan de voet van eenmuur bij Vamo Mills langs het Albertkanaal.

S. reflexa — afkomstig uit Noord-Amerika — staat in de buitenlandse literatuurgekend als graanadventief.

Eerdere vondsten in België: LAWALRÉE (1949, 1953a) signaleert de soort voorBelgië en noemt een vijftal vondsten op. In GENT bevindt zich een vondst uit Turn-hout, 1969, Aerts s.n. Op uitzondering van de vondst van LAMBINON (1991) te Ant-werpen recenter blijkbaar niet meer waargenomen.

Setaria faberi Herrmann: Antwerpen (2,4 ), Gent (1,2,3), Izegem (1) — Aan hetvoorkomen van deze soort, die gedurende minstens 15 jaar over het hoofd werd ge-zien in het gebied van de flora, wordt in de nabije toekomst een afzonderlijke pu-blikatie gewijd (LAMBINON & VERLOOVE in voorb.).

Sida rhombifolia L.: Antwerpen (4), Gent (3). Eenjarige (of zelden overblijven-de) vertakte, behaarde plant, 30-80 cm hoog. Bladschijf ruitvormig- elliptisch metbovenaan getande en naar onder toe gaafrandig wordende bladschijf, kaal aan de bo-venzijde en dicht bezet met sterharen op de onderzijde, bladvoet wigvormig, 3 - 6 cmlang en 1 - 3 cm breed. Steunblaadjes lancetvormig, borstelig behaard, 2 - 6 mm.Bloemen alleenstaand, okselstandig en langgesteeld, bloemsteeltjes 2 - 4 cm lang.

38 DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995

Page 17: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Kroonbladen roomkleurig tot bleekgeel, 8-10 mm lang. Kelkbladen ruitvormig. Za-den lichtbruin, met netvormig oppervlak, 7 -12 in aantal (naar RADFORD et al. 1968,WEBB (1968) en het te Antwerpen verzamelde herbariurnmateriaal Verloove 1318).Iconografie: RADFORD et al. I.e.

S. rhombifolia — inheems in de (sub) tropen — verschilt van de bij ons reeds ge-kende S. spinosa hoofdzakelijk door de gesteelde bloeiwijze. In vegetatieve toestandkunnen beide soorten gemakkelijk onderscheiden worden op basis van de bladschijf:ruitvormig — langwerpig met wigvormige voet bij S. rhombifolia (sectie Sidae), ei-rond met hartvormige voet bij S. spinosa (sectie Spinosae) (FRYXELL 1985).

Het lag binnen de verwachtingen dat dit taxon ook in België zou optreden alsgraanadventief. Hoewel veel zeldzamer dan S. spinosa werd S1. rhombifolia geduren-de de laatste decennia geregeld gerapporteerd als voederadventief in de ons om-ringende landen. VAN OOSTSTROOM et al. (1977) noemen S. rhombifolia als nieuwesoort voor de Nederlandse flora in 1970 (op dezelfde groeiplaats ondermeer ook Ipo-moea lacunosa). In 1985 meldden BRODTBECK & HUBER (1988) de soort voor Zwit-serland (opnieuw met een karakteristieke begeleidingsflora: Brachiariaplatyphylla,Cassia obtusifolia, Ipomoea lacunosa, Polygonum pensylvanicum, Sesbania exalta-ta, Setaria faberi, Solarium carolinense,...). De meeste vondsten werden echter op-getekend in Finland, niet toevallig het land waar de voeder (soja !) adventief-flora ge-durende de laatste jaren het best bestudeerd werd. SUOMINEN & UOTILA (1979)kweekten S. rhombifolia uit afval van Amerikaanse sojabonen en LAHTONEN &KAANTONEN (1992) noemen de soort specifiek als soja-adventief. Het is overduide-lijk dat ook de bij ons ingevoerde planten als sojabegeleiders moeten beschouwdworden en afkomstig zijn uit het zuidoosten van de V.S.A en aansluitend Centraal-Amerika.

Nieuw voor de Belgische adventief-flora: één enkele vegetatieve plant op25.10.1993 bij G.G.T. te Gent en talrijke vegetatieve planten op 28.08.1994, even-eens bij G.G.T. Eén bloeiende en vruchtdragende plant op 29.10.1994 bij VamoMills te Antwerpen (Verloove 1303, 1307, 1318 in privé-herbarium auteurs, BR,LG).

Silene conoidea: Roeselare. Op een stuk omgewoelde, zandige braakgrond bijSoubry groeiden enkele planten van deze sterk op onze inheemse S. conica lijkendesoort. S. conoidea verschilt van deze laatste in hoofdzaak door de grotere, lang-werpig toegespitste doosvrucht, de nauwelijks ingesneden kroonbladen en de aan-wezigheid van klierharen.

Hoewel van dit taxon eerder weinig vondsten als echte graanadventief voorliggenuit de ons omringende landen — waarnemingen zijn ons bekend uit Duitsland (cf. FI-SCHER 1991), Zwitserland (BAUMGARTNER 1973, 1985), Nederland (JANSEN &MULLER 1963; BOLMAN 1971) en Finland (SUOMINEN 1979) — geniet S. conoideatoch enige bekendheid als adventiefplant. Vooral in Duitsland treedt de soort regel-matig op in teelten van Trifolium resupinatum (uitgebreide literatuur, cf. GERST-BERGER 1977), samen met ondermeer Anthémis ruthenica, Brassica juncea, Erucasativa, Lepidium sativum, Melilotus indica, Panicum miliaceum en Vaccaria pyra-midata. Alle genoemde soorten werden ook bij Soubiy aangetroffen. Dit sterkt hetvermoeden dat een aanzienlijk deel van de graaninvoer gebeurt uit Zuidwest-Azië enaangrenzend Europa (GERSTBERGER I.e. noemt ondermeer Afghanistan en Iran).Ook de vondsten van Lolium persicum en Phleum exaratum dit jaar, eveneens bijSoubry, wijzen in die richting.

DUMORTIERA6I-62— 1.10.1995 39

Page 18: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

Eerdere vondsten in België: LA WALREE (1954) noemt vier oude vondsten tussen1886 en 1907. Recent blijkbaar niet meer ingezameld.

Solatium atnericanum Mill. — Gent (3). Eenjarige, al dan niet vertakte, kale ofzeer spaarzaam behaarde plant, 10 -100 cm hoog. Bladen dun, kaal of aan de onder-zijde licht behaard, driehoekig-ovaal (tot zelfs min of meer langwerpig), gaafrandigtot getand met een soms ruw behaarde rand, 5 - 10 (-17) cm lang en 2 - 5 (-9) cmbreed. Bloemgestel schermvormig samengesteld uit 3 - 5 bloemen. Kelk 1 - 3 mmlang, kelkslippen even lang als de kelkbuis of iets korter. Bloemkroon wit tot lila metuitstaande tot teruggeslagen slippen, 5 - 9 mm groot; helmknoppen geel, 1,3 - 2 mmlang. Bes bolvormig, glanzend zwart, 5 - 9 mm groot. Steencelkorrels aanwezig,(l-)4 -11(-13) in aantal, geelachtig wit, ca. 0,5 mm groot. Zaden groenwit, vrij klein,1,2-1,8 mm (diploïd) (naar RADFORD et al 1968, STEYERMARK 1963, HAWKES &EDMONDS 1972, HEISER et al. 1979 en het te Gent ingezamelde herbariummateriaalVerloove 1271). Iconografie: RADFORD et al. I.e.

S. americanum is nauw verwant met S. nigrum en vervangt deze mogelijk in deNieuwe Wereld. Beide soorten lijken sterk op elkaar en zijn tamelijk moeilijk van el-kaar te onderscheiden. Onze collectie werd gekenmerkt door de kleine helmknoppen(1,3 mm), de lila bloemkleur, de dunne bladschijf en de aanwezigheid van minstensvier steencelkorrels per bes (meestal ontbrekend of hoogstens twee in aantal bij S. ni-grum).

De taxonomie van S. americanum is erg complex. EDMONDS (1972) noemtS. chenopodioides Lam. verkeerdelijk als synoniem voor S. americanum var. ameri-canum. S. chenopodioides is de correcte naam voor de plant die vroeger S. sit-blobatum Willd. ex Roem. & Schultes (= S. gracile Dun. non Sendt, ; = S. ottonisHyl.) werd genoemd (LAMBINON 1984). Deze laatste is weliswaar een verwant dochduidelijk onderscheiden taxon, ondermeer gekenmerkt door het ontbreken van steen-celkorrels, de grotere bloemkroon (8-10 mm), de sterkere beharing, de sterk terug-geslagen vruchtsteeltjes en de ovale, matpurperen bes (VAN OOSTSTROOM & REICH-GELT 1966; RADFORD et al I.e., HAWKES & EDMONDS I.e. en EDMONDS I.e.), Andereverwante taxa die op termijn adventief kunnen gevonden worden in België zijn S. no-diflorum Jacq. en S. adventitium Polgar.

S. americanum is in de V.S.A. een algemene plant in akkers en treedt dan ook re-gelmatig als adventief op in Europa. Vondsten liggen voor uit Nederland (VANOOSTSTROOM & REICHGELT I.e., als S. adventitium), Zwitserland (BRODTBECKL &HUBER 1988), TSJECHIË (JEHLIK & HEJNY 1974), Groot- Brittanië (CLEMENT &FOSTER 1994), Duitsland (STIEGLITZ 1981) en Frankrijk (JOVET & KERGUELEN1990). LAHTONEN & KAANTONEN (1992) en OUREN (1987) noemen de soort speci-fiek als soja-adventief voor respectievelijk Finland en Noorwegen.

Nieuw voor de Belgische adventief-flora, verzameld op 09.10.1994 te Gent (Ver-loove 1271 in privé-herbarium auteurs en T. Lahtonen).

Solarium villosum subsp. miniatum : Antwerpen (4). Eén forse, vruchtdragendeplant op 04.12.1994 langs het goederenspoor op de loskade bij Vamo Mills.

Voor verdere commentaren en het adventieve voorkomen van dit taxon in Belgiëkan verwezen worden naar de recente studie van LAMBINON & DIEU (1994).

Thlaspi alliaceum L. (det. A. Hansen) — Pittem. Eenjarige, onvertakte, rechtop-staande, aan de basis behaarde, naar look ruikende, geelgroene plant, 15-30

40 DUMORTIERA 61-62 — 1.10,1995

Page 19: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

(-100) cm hoog. Onderste bladen ovaal-langwerpig, langgesteeld in een steriel blad-rozet. Stengelbladen ovaal, gaafrandig of gezaagd, stengelomvattend. Bloemgesteleindstandig, verlengd in vruchtstadium. Kroonbladen wit, 3 mm lang. Kelkbladengeelachtig. Hauwtje omgekeerd hartvormig tot omgekeerd eivormig, smal gevleu-geld met zeer korte stijl (ca. 0,25 mm), vrij klein (4-)6-8 mm groot. Zaden met ge-stipt oppervlak, (3-)4-5 per hok (naar DAVIS 1965, DESCHATRES et al, 1994 en het tePittem ingezamelde herbariummateriaal Verloove 1041). Iconografie: WURZELL1994.

T. alliaceum is een Midden- en Zuidoosteuropese soort die noordwaarts mogelijkvoorkomt tot in het zuidelijk deel van het gebied van de flora (cf. LAMBINON 1993).DESCHATRES et al. I.e. berichtten recentelijk over het plotse massale optreden vanT. alliaceum als onkruid langs wegbermen in de Auvergne en de Lyonnais in Frank-rijk. Ook in Groot-Brittanië is de soort trouwens in expansie (cf. WURZELL I.e.). Erzijn ons geen vondsten bekend als graanadventief.

De soort is gemakkelijk van de inheemse T. arvense te onderscheiden door deonderaan sterk behaarde stengel en de kleinere hauwen met minder zaden per hok.

Nieuw voor de Belgische adventief-fiora: ingezameld op 09.10.1993 langs deN37 te Pittem (één exemplaar) samen met ondermeer Avena nuda (privé-herbariumauteurs).

Xanthium spinosum: Antwerpen (4) — Enkele exemplaren van deze opvallendeAsteraceae bij Vamo Mills langs het Albertkanaal.

De soort wordt in Europa geregeld als voederadventief opgegeven. De herkomstvan de planten uit Antwerpen moet in Amerika gezocht worden.

Eerdere vondsten in België: vroeger algemeen als woladventief in de Vesderval-lei (VISE 1958). Ook gedurende de laatste decennia vrij regelmatig waargenomen,bv.: Braine-le-Comte, 1971, Vinck 1571; Turnhout, 1976, Aerts 76/69 en Vermeyen76/146 en haven Gent, 1983, Robbrecht 2766.

Conclusies

De opvallendste exponent van het onderzoek naar voederadventieven in de Belgi-sche flora in 1994 is beslist het onverwachte optreden van een uitgebreide collectiegraanadventieven uit Klein-Azië bij Soubry te Roeselare. De wegeniswerken langsde Trakeiweg in de binnenhaven van Roeselare hebben ongewild voor perfecte kiem-mogelijkheden gezorgd voor deze groep van zeldzame planten. Ongetwijfeld wordener jaarlijks grote hoeveelheden Westaziatisch graan ingevoerd in Roeselare (getuigeeerdere vondsten van ondermeer Anthémis ruthenica en Silene gallica in 1993).Nooit voorheen echter waren de omstandigheden zo ideaal als in 1994.

Reeds in het verleden werd in België een gelijkaardige groep zeldzame Westazia-tische graanadventieven gevonden bij Andrimont (VAN OOSTSTROOM & REICHGELT1961).

Dat heel wat van de Noordamerikaanse adventieven hoofdzakelijk gebonden zijnaan de invoer van soja werd nogmaals bewezen in Izegem. Bij het veevoederbedrijfDanis langs de Noordkaai werd blijkbaar voor het eerst soja aangevoerd. Dit zorgdevoor een — voor het Izegemse industriegebied — nieuwe adventief-flora met o.a.Ambrosia artemisiifolia, A. trifida, Glycine max, Ipomoea hederacea, I. lacunosa,I.purpurea, Panicum dichotomijlorum, Setariafaberi en Xanthium strumarium.

DUMORTIERA 61-62—1.10.1995 4 1

Page 20: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

In 1994 werd ook het "Zuidamerikaanse element" in de Belgische voederadven-tief-flora bevestigd met opvallende vondsten van Cardiospermum halicacabum (opliefst drie locaties!), Eragrostis mexicana en Ipomoea cairica en verder ook Bidenssubalternans en Tagetes minuta, beide te Izegem, Schkuhria abrotanoides en Sola-rium sarachoides.

Langs de Trakeiweg in Roeselare werden opnieuw enkele planten waargenomenvan Urochloa panicoides, één van de schaarse Zuidafrikaanse vertegenwoordigersuit onze voederadventief-flora.

Dankwoord

De auteurs wensen iedereen te danken die meehielp aan de tot standkoming van dit artikel: HJ.M.Bowen (Gr.Britt.), R.M. Burton (Gr.Britt.), EJ. Clement (Gr.Britt), A. Hansen (Denemarken), T. Lalito-nen (Finland), R.M. Payne (Gr.Britt.), T.B. Ryves (Gr.Britt.) en H. Scholz (Duitsland) die instonden voorde determinatie en/of bevestiging van enkele kritische soorten, W. Baumgartner (Zwitserland), J. Lambi-non, I. Suominen (Finland) en J.R. Teasdale (U.S.A.) voor de boeiende correspondentie rond het feno-meen van de voederadventieven en het ter beschikking stellen van informatie en herbariummateriaal, demensen van het F.O.N, (in het bijzonder N. Wijsmantel) voor hun enthousiaste medewerking in het veld,R. Clarysse voor de hulp in de bibliotheek te Meise en tenslotte E. Robbrecht voor het kritisch doornemenvan het manuscript.

Literatuurlijst

ADAMS CD. (1972) — Flowering plants of Jamaica. University of the West Indies.AELLEN P. (1955) — Addition à la flore des Chenopocliaceae de la Belgique. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg.

87: 195 - 202.AELLEN P. (1960) — Chenopodiaceae in HEGI G. — Illustrierte Flora von Mitteleuropa. Band 111(2).

C. Hanser Verlag München: 533 - 747.AoNEW A. D.Q. (1974) — Upland Kenya wild flowers. Oxford University Press.AMIGO J., BUJAN M. & ROMERO I. ( 1991 ) — Révision taxonomique du genre Setaria (Gramineae) dans la

Péninsule Ibérique. Bull. Soc. Bot. Fr. 138, Lettres Bot. (2): 155 - 165.ANONYMUS (1991) — Growers' Weed Identification Handbook. Publication 4030. University of Califor-

nia, Division of Agriculture and Natural Resources, 256p.BANFI E. (1989) — Osservazioni sulle specie italiane del genre Setaria P. Beauv. (Poaceae). AM della So-

cietà ltaliana di Scienze Natural! e del Museo Civico di Sloria Naturelle di Milano 130: 189 - 196.BAUMGARTNER W. (1973) — Die Adventivflora des Rheinhafens Basel-Kleinhilningen in den Jahren

1950-1971, S0«/™/fl 5: 21-27.BAUMGARTNER W. (1975) — Die Baumwolladventivflora von Atzenbach (Baden BRD) und Issenheim

(Elsass Frankreich). Bauhlnia 5:119- 129.BAUMGARTNER W. (1985) — Die Adventivflora des Rheinhafens Basel-Kleinhiiningen in den Jahren

1972-1984. Bauhlnia 8: 79 - 87.BERTONA. (1964) — Données sur l'évolution de la flore dans la région du Nord. Bull. Soc. Bot. Fr. 111:

157-189.BLOM C. (1928) — Nagra adventivvaxter i Göteborgs Botaniska TrSdgards herbarium. Ada Horti. Goto-

burgensis 4: 301 - 303.BLOM C. (1961) — Bidrag til kSnnedomen om Sveriges adventiv och ruderatflora. V. Âcta Horti. Goto-

burgensis 24: 61 -133.BOLMAN J. (1971) — Amsterdamse graanadventieven 1962- 1969, GorteriaS: 132-134.BONTE L. & SCHEUERMANN R. (1937) — Beitrage zur Adventivflora des rheinisch-westfâlischen Indu-

striegebietes: 1930- 1934. Deeheniana 94: 107 -142.BRITTON N.L. & BROWN A. (1970) — An illustrated flora of the Northern United States and Canada.

Three volumes. Dover Publications, New York.BRODTHECK T. & HUBER A. (1988) — Eine Adventivflora bei Neudorf-Hüningen (Elsass). Bauhinia 9:

53-61.CHAUDHARRY S.A. (1989) — Grasses of Saoudi-Arabia. National Agriculture and Water Research Cen-

ter. Ministry of Agriculture and Water.CLEMENT E.J. & FOSTER M.C. (1994) — Alien plants of the British Isles. Bot.Soc.Brit.Isl., London, 590p.

42 DUMORTIERA 61 -62 — 1.10,1995

Page 21: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

CoNBRT H.J. (1979) — Gramineae in HEQI G., Illustrierte Flora von Mitteleuropa. Band I, deel 3, Berlin-Hamburg, P. Parcy: 1 - 80.

CORNIÎLIUS J.A. & SIMMONS E.A. (1969) — Crambe abyssinien, a new commercial oilseed. TropicalScience II: 17-22.

CORREU. D.S. & JOHNSTON M.C. (1970) — Manual of the vascular plants of Texas. Contr. from the TexasRes. Found VI. XV+1882p.

DAVIS P.H. (uitg.) (1965 -1988) — Flora of Turkey and the East Aegean Islands. I — X. Edinburgh.DE LANGUE J.E., DELVOSALLE L., DUVIGNEAUD J., LAMBINON J., VANDEN BERGHEN C. (& medew.)

(1988) — Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzendegebieden, Pteridofyten en Spermatofyten. Tweede druk. Patrimonium van de Nationale Plantentuinvan België, Meise: CV+972p.

DESCHATRES R., DUTARTRE G. & LAMAISON J.L. (1994) — Apparition massive de Thlaspi alliaceumL. en région Auvergne et dans le Lyonnais. Le Monde des Plantes 451: 13 - 15.

D'HOSE R. & DE LANGUE J.E. (1975) — Nieuwe groeiplaatsen van zeldzame planten in België. III. Bull.Soc. Roy. Bot. Belg. 108: 35 - 45.

D'HOSE R. & DE LANGUE J.E. (1979) — Nieuwe groeiplaatsen van zeldzame planten in België. VII. Buil.Soc. Roy. Bot. Belg. 112: 21 - 34.

D'HOSE R. & Dn LANGUE J.E. (1980) — Nieuwe groeiplaatsen van zeldzame planten in België. VIII.Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 113: 119 - 125.

DUVIGNEAUD J. (1975) — Une espèce nouvelle pour la flore belge: Bidens subalternans D,C. Bull. Soc.Roy. Bot. Belg. 108: 203 - 207.

FISCHER W. (1991) — Zum Auftreten getreidebegleitender Adventivpflanzen in Potsdam 1989 und 1990.Gleditschia 19: 309-m.

FRYXELL P.A. — (1985) — Sidus sidarum. V. The North and Central American species oïSida. Sida 11:62-91.

GERSTBERGER P. (1977) — Silene conoidea L. in der Begleitflora von Trijblium resupinatum L. imRheinland. Gûtt. Flor Rundbr. 10: 91 - 94.

GRENFELL A.L. (1987) — Aliens and adventives, Adventive News 37. B.S.B.l News 47: 34 - 38.GUILLEVIC Y., HOARCIIER J. & RIVIÈRE G. (1990) — Observations récentes sur les plantes adventices du

Morbihan. Le Monde des Plantes 437: 8-12.HANSEN A. (1974) — Gramineernes udbredelse i Danemark. Ikke-naturaliserede arter (The distribution

of the Gramineae within Denmark. Non-naturalized species). Bot. Tldsskr. 68: 347 - 357.HANSON C.G. & MASON J.L. (1985) — Bird seed aliens in Britain. Waisonia 15: 237 - 252.HAYWARD I.M. &. DRUCE G.C. (1919) — The adventive flora of Twecdside. Arbroath, Buncle, XXXII +

296p.HITCHCOCK A.S. (1950) — Manual of the grasses of the United States, ed.2, rev. by CHASE A., Washing-

ton, U.S. Government Printing Office, 105lp.HOHENESTER A. & WELLS W. (1993) — Exkursionsflora für die Kanarischen Insein (mit Ausblicken auf

ganz Makaronesien). Verlag Eugen Ulmer, Stuttgart, 374 p.HURST S J. (1980) — Balloonvine (Cardiospermwn halicacahum L.) a noxious weed. Newsletter of the

Association of Official Seed Analysts of North America 54: 69 - 71.HOWARD R.A. (1989) — Flora of the Lesser Antiles. Dicotyledoneac. Vol. 6, part 3. Haward University,

Jamaica Plain, Massachusetts.HYLANDER N. (1971) — Prima loca plantarum vascularium Sueciae, Plantae subspontanea vel in tempore

recentiore adventitiae. Suppl. SvenskBot. Tidsb: 64: 1 - 332 ("1970").Izco J. & AMIGO J. (1986) — Notas sobre la flora gallega IV. Trab. Compost. Biol. 13: 127 - 138.JANSEN P. (1951) — Flora Neerlandica. Deel 1, afl, 2, Gramineae. Kon. Ned. Bot. Ver,, Amsterdam,

274 p.JANSSEN M.T. & MULLER F.M. ( 1963) — Graanadventieven in en om Wageningen. Gorteria 1: 147 -149.JAUZEINP. (1988) — Remarques sur Ie genre Setaria P. Beauv. en France. Le Monde des Plantes 431: 9 -

12.JEHLIK. V. (1978) — Ueber die fortschreitende Naturalisation der Art Setaria faberi in der Tsche-

choslowakei. Acta Bot. slov. Acacl. Sci. Slovacae 3: 57 - 63.JONSELL B. (1982) — Cruciferaea 'm: Flora of tropical East-Africa, 73 p., 24 fig.JORGENSEN P.M. (1970) — Noen amerikanske adventivplanter i Norge (Some American species in the

adventitious flora of Noway). Blyttia 28: 21 - 24.JOVET P. & KERGUELEN M. (1990) in COSTE H. — Flore descriptive et illustrée de France. Supplément

n° 7 (révision du 4ième supplément), Paris, 132 p.KERGUELEN M. ( 1975) — Les graminées de la flore française. Essai do mise au point taxonomique et no-

menclaturale. Lejeunia N.S. 75: 1 - 343.

DUMORTIERA 61-62—1.10.1995 43

Page 22: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

KHALILOV I. (1993) — A synopsis of the genus Crambe (Brassicaceae) (in Russisch). Bot. Zurn. 78:107 -115.

KURRTO A. (1975) — Soijatulokkaista (Plants introduced into Helsinki with soy-beans from the U.S.A.).Luonnon Tutkija 79: 84 - 85.

KURRTO A. (1984) — Soybean and sunflower seed immigrants in Finland. Acta Bot.slov.Acad.Sci.Slova-cae. Ser. A, Suppi. 1: 167- 177.

LAHTONEN T. & KAANTONEN M. (1992) — Naantalin sataman tulokaskasveista II (Adventive plants atNaantali harbour II). Memoranda Soc.Fauna Flora Fennica 68: 47 - 62.

LAMBINON J. (1959) — Contribution à l'étude de la flore adventice de la Belgique. II Etude sur diversesGramineae. Bull, Soc. Roy. Bot. Belg. 91: 179 — 195.

LAMBINON J. (1991) — Adventices grainières et autres plantes intéressantes observées en 1990 au port d'Anvers (Belgique). Oumortiera 49: 1-6.

LAMBINON J. (1993) — Quelques données inédites sur des graminées adventices ou subspontanées enBelgique. Belg. Jour». Bot. 126: 3 - 12.

LAMBINON J., DE LANGUE J.E., DBLVOSAIXE L. & DUVIGNEAUD J. (et coll.) (1993) — Nouvelle flore dela Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg, du Nord de la France et des régions voisines, Ptéridop-hytes et Spermalophytes. Vierde druk. Patrimonium van de Nationale Plantentuin van België, Meise:CXX+1092p. ("1992").

LAMBINON J., BELLOTTE W. & MELIN E. (1992) — Un champ d'un surprenant chénopode, Chenopodiumquinoa Willd., à Jehay — Bodegnée (province de Liège). Natura Mosana 45: 77 - 80.

LAMBINON J. & DIEU J.M. (1994) — Solarium villosum subsp. miniatum (= S. alatum), adventice jadis etaujourd'hui en Belgique. Natura Mosana 47: SI - 85.

LAMBINON J., LAWALRÉE A., VAN OOSTSTROOM S i . & RETCI-IOELT Th J. (1959) — Adventices lainièresrécoltées dans la vallée de la Vesdre en 1959. Lejeunia 23: 149 - 154.

LAWALRÉE A. (1949) — Adventices intéressantes de notre pays. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 81: 40 - 44.LAWALRÉE A. (1953a) — Contribution à l'étude de la flore adventice de la Belgique. Bull. Soc. Roy. Bot.

Belg. 86: 137 - 143.LAWALRÉE A. (1953b) Chenopodium in ROBYNS W. — Flore Générale de Belgique. Vol, 1, fasc. 2:246 -

273.LAWALRÉE A. (1954) Silene in ROBYNS W. — Flore Générale de Belgique. Vol. 1, fasc. 3: 454 - 470.LAWALRÉE A. (1956) Diplotaxis, Eruca en Myagrum in ROBYNS W. — Flore Générale de Belgique.

Vol. 2, fasc. 2: resp. 186-193,193-195 en 277 - 279.LOBIN W. (1986) — On a collection of Convolvulaceae from the Cape Verde Islands. Willdenawla 16:

153-168.LONG R.W. & LAKELA O. (1971) — A flora of tropical Florida. University of Miami Press.LOUSLEY J.B. (1961) — A census list of wool aliens found in Britain, 1946 — 1960. Proc.Bot.Soc-

.Brit.Isles 4: 221 - 247.LOUSLUY J.E. & KENT D.H. (1981) — Docks and knotweeds of the British Isles. London Bot. Soc. Brit.

Isl., B.S.B.I. Handbook n°3,205 p.MANDAVILLE J.P. (1989) — Flora of Eastern Saoudi-Arabia. Kegan Paul International, London — New

York.MENNEMA J. & HOLVERDA WJ. (1983) — Nieuwe vondsten van zeldzame adventieve en verwilderde

planten in Nederland, hoofdzakelijk in 1982. Gorteria 12: 267 - 277.MENNEMA J. & VAN OOSTSTROOM S.J. (1975) — Nieuwe vondsten van zeldzame planten in Nederland,

hoofdzakelijk in 1974. Gorteria 7: 185 - 206.MuLLiN M. & SiTWELL P. (1993) — Cardiospermum halicacabum L. new to Britain? B.S.B.LNews 63:

52.O'DONELL CA. (1959) — Convolvulaceas argentinas. Lilloa 29: 87 - 348.OUREN T. (1977) — Bergensomradets kornimport og molleflora gjennom 100 ar (Grain import and grain

mill flora in the Bergen area during the last 100 years). Blyttia 35: 117-131.OUREN T. (1987) — Soyabonne-adventiver i Norge (Alien species introduced with soybeans to Norway).

Blyttia 45: 175-185.PROBST R. (1949) — Wolladventivflora Mitteleuropas. Solothum, Voght-Sehild Ag. VII + 193p.RADFORD A.E., AHLES H.E. & BELL C.R. (1968) — Manual of the vascular flora of the Carolinas. 1183 p.REED C.F. (1976) — Selected weeds of the United States. Agriculture Handbook n° 366. U.S. Department

of Agriculture, Washington. II + 463 p.ROMINGER J.M. (1962) — Taxonomy of Setaria (Gramineae) in North America. Illinois biol. Monogr.,

Urbana 29: 1 -132.RYVES T.B. (1980) —Alien species of'EragrostisF'. Beauv. in the British Isles. Watsonia 13: 111 -117.SCHEUERMANN (1942) — Der Anteil Südamerikas an der Adventivflora des rheinisch-westfâlischen In-

dustriegebietes. Revista Sudamericana de botanica 7: 25 - 65.

44 DUMORTIERA 61-62 — 1.10.1995

Page 23: Nieuwe en interessante voederadventieven voor de Belgische en …alienplantsbelgium.be/sites/alienplantsbelgium.be/files/... · 2013-02-13 · Nieuwe en interessante voederadventieven

SCHOLZ H. (1964) — Zur Graminecnflora Mitteleuropas II. Ber. Dtsch.Bot.Ges. 77: 145 - 160.SCHOLZ H. & SUKOPP H. (1960) — Zweites Verzeichnis von Neufunden höhercr Pflanzen aus der Mark

Brandenburg und angrenzenden Gebieten. Verh. Bot. Ver. Prov. Brandenburg 98 - 100: 23 - 49.SCHOLZ H. & SUKOPP H. (1965) — Drittes Verzeichnis von Neufunden höherer Pflanzen aus der Mark

Brandenburg und angrenzenden Gebieten. Verh. Bot. Ver. Prov. Brandenburg 102: 3 - 40.SCHOLZ H. & SUKLOPP H. (1967) — Viertes Verzeichnis von Nefunden höherer Pflanzen aus der Mark

Brandenburg und angrenzenden Gebieten. Verh. Bot. Ver. Prov. Brandenburg 104: 27 - 47.STEYERMARK J.A, (1963) — Flora of Missouri. 1728 p.STIEGLITZ W. (1981) — Die Adventivflora des Neusser Hafens in den Jahren 1979-1980. Gött. Flor.

Rundbr, 15 :45-53 .SUOMINEN J. (1979) — The grain immigrant flora of Finland. Acla Bot. Fennica 111: 1 - 108.SUOMINEN J. & UOTILA P, (1979) — Soijanrikkakasvien viljelija (Growing of weeds associated with soy-

beans imported from China and the USA). Luonnon Tutkija 83: 17.UOTILA P. & SUOMINEN J, (1976) — The Chenopodium species in Finland, their occurence and means of

immigrations. Ann. Bot. Fennica 13: 1 - 25.VAN OOSTSTROOM S.J. & MENNEMA J. ( 1973) — Nieuwe vondsten van zeldzame planten in Nederland,

hoofdzakelijk in 1972. Gorteria 6: 181 - 198.VAN OOSTSTROOM S.J., MENNEMA J. & ADEMA F. (1977) — Aanwinsten voor de Nederlandse flora,

hoofdzakelijk uit 1967 - 1974. Gorteria 8: 179 - 187.VAN OOSTSTROOM S.J. & REICHGELT Th.J. (1961) — Enige voor België nieuwe adventieven. Buil. Jard.

bot. Etat Brux. 31: 431 -441.VAN OOSTSTROOM S.J. & REICHGELT Th.J. (1965) — Aanwinsten voor de Nederlandse adventief-flora,

aflevering 8. Gorteria 2: 137 - 143.VAN OOSTSTROOM S.J. & REICHGELT Th. J. (1966) — Nieuwe vondsten van zeldzame planten in Neder-

land, hoofdzakelijk in 1965. Gorteria 3: 33 - 43.VAN ROMPAEY E. & DELVOSALLE L. (1979) — Atlas van de Belgische en Luxemburgse flora. Nationale

Plantentuin van België'. Meise.VERLOOVE F. (1992) — De adventiefflora van de Roeselaarse binnenhaven (West-Vlaanderen, België).

Dumortiera 51:22-29.VERLOOVE F, & VANDENBERGIIE C. (1993) — Nieuwe en interessante graanadvenlieven voor de Noord-

vlaamse en Noordfranse flora, hoofdzakelijk in 1992. Dumortiera 53-54: 35 - 57.VERLOOVE F. & VANDENBERGHE C. (1994) —Nieuwe en interessante graan- en veevoederadventieven

voor de Belgische en Noordfranse flora, hoofdzakelijk in 1993. Dumortiera 58-59: 44 - 59.VISE A. (1958) — Florale adventice de la vallée de la Vesdre. Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 90: 287 - 305.WEBB A. (1968) Malvaceae in TUTIN T.G. el al. Flora Europaea, Cambridge University Press, deel 2:248

-256.WURZELLB. (1994) — Pennies from Maldon, in: Aliens. B.S.B.l. News 66: 32-33 (+ tekening voorpagi-

na).ZIMMERMANN I-I.G. (1962) — Une nouvelle plante oléagineuse de printemps. Crambe abyssinica. Oléa-

gineux 17: 527 - 530.ZOIIARY M. (1966) — Flora Palaestina. Vol. 4. Jerusalem.

DUMORTIERA 61-62—1.10.1995 45