Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2010-2011
Eerste Examenperiode
“I-deals”: onderhandelen voor ideale werkcondities
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de
Psychologie, Optie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
door Sofie Dieleman en Jeffe Tanghe.
Promotor: Prof. dr. Rita Claes
Begeleider: Prof. dr. Rita Claes
“Ondergetekenden Sofie Dieleman en Jeffe Tanghe,
geven toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.”
Abstract
Idiosyncratische deals (i-deals) werden voor het eerst door Rousseau beschreven in
2001 als geïndividualiseerde, niet-standaard afspraken tussen werkgever en werknemer
die via onderhandeling tot stand komen en voordelen bieden voor beide partijen. Ze
onderscheidt twee soorten i-deals: flexibiliteit en ontwikkeling i-deals. De eerste soort
heeft betrekking op het personaliseren van de werkplanning, de tweede soort betreft
aangepaste kansen om individuele vaardigheden en competenties te ontwikkelen. De
huidige studie heeft een tweeledig opzet. Ten eerste onderzoekt Sofie Dieleman bij
vrouwelijke werknemers de relaties tussen flexibiliteit i-deals en persoonlijk initiatief,
affectieve organisatiebetrokkenheid en werk-familie conflict. Een tweede opzet van
Jeffe Tanghe is het onderzoeken bij oudere werknemers van de relaties tussen
ontwikkeling i-deals, persoonlijk initiatief, affectieve organisatie betrokkenheid en
pensioenintenties. Tot op heden zijn studies over dit onderwerp in Vlaanderen
onbestaand, deze masterproef vormt een eerste aanzet om data te verzamelen. Om deze
verbanden te toetsen, werden bij 121 vrouwelijke en 63 vijftigplus bedienden
vragenlijsten afgenomen. Op basis van de items die Hornung, Rousseau en Glaser
(2008) gebruikten, creëerden we een aangepaste vragenlijst om flexibiliteit en
ontwikkeling i-deals te meten. Uit hiërarchische regressie analyse bleek geen enkele van
de zes relaties significant te zijn. Wanneer echter gekeken wordt naar de verschillende
items van flexibiliteit en ontwikkeling i-deals, vinden we wel evidentie voor een positief
verband tussen het flexibiliteititem „het volledig zelf bepalen van de werkplanning‟ en
persoonlijk initiatief bij vrouwelijke werknemers en bij oudere werknemers het
ontwikkelingsitem „speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden‟ en
affectieve organisatiebetrokkenheid.
Voorwoord
In de eerste plaats zouden wij graag onze promotor en begeleider, Prof. Dr. Rita
Claes willen bedanken voor deze uitdaging. Door haar uitstekende raad en begeleiding
hebben wij deze Masterproef tot een mooi einde kunnen brengen.
Daarnaast willen wij onze dank betuigen aan de verschillende deelnemende
organisaties voor het mogelijk maken van dit onderzoek. Uiteraard verdienen ook alle
respondenten van het onderzoek een woord van dank voor hun medewerking.
Tot slot willen wij onze ouders bedanken voor hun blijvende steun.
Sofie Dieleman en Jeffe Tanghe,
Gent, mei 2011
Inhoudstafel
Inleiding ................................................................................................................................... 1
Flexibiliteit I-deals bij Vrouwelijke Werknemers ............................................................... 8
Ontwikkeling I-deals bij Oudere Werknemers .................................................................. 15
Methode ................................................................................................................................. 23
Steekproef .......................................................................................................................... 23
Opzet .................................................................................................................................. 24
Materiaal (zie bijlage 1) ..................................................................................................... 25
I-deals ............................................................................................................................ 25
Persoonlijk initiatief ...................................................................................................... 27
Affectieve organisatiebetrokkenheid ............................................................................. 27
Werk-familie conflict .................................................................................................... 27
Pensioenintenties. .......................................................................................................... 29
Controlevariabelen......................................................................................................... 29
Procedure ........................................................................................................................... 30
Resultaten Flexibiliteit I-deals bij Vrouwelijke Werknemers ............................................... 31
Resultaten Ontwikkeling I-deals bij Oudere Werknemers .................................................... 40
Discussie ................................................................................................................................ 48
Bespreking van de Resultaten voor Vrouwelijke Werknemers ......................................... 48
Bespreking van de Resultaten voor Oudere Werknemers ................................................. 52
Sterktes en Zwaktes van deze Studie en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek ........... 55
Praktische Implicaties ........................................................................................................ 57
Conclusie ........................................................................................................................... 57
Referenties ............................................................................................................................. 59
Bijlage 1 ................................................................................................................................. 66
1
Inleiding
Rousseau omschreef idiosyncratische deals (i-deals) voor het eerst in 2001 als
geïndividualiseerde, niet-standaard afspraken tussen werkgever en werknemer die via
onderhandeling tot stand komen en voordelen bieden voor beide partijen. Deze definitie
werd ook in later werk gehanteerd (Hornung, Rousseau, & Glaser, 2008; Hornung,
Rousseau, & Glaser, 2009; Hornung, Rousseau, Glaser, Angerer, & Weigl, 2010; Lai,
Rousseau, & Chang, 2009; Rousseau, 2005; Rousseau, Ho, & Greenberg, 2006;
Rousseau, Hornung, & Kim, 2009). In 2005 schreef Rousseau een basiswerk, het boek
“I-deals: Idiosyncratic deals employees bargain for themselves”. Aangezien dit een
uitgebreid overzicht van de theorie en het onderzoek rond i-deals vormt, baseren we ons
in de huidige studie op dit werk. I-deals kaderen binnen de bredere context van
idiosyncrasie op het werk. Deze idiosyncrasie wordt gecreëerd op twee manieren. Een
eerste manier is zonder actieve onderhandeling. De werkgever of werknemer initieert
een verandering in werkcondities zonder toestemming te vragen aan de andere partij en
deze aanvaardt de aanpassingen. Bijvoorbeeld bij job creep verwacht de werkgever dat
bepaalde taken, die voorheen geen deel uitmaakten van de job, vervuld worden. Zoals
wanneer een secretaresse haar baas als vanzelfsprekend moet vergezellen op een
zakenreis. De tweede manier is op basis van actieve onderhandeling. De initiator mist
autoriteit om de idiosyncrasie op te stellen, waardoor onderhandeling tussen de
betrokken partijen vereist is. Aangezien onderhandelen een noodzakelijke voorwaarde is
om over i-deals te spreken, vallen ze onder deze tweede manier van idiosyncrasie.
Echter, niet alle vormen met actieve onderhandeling zijn i-deals (zie verder p. 4).
Op basis van een integratie van het werk van Rousseau (2001, 2005) vinden we
volgende trends in de Verenigde Staten waaruit i-deals voortvloeien. Ten eerste is er
meer individualisering. Huidig divers aanbod van producten en diensten op de
consumentenmarkt speelt steeds meer in op individuele wensen en behoeften en leidt zo
tot hogere verwachtingen voor individualisering. Deze mentaliteit wordt overgenomen
door werknemers in de werkomgeving. Tegelijkertijd beschikken werknemers als
gevolg van de vraag naar competente mensen in een hypercompetitieve arbeidsmarkt
over meer macht om te onderhandelen over werkcondities die het best aansluiten bij hun
wensen en behoeften. De tweede trend betreft de minder gestandardiseerde
werkcondities. Door een afzwakking van levenslange jobzekerheid en gebondenheid
2
aan één werkgever ontstaat een complexere dynamica tussen werknemers en werkgever.
Zo kunnen bij aanwerving niet alle toekomstige condities van een job worden
vastgelegd in het arbeidscontract. Dit zorgt voor een onvolledigheid in de a priori
vastgelegde werkcondities.
Expliciet onderzoek naar i-deals staat nog in de kinderschoenen en focust vooral
op de Verenigde Staten. Rousseau (2005) beschrijft wel onderzoek die impliciet i-deals
omvat (bv. omtrent werk-familie balans, role theory, leader-member exchange,
boundaryless careers en psychologische contracten). Hieruit blijkt dat i-deals al enige
tijd aanwezig zijn in het organisatieleven en in onderzoek, maar dit eerder ongemerkt. I-
deals vormen een uitdaging voor het HR beleid waarbij een evenwicht tussen
flexibiliteit en eerlijkheid dient gevonden te worden. We vinden aanwijzingen, zoals een
stijgende diversiteit in België (FOD Economie, 2009) en een studie van de Leede,
Looise en van Riemsdijk (2004) over de individualisering in Westerse landen, dat de
bovenstaande trends ook in België van toepassing zijn. Nochtans zijn er geen gegevens
voor België omtrent i-deals. Daarom willen we in de huidige studie een eerste aanzet
geven tot het verzamelen van gegevens in Vlaanderen en zo een wetenschappelijke
bijdrage leveren aan dit onderwerp. De praktische relevantie van de studie resulteert uit
initiatieven zoals Flanders Synergy (2010). Deze tonen aan dat er een groeiende
behoefte bestaat naar meer kennis omtrent i-deals en wat ze kunnen betekenen voor
onze bedrijfswereld. Flanders Synergy promoot, bevordert en initieert innovaties op
vlak van arbeidsorganisatie in Vlaanderen met het oog op meer slagvaardige
organisaties (in termen van efficiëntie, flexibiliteit, kwaliteitsvolle werking, innovatief
en duurzaam karakter) en een betere kwaliteit van de arbeid. In het kader van deze
studie lijkt het ons tevens relevant om bepaalde doelgroepen te specificeren die een
interessante link kunnen vormen met i-deals. Het tewerkstellen van vrouwen en oudere
werknemers is al enige tijd een belangrijk onderwerp van discussie. Als gevolg van de
verouderende werkpopulatie en een stijgende participatie van vrouwen op de werkvloer
zijn er praktische implicaties zoals pensioenregeling en discriminatie op het werk. Door
gegevens te verzamelen omtrent i-deals en specifiek een onderverdeling te maken naar
deze doelgroepen, trachten we een toegevoegde waarde te leveren omtrent dit topic. De
huidige studie zal uniek zijn als eerste aanzet om data te verzamelen in Vlaanderen en
3
tevens als eerste te focussen op de relatie tussen i-deals, vrouwelijke en oudere
werknemers.
In wat volgt gaan we dieper in op de definitie, de soorten, het proces, de
antecedenten en de gevolgen van i-deals. We vertrekken hierbij terug van Rousseau
(2005) en latere updates van dit werk. Daarna splitsen we op naar inhoud en zoomen
apart in op flexibiliteit en ontwikkeling i-deals. Hierbij verdiept Sofie Dieleman zich in
flexibiliteit i-deals bij vrouwelijke werknemers, dit in de literatuurstudie, de resultaten
en hun bespreking. Jeffe Tanghe bespreekt ontwikkeling i-deals bij oudere werknemers
in de literatuurstudie, de resultaten en hun bespreking. De overige delen (methode,
beperkingen van deze studie en suggesties voor toekomstig onderzoek, praktische
implicaties en conclusie) stellen we samen op.
Idiosyncratische deals zijn vrijwillige, individuele overeenkomsten van een
niet-gestandaardiseerde aard, onderhandeld tussen werknemers en werkgevers, waar
beide partijen voordeel uit halen (Rousseau, 2001, 2005). I-deals kunnen variëren in
omvang van één enkel kenmerk tot de gehele werkrelatie.
Idiosyncratische deals mogen niet verward worden met shady deals (Rousseau,
2005; Rousseau et al., 2006) (Tabel 1). Deze kunnen het vertrouwen in het bedrijf, de
legitimiteit van bedrijfspraktijken en de onderlinge samenwerking sterk aantasten. In de
ogen van collega‟s kunnen i-deals als shady deals aanzien worden omdat zij vaak niet
over alle informatie beschikken. Een voorbeeld hiervan is een verontwaardigde leraar
die een verminderde werklast eist nadat een collega dit had onderhandeld, maar niet op
de hoogte is van de inlevering van loon die hiertegenover stond. De grenzen tussen i-
deals en shady deals zijn soms onduidelijk. Zowel voorkeursbehandelingen als i-deals
kunnen plaatsvinden tussen een werknemer en directe manager met een speciale relatie,
waardoor i-deals flirten met de dark side van geïndividualiseerde overeenkomsten. Bij
het oordeel over de aanvaardbaarheid van een i-deal zijn werkgevers, werknemers en
collega‟s betrokken (Lai, Rousseau, & Chang, 2009).
I-deals mogen ook niet verward worden met het psychologisch contract dat
refereert naar de individuele percepties omtrent de uitwisselingsrelatie tussen de
werknemer en de werkgever. Een i-deal verwijst daarentegen naar de effectieve
verschillen in onderhandelde niet-gestandaardiseerde werkcondities (Rousseau, 2001).
4
Tabel 1
Voorbeelden van shady deals versus i-deals (vertaald uit Rousseau, 2005 p.45)
Rousseau (2005) onderscheidt verschillende soorten i-deals op basis van het
tijdstip waarop de i-deal wordt gemaakt, de initiator en de inhoud. De eerste
onderverdeling op basis van het tijdstip, onderscheidt ex ante en ex post i-deals.
Onderhandeling over i-deals tijdens het aanwervingsproces worden aangeduid als ex
ante i-deals. Ex post i-deals vinden plaats tijdens de tewerkstelling op basis van voorbije
of toekomstige prestaties en bij dreiging om de organisatie te verlaten. Onderzoek wijst
uit dat ex post i-deals meer voorkomen dan ex ante i-deals. Door het bevestigen en het
veranderen van de relatie kan, mag en durft men meer vragen (Rousseau et al., 2009).
Een tweede onderscheid betreft wie de i-deal initieert: de werknemer zal proactief de
onderhandelingen opstarten of zal eerder reactief voordeel halen uit een situatie die door
de werkgever gecreëerd werd. Een derde onderscheid betreft de inhoud of de middelen
die betrokken zijn bij de i-deal: concreet (bijvoorbeeld beloning, materiële goederen,
SHADY DEALS I-DEALS
Voorkeursbehandeling Niet- legitieme
handelingen
Voorbeeld Er niet op spreken als
familielid (neef) te laat
terug is van de lunch en de
andere werknemers wel
een uitbrander geven als
het gebeurt.
Verkoper/verkoopster
die duur kledingstuk aan
de kant legt en wacht tot
de prijs zakt om het zelf
te kopen.
Accountant die als doel
in zijn carrière heeft
om belasting
accountant te worden,
onderhandelt met zijn
baas om samen te
werken met de klanten
van de belasting
partners om de
business te leren.
Proces Favoritisme, politiek Onbevoegd iets doen Onderhandeling
Basis Specifieke relatie Regels breken Waarde voor
organisatie
Begunstigde Werknemer en baas Werknemer Werknemer en
werkgever
5
werktijd) of vaag (bijvoorbeeld support, uitdagingen). Tijdstip en inhoud van de i-deal
zijn onderling afhankelijk. Ex ante deals zijn eerder concreet, ex post deals eerder vaag
(Rousseau et al., 2009). Qua inhoud bevestigt recent onderzoek voornamelijk het
bestaan van flexibiliteit i-deals (zoals flexibele werkuren) en ontwikkeling i-deals (zoals
bijkomende training) (Hornung et al., 2008; Rousseau et al., 2009). Daarenboven
vermelden Hornung, Rousseau, Glaser, Angerer en Weigl (2010) taakgerelateerde i-
deals gericht op vermindering van de werklast.
In de huidige studie focussen we op flexibilteit en ontwikkelings i-deals
vanwege onderzoek in de Verenigde Staten en omdat deze de meest voorkomende
vormen zijn (Hornung et al., 2008).
Het proces voor het verkrijgen en behouden van i-deals verloopt volgens drie
fasen (Rousseau, 2005). Tijdens de eerste fase, “prework” wordt informatie verzameld
en worden relaties opgebouwd. Bij het creëren van de i-deal in de tweede fase is vooral
de communicatie en het vertrouwen tussen werknemer en werkgever van belang en
wordt er gefocust op verzoektactieken, onderhandelingsstrategieën en het creatief
oplossen van problemen. De derde fase, de follow-up refereert naar hoe werknemers en
managers zich gedragen ten opzichte van collega‟s, superieuren, klanten en andere
betrokken partijen om de i-deal in stand te houden en om eventuele gevolgen te
managen.
Antecedenten van i-deals vinden we in de bredere maatschappelijke context, bij
de werkgever en bij de werknemer.
Rousseau (2005) beschrijft twee maatschappelijke antecedenten voor i-deals:
landen verschillen naar de mogelijkheid tot onderhandelingen en de tolerantie voor
ongelijkheid. In de Verenigde Staten worden relatief weinig voorwaarden formeel
vastgelegd en kunnen werknemer en werkgever in grote mate de werkcondities bepalen.
Dit is in sterk contrast met België waar de werkcondities vooraf formeel gespecificeerd
worden en er weinig flexibiliteit is om individueel te onderhandelen. De collectieve
arbeidsovereenkomsten (CAO) coverage is 15% in de VS t.o.v. 90% in België (Carley,
2003). De Leede et al. (2004) tonen echter aan dat de Westerse landen transformeren
naar een meer geïndividualiseerde benadering van werkrelaties. Nationale cultuur
6
bepaalt of er al dan niet verschillen tussen mensen worden getolereerd. Hoe meer
collectivistisch een cultuur, hoe minder ongelijkheid aanvaard wordt. Volgens Hofstede
(2010) heeft Vlaanderen een score van 78 op individualisme en de VS een score van 91.
Deze scores zijn beide relatief hoog.
Volgens Rousseau (2005) zijn er bij de werkgever drie factoren die i-deals
beïnvloeden: de human resources (HR) praktijken, de acties van individuele managers
en de organisatiecultuur. Hornung et al. (2008) vermelden nog een vierde factor, de
organisatiestructuur. Human resources management (HRM) geeft aan of i-deals als
vervanging of aanvulling van gestandaardiseerde afspraken gezien worden. Hoe sterker
de gestandaardiseerde en op positie gebaseerde overeenkomsten tegemoet komen aan de
gewenste werkcondities van een bepaalde werknemer, hoe minder i-deals er
onderhandeld worden. Organisaties die vooral werken via idiosyncratische afspraken
situeren zich vaak binnen de entertainment sector waar talenten belangrijk zijn en
concurrentie op de markt hoog is. Individuele managers nemen vaak de beslissing bij
het al dan niet toekennen van i-deals. Hornung et al. (2009) tonen een aantal aspecten
aan die hierbij een rol kunnen spelen: het aantal beperkingen tot individualisering eigen
aan de job (bv werken met stationaire technologie of sterk klantencontact), het aantal
ondergeschikten, de managers‟ perceptie op persoonlijk initiatief van de werknemer, de
managers‟ perceptie of dat een werknemer al dan niet hoog presteert en zich sterk inzet
voor het bedrijf en de managers‟ perceptie op onvervulde verplichtingen ten opzichte
van de werknemer. Uit het onderzoek bleek verder dat geslacht, leeftijd en anciënniteit
van de managers geen verband hadden met het toestaan van i-deals. De
organisatiecultuur bevat gedeelde overtuigingen, waarden en gedrag die een organisatie
kenmerken. Deze cultuur vormt hoe i-deals geïnterpreteerd moeten worden. In sommige
settings kunnen bijvoorbeeld alleen werknemers met een hoge status i-deals
onderhandelen. Wanneer een i-deal door zowel managers als werknemers moeiteloos
openbaar gemaakt wordt, zal de i-deal waarschijnlijk in de lijn van de organisatiecultuur
liggen. De manier waarop werk gestructureerd wordt binnen de organisatie kan ook
gerelateerd zijn aan het al dan niet succesvol onderhandelen van i-deals. Diversiteit in
werkstructuur drukt immers een normatieve boodschap uit naar zowel werknemers als
leidinggevende dat idiosyncrasie toegestaan is (Hornung et al., 2008). Er worden
minder vergelijkingen gemaakt tussen collega‟s en de negatieve reacties ten opzichte
7
van i-deals worden gereduceerd. Onderzoek toont echter aan dat i-deals ook voorkomen
in gestandaardiseerde settings en suggereert dat structuur van het werk i-deals zowel
kan bevorderen als belemmeren (Hornung et al., 2008). De onderlinge afhankelijkheid
tussen werknemers speelt mee in de beslissing om gebruik te maken van i-deals.
Verwacht wordt dat bij sterke afhankelijkheid het gebruik van i-deals meer selectief
gebeurt (Rousseau, 2005).
De belangrijkste antecedenten aan werknemerszijde zijn concurrentiekracht en
proactief gedrag. Concurrentiekracht geeft individuen macht om i-deals succesvol te
onderhandelen (Rousseau, 2005). Proactiviteit bevordert zelf geïnitieerde, innovatieve
manieren om problemen op te lossen en vormt een potentiële voorloper van i-deal
onderhandelingen. Vooral de dimensie persoonlijk initiatief (PI), een gedragspatroon
gekarakteriseerd door het zelfstartend, persistent nastreven van persoonlijke en
organisatorische doelen is positief gerelateerd aan het bedenken, vragen en
onderhandelen van i-deals (Hornung et al., 2008).
Uit de definitie kunnen we afleiden dat i-deals zowel gevolgen hebben voor de
werkgevers als voor de werknemers.
Rousseau (2005) vermeldt voor de werkgevers een stijgende heterogeniteit in
werkcondities tussen de werknemers. Dit kan leiden tot ongelijkheid en het percipiëren
van onrechtvaardigheid. Daarom is het belangrijk om de derde fase van het proces, de
follow-up goed te managen. I-deals kunnen ook leiden tot een hogere performantie en
een grotere totale effectiviteit van het bedrijf. I-deals vormen een basis voor
wederkerigheid tussen de verschillende actoren in een organisatie en creëren
mogelijkheden voor de werknemers. Hierdoor wordt de tewerkstellingsrelatie versterkt.
Ex post i-deals hebben in vergelijking met ex ante i-deals een groter effect op de
tewerkstellingsrelatie via wederkerigheid aangezien zij positiever gerelateerd zijn aan
overtuigingen van de werkrelatie als een sociale uitwisseling (Rousseau et al., 2009).
Wanneer men de tewerkstellingsrelatie ziet als een sociale uitwisseling dan ziet men
deze als een ondersteunende relatie gebaseerd op brede wederzijdse bijdragen,
vertrouwen en vrijwillige wederkerigheid. Ex ante i-deals daarentegen zijn sterker
gerelateerd aan werkrelaties als onpersoonlijke markgebaseerde transacties, beperkt in
tijd en scope tot een gespecificeerde uitwisseling van materiële resources in ruil voor
8
jobuitoefening (=economische uitwisseling). Tewerkstellingsrelaties van hoge kwaliteit
worden gekenmerkt door hoge graden van sociale uitwisseling en lagere graden van
economische uitwisseling, resulterend in verhoogde affectieve organisatiebetrokkenheid
(Hornung et al., 2008).
Aan de kant van de werknemers is er via een betere werk-familie balans en een
hogere controle over eigen werk, een positief effect van i-deals op het algemeen welzijn
van de werknemer. De relatie van i-deals met overwerk en prestatieverwachtingen is
afhankelijk van de aard en de betekenis van de i-deal (Hornung et al., 2008). In de delen
over flexibiliteit en ontwikkeling i-deals gaan we dieper in op de differentiële effecten
van deze i-deals.
In wat volgt splitsen we zoals eerder aangekondigd op naar inhoud en zoomen
we apart in op flexibiliteit en ontwikkeling i-deals, respectievelijk bij vrouwelijke en
oudere werknemers.
Flexibiliteit I-deals bij Vrouwelijke Werknemers
Het aantal werkende vrouwen is de voorbije jaren sterk gestegen. Binnen België
bedroeg het aandeel vrouwen (15 tot 64 jaar) in de tewerkstelling slechts 36.4% in 1983
terwijl het in 2007 gestegen was tot 54.9% (Organisation for Economic Co-operation
and Development (OECD), 2009). De stereotiepe verhouding tussen de geslachten in
het huishouden geldt echter nog steeds. Glorieux en van Tienoven (2009) vonden op
basis van cijfers van 2005 dat huishoudelijk werk, kinderzorg en opvoeding nog altijd
voor het overgrote deel tot het takenpakket van de vrouw behoren (zie tabel 2). Zelfs in
tweeverdienergezinnen geldt dit patroon. Bij deze koppels besteden vrouwen wekelijks
bijna 23u aan huishoudelijk werk en 4u aan kinderzorg, mannen slechts 13.5u aan
huishoudelijk werk en 1.5u aan kinderzorg (Glorieux & van Tienoven, 2009). Om
tegemoet te komen aan de verantwoordelijkheden op het werk en op het thuisfront, is er
heel wat organisatie en planning vereist. Vooral als het op werktijd aankomt, stijgt de
vraag naar flexibiliteit. Aangezien steeds meer vrouwen uit werken gaan en vrouwen
nog steeds het grootste deel van het huishouden voor zich nemen, kan er verwacht
worden dat zij een grotere vragende partij vormen dan mannen als het op flexibele
werkregelingen aankomt. Vrouwen rapporteren ook meer stress, vertonen een hoger
niveau stress hormonen en ervaren meer werk-familie conflict dan mannen met dezelfde
9
werkuren (Grönlund, 2007). In 2008 werkte 40.8% van alle vrouwen (15-64 jaar)
deeltijds, ten opzichte van slechts 7.5% bij de mannen (Steunpunt Werk en Sociale
Economie (WSE), 2009). Dit wijst erop dat vrouwen meer dan mannen op zoek zijn
naar een goede balans tussen hun professionele carrière en hun gezinsleven. Vrouwen
hebben er dus alle baat bij om controle te hebben over hun werkuren. Dit is vooral
belangrijk wanneer hun job hoge eisen stelt (Grönlund, 2007). Bijgevolg ligt de focus in
deze studie bij flexibiliteit i-deals bij vrouwelijke werknemers.
Tabel 2
Huishoudelijk werk, kinderzorg en opvoeding naar geslacht voor vrouwen en mannen in
de Belgische bevolking vanaf 19 jaar (Glorieux & van Tienoven, 2009)
Duur per respondent (hh:mm)
Vrouwen (n=2934)
Mannen (n=2766)
Vrouwen doen meer
Mannen doen meer
Maaltijdbereiding 14:00 10:44 3:16* Afwassen 2:22 1:14 1:08* Schoonmaken 3:03 0:59 2:04* Wassen & strijken 3:07 0:16 2:51* Klussen (excl. tuinieren) 2:04 4:44 2:40*
Tuinieren 0:48 1:57 1:09*
Boodschappen 0:44 0:31 0:13* Administratie 0:38 0:40 geen verschil Kinderzorg 1:31 0:26 1:05* Opvoeding 0:46 0:27 0:19* * p ≤ .05.
Flexibiliteit betreft het aanpassen van werktijden aan de eisen van de werkgever
en/of werknemer. Bedrijfsgerichte flexibiliteit beantwoordt aan de behoeften van de
werkgever en bevat onder meer ploegenarbeid, nachtwerk, overwerken en weekend
werk (Costa, et al., 2004). Er is geen sprake van vrijwillige en individuele
onderhandelingen en dus valt dit buiten de huidige studie. Individueel gerichte
flexibiliteit komt tegemoet aan de veranderde behoeften van werknemers in de
verschillende fasen van het leven. Individuele flexibiliteit verschaft meer autonomie
betreffende start en stoptijden, pauzes, vrije dagen, vakanties, loopbaanonderbreking en
deeltijds werk (Costa, et al., 2004). Een mogelijkheid om overeenkomsten omtrent
flexibiliteit tussen werknemer en werkgever te sluiten, is via i-deals. Onderzoek naar
flexibiliteit i-deals binnen België is onbestaand. Deze studie beoogt dus een eerste
10
aanzet om data te verzamelen in Vlaanderen betreffende de relatie tussen i-deals en
vrouwelijke werknemers. In wat volgt wordt eerst dieper ingegaan op de definitie, de
soorten, het proces, de antecedenten en de gevolgen van flexibiliteit i-deals. Ten slotte
worden de onderzoekshypothesen geformuleerd.
Flexibiliteit i-deals personaliseren de werkplanning en staan aanpassingen van
de werkuren (aantal en spreiding) toe om beter aan te sluiten op de individuele
behoeften en voorkeuren, dit in het wederzijds belang van de werkgever en de
werknemer (Hornung et al., 2009). Flexibiliteit i-deals die alleen de belangen van de
werkgever dienen, zijn hier niet van toepassing. Bijvoorbeeld een werknemer die één
dag in de week vrij is maar tegen zijn wil op zaterdag moet werken om de delicate
zaken op te lossen. Ook flexibiliteit i-deals die alleen de persoonlijke ontwikkeling van
de werknemer stimuleren zonder een bijdrage te leveren aan de organisatie vallen buiten
deze definitie. Bijvoorbeeld een werknemer die loopbaanonderbreking neemt om een
eigen zaak op te starten.
Flexibiliteit i-deals zijn eerder concreet van inhoud en correleren op basis van
tijdstip dus vooral met ex ante i-deals (Rousseau et al., 2009). Wie meestal flexibiliteit
i-deals initieert is niet duidelijk. Vanwege de druk die vrouwen ervaren op hun werk-
familie balans, kunnen we ons afvragen of vooral vrouwelijke werknemers het initiatief
zullen nemen tot i-deals. Echter, jobadvertenties verwijzen vaak naar de mogelijkheid
tot flexibele werkuren of ruimte voor flexibiliteit: het topic leeft dus ook onder de
werkgevers. Gegevens over de concrete invulling van flexibiliteit i-deals zijn er niet.
Binnen deze studie worden zes vormen van flexibele werkuren gedefinieerd: volledig
zelf invullen van de werkplanning, begin en einde van de werkdag per individu
afspreken, werktijden beheren met de mogelijkheid om vrijaf te nemen (dagen en/of
uren), glijtijden en flexibele overeenkomsten met vast begin en einde (zie tabel 3).
Wanneer deze overeenkomsten afwijken van de standaard werkcondities en de uitkomst
vormen van individuele onderhandelingen tussen werknemer en werkgever waar beide
voordeel uit halen, is er sprake van een flexibiliteit i-deal. Eurostat (zie tabel 3) toont
aan dat de meest voorkomende vorm van flexibele werkuren in België in 2004 deze met
een vast begin en einde is.
11
Tabel 3
Flexibele werkuren: soorten, definities en percentage werknemers (15-64jaar) in België
in 2004 (Eurostat, 2009a)
Het proces voor het verkrijgen en behouden van flexibiliteit i-deals verloopt
volgens dezelfde drie fasen die we eerder reeds besproken (Rousseau, 2005).
Onderzoek naar antecedenten van flexibiliteit i-deals bij vrouwelijke
werknemers is onbestaand, daarom wordt gebaseerd op algemene antecedenten van
flexibiliteit in de bredere maatschappelijke context, bij de werkgever en bij de
werknemer.
Nationale gendergelijkheid, de mate waarin nationale culturen de ontwikkeling
en prestaties van vrouwen ondersteunen en het belang erkennen van het opnemen van
vrouwen in alle aspecten van het leven, houdt indirect verband met flexibele
werkregelingen door middel van werk-familie cultuur (Lyness & Kropf, 2005). België
had in 2007 een waarde van .948 op de gender-related development index (GDI) en
staat in de lijst van 155 bestudeerde landen op de 11e plaats (United Nations
Development Programme (UNDP), 2009). De gendergelijkheid in levensverwachting,
onderwijs en levensstandaard ligt dus hoog. Schaarste van personeel op de arbeidsmarkt
zorgt ervoor dat bedrijven meer rekening zullen houden met de werk-familie balans als
een extra wapen in de strijd om waardevolle werknemers aan te trekken (Poelmans,
Chinchilla, & Cardona, 2003). Flexibiliteit i-deals zullen dan makkelijker tot stand
komen. In de VS bleek bovendien dat de toegang tot glijtijden kleiner was in de
Flexibele werkuren
Bepaalt volledig eigen werkplanning 3.8% Begin en einde van de werkdag varieert per individu = begin/einde variëren dagelijks of wekelijks en liggen vast in afspraken
6.8%
Werktijden beheren met de mogelijkheid om vrij te nemen (dagen en/of uren) = gepresteerde uren (begin/einde werkdag niet vast) afwegen t.o.v. aantal uren die wekelijks of maandelijks gepresteerd moeten worden, extra gepresteerde uren in vrije uren en/of dagen kunnen opnemen
3.8%
Werktijden beheren met de mogelijkheid om alleen uren vrij te nemen 3.9% Glijtijden = aanwezigheid verplicht tussen bepaalde tijdstippen (meestal 9u-12u/14u-16u) en tijdens glijtijden zelf begin/einde van de werkdag kunnen invullen, in balans met contractueel bepaalde arbeidstijd
7.7%
Flexibele overeenkomsten met vast begin en einde van de werkdag = regulier (niet noodzakelijk constant) lange termijn patroon van vaste dagelijkse werktijden, aantal Werkuren worden tijdelijk in huidige fase van carrière gepast
68.3%
Andere 5.8%
12
publieke sector en groter in de dienstensector (Golden, 2001). Ook in België komen
flexibele werkregelingen vooral voor in de dienstensector en niet in de publieke sector
(Van Gyes, 2009). In België wordt de arbeidstijd vastgelegd in de arbeidswet en door
collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO). De arbeidsduur mag 8 uur per dag en 38 uur
per week niet overschrijden. Maar evenzeer op vlak van wetgeving treedt er een
flexibiliseringstendens op die de werkgever meer autonomie verschaft bij het vaststellen
van de arbeidstijd en de arbeidstijdregelingen (Janvier, Rauws, & Van Regenmortel,
2009). De arbeidstijdenwet van 17 maart 1987 en NAR-cao nr. 42 (betreffende de
invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen) bieden namelijk de
mogelijkheid om door onderhandelende akkoorden af te wijken van een aantal
wettelijke regels.
Een werk-familie cultuur binnen de organisatie houdt positief verband met de
flexibele werkregelingen. De werkgever geeft zo een signaal dat er ruimte is om werk
en thuis in balans te brengen. In organisaties waar vrouwen zijn opgenomen in senior
management functies, zullen waarden en praktijken beter afgestemd zijn op de
behoeften van vrouwen om verantwoordelijkheden thuis en op het werk in balans te
brengen (sterke werk-familie cultuur) en dus meer mogelijkheden tot flexibele
werkregelingen bieden. Dit verband werd inderdaad gevonden bij Europese managers
(Lyness & Kropf, 2005).
Onderzoek in de VS (Golden, 2001) vond dat de waarschijnlijkheid dat een
werknemer beschikt over glijtijden, kleiner is bij vrouwen, niet-blanken en lager
geschoolden en groter is bij mannen, blanken, hoog opgeleiden, oudere werknemers,
werknemers met hoge anciënniteit, getrouwden, deeltijds werk en wanneer 50u/week of
meer gewerkt wordt. Feit dat mannen meer in aanmerking komen heeft grotendeels te
maken met de beroepen die ze uitvoeren: managers, zelfstandigen, technici en verkopers
genieten van meer flexibiliteit. Onderzoek van Hornung, Rousseau en Glaser (2008)
bevestigde een correlatie tussen flexibiliteit i-deals en leeftijd. Lambert, Marler en
Gueutal (2008) vonden dat duur van de tewerkstelling een significante predictor is van
flexibele werkregelingen, werknemers die langer tewerkgesteld waren bij de organisatie
maakten meer gebruik van flexibele werkregelingen dan diegene die minder lang
tewerkgesteld waren bij de organisatie. Verder bleek uit de review van Eby, Casper,
Lockwood, Bordeaux, en Brinley (2005) dat flexibiliteit in werktijden positiever
13
onthaald wordt bij vrouwen met thuiswonende kinderen dan vrouwen zonder
thuiswonende kinderen. Expliciet onderzoek naar flexibiliteit i-deals is beperkt tot het
verband met persoonlijk initiatief (PI). Het bedenken, vragen en onderhandelen van
flexibiliteit i-deals is positief gerelateerd met PI (Hornung et al., 2008).
Onderzoek naar gevolgen van flexibiliteit i-deals bij vrouwelijke werknemers is
onbestaand, daarom wordt gebaseerd op algemene gevolgen van flexibiliteit in de
bredere maatschappelijke context, bij de werkgever en bij de werknemer.
Op maatschappelijk vlak kunnen gezinsvriendelijke inspanningen van de
overheid, zoals het stimuleren van flexibiliteit, een invloed hebben op het aantal
kinderen per vrouw (Poelmans et al., 2003). Als er meer ruimte is om een gezin te
starten en te onderhouden in combinatie met een carrière, zullen vrouwen
logischerwijze meer kinderen ter wereld brengen. België spendeerde in 2005 ruim 3%
van zijn bruto binnenlands product aan gezinsbijslagen in contanten, diensten en fiscale
maatregelen (OECD, 2008). Dit is boven het gemiddelde 2.3% van de OESO-26. Dit
weerspiegelde zich in 2005 ook in een hoog vruchtbaarheidscijfer (1.76) t.o.v. de EU-27
(1.51) (Eurostat, 2010).
Werkgevers zien werknemers die genieten van een flexibele werkovereenkomst
in vergelijking met diegene die dat niet doen, als minder wenselijk voor een volgend
engagement en een bevordering tot partner. Werknemers met flexibele
werkovereenkomsten worden ook als minder gehecht aan het bedrijf en carrière
beschouwd (Almer, Cohen, & Single, 2004). De interesse van hedendaagse werkgevers
in de werk-familie balans, en bijgevolg in flexibiliteit i-deals is wel hoog aangezien zij
op deze manier bekwame werknemers kunnen aantrekken en behouden (Hornung et al.,
2009). Op een competitieve arbeidsmarkt kunnen werk-familie voordelen immers
bijdragen tot de aantrekkelijkheid van de organisatie. Het optimaliseren van de werk-
familie balans door flexibiliteit creëert ook optimale omstandigheden om duurzame
prestaties te verrichten wat de werkgever alleen maar ten goede komt (Hornung et al.,
2009). Glijtijden bijvoorbeeld worden geassocieerd met verminderd ziekteverzuim
(Poelmans et al., 2003).
Aan de kant van de werknemers speelt flexibiliteit een belangrijk factor bij de
invloed op job tevredenheid, gezondheid, welzijn en het vermogen om dezelfde job uit
14
te voeren op de leeftijd van 60 jaar (Costa, Sartori, & Akerstedt, 2006). De review van
Albertsen, Rafnsdóttir, Grimsmo, Tómasson en Kauppinen (2008) toont aan dat bij 13
van de 17 studies controle van de werknemer over zijn werkuren geassocieerd is met
een betere werk-familie balans. Onderzoek van Russell, O‟Connell en McGinnity
(2009) bij de Ierse populatie bevestigt dat glijtijden werkdruk en werk-familie conflict
reduceren. Expliciet onderzoek naar flexibiliteit i-deals vindt evenzeer dit negatief
verband met werk-familie conflict (Hornung et al., 2008) Uit dit onderzoek bleek verder
dat flexibiliteit i-deals negatief gerelateerd zijn aan gepresteerde overuren en werd de
verwachte negatieve relatie met betere prestatieverwachtingen niet bevestigd.
Op basis van voorgaand onderzoek trachten we in dit onderzoek een aantal
bevindingen te repliceren in Vlaanderen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat in
vergelijking met de VS het maatschappelijk klimaat binnen België minder gunstig is
voor i-deals. De evolutie van Westerse landen naar meer geïndividualiseerde
werkrelaties (de Leede et al, 2004) zet ons echter toch aan om i-deals binnen
Vlaanderen te onderzoeken en bijgevolg op basis van bovenstaand literatuuronderzoek
volgende hypothesen op te stellen. Ten eerste wordt een positief verband verwacht
tussen persoonlijk initiatief (PI) en het succesvol onderhandelen van een flexibiliteit i-
deal.
Hypothese 1: persoonlijk initiatief (PI) is positief gerelateerd aan het hebben
van een flexibiliteit i-deal bij vrouwelijke werknemers.
Uit de literatuur bleek dat werknemers met flexibele werkovereenkomsten door hun
werkgevers als minder gehecht aan het bedrijf en carrière beschouwd worden. Door hun
concrete inhoud en de link met ex ante i-deals, worden flexibiliteit i-deals ook in
verband gebracht met de werkrelatie als een economische uitwisseling. Dit zou tot
gevolg hebben dat de emotionele binding met de organisatie zwakker wordt. Om deze
veronderstelling na te gaan, wordt volgende hypothese voorop gesteld.
Hypothese 2: het hebben van een flexibiliteit i-deal bij vrouwelijke werknemers
is negatief gerelateerd aan affectieve organisatiebetrokkenheid.
Het belang van een goede balans tussen werk en familie voor vrouwelijke werknemers
werd in de literatuurstudie duidelijk aangetoond. Er kan dan ook verwacht worden dat
flexibiliteit i-deals het werk-familie conflict zullen reduceren.
15
Hypothese 3: het hebben van een flexibiliteit i-deal bij vrouwelijke werknemers
is negatief gerelateerd aan werk-familie conflict.
Op basis van de literatuurstudie kan er afgeleid worden dat leeftijd, sector, burgerlijke
staat, opleidingsniveau, inwonende kinderen en duur van de huidige tewerkstelling
bovenstaande relaties kunnen beïnvloeden of verstoren. Bij het toetsen van deze
hypothesen zal bijgevolg voor deze variabelen gecontroleerd worden.
Ontwikkeling I-deals bij Oudere Werknemers
De bevolkingsveroudering zet het sociale zekerheidsstelsel onder druk en zal in
de toekomst arbeidstekorten creëren. België probeert hierop te anticiperen met
initiatieven zoals het Zilverfonds, opgericht in 2001 als financiële reserve om tegemoet
te komen aan de stijging van het aantal gepensioneerden. Zo wordt de uitbetaling van de
toekomstige pensioenen verzekerd zonder dat de inhoudingen moeten worden verhoogd.
Dit initiatief op zich is echter niet voldoende en een langere tewerkstellingsduur blijkt
essentieel (Zilverfonds, 2009). Een langere tewerkstellingsduur kan bereikt worden door
te focussen op zowel retentie, als op hogere participatiegraden van oudere werknemers
op de arbeidsmarkt. In geïndustrialiseerde landen staat de retentie van oudere
werknemers hoog op de overheidsagenda (Claes & Van de Ven, 2008). Tegelijkertijd
wordt ook de ontwikkeling van werknemers steeds belangrijker voor de effectiviteit en
performantie van een organisatie. Het effectief begrijpen en managen van leren en
ontwikkelen bij oudere werknemers dringt zich op (Maurer, Barbeite, Weiss, &
Lippstreu, 2008). In verband met de positie en participatie van ouderen op de
arbeidsmarkt formuleerde Europa in 2001 tijdens de top van Stockholm de doelstelling
om tegen 2010 een gemiddelde participatiegraad voor de bevolkingsgroep van 55–65
jaar van 50% te bereiken (EUROPA, n.d.). In 2001 was in België slechts 25.1% actief
op de arbeidsmarkt, in 2008 is dit aandeel gestegen tot 34.5%. Maar daarbij hebben we
nog steeds een grote achterstand ten opzichte van de EU-27 met 45.4% actieve
bevolking in de leeftijdsgroep van 55–64 jaar (zie tabel 4) (Eurostat, 2009b).
16
Tabel 4
Employment rate of older workers (Eurostat, 2009b)
Country Date 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
European
Union (27
countries)
36.2 36.2 36.5 36.9 37.7 38.5 40.0 40.7 42.3 43.5 44.6 45.6
Belgium 22.1 22.9 24.6 26.3 25.1 26.6 28.1 30.0 31.8 32.0 34.4 34.5
Onderzoek bevestigt dat vooral het blijvend ontwikkelen van oudere
werknemers en niet het geven van meer flexibiliteit in werkomstandigheden belangrijk
is voor succesvolle retentie (Herrbach, Mignonac, Vandenberghe, & Negrini, 2009).
Armstrong-Stassen en Schlosser (2008) bevestigden een positieve relatie tussen een
oudere werknemers‟ neiging om deel te nemen aan ontwikkelingsactiviteiten, de
percepties van de oudere werknemer over de kansen die de job biedt, de betrokkenheid
met de organisatie en de intentie om te blijven. Herrbach et al. (2009) onderzochten de
relaties tussen HR-praktijken (voorzien van trainingskansen, flexibele werkcondities of
toewijzen van nieuwe rollen aan oudere werknemers), organisatiebetrokkenheid en
vrijwillig vroege pensionering bij oudere werknemers. Men vond dat enkel het voorzien
van trainingskansen gerelateerd is aan stijgende organisatiebetrokkenheid en dalende
vrijwillige vroege pensionering. Deze resultaten staan in scherp contrast met de huidige
realiteit, waarbij oudere werknemers vaak minder toegang krijgen tot training (Herrbach
et al., 2009). Dit kan ook afgeleid worden uit de cijfers van de Enquête
Volwasseneneducatie, uitgevoerd in 2008 in opdracht van Eurostat door de Algemene
Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) van de FOD Economie. Deze
enquête heeft tot doel om de participatie van de Belgische bevolking aan levenslang
leren te meten. Men wil bepalen welke respondenten welk type opleidingen volgen. In
de enquête wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds formeel en niet-formeel
onderwijs en anderzijds informeel leren. Het onderscheid tussen onderwijs en leren
wijst op het al dan niet geïnstitutionaliseerd zijn van de leeractiviteit. Een leeractiviteit
is formeel wanneer deze ontworpen is om te leiden tot een succesvol vervolledigen van
een leerprestatie die kan gepositioneerd worden binnen het National Framework of
Qualification (NFQ) (European Communities, 2006). Hier zien we dat de leeftijdsgroep
van 50-64 jaar voor zowel formeel als niet-formeel onderwijs, de meest uitgesloten
groep is (zie tabel 5) (FOD Economie, 2008). Veel werkgevers geloven nog steeds in
17
een depreciatiemodel, waarbij de waarde van een werknemer voor de organisatie daalt
naarmate deze het pensioen nadert. Ook stereotypen zijn een belangrijke factor die de
zaak nog bemoeilijken. Deze beïnvloeden niet alleen gedrag van collega‟s, maar ook
eigen gedrag via de percepties die oudere werknemers hebben over deze stereotypen.
(Maurer et al., 2008).
Tabel 5
Participatiegraden in opleiding en vorming volgens leeftijd.
Doelgroep: 25-64-jarigen, februari 2007 - juni 2008 (gebaseerd op FOD Economie,
2008)
Formeel onderwijs Niet-formeel onderwijs Informeel leren
% % %
25-34 37.2 28.3 25.8 35-49 38.9 46.8 43.6 50-64 23.9 24.9 30.6
Een oplossing voor deze problematiek waarbij retentie van oudere werknemers
enerzijds essentieel is, maar anderzijds niet steeds erkend wordt in de realiteit, moet
inspelen op talrijke facetten en op meerdere niveaus. Volgens Claes en Van de Ven
(2008) is actief craften van de job via controle-georiënteerde coping een mogelijke
oplossing voor de grotere negatieve invloed bij oudere werknemers van jobonzekerheid
op verbondenheid met de organisatie en jobtevredenheid. Dit houdt in dat de werknemer
zelf actie onderneemt en proactieve, cognitieve herwaarderingen maakt van de situatie.
Deze hebben betrekking op het zelf in handen nemen van de job, zoals harder werken en
zich meer inspannen. Er is in deze context nog geen onderzoek uitgevoerd naar i-deals
specifiek bij oudere werknemers, maar voorgaand onderzoek naar retentie van oudere
werknemers wijst op het belang van training en dus naar een mogelijke rol voor
ontwikkeling i-deals binnen deze context. Misschien kunnen ontwikkeling i-deals wel
een stukje van de puzzel zijn. Door het openstaan van de organisatie voor
idiosyncratische werkcondities, kan de weg vrij gemaakt worden voor oudere
werknemers om op deze manier kansen te krijgen zichzelf te ontwikkelen en te trainen
in functie van hun eigen noden en behoeften, afhankelijk van hun eigen loopbaan.
18
In voorgaande gegevens is het opmerkelijk dat de leeftijdsgrens om te spreken
over oudere werknemers varieert voor de verschillende bronnen. Tot op heden is er geen
consensus over wat wordt verstaan onder oudere werknemers. Daarom wordt in het
volgende eerst bepaald wat in deze studie verstaan wordt onder de term oudere
werknemers, daarna wordt dieper ingegaan op de definitie van ontwikkeling i-deals, de
soorten, het proces, de gevolgen en de antecedenten. Als besluit worden de
onderzoekshypothesen van deze studie geformuleerd.
Voor het aflijnen van de term „oudere werknemers‟ wordt in de huidige studie
de visie van Claes en Van de Ven (2008) gevolgd, die oudere werknemers definiëren als
tewerkgestelde vrouwen en mannen van 50 jaar of ouder. De reden hiervoor is dat de
loopbaanontwikkeling en werkattitudes op dit moment veel verschillen van deze van
jongere leeftijden en ook het OECD nam 50 jaar als leeftijdsdrempel, aangezien in vele
landen dit het moment is waarop de leeftijdsgerelateerde participatiegraad begint af te
nemen.
Ontwikkeling i-deals verwijzen naar aangepaste kansen om individuele
vaardigheden en competenties te ontwikkelen en persoonlijke aspiraties voor
professionele of carrière vooruitgang te bereiken. Voorbeelden zijn uitdagende werk
opdrachten, individuele erkenning van performantie, speciale trainingskansen en
carrière mogelijkheden (Hornung et al., 2009) die na onderhandeling met de werkgever
tot stand komen en voordelen bieden voor beide partijen.
Ontwikkeling i-deals kunnen van elkaar onderscheiden worden op basis van
tijdstip en initiator. Op basis van tijdstip spreekt men over ex ante en ex post
ontwikkeling i-deals. Waarbij respectievelijk onderhandeld wordt over individuele
ontwikkelingskansen voor de aanwerving of tijdens de tewerkstelling. Ontwikkeling i-
deals zijn eerder vaag van inhoud en correleren daarom hoogst met ex post i-deals
(Rousseau et al., 2009). Het tweede onderscheid is dit op basis van de initiator, de
werknemer ofwel de werkgever. Zowel werknemers als werkgevers kunnen de
onderhandelingen omtrent ontwikkeling i-deals opstarten. (Rousseau, 2005). Er bestaan
verschillende vormen van training en ontwikkeling, ontwikkeling i-deals kunnen
19
voorkomen in al deze verschijningsvormen. Formele training is op voorhand gepland en
heeft een gestructureerd kader. Informele training is ongestructureerd en ongepland, in
realiteit is dit meestal niets meer dan werknemers die elkaar helpen. On-the-job training,
zoals rotatie, stage, mentoring programma‟s staat tegenover off-the-job training, zoals
publieke seminaries, lessen, groepsactiviteiten waaronder rollenspelen en casestudies.
(Robbins & Judge, 2008). Een andere populaire manier om didactische leervormen in te
delen is naar trainer-centered tegenover trainee-centered. Trainer-centered technieken
worden gestructureerd door de trainer, deze leidt de trainees in de richting van de te
verwezenlijken set van objectieven. Het tempo, de leervorm en de volgorde van de
training worden vastgelegd en gecontroleerd door de trainer (bv. presentaties). Bij
trainee-centered technieken is de trainee meer betrokken bij het aangeven van het
tempo, de volgorde, de keuze van de materialen en het algemene management van het
leren. De trainer opereert meer als een hulpbron waaruit de trainee kan putten (bv.
zelfinstructietechnieken). Recent wordt er ook steeds meer gebruik gemaakt van
technologie, zoals bij e-learning (Lievens, 2008). In de huidige studie wordt gefocust op
de vier vormen van ontwikkeling i-deals zoals Hornung et al. (2009) deze
onderscheiden, namelijk uitdagende werk opdrachten, individuele erkenning van
performantie, speciale trainingskansen en carrière mogelijkheden. Deze kunnen bereikt
worden door alle bovenstaande vormen van training en ontwikkeling te combineren.
Uitdagende werkopdrachten zijn daarbij een voorbeeld van on-the-job training. Er werd
nog geen onderzoek gedaan naar welke vormen van leren en ontwikkeling de beste
resultaten behalen bij oudere werknemers.
Het proces voor het verkrijgen en behouden van ontwikkeling i-deals verloopt
volgens dezelfde drie fasen die we eerder reeds besproken (Rousseau, 2005).
Aangezien er nog geen onderzoek is naar antecedenten en gevolgen voor
expliciet ontwikkeling i-deals bij oudere werknemers, worden hier een aantal
antecedenten en gevolgen uit de literatuur aangehaald die impliciet van toepassing
kunnen zijn op ons onderzoeksonderwerp. De antecedenten worden opgedeeld in drie
niveaus: de maatschappij, de werkgever en de werknemer.
20
De pensioenwetgeving kan de keuze van de werknemer om al of niet op
vervroegd pensioen te gaan en te participeren in training beïnvloeden. Naar aanleiding
van een verandering in de pensioenrechten voor de Nederlandse publieke sector in 2006
onderzochten Montizaan, Cörvers en De Grip (2010) de effecten van verlaat pensioen
op trainingsparticipatie van oudere werknemers. Wanneer vervroegd pensioen minder
voordelen biedt en de pensioenleeftijd opgetrokken wordt, gaan werknemers later op
pensioen en participeren deze meer in trainingen. In België bedraagt de officiële
pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen momenteel 65 jaar. In het verslag omtrent
economisch-politieke hervormingen in 2010 vermeldt het OECD dat de pensioenleeftijd
voor vrouwen is verhoogd van 63 tot 65 jaar, de minimumleeftijd voor vervroegd
pensioen is opgetrokken van 58 naar 60 jaar, ook is vervroegd pensioen op een aantal
manieren minder aantrekkelijk gemaakt en zijn de vereisten van het werkleven voor
volledig pensioen verhoogd. Financiële incentieven om langer aan het werk te blijven,
zoals een pensioenbonus werden geïntroduceerd.
Op het niveau van de werkgever vonden Montizaan et al. (2010) dat de grootte
van de organisatie een rol speelt. Een mogelijke verklaring hiervoor, is dat grotere
organisaties beter hun trainingsbeleid kunnen aanpassen aan een veranderend
pensioensysteem, omdat ze meer formeel ontwikkelde en gesofisticeerde HR systemen
hebben dan kleinere organisaties. Dit HR-beleid is een tweede belangrijk element.
Onderzoek van Armstrong-Stassen en Schlosser (2008) vond positieve relaties tussen
een ondersteunend ontwikkelingsklimaat voor oudere werknemers, de
ontwikkelingsoriëntatie van de oudere werknemer, de affectieve betrokkenheid en de
intentie om te blijven bij de organisatie. Het creëren van dit positief
ontwikkelingsklimaat vraagt aan de organisatie om de ontwikkelingsoriëntatie van
oudere werknemers te voeden en om te verzekeren dat werkopdrachten kansen bieden
om nieuwe kennis en vaardigheden te leren.
Op het niveau van de werknemers bekeek onderzoek van Maurer et al., (2008)
hoe de stereotypen van oudere werknemers over zichzelf omtrent de mogelijkheid en de
motivatie om te leren hun beslissing over pensioen, zelfconcept en interesse in
ontwikkeling beïnvloedt. Men vond dat beide soorten stereotypen positief gerelateerd
zijn aan de keuze om op pensioen te gaan en negatief gerelateerd zijn met zowel
interesse om leren en ontwikkelings activiteiten na te streven, als aan een positief
21
zelfconcept over ontwikkeling. Men onderzocht tegelijkertijd wat de antecedenten
waren voor deze stereotypen bij oudere werknemers over zichzelf en vond dat het aantal
ervaringen met stereotype-consistent gedrag en de algemene ideëen over het afnemen
van bepaalde kenmerken naargelang men ouder wordt, de belangrijkste zijn. Verder
suggereert de literatuur ook dat we op zoek moeten gaan naar individuele verschillen
tussen oudere werknemers, onder andere in opleidingsniveau en of een werknemer al
dan niet getrouwd is (Montizaan et al., 2010). Een andere persoonlijke variabele,
werkcentraliteit beïnvloedt de ontwikkelingsoriëntatie, het job ontwikkelingsklimaat, de
betrokkenheid met de organisatie en de intentie om te blijven. Het is een relatief stabiele
set overtuigingen die de mate van belangrijkheid van werk in het leven van een persoon
aangeven (Armstrong-Stassen & Schlosser, 2008). Ook vonden Hornung et al. (2008)
dat zowel deeltijds werk, als een vorm van proactief gedrag, namelijk het persoonlijk
initiatief (PI) van de werknemer is positief gerelateerd aan het bedenken, vragen en
onderhandelen van ontwikkeling i-deals.
De gevolgen situeren zich op dezelfde drie niveaus.
Voor de maatschappij zorgt de stijgende retentie van oudere werknemers, zoals
in de inleiding reeds aangehaald, voor zowel positieve elementen op vlak van de
economie als het sociale gebeuren. Meer tevreden en toegewijde oudere werknemers
zullen immers de voorspelde arbeidstekorten tegenwerken en het sociale
zekerheidssysteem helpen onderhouden. (Claes & Van de Ven, 2008).
Voor de werkgever worden via het overeenkomen van een ontwikkeling i-deal
wederkerigheid en toekomstige kansen gecreëerd die de tewerkstellingsrelatie
versterken en de affectieve betrokkenheid van de werknemer aan de organisatie doet
stijgen. Ontwikkeling i-deals dragen bij tot een stijgende performantie (Hornung et al.,
2008).
Voor de werknemer zelf zien we een verhoogde jobtevredenheid en
prestatieverwachtingen. Eveneens werd een negatief verband met werk-familie conflict
en onbetaalde overuren gevonden (Hornung et al., 2008). Deze zijn belangrijk voor de
werknemers‟ psychische en fysieke gezondheid (Herrbach et al., 2009).
22
Bovenstaand literatuuronderzoek zet aan tot denken. Deze komt echter uit een
verspreid gamma aan onderzoeken waarvan de generaliseerbaarheid naar ons
onderzoeksthema niet altijd aangetoond is. Ook dient opgemerkt te worden dat in
vergelijking met de VS het maatschappelijk klimaat binnen België minder gunstig is
voor i-deals. De evolutie van Westerse landen naar meer geïndividualiseerde
werkrelaties (de Leede et al, 2004) zet ons echter toch aan om i-deals binnen
Vlaanderen te onderzoeken. Bijgevolg leiden we op basis van bovenstaand
literatuuronderzoek met voorzichtigheid volgende hypothesen af om te toetsen aan de
Vlaamse realiteit. Ten eerste wordt een positief verband verwacht tussen proactief
gedrag, meer bepaald persoonlijk initiatief (PI) en het succesvol onderhandelen van een
ontwikkeling i-deal.
Hypothese 4: PI is positief gerelateerd aan het hebben van een ontwikkeling i-
deal bij oudere werknemers.
Uit de literatuur volgt dat ontwikkeling i-deals de affectieve organisatiebetrokkenheid
van een oudere werknemer bevordert.
Hypothese 5: het hebben van een ontwikkeling i-deal bij oudere werknemers is
positief gerelateerd aan affectieve organisatiebetrokkenheid.
Ontwikkeling i-deals zouden een grotere retentie van oudere werknemers op de
arbeidsmarkt tot gevolg hebben. Hierbij gaat men later op pensioen. Aangezien Adams
en Beehr (1998) vermelden dat verscheidene studies een sterk verband vonden tussen de
pensioenintenties en het werkelijke pensioneren en ook Derycke et al. (in press)
aantoonden dat intentie om te vertrekken een sterke predictor is van het actueel
vertrekken, meten we deze variabele door te peilen naar pensioenintenties.
Hypothese 6: het hebben van een ontwikkeling i-deal bij oudere werknemers is
negatief gerelateerd aan pensioenintenties.
Uit de literatuurstudie wordt afgeleid dat geslacht, sector, burgerlijk staat,
arbeidsregime, opleidingsniveau en werkcentraliteit bovenstaande relaties kunnen
beïnvloeden of verstoren, bijgevolg zal bij de hypothesetoetsing gecontroleerd worden
voor deze variabelen.
23
Methode
Steekproef
De doelgroep van deze studie is tweeledig. Het deel rond flexibiliteit i-deals
richt zich tot vrouwelijke werknemers, tewerkgesteld in zowel publieke, als private
Vlaamse bedrijven. Het deel over ontwikkeling i-deals richt zich tot oudere
werknemers. Dit zijn 50plussers, ook tewerkgesteld in zowel publieke, als private
Vlaamse bedrijven. We probeerden bedrijven in zoveel mogelijk verschillende sectoren
te bereiken. Uit praktische overwegingen, zoals het feit dat bedienden vaker met een
computer werken en zo dus makkelijker te bereiken zijn, beperkt de huidige studie zich
tot bedienden. Om de grootte van de steekproef te bepalen, werd een poweranalyse
uitgevoerd. Hierbij werd een betrouwbaarheidscoëfficiënt van .05, een power 1- van
.80 en kleine effectgroottes van .25 gekozen. Aangezien we geen voorgaand analoog
onderzoek hebben, kunnen we ons hier niet op baseren om bepaalde effectgroottes te
verwachten. Bijgevolg kozen we deze effectgroottes volgens de conventies van Cohen
(Rosseel, 2009). Op basis van een power analyse uitgevoerd met het programma
G*Power bekomen we een steekproef van 95 participanten, zowel bij flexibiliteit als
ontwikkeling i-deals (Faul, Erdfelder, Buchner, & Lang, 2009).
De online vragenlijst werd door 196 respondenten ingevuld. Van alle datasets
waren er 12 grotendeels onvolledig en bijgevolg behoren deze niet tot de steekproef.
Aangezien alleen bedienden deel uitmaken van de doelgroep, werd één respondent met
een arbeidersstatuut uit de steekproef verwijderd. Dit resulteerde in een sample van 183
bedienden bestaande uit 62 (33.90%) mannen en 121 (66.10%) vrouwen. Deze sample
bevatte verder 63 (34.40%) 50plus bedienden. Voor de verdere analyses delen we de
gehele sample op in twee steekproeven, een steekproef waarin enkel de 121 vrouwelijke
respondenten werden opgenomen en een andere waarin enkel de 63 vijftigplussers
werden weerhouden.
Voor de vrouwelijke steekproef was de gemiddelde leeftijd 40 jaar (SD=11.00).
63.60% van de respondenten was tewerkgesteld in de niet-commerciële dienstensector,
25.60% in de commerciële dienstensector, 9.90% in de industriële sector en .80% in de
agrarische sector. Gemiddeld waren de respondenten 12 jaar tewerkgesteld bij hun
huidige werkgever (SD=10.18). 94.20% had een bediende statuut en 5.80% een directie
24
statuut. Verder werkte 62.50% voltijds en 37.50% deeltijds. Daarnaast was 18.20%
alleenstaand en 81.80% samenwonend of getrouwd. Gemiddeld woonde 1 kind bij de
respondent in (SD=1.09). Tot slot had .80% een diploma lager onderwijs, 15.70% een
secundair diploma, 47.10% een bachelor diploma en 36.40% een master diploma.
Voor de 50plus steekproef was de gemiddelde leeftijd 54 jaar (SD= 3.21). Deze
steekproef bestond uit 22 (34.90%) mannen en 41 (65.10%) vrouwen. 73.00% van de
respondenten was tewerkgesteld in de niet-commerciële dienstensector, 22.20% in de
commerciële dienstensector, 4.80 % in de industriële sector en 0.00% in de agrarische
sector. Gemiddeld waren de respondenten 15 jaar tewerkgesteld bij hun huidige
werkgever (SD= 12.1). 92.10% respondenten hadden een bediende statuut en 7.90% een
directie statuut. Verder werkte 38.10% voltijds en 61.90% deeltijds. Daarnaast was
23.80% alleenstaand en 76.20% samenwonend of getrouwd. Gemiddeld woonde 1 kind
bij de respondent in (SD= 1.00). Tot slot had 1.60% een diploma lager onderwijs,
31.70% een secundair diploma, 44.40% een bachelor diploma en 22.20% een master
diploma. Voor de controlevariabele werkcentraliteit werd een gemiddelde van 4= eerder
belangrijk (SD= .87) gevonden.
Opzet
De vooropgestelde hypothesen werden reeds uitvoerig besproken, in wat volgt
wordt de opzet samengevat. Hornung et al. (2008) toonden een verband aan tussen PI en
flexibiliteit i-deals alsook tussen flexibiliteit i-deals en werk-familie conflict. Doel van
deze studie was om beide relaties bij vrouwelijk bedienden in Vlaanderen te toetsen.
Vervolgens werd het verband tussen flexibiliteit i-deals en affectieve
organisatiebetrokkenheid bij vrouwelijke bedienden nagegaan. Het onderzoek van
Hornung et al. (2008) gaf evenzeer een relatie tussen PI en ontwikkeling i-deals alsook
tussen ontwikkeling i-deals en affectieve organisatiebetrokkenheid aan. Deze relaties
werden bij 50plus bedienden in Vlaanderen getoetst. Ten slotte werd het verband tussen
ontwikkeling i-deals en pensioenintenties nagegaan. Alle vooropgestelde relaties
werden nagegaan aan de hand van een kwantitatieve veldstudie waarin de participanten
werden gevraagd om een online enquête in te vullen.
25
Materiaal (zie bijlage 1)
I-deals. Op basis van de items die Hornung, Rousseau en Glaser (2008)
gebruikten, creëerden we een aangepaste vragenlijst. Aan de participanten werd
gevraagd om aan te geven in welke mate ze individuele arrangementen, die verschillen
van hun collega‟s hadden gevraagd en succesvol hadden onderhandeld. Flexibiliteit i-
deals werden bevraagd aan de hand van zes items: „Het volledig zelf bepalen van de
werkplanning‟ (item 1), „Afspraken rond begin en einde van de werkdag
(dagelijkse/wekelijkse variatie)‟ (item 2), „Het beheren van de werktijden met de
mogelijkheid om uren/dagen vrij te nemen‟ (item 3), „Het beheren van de werktijden
met de mogelijkheid om alleen uren vrij te nemen‟ (item 4), „Flexibiliteit in starten en
beëindigen van de werkdag‟ (item 5) en „Individueel aangepaste werkschema‟s met vast
begin en einde van de werkdag‟ (item 6). Ontwikkeling i-deals werden bevraagd aan de
hand van vier items: „Activiteiten op het werk‟ (item 7), „Trainingskansen‟ (item 8),
„Speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden‟ (item 9) en „Carrière
ontwikkeling‟ (item 10). De items werden gescoord op een vijfpunten Likert schaal
gaande van 1=helemaal oneens tot 5=helemaal eens.
Om de interne consistentie van de items te bepalen werd de cronbach‟s alpha
nagegaan. Zowel de interne consistentie van de factor flexibiliteit i-deals voor de
vrouwelijke steekproef als de interne consistentie van de factor ontwikkeling i-deals bij
de 50plus steekproef bedroeg .86. Deze waarde is voldoende hoog. Vervolgens werd
een hoofdassen factoranalyse met varimax-rotatie uitgevoerd. De twee factoren
verklaarden 54.64% van de variantie bij de vrouwelijke steekproef, 30.21% werd door
de factor flexibiliteit i-deals verklaard en 24.43% door de factor ontwikkeling i-deals.
De twee factoren verklaarden 65.67% van de variantie bij de 50plus steekproef, 37.20%
werd door de factor flexibiliteit i-deals verklaard en 28.47% door de factor ontwikkeling
i-deals. De factorladingen (≥ .40) van alle items kunnen teruggevonden worden in tabel
6 voor de vrouwelijke steekproef en tabel 7 voor de 50plus steekproef. We zien bij de
50plus steekproef dat het zesde item het hoogst laadt op ontwikkeling i-deals, terwijl we
zouden verwachten dat dit item op flexibiliteit i-deals laadt. Maar aangezien de lading
op deze tweede factor laag is, blijven we toch ontwikkeling i-deals meten met de vier
vooropgestelde items. Voor de vrouwelijke steekproef werd een gemiddelde score van
26
flexibiliteit i-deals berekend en voor de 50plus steekproef werd een gemiddelde score
van ontwikkeling i-deals berekend.
Tabel 6
Factorladingen (≥ .40) items vragenlijst i-deals voor de vrouwelijke steekproef
Rotated Factor matrix
Flexibiliteit i-deals Ontwikkeling i-deals
Item 1 .69
Item 2 .77
Item 3 .71
Item 4 .68
Item 5 .68
Item 6 .46
Item 7 .58
Item 8 .83
Item 9 .85
Item 10 .53
Tabel 7
Factorladingen (≥ .40) items vragenlijst i-deals voor de 50plus steekproef
Rotated Factor matrix
Flexibiliteit i-deals Ontwikkeling i-deals
Item 1 .76
Item 2 .82
Item 3 .85
Item 4 .80
Item 5 .72
Item 6 .43
Item 7 .56
Item 8 .88
Item 9 .79
Item 10 .60
27
Persoonlijk initiatief. Om persoonlijk initiatief te meten, maakten we gebruik
van de Nederlandse versie van de vragenlijst van zelfgerapporteerd initiatief (Frese &
Fay, 2000). Deze bestaat uit zeven items die gescoord worden op een vijfpunten Likert
schaal van 1=helemaal oneens tot 5=helemaal eens. Een voorbeelditem is: „Ik pak
problemen op een actieve manier aan‟. Bij een Nederlandse steekproef van universiteit
studenten (n=403) vond men Cronbach‟s alpha .80 (Frese & Fay, 2000). Voor deze
meting werd in de vrouwelijke steekproef een Cronbach‟s alpha van .76 gevonden en bij
de 50plus steekproef werd een Cronbach‟s alpha van .72 gevonden. Er werd een
gemiddelde schaalscore berekend (som van de items/aantal items).
Affectieve organisatiebetrokkenheid. Om deze variabele te meten, werd de
subschaal voor affectieve betrokkenheid van de Nederlandse versie van het
„driecomponenten model van commitment‟ (de Gilder,van den Heuvel, & Ellemers,
1997) gebruikt. Uit dit onderzoek bleek deze vragenlijst van voldoende kwaliteit om
gebruikt te worden in het Nederlandse taalgebied. Voor de subschaal affectieve
betrokkenheid vond men Cronbach‟s alpha .83. De affectieve betrokkenheid richt zich
op de identiteit van een werknemer en hun doelen. Een affectieve werknemer wil bij de
organisatie blijven omdat er een emotionele binding met de organisatie wordt gemaakt.
Deze subschaal bestaat uit acht items. Een voorbeelditem is: „Ik voel me emotioneel
gehecht aan deze organisatie‟. De items werden gescoord op een vijfpunten Likert
schaal gaande van 1=helemaal oneens tot 5=helemaal eens. Item acht werd gespiegeld.
Voor deze meting werd bij de vrouwelijke steekproef een Cronbach‟s alpha van .82
gevonden en bij de 50plussers een waarde van .83. Er werd een gemiddelde schaalscore
berekend (som van de items/aantal items).
Werk-familie conflict. Werk-familie conflict werd gemeten aan de hand van de
werk-familie conflict schaal, ontwikkeld door Carlson, Kacmar en Williams (2000).
Deze schaal bevat 18 items die interferenties van werk met familie en familie met werk
meten op basis van tijd, spanning en gedrag. Aangezien we voorspellen dat flexibiliteit
i-deals de balans tussen werk en familie in evenwicht houden, zal er zowel minder
interferentie zijn van werk met familie als van familie met werk. Aangezien gedrag op
het werk en/of thuis niet tot de scope van deze studie behoort, beperken we de schaal tot
28
de 12 items op basis van tijd en spanning. Carlson et al (2000) vonden volgende alpha
waarden: voor tijdgebaseerde interferenties van werk met familie .87; voor
tijdgebaseerde interferenties van familie met werk .79; voor spanninggebaseerde
interferenties van werk met familie .85 en voor spanninggebaseerde interferenties van
familie met werk .87. Met behulp van de translation-backtranslation procedure werden
deze 12 items vertaald naar het Nederlands. Een voorbeelditem op basis van tijd is:
„Mijn job houdt me meer dan ik zou willen weg van mijn gezinsactiviteiten‟. Een
voorbeelditem op basis van spanning is: „Wanneer ik thuiskom van het werk ben ik
vaak te uitgeput om deel te nemen aan activiteiten/verantwoordelijkheden binnen mijn
gezin‟. De items werden gescoord op een 5-punten Likert schaal van 1=helemaal oneens
tot 5=helemaal eens.
Aangezien enkel de relatie tussen werk-familie conflict en flexibiliteit i-deals bij
vrouwen onderzocht werd, heeft wat volgt enkel betrekking op de vrouwelijke
steekproef. De interne consistentie bedroeg .84 voor de factor tijdgebaseerde
interferenties van werk met familie, .77 voor de factor tijdgebaseerde interferenties van
familie met werk, .87 voor de factor spanninggebaseerde interferenties van werk met
familie en 0.86 voor de factor spanninggebaseerde interferenties van familie met werk.
Vervolgens werd een hoofdassen factoranalyse met varimax-rotatie uitgevoerd. De vier
factoren verklaarden 65.70% van de variantie. 17.56% werd door de factor
spanninggebaseerde interferenties van familie met werk verklaard, 16.71% door de
factor spanninggebaseerde interferenties van werk met familie, 16.57% door de factor
tijdgebaseerde interferenties van werk met familie en 14.86% door de factor
tijdgebaseerde interferenties van familie met werk. De factorladingen (≥ .40) van alle
items kunnen teruggevonden worden in tabel 8. De vier gevonden factoren komen
overeen met de originele factoren gevonden door Carlson, Kacmar en Williams (2000).
Voor de vier factoren werd een gemiddelde score berekend.
29
Tabel 8
Factorladingen (≥ .40) items vragenlijst werk-familie conflict
Rotated Factor Matrix
SB: familie-werk SB: werk-familie TB: werk-familie TB: familie-werk
Item 1 .65
Item 2 .74
Item 3 .85
Item 4 .78
Item 5 .69
Item 6 .63
Item 7 .82
Item 8 .78
Item 9 .68
Item 10 .70
Item 11 .90
Item 12 .83
Pensioenintenties. De meting van de intentie om met pensioen te gaan gebeurde
met dezelfde vier items als deze ontwikkeld door Adams en Beehr (1998). Deze vier
items werden via translation- backtranslation vertaald naar het Nederlands. Elk item
werd gescoord op een vijfpunten Likert schaal gaande van 1=helemaal eens tot
5=helemaal oneens. Een voorbeeld item is „Ik zou graag op pensioen gaan in de nabije
toekomst‟. Het gemiddelde voor de vier items vormt de schaalscore. In het onderzoek
van Adams en Beehr (1998) toonde deze schaal een redelijk goede interne consistentie,
deze bedroeg .86. Voor deze meting werd bij de 50plus steekproef een Cronbach‟s
alpha van .97 gevonden.
Controlevariabelen. Leeftijd (in jaren), geslacht (0=man, 1=vrouw), statuut
(0=arbeider, 1=bediende, 2=directie), sector (0=agrarische sector, 1=industriële sector,
2=commerciële sector en 3=niet-commerciële sector), burgerlijke staat (0=alleenstaand,
1=samenwonend of getrouwd), inwonende kinderen (in aantal), opleidingsniveau
(0=master, 1=bachelor, 2=secundair, 3=lagere school), arbeidsregime (0=deeltijds,
1=voltijds) en duur van de huidige tewerkstelling (in jaren) werden allen via één item
30
gemeten en zijn van nominaal of intervalniveau. Voor de variabelen sector en hoogst
behaalde opleidingsniveau werden drie dummy variabelen aangemaakt met
respectievelijk niet-commerciële dienstensector en master diploma als referentieniveau.
Een laatste controlevariabele, werkcentraliteit werd gemeten door het item „Hoe
belangrijk is werken in uw leven?‟ met een antwoordscore gemeten op een 5-punten
Likert schaal gaande van 1=heel onbelangrijk tot 5=heel belangrijk. Dit item werd via
translation-backtranslation gehaald uit de vragenlijst gebruikt door Parboteeah en
Cullen (2003). Deze onderzoekers vonden dat de face-validiteit en discriminante
validiteit van dit item goed is.
Procedure
De vragenlijst werd bij het online plaatsen eerst gecontroleerd aan de hand van
een pilootstudie bij zes mensen. Hierbij werden een aantal correcties gedaan om het
design te verbeteren. Gedurende de maanden februari tot en met april 2011 werd de
vragenlijst online verspreid. Riva, Teruzzi, en Anolli (2003) tonen aan dat online
vragenlijsten een geschikt alternatief vormen voor de traditionele pen en papier
vragenlijst. De studie toont volgende voordelen van online onderzoek aan: de grote
massa kunnen bereiken (grotere externe validiteit als gevolg en resultaten makkelijker te
generaliseren), minder kosten, de vragenlijst is altijd toegankelijk en is volledig
vrijwillig in te vullen wat de motivatie van respondenten verhoogt. Maar ook een aantal
nadelen van online onderzoek worden vermeld door deze onderzoekers: de omgeving
tijdens het invullen van de vragenlijst is moeilijk te controleren, de identiteit van de
participanten is onzeker, de representativiteit van de algemene bevolking kan in vraag
gesteld worden en het creëren van een online vragenlijst vraagt veel voorbereidend
werk. Via email werden de bedrijven gecontacteerd en werd het doel en de opzet van de
studie voorgelegd. Hun medewerking werd gevraagd bij het verspreiden van de
vragenlijst bij de werknemers, dit via interne mail of via het intranet. In totaal werden
242 bedrijven via mail gecontacteerd. Respondenten konden via een link in de mail de
vragenlijst invullen. De vragenlijst werd voorafgegaan door de nodige informatie
omtrent ons onderzoek en anonimiteit werd verzekerd. Naast bedrijven werden
vrouwelijke en 50plus bedienden ook persoonlijk via mail gecontacteerd en uitgenodigd
om de vragenlijst in te vullen. We kunnen dus spreken over een beschikbaarheidsample.
31
Resultaten Flexibiliteit I-deals bij Vrouwelijke Werknemers
Alleen de demografische variabelen die significante correlaties met flexibiliteit
i-deals, affectieve organisatiebetrokkenheid of werk-familie conflict vertoonden,
werden opgenomen in de analyses. Het betreft de variabelen hoogst behaalde
opleidingsniveau, burgerlijke staat, aantal inwonende kinderen en duur van de huidige
tewerkstelling (zie tabel 9). Voor de controlevariabele hoogst behaalde opleidingsniveau
werden drie dummy variabelen (bachelor, secundair en basisonderwijs) aangemaakt met
als referentieniveau master diploma.
In tabel 9 kan opgemerkt worden dat de gemiddelde scores op flexibiliteit i-
deals, affectieve organisatiebetrokkenheid, tijdgebaseerde interferenties van werk met
familie en spanninggebaseerde interferenties van werk met familie middelmatig zijn.
Tijdgebaseerde interferenties van familie met werk en spanninggebaseerde interferenties
van familie met werk hebben een lage gemiddelde score. De gemiddelde score op
persoonlijk initiatief is eerder hoog.
Basisonderwijs vertoonde een significante correlatie met flexibiliteit i-deals: de
mate van flexibiliteit i-deals ligt hoger bij vrouwen met basisonderwijs als hoogst
behaalde opleidingsniveau dan bij vrouwen met een master diploma. Basisonderwijs
correleerde eveneens significant met spanninggebaseerde interferenties van familie met
werk, vrouwen met basisonderwijs als hoogst behaalde opleidingsniveau ervaren meer
spanninggebaseerde interferenties van familie met werk dan vrouwen met een master
diploma. Burgerlijke staat vertoonde een significante correlatie met flexibiliteit i-deals:
alleenstaande vrouwen vragen en onderhandelen meer flexibiliteit i-deals dan
samenwonende/getrouwde vrouwen. Een groter aantal inwonende kinderen werd
geassocieerd met een hogere score op tijdgebaseerde interferenties van familie met
werk. Duur van de huidige tewerkstelling correleerde significant met affectieve
organisatiebetrokkenheid: vrouwen die langer tewerkgesteld zijn bij de huidige
organisatie gaven een hogere score op emotionele binding aan. Ten slotte bleek duur
van de huidige tewerkstelling significant te correleren met spanninggebaseerde
interferenties van werk met familie: vrouwen die langer tewerkgesteld zijn bij de
huidige organisatie rapporteerden hogere scores op spanninggebaseerde interferenties
van werk met familie.
32
Persoonlijk initiatief vertoonde geen significante correlatie met flexibiliteit i-
deals. Verder werden ook geen significante correlaties gevonden tussen zowel
flexibiliteit i-deals en affectieve organisatiebetrokkenheid als flexibiliteit i-deals en de
vier factoren van werk-familie conflict. Het ontbreken van bovenstaande correlaties laat
al vermoeden dat bij het uitvoeren van de hiërarchische regressies niet veel significante
relaties zullen gevonden worden. De correlatie tussen de opleidingsniveaus bachelor en
secundair ontstaat vanuit de dummy codering. De correlaties tussen burgerlijke staat,
bachelor en aantal inwonende kinderen en tussen duur van de huidige tewerkstelling,
secundair en aantal inwonende kinderen daarentegen kunnen wijzen op collineariteit.
Bij de hiërarchische regressie analyses zal hiervoor dus gecontroleerd worden.
Aangezien de overige gemeten concepten telkens als enige predictor toegevoegd
worden in de hiërarchische regressies, is er geen sprake van collineariteit.
33
Tabel 9
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen uit de studie.
Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1. Bachelor - -
2. Secundair - - -.41**
3. Basisonderwijs - - -.09 -.04
4. Burgerlijke staat a - - -.24** .03 .04
5. Aantal inwonende kinderen 1 1.09 .04 -.09 -.09 .35**
6. Duur huidige tewerkstelling 12 10.18 .01 .21* .12 .14 .22*
7. Flexibiliteit i-deals 2.60 1.09 -.06 .01 .19* -.19* -.13 .02
8. Persoonlijk initiatief 4.06 .45 -.10 -.05 -.01 .03 -.15 -.05 .11
9. Affectieve org.betrokkenheid 3.44 .67 -.02 .01 .10 .11 .08 .18* .10 .35**
10. TB werk-familie 2.55 .97 .06 -.11 -.12 -.11 .05 -.02 -.07 .00 -.02
11. TB familie-werk 2.28 .84 -.04 -.11 .04 -.03 .25** .13 -.07 .06 .02 .41**
12. SB werk-familie 2.49 .93 .05 -.02 .05 -.08 -.05 .19* -.02 .15 -.13 .47** .45**
13. SB familie-werk 1.75 .78 .01 .15 .27** .03 .00 -.01 -.03 -.25** -.20* .06 .24** .26**
N=121.
* p ≤ .05. ** p ≤ .01. a 0 = alleenstaand, 1 = samenwonend/getrouwd.
34
Om de hypothesen te toetsen, werden hiërarchische regressieanalyses
uitgevoerd. Voor het uitvoeren van deze analyses maakten we gebruik van het
programma SPSS17 (Statistical Package for the Social Sciences). Om de
controlevariabele hoogst behaalde opleidingsniveau in de regressies te kunnen opnemen
werden drie dummy variabelen aangemaakt met master diploma als referentieniveau.
De eerste hypothese betreft het verband tussen PI en flexibiliteit i-deals. In een eerste
stap werden de controlevariabelen bachelor diploma, secundair diploma, basisonderwijs
diploma, burgerlijke staat, aantal inwonende kinderen en duur van de huidige
tewerkstelling opgenomen als predictoren. PI werd in een tweede stap toegevoegd.
Flexibiliteit werd opgenomen als afhankelijke variabele. Alle VIF-waarden waren
kleiner dan twee, we beschouwen VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van
ernstige collineariteit (O‟Brien, 2007). Uit deze analyse bleek dat het blok met
controlevariabelen een significant deel van de variantie in flexibiliteit i-deals verklaarde
op significantie niveau p ≤ .10. Deze controlevariabelen verklaarden 8.70% F(6,114) =
1.81, p ≤ .10 van de variantie in flexibiliteit i-deals (zie tabel 10). Deze tabel toont aan
dat alleenstaande vrouwen meer flexibiliteit i-deals vragen en onderhandelen dan
samenwonende/getrouwde vrouwen. Verder kan afgeleid worden dat de mate van
flexibiliteit i-deals hoger ligt bij vrouwen met basisonderwijs als hoogst behaalde
opleidingsniveau dan bij vrouwen met een master diploma. Het toevoegen van de
variabele PI als predictor deed de variantie niet significant toenemen ∆R² = .011 met
F(1,113) = 1.35, p = .25. Hypothese 1 werd bijgevolg niet bevestigd.
Tabel 10
Hiërarchische regressieanalyse van flexibiliteit i-deals op controlevariabelen en PI.
Stap 1
Predictor Beta R² Adj. R² ∆R²
Controlevariabelen .087+ .039
+ .087
+
Bachelor -.10
Secundair -.03
Basisonderwijs .18+
Burgerlijke staat a -.22*
Aantal inwonende kinderen -.05
Duur huidige tewerkstelling .05
N = 121. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten. a 0 = alleenstaand, 1 = samenwonend/getrouwd.
* p ≤ .05. + p ≤ .10.
35
Om het verband tussen flexibiliteit i-deals en affectieve
organisatiebetrokkenheid (H2) na te gaan werd een tweede hiërarchische
regressieanalyse uitgevoerd. De controlevariabelen bachelor diploma, secundair
diploma, basisonderwijs diploma, burgerlijke staat, aantal inwonende kinderen en duur
van de huidige tewerkstelling werden opgenomen in stap één als predictoren.
Flexibiliteit i-deals werden in stap twee hieraan toegevoegd. Affectieve
organisatiebetrokkenheid werd opgenomen als afhankelijke variabele. Alle VIF-
waarden waren kleiner dan twee, we beschouwen VIF-waarden hoger dan vier als een
indicatie van ernstige collineariteit (O‟Brien, 2007). Het blok met controlevariabelen
verklaarde geen significant deel van de variantie in affectieve organisatiebetrokkenheid:
∆R² = .047, F(6,114) = .94, p = .47. Het toevoegen van de variabele flexibiliteit i-deals
als predictor deed de variantie in affectieve organisatiebetrokkenheid niet significant
toenemen ∆R² = .010 met F(1,113) = 1.21, p = .27. Hypothese 2 werd bijgevolg niet
bevestigd.
Ten slotte werden vier hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd om het
verband tussen flexibiliteit i-deals en de vier factoren van werk-familie conflict na te
gaan (H3). Stap één omvatte de controlevariabelen bachelor diploma, secundair
diploma, basisonderwijs diploma, burgerlijke staat, aantal inwonende kinderen en duur
van de huidige tewerkstelling als predictoren en in stap twee werden flexibiliteit i-deals
hieraan toegevoegd. De vier factoren van werk-familie conflict werden telkens
opgenomen als afhankelijke variabele. Alle VIF-waarden waren kleiner dan twee, we
beschouwen VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van ernstige collineariteit
(O‟Brien, 2007). Deze analyse toonde aan dat het blok met controlevariabelen geen
significant deel van de variantie in tijdgebaseerde interferenties van werk met familie
∆R² = .043, F(6,114) = .85, p = .53 en spanninggebaseerde interferenties van werk met
familie ∆R² = .056, F(6,114) = 1.12, p = .35 verklaarden. Deze controlevariabelen
verklaarden wel 12.00%, F(6,114) = 2.59, p ≤ .05 van de variantie van tijdgebaseerde
interferenties van familie met werk en 12.30%, F(6,114) = 2.67, p ≤ .05 van de variantie
van spanninggebaseerde interferenties van familie met werk. Uit de significante
resultaten (zie tabel 11) kan afgeleid worden dat vrouwen met een groter aantal
inwonende kinderen meer tijdgebaseerde interferenties van familie met werk ervaren
dan vrouwen met minder inwonende kinderen. Verder bleken vrouwen met een diploma
36
secundair en basisonderwijs meer spanninggebaseerde interferenties van familie met
werk te rapporteren in vergelijking met vrouwen met een master diploma.
Het toevoegen van de variabele flexibiliteit i-deals als predictor deed de
variantie bij geen enkele van de vier factoren significant toenemen: tijdgebaseerde
interferenties van werk met familie ∆R² = .004 met F(1,113) = .52, p = .47,
tijdgebaseerde interferenties van familie met werk ∆R² = .009 met F(1,113) = 1.20, p =
.28, spanninggebaseerde interferenties van werk met familie ∆R² = .003 met F(1,113) =
.36, p = .55 en spanninggebaseerde interferenties van familie met werk ∆R² = .004 met
F(1,113) = .56, p = .46. Hypothese 3 werd bijgevolg niet bevestigd.
Tabel 11
Hiërarchische regressieanalyse van werk-familie conflict op controlevariabelen en
flexibiliteit i-deals
TB familie-werk SB familie-werk
Stap 1 Stap 1
Predictor Beta R² Ad. R² ∆R² Beta R² Ad. R² ∆R²
Controlevariabelen .120* .074* .120* .123* .077* .123*
Bachelor -.17 .15
Secundair -.18 .25*
Basisonderwijs .04 .31**
Burgerlijke staat a -.18 .04
Aantal inw. kind. .28** .06
Duur tewerkst. .13 -.12
N = 121. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten. a 0 = alleenstaand, 1 = samenwonend/getrouwd.
* p ≤ .05. ** p ≤ .01.
Uit bovenstaande analyses blijkt dus dat we op basis van de gemiddelde
totaalscores van flexibiliteit i-deals geen enkele hypothese kunnen bevestigen. We
willen vervolgens nagaan of op basis van de items wel relaties gevonden worden met
PI, affectieve organisatiebetrokkenheid of werk-familie conflict. Flexibiliteit i-deals
werden gemeten aan de hand van zes items: „het volledig zelf bepalen van de
werkplanning‟ (Flex1), „afspraken rond begin en einde van de werkdag
(dagelijkse/wekelijkse variatie)‟ (Flex2), „het beheren van de werktijden met de
mogelijkheid om uren/dagen vrij te nemen‟ (Flex3), „het beheren van de werktijden met
de mogelijkheid om alleen uren vrij te nemen‟ (Flex4), „flexibiliteit in starten en
beëindigen van de werkdag‟ (Flex5) en „individueel aangepaste werkschema‟s met vast
37
begin en einde van de werkdag‟ (Flex6). Alle items hebben betrekking op flexibele
werkuren maar de inhoud verschilt. In wat volgt wordt dieper ingegaan op de
verschillen tussen deze items. Tabel 12 toont aan dat de gemiddelde scores van de eerste
vier items: „het volledig zelf bepalen van de werkplanning‟, „afspraken rond begin en
einde van de werkdag (dagelijkse/wekelijkse variatie)‟, „het beheren van de werktijden
met de mogelijkheid om uren/dagen vrij te nemen‟ en „het beheren van de werktijden
met de mogelijkheid om alleen uren vrij te nemen‟ zich situeren rond het middelpunt
van de schaal. De gemiddelde scores op „flexibiliteit in starten en beëindigen van de
werkdag‟ en „individueel aangepaste werkschema‟s met vast begin en einde van de
werkdag‟ liggen eerder laag. Het eerste item, „het volledig zelf bepalen van de
werkplanning‟ heeft de hoogste gemiddelde score. Dit item vertoonde eveneens een
positieve correlatie met persoonlijk initiatief: vrouwen die hoger scoren op persoonlijk
initiatief geven aan meer flexibiliteit i-deals omtrent het zelf bepalen van de
werkplanning te vragen en te onderhandelen dan vrouwen met een lagere score op
persoonlijk initiatief. Om dit verband verder te toetsen werd een hiërarchische
regressieanalyse uitgevoerd. In een eerste stap werden de controlevariabelen bachelor
diploma, secundair diploma, basisonderwijs diploma, burgerlijke staat, aantal
inwonende kinderen en duur van de huidige tewerkstelling opgenomen als predictoren.
Persoonlijk initiatief werd in een tweede stap toegevoegd. Alle VIF-waarden waren
kleiner dan twee, we beschouwen VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van
ernstige collineariteit (O‟Brien, 2007). De mate van het volledig zelf bepalen van de
werkplanning werd opgenomen als afhankelijke variabele. Uit deze analyse bleek dat
het blok met controlevariabelen geen significant deel van de variantie in flexibiliteit i-
deals verklaarden ∆R² = .021, F(6,114) = .41, p = .87. Het toevoegen van de variabele
persoonlijk initiatief als predictor deed de variantie in flexibiliteit i-deals significant
toenemen, F(1,113) = 8.56, p ≤ .01 (zie tabel 13). Er kan afgeleid worden dat vrouwen
met een hogere score op persoonlijk initiatief meer vragen/onderhandelen om hun
werkplanning zelf te bepalen dan vrouwen met een lagere score op persoonlijk initiatief.
Hypothese 1 werd bijgevolg bevestigd voor het eerste item.
38
Tabel 12
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen uit de studie.
Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
1. Bachelor - -
2. Secundair - - -.41**
3. Basisonderwijs - - -.09 -.04
4. Burgerlijke staata - - -.24** .03 .04
5. Aantal inw. kind. 1 1.09 .04 -.09 -.09 .35**
6. Duur huid. tewer. 12 10.18 .01 .21* .12 .14 .22*
7. Flex1 2.89 1.39 -.06 -.02 .07 -.08 -.02 -.01
8. Flex2 2.80 1.52 -.04 -.02 .13 -.13 -.02 -.03 .67**
9. Flex3 2.73 1.49 -.03 .02 .14 -.10 -.14 .00 .53** .51**
10. Flex4 2.63 1.38 .00 .02 .16 -.27** -.17 .04 .52** .51** .74**
11. Flex5 2.33 1.43 -.25** .09 .17 -.09 -.04 .03 .49** .59** .56** .46**
12. Flex6 2.23 1.36 .13 -.04 .19* -.22* -.22* .09 .38** .42** .36** .47** .26**
13. PI 4.06 .45 -.10 -.05 -.01 .03 -.15 -.05 .26** .15 .00 -.02 .10 .01
14. Aff. org. betr. 3.44 .67 -.02 .01 .10 .11 .08 .18* .16 .13 .09 .01 .09 -.05 .35**
15. TB WF 2.55 .97 .06 -.11 -.12 -.11 .05 -.02 -.03 -.07 -.11 .01 -.08 -.01 .00 -.02
16. TB FW 2.28 .84 -.04 -.11 .04 -.03 .25** .13 -.06 -.05 -.11 -.05 .00 -.08 .06 .02 .41**
17. SB WF 2.49 .93 .05 -.02 .05 -.08 -.05 .19* -.03 -.06 -.06 .07 -.06 .06 .15 -.13 .47** .45**
18. SB FW 1.75 .78 .01 .15 .27** .03 .00 -.01 -.13 -.06 .05 .01 .06 -.06 -.25** -.20* .06 .24** .26**
N=121.
* p ≤ .05. ** p ≤ .01. a 0 = alleenstaand, 1 = samenwonend/getrouwd.
39
Tabel 13
Hiërarchische regressieanalyse van „het volledig zelf bepalen van de werkplanning‟ op
controlevariabelen en PI.
Stap 2
Predictor Beta R² Adj. R² ∆R²
Controlevariabelen .090 .034 .069**
Bachelor .08
Secundair -.01
Basisonderwijs -.07
Burgerlijke staat a -.14
Aantal inwonende kinderen .08
Duur huidige tewerkstelling -.00
PI .27**
N = 121. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten. a 0 = alleenstaand, 1 = samenwonend/getrouwd.
** p ≤ .01.
40
Resultaten Ontwikkeling I-deals bij Oudere Werknemers
Alleen de demografische variabelen die significante correlaties vertoonden met
ontwikkeling i-deals, PI, affectieve organisatiebetrokkenheid of pensioenintenties,
werden opgenomen in de analyses. Het betreft de variabelen geslacht, arbeidsregime en
opleidingsniveau (zie tabel 14). Voor de variabele opleidingsniveau werden drie dummy
variabelen (basisonderwijs, secundair en bachelor) aangemaakt met als referentieniveau
master diploma. In deze tabel kan opgemerkt worden dat de gemiddelde score op
ontwikkeling i-deals middelmatig is, pensioenintenties hebben een eerder laag
gemiddelde. De gemiddelde scores op persoonlijk initiatief en affectieve
organisatiebetrokkenheid zijn eerder hoog.
Geslacht correleerde significant met pensioenintenties: de mannen in de
steekproef hebben meer pensioenintenties dan de vrouwen. Voor arbeidsregime werd
gevonden dat voltijdse werknemers meer ontwikkeling i-deals onderhandeld hebben.
Op basis van opleidingsniveau werden er significante verschillen gevonden in de scores
op pensioenintenties: respondenten met een diploma van secundair onderwijs hebben
meer pensioenintenties dan diegenen met een master diploma.
Persoonlijk initiatief vertoonde geen significante correlatie met ontwikkeling.
Verder werden ook geen significante correlaties gevonden tussen zowel ontwikkeling en
affectieve organisatiebetrokkenheid als ontwikkeling en pensioenintenties.
Op basis van het ontbreken van bovenstaande correlaties kunnen we anticiperen
dat er niet veel significante relaties zullen gevonden worden voor de vooropgestelde
hypothesen. De correlaties tussen de opleidingsitems secundair en bachelor diploma
vloeien voort uit de dummycodering, maar de correlaties tussen een secundair diploma
en geslacht en het arbeidsregime en geslacht zouden wel problemen kunnen opleveren.
Ze kunnen wijzen op collineariteit en bijgevolg zal bij de hiërarchische
regressieanalyses hiervoor gecontroleerd worden. Aangezien de overige gemeten
concepten telkens als enige predictor toegevoegd worden in de hiërarchische regressies,
kan collineariteit geen rol spelen.
41
Tabel 14
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen uit de studie.
Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9
1. Geslacht a
-- --
2. Arbeidsregime b -- -- -.30
*
3. Bachelor -- -- .25 -.03
4. Secundair -- -- -.43** -.05 -.61**
5. Basisonderwijs -- -- .09 .08 -.11 -.09
6. Ontwikkeling 2.66 4.44 .01 .34**
-.02 -.03 .13
7. PI 4.07 2.74 -.05 .09 -.18 .12 -.02 .11
8. Affectieve Organisatiebetrokkenheid 3.52 5.25 -.15 .03 -.18 .11 .12 .16 .30*
9. Pensioenintenties 2.07 5.64 -.33**
-.16 -.14 .40** .09 .06 -.01 .13
N=63.
* p ≤ .05. ** p ≤ .01. a0 = man, 1 = vrouw.
b0 = deeltijds, 1 = voltijds.
42
Om de drie hypothesen over 50plussers te toetsen, werden drie hiërarchische
regressieanalyses uitgevoerd. Voor het uitvoeren van deze analyses maakten we gebruik
van het programma SPSS17 (Statistical Package for the Social Sciences). Opnieuw
wordt de controlevariabele hoogst behaalde opleidingsniveau in de regressies
opgenomen aan de hand van de drie dummy variabelen. De vierde hypothese betreft het
verband tussen persoonlijk initiatief en ontwikkeling i-deals. In een eerste stap werden
de controlevariabelen - geslacht, arbeidsregime, bachelor diploma, secundair diploma en
basisonderwijs diploma als predictoren opgenomen. Persoonlijk initiatief werd in een
tweede stap toegevoegd. Ontwikkeling i-deals werd opgenomen als afhankelijke
variabele. De significante resultaten van de analyse worden weergegeven in tabel 15.
Alle VIF-waarden waren kleiner dan twee, naar analogie van O‟Brien (2007)
beschouwen we VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van ernstige collineariteit.
Uit deze analyse bleek dat de verklaarde variantie door het eerste model met de
controlevariabelen geslacht, arbeidsregime, bachelor diploma, secundair diploma,
basisonderwijs diploma, net niet het .05 significantieniveau haalde, F(5,56) = 2.14, p =
.07. Dit model was echter wel significant op p ≤ .10 niveau. Er kan afgeleid worden dat
voltijdse medewerkers meer ontwikkeling i-deals met succes onderhandelen. Het
toevoegen van de predictor PI deed de variantie in ontwikkeling i-deals niet significant
toenemen, ∆R² = .008 met F(1,55) = 0.56, p = .46. Hypothese 4 werd bijgevolg niet
bevestigd.
43
Tabel 15
Hiërarchische regressieanalyse van ontwikkeling i-deals op controlevariabelen en
persoonlijk initiatief.
Stap 1
Predictor Beta R² Adj. R² ∆R²
Controlevariabelen .160+ .085
+ .160
+
Geslacht a
.13
Arbeidsregime b
.43**
Bachelor .07
Secundair .07
Basisonderwijs .20
N = 63. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten. +
p ≤ .10, ** p ≤ .01. a0 = man, 1 = vrouw.
b0 = deeltijds, 1 = voltijds.
Om het verband tussen ontwikkeling i-deals en affectieve
organisatiebetrokkenheid na te gaan (H5), werd een tweede hiërarchische
regressieanalyse uitgevoerd. De controlevariabelen werden als predictoren opgenomen
in stap één. Ontwikkeling i-deals werd in stap twee toegevoegd. Affectieve
organisatiebetrokkenheid werd meegenomen in de analyse als afhankelijke variabele.
Alle VIF-waarden waren kleiner dan twee, naar analogie van O‟Brien (2007)
beschouwen we VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van ernstige collineariteit.
De controlevariabelen geslacht, arbeidsregime, bachelor diploma, secundair diploma en
basisonderwijs diploma verklaarden geen significant deel van de variantie in affectieve
organisatiebetrokkenheid, ∆R² = .058 met F(5,57) = .67, p = .63. Het toevoegen van de
variabele ontwikkeling i-deals als predictor deed de variantie in affectieve
organisatiebetrokkenheid niet significant toenemen, ∆R² = .27 met F(1,56) = 1.64, p =
.21. Hypothese 5 werd bijgevolg niet bevestigd.
Ten slotte werd een derde hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd om het
verband tussen ontwikkeling i-deals en pensioenintenties na te gaan (H6). In een eerste
stap werden opnieuw de controlevariabelen opgenomen en in een tweede werd
ontwikkeling i-deals toegevoegd. De variabele „pensioenintenties‟ werd opgenomen als
afhankelijke variabele. De significante resultaten worden weergegeven in tabel 16. Alle
VIF-waarden waren kleiner dan twee, naar analogie van O‟Brien (2007) beschouwen
we VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van ernstige collineariteit. Uit deze
44
analyse bleek dat een eerste model met als predictoren de controlevariabelen geslacht,
arbeidsregime, bachelor diploma, secundair diploma en basisonderwijs diploma, een
significant deel van de variantie in ontwikkeling i-deals verklaarden, F(5,57) = 4.37, p ≤
.01. Dit model verklaart in het totaal 27.70% van de variantie. Er kan afgeleid worden
dat respondenten met een secundair diploma meer pensioenintenties hebben dan
respondenten met een master diploma. Deeltijds werkende respondenten vertonen meer
pensioenintenties dan hun voltijdse collega. Het toevoegen van de predictor
ontwikkeling deed de variantie in pensioenintenties niet significant toenemen, ∆R² =
.020 met F(1,56) = 1.56, p = .22. Hypothese 6 werd bijgevolg niet bevestigd.
Tabel 16
Hiërarchische regressieanalyse van pensioenintenties op controlevariabelen en
ontwikkeling i-deals.
Stap 1
Predictor Beta R² Adj. R² ∆R²
Controlevariabelen .277** .213** .277**
Geslacht a
-.28
Arbeidsregime b
-.22+
Bachelor .16
Secundair .40*
Basisonderwijs .13
N = 63. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten.
+p ≤ .10, * p ≤ .05. ** p ≤ .01. a0 = man, 1 = vrouw.
b0 = deeltijds, 1 = voltijds.
Uit bovenstaande analyses blijkt dus dat we op basis van de gemiddelde
totaalscores geen enkele hypothese kunnen bevestigen. In wat volgt willen we nagaan of
we op basis van het itemniveau wel relaties vinden. Ontwikkeling i-deals werden
gemeten aan de hand van vier items: individuele regelingen in verband met activiteiten
op het werk (ontwikkeling1), trainingskansen (ontwikkeling2), speciale kansen voor het
ontwikkelen van vaardigheden (ontwikkeling3) en carrière ontwikkeling
(ontwikkeling4). In wat volgt wordt dieper ingegaan op de verschillen tussen deze
items. Tabel 17 toont aan dat alle vier de items gemiddeld scoren. Het derde item,
individuele regelingen in verband met speciale kansen voor het ontwikkelen van
vaardigheden is het enige dat een significante correlatie vertoont met PI, affectieve
45
organisatiebetrokkenheid of pensioenintenties. Ontwikkeling3 is positief gecorreleerd
met affectieve organisatiebetrokkenheid. 50plussers die hoger scoren op affectieve
organisatiebetrokkenheid, scoren ook hoger op het aanvragen van individuele
regelingen ivm speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden dan 50plussers
die lager scoren op affectieve organisatiebetrokkenheid. Om dit verband verder te
toetsen werd een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd (zie tabel 18). In een eerste
stap werden de controlevariabelen opgenomen als predictoren. Ontwikkeling3 werd in
een tweede stap toegevoegd. Affectieve organisatiebetrokkenheid werd opgenomen als
afhankelijke variabele. De significante resultaten worden weergegeven in tabel 18. Alle
VIF-waarden waren kleiner dan twee, naar analogie van O‟Brien (2007) beschouwen
we VIF-waarden hoger dan vier als een indicatie van ernstige collineariteit. Uit deze
analyse bleek dat de controlevariabelen geslacht, arbeidsregime, basisonderwijs
diploma, secundair diploma en bachelor diploma geen significant deel van de variantie
in affectieve organisatiebetrokkenheid verklaarden, ∆R² = .058 met F(5,57) = .70, p =
.63. Het toevoegen van Ontwikkeling3 als predictor deed de variantie in affectieve
organisatiebetrokkenheid significant toenemen, F(1,56) = 7.71, p ≤ .01. De totale
hoeveelheid verklaarde variantie door model 2 is echter niet significant meer dan het
nulmodel F(6,56) = 1.94, p = .09. Wanneer we echter een significantieniveau van .10
kiezen, kunnen we de verklaarde variantie wel als significant beschouwen en verklaart
het model 17.20% van de totale variantie. Er kan afgeleid worden dat respondenten met
meer kansen om speciale vaardigheden te ontwikkelen, een hogere affectieve
organisatiebetrokkenheid ervaren.
46
Tabel 17
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de variabelen uit de studie
Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1. Geslacht a
-- --
2. Arbeidsregime b -- -- -.30
*
3. Bachelor -- -- .25* -.15
4. Secundair -- -- -
.43**
.04 -.61**
5. Basisonderwijs -- -- -.02 .02 -.03 -.10
6. Ontwikkeling1 2.62 1.29 .07 .28* -.01 -.01 .14
7. Ontwikkling2 2.87 1.44 .01 .27* .01 -.11 .10 .62
**
8. Ontwikkeling3 2.76 1.36 .02 .37**
.02 -.03 .12 .54**
.77**
9. Ontwikkeling4 2.38 1.17 -.08 .20 -.10 .07 .07 .45**
.60**
.65**
10. PI 4.07 .39 -.05 .09 -.18 .12 -.02 .01 .05 .18 .15
11. Affectieve Organisatiebetrokkenheid 3.52 .66 -.15 .03 -.18 .11 .12 -.01 .09 .31* .17 .30
*
12. Pensioenintenties 2.07 1.41 -33**
-.16 -.14 .40**
.09 .07 .03 .02 .08 -.01 .13 .
N=63.
* p ≤ .05. ** p ≤ .01. a0 = man, 1 = vrouw.
b0 = deeltijds, 1 = voltijds.
47
Tabel 18
Hiërarchische regressieanalyse van affectieve organisatiebetrokkenheid op
controlevariabelen en “Speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden”
Stap 2
Predictor Beta R² Adj. R² ∆R²
Controlevariabelen .172+ .083
+ .114**
Geslacht a
-.19
Arbeidsregime b
-.19
Bachelor -.22
Secundair -.08
Basisonderwijs .03
Ontwikkeling3 .38**
N = 63. De waarden in de tabel zijn gestandaardiseerde regressiegewichten. +p ≤ .10, ** p ≤ .01. a0 = man, 1 = vrouw.
b0 = deeltijds, 1 = voltijds.
48
Discussie
Aangezien onderzoek over flexibiliteit en ontwikkeling i-deals schaars is, wilde de
huidige studie een eerste aanzet geven om gegevens te verzamelen in Vlaanderen.
Voortbouwend op de literatuur en voorgaand onderzoek werden zowel voor flexibiliteit als
voor ontwikkeling i-deals drie hypothesen opgesteld en dit bij respectievelijk vrouwen en
50plussers. Beide doelgroepen werden gespecificeerd op basis van de voordelen die i-deals
hen bieden. Doelstelling bij de vrouwelijke steekproef was om het verband tussen
flexibiliteit i-deals en PI, affectieve organisatiebetrokkenheid en werk-familie conflict na te
gaan. Bij de 50plus steekproef lag de focus op de relatie tussen ontwikkeling i-deals en PI,
affectieve organisatiebetrokkenheid en pensioenintenties. De resultaten bij beide
doelgroepen bevestigden geen enkele van deze vooropgestelde relaties. Het onderzoek dat
we in het kader van deze masterproef uitvoerden verliep correct, we vermoeden echter dat
we de impact van het maatschappelijke klimaat binnen België sterk onderschat hebben en
er minder ruimte is voor i-deals dan we aanvankelijk verwacht hadden. Een exploratieve
benadering van i-deals binnen Vlaanderen op basis van onderzoeksvragen was daarom
wellicht geschikter geweest. We spelen hier dan ook op in aan de hand van resultaten op
itemniveau en het verhogen van het significantieniveau. In wat volgt bespreken we de
resultaten respectievelijk voor vrouwelijke en oudere werknemers.
Bespreking van de Resultaten voor Vrouwelijke Werknemers
In tegenstelling tot wat we op basis van de literatuur konden verwachten bleken
alleenstaande vrouwen meer flexibiliteit i-deals te vragen en te onderhandelen dan
samenwonende/getrouwde vrouwen. Deze bevinding hangt waarschijnlijk samen met de
relatie tussen alleenstaande vrouwen en kinderzorg en de onderzochte doelgroepen, in
tegenstelling tot deze studie waren in het onderzoek van Golden (2001) zowel mannen en
vrouwen opgenomen. Gegevens van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie tonen
aan dat vrouwen na een echtscheiding vaak de kinderzorg op zich nemen en bovendien
leven vrouwen niet alleen langer dan mannen maar hebben zij meestal een partner die
enkele jaren ouder is waardoor vrouwen op hogere leeftijd meer kans hebben dan mannen
49
om weduwe te worden en alleen in te staan voor de kinderzorg (Lodewijckx, 2004). We
kunnen veronderstellen dat alleenstaande vrouwen voor huishoudelijk werk, kinderzorg en
opvoeding niet kunnen rekenen op hulp van een partner en bijgevolg meer nood hebben aan
een flexibele werkplanning in vergelijking met samenwonende/getrouwde vrouwen. De
mate van flexibiliteit i-deals bleek hoger te liggen bij vrouwen met basisonderwijs als
hoogst behaalde opleidingsniveau dan bij vrouwen met een master diploma. Deze
bevinding staat eveneens in contrast met wat we op basis van de literatuur verwacht
hadden. We kunnen hier eveneens de link leggen met kinderzorg en huishoudelijk werk,
vrouwen met een lager IQ stichten immers vaak grotere gezinnen dan vrouwen met een
hoger IQ (Rodgers, Cleveland, van den Oord, & Rowe, 2000). We kunnen veronderstellen
dat grotere gezinnen meer tijd in beslag nemen en deze vrouwen bijgevolg meer behoefte
hebben aan flexibiliteit i-deals. Hierbij aansluitend zou een hoger aantal inwonende
kinderen logischerwijze samenhangen met een hogere mate van flexibiliteit i-deals. Dit
verband werd echter niet teruggevonden in deze studie. Verder onderzoek naar de relaties
tussen zowel flexibiliteit i-deals en alleenstaande vrouwen als flexibiliteit i-deals en
opleidingsniveau is dus vereist. De variabele sector gaf geen correlatie met flexibiliteit i-
deals aan, dit in tegenstelling tot wat in de literatuur gevonden werd. Het feit dat
arbeidstijden voor alle sectoren in België vastgesteld worden in wetten en CAO‟s kan
hiervoor een verklaring bieden. Leeftijd en duur van de huidige tewerkstelling hingen
evenzeer niet samen met de mate van flexibiliteit i-deals.
De eerste hypothese voor de vrouwelijke steekproef: PI is positief gerelateerd aan
het hebben van een flexibiliteit i-deal bij vrouwelijke werknemers, werd in deze studie niet
bevestigd. Vlaamse vrouwelijke bedienden scoren gemiddeld hoog op PI maar dit
gedragspatroon heeft geen voorspellende waarde voor het vragen en onderhandelen van
flexibiliteit i-deals. De gemiddelde score van flexibiliteit i-deals bij Vlaams vrouwelijke
bedienden is matig. Op itemniveau zien we dat vooral de gemiddelde scores op flexibiliteit
i-deals omtrent glijtijden en flexibele overeenkomsten met vast begin en einde van de
werkdag laag liggen. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat
overheidsmaatregelen inzake flexibele werkuren individuele onderhandelingen overbodig
maken. Er worden collectieve maatregelen voorzien door CAO nr. 77bis, hierbij hebben
50
werknemers uit de privé sector recht op tijdskrediet, 1/5-loopbaanvermindering en
vermindering van de prestaties tot een halftijdse betrekking. Tijdskrediet kan worden
opgenomen in de vorm van een volledige schorsing van de arbeidsprestaties of een
vermindering van prestaties tot een halftijdse betrekking (voor één tot hoogstens vijf jaar),
1/5-loopbaanvermindering kan opgenomen voor maximum vijf jaar en werknemers van 50
jaar en ouder hebben recht op een 1/5-loopbaanvermindering of een vermindering van
prestaties tot de helft zonder beperking qua duur (FOD Werkgelegenheid, Arbeid en
Sociaal Overleg, n.d). Cijfers van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA, 2011)
tonen aan dat deze maatregelen zeer populair zijn: in vergelijking met 2007 was het aantal
betalingen voor tijdskrediet in 2010 met 18.5% gestegen. Uit de statistieken van maart 2011
kunnen we afleiden dat vooral vrouwen van deze maatregel gebruik maken: 1936 mannen
en 6005 vrouwen maakten die maand gebruik van volledige onderbreking via tijdskrediet
en 48479 mannen en 78262 vrouwen maakten gebruik van vermindering van prestaties via
tijdskrediet (RVA, 2011). Andere initiatieven zoals ouderschapsverlof waarbij werkende
ouders hun arbeidsovereenkomst gedeeltelijk of volledig kunnen schorsen om voor hun
kind te zorgen, geven vrouwen uit zowel de privé als openbare sector de kans om hun
werkuren aan hun huidige situatie aan te passen zonder gebruik te maken van i-deals. We
kunnen ook vermoeden dat aangezien glijtijden vaak gepaard gaan met een
tijdsregistratiesysteem, dit systeem voor alle werknemers ingevoerd wordt en bijgevolg
geen deel uitmaakt van individuele onderhandelingen. Uit bovenstaande redenering kunnen
we afleiden dat PI zijn predictieve waarde verliest aangezien collectieve maatregelen geen
individuele regelingen en bijgevolg geen individuele onderhandelingen vereisen. Resultaten
op itemniveau bevestigen dat PI sterker samenhangt met een strikt individuele flexibiliteit i-
deal dan met de overige i-deals die makkelijker collectief te implementeren zijn. Hier
komen we later op terug.
De tweede hypothese betreft het negatief verband tussen flexibiliteit i-deals bij
vrouwelijke bedienden en affectieve organisatiebetrokkenheid. Deze relatie werd niet
teruggevonden in de verkregen data. Hornung, Rousseau en Glaser (2008) vonden evenzeer
geen relatie tussen flexibiliteit i-deals en affectieve organisatiebetrokkenheid. De
gemiddelde score voor Vlaamse vrouwelijke bedienden op affectieve
51
organisatiebetrokkenheid ligt relatief hoog. Een mogelijke verklaring voor het niet
terugvinden van een negatieve relatie met flexibiliteit i-deals is dat flexibele werkuren als
een gevestigde waarde aanzien worden in de huidige maatschappij en niet in verband
worden gebracht met de werkrelatie.
Hypothese 3 omtrent de negatieve relatie tussen flexibiliteit i-deals en werk-familie
conflict werd niet bevestigd in huidig onderzoek. In de literatuur bevestigen talloze studies
het verband tussen flexibele werkuren en werk-familie conflict. Het ligt dus niet voor de
hand om te verklaren waarom bovenstaande hypothese in deze studie geen steun vindt. Het
feit dat de mate van flexibiliteit i-deals geen voorspellende waarde heeft inzake werk-
familie conflict neemt niet weg dat flexibele werkuren op zich het werk-familie conflict
kunnen reduceren. Meer onderzoek naar de manier waarop flexibiliteit verkregen wordt en
de relatie met werk-familie conflict is dus vereist. Uit de resultaten konden we wel afleiden
dat het aantal inwonende kinderen positief gerelateerd was aan tijdgebaseerde interferenties
van familie met werk. We kunnen er van uit gaan dat een gezin met een groot aantal
inwonende kinderen meer tijd in beslag neemt en resulteert in meer interferenties van
familie met werk dan wanneer het gezin minder inwonende kinderen telt. De meta-analyse
van Eby et al. (2005) bevestigt dat werk-familie conflict groter is wanneer er kinderen zijn
thuis. Verder bleken vrouwen met als hoogste behaalde diploma secundair en
basisonderwijs meer spanninggebaseerde interferenties van familie met werk te
ondervinden dan vrouwen met een master diploma. Dit kan verklaard worden door het feit
dat vrouwen met een lager IQ vaak grotere gezinnen stichten dan vrouwen met een hoger
IQ (Rodgers, Cleveland, van den Oord, & Rowe, 2000). We kunnen veronderstellen dat
grotere gezinnen meer verantwoordelijkheden en spanningen op familiaal vlak met zich
meebrengen die kunnen leiden tot meer interferenties met het werk. Het kan interessant zijn
om naast gevolgen voor het bedrijf en de balans tussen werk en thuis, in verder onderzoek
te focussen op louter persoonlijke voordelen zoals meer tijd om hobby‟s uit te oefenen.
Aangezien op basis van de gemiddelde totaalscores van flexibiliteit i-deals geen
enkele hypothese bevestigd werd, werden de relaties met PI, affectieve
organisatiebetrokkenheid en werk-familie conflict op itemniveau onderzocht. Op deze
manier willen we flexibiliteit i-deals bij vrouwelijke bedienden in Vlaanderen verder
52
verkennen. Deze analyses toonden een verband aan tussen PI en het eerste item van
flexibiliteit i-deals, „het volledig zelf bepalen van de werkplanning‟. PI bleek een
predictieve waarde te hebben voor het volledig zelf bepalen van de werkplanning. In
vergelijking met de andere vijf items is deze vorm van flexibele werkplanning moeilijk
collectief te verstrekken aangezien een strikt individuele invulling vereist is. Hypothese 1
werd dus wel bevestigd voor één item, vrouwen met een hoge score op PI vragen en
onderhandelen meer een volledig zelf bepaalde werkplanning dan vrouwen met een lage
score op PI. Meer kwalitatief onderzoek naar de vormen van volledig zelf bepaalde
individuele werkplanningen en de relatie met PI is hier dus vereist. Naast persoonlijke
determinanten voor het vragen en onderhandelen van flexibiliteit i-deals kunnen functie
inhoud en onafhankelijkheid bij het uitvoeren van de job ook bepalend zijn bij het vragen
en onderhandelen van flexibiliteit i-deals. Verder onderzoek kan dit verhelderen.
Bespreking van de Resultaten voor Oudere Werknemers
Voor 50plussers haalden we uit de literatuur de controlevariabelen geslacht, sector,
burgerlijk staat, arbeidsregime, opleidingsniveau en werkcentraliteit. In de huidige studie
werd echter geen significante invloed van sector, burgerlijke staat of werkcentraliteit
gevonden. Er is geen duidelijke reden voor het niet terugvinden van deze relaties. Bijgevolg
werden deze variabelen niet opgenomen bij de analyses. Geslacht en opleidingsniveau
correleerden tegen de verwachtingen in ook niet met ontwikkeling i-deals, maar werden
wel opgenomen in de regressieanalyses als controlevariabelen vanwege hun significante
correlaties met pensioenintenties. De variabele arbeidsregime vertoonde wel significante
correlaties met ontwikkeling i-deals. Voltijds tewerkgestelde bedienen bleken meer
ontwikkeling i-deals succesvol te onderhandelen dan deeltijds tewerkgestelde bedienden.
Een mogelijke verklaring kunnen we afleiden uit het artikel „Five Strategies of successful
part-time work‟ van Corwin, Lawrence en Frost (2001). Hierin stellen deze onderzoekers
dat ondanks het feit dat vele professionals deeltijds beginnen werken om een aantal
praktische oplossingen te vinden voor hun werk-leven balans, deze vaak evenveel
problemen veroorzaken als ze oplossen. In het slechtste geval zien ze zelfs hun belang voor
de organisatie traag maar zeker vervagen. De redenen hiervoor zijn overbelasting en gebrek
53
aan richtlijnen vanuit de organisatie. Een deeltijdse regeling maken, kost tijd, energie en
creativiteit. De meeste managers zijn al overbelast met dagdagelijkse uitdagingen en
krijgen vaak ook geen richtlijnen vanuit de organisatie over hoe ze dit moeten aanpakken.
Daarom wordt het maken van een deeltijdse functie gezien als overlast en hebben managers
weinig incentief om betrokken te raken bij deeltijds werkenden. Als we dit toepassen op
ontwikkeling i-deals en oudere werknemers, die vaak deeltijdse regelingen aanvragen als
een manier van gefaseerde pensionering, kunnen we verwachten dat het al dan niet voltijds
werken een invloed heeft op het al dan niet verkrijgen van deze i-deals. Vanuit de
voorgaande redenering is het immers te verwachten dat managers weinig incentief zullen
hebben om betrokken te raken bij deeltijds werkende 50plussers en deze bijgevolg minder
de kans zullen krijgen om een ontwikkeling i-deal te onderhandelen.
De vierde hypothese: PI is positief gerelateerd aan het hebben van een ontwikkeling
i-deal bij oudere werknemers, werd in de huidige studie niet bevestigd. Vlaamse 50plus
bedienden scoorden gemiddeld hoog op PI maar dit gedragspatroon heeft geen
voorspellende waarde voor het vragen en onderhandelen van ontwikkeling i-deals. Een
mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat de werkcondities in België vooraf formeel
gespecificeerd zijn en er bijgevolg weinig flexibiliteit is om individueel te onderhandelen.
Dit uit zich in een hoge CAO coverage in België (Carley, 2003). De Leede et al. (2004)
toonden wel aan dat de Westerse landen transformeren naar een meer geïndividualiseerde
benadering van werkrelaties, maar aan deze hoge CAO coverage is te zien dat we daar nog
niet zijn. De wet biedt veel mogelijkheden voor collectieve regelingen voor ontwikkeling
op het werk en individuele onderhandelingen zijn dus niet nodig. Een model waarbij enkel
de controlevariabelen geslacht, arbeidsregime en opleidingsniveau was wel significant. Er
werd gevonden dat een voltijds arbeidsregime positief gerelateerd is het hebben van
ontwikkeling i-deals.
Ook de vijfde hypothese: het hebben van een ontwikkeling i-deal bij oudere
werknemers is positief gerelateerd aan affectieve organisatiebetrokkenheid, werd niet
bevestigd. Vlaamse 50plus bedienden scoren eerder gemiddeld op het hebben van
ontwikkeling i-deals, maar toch voorspelt ontwikkeling niet het al dan niet hebben van
affectieve organisatiebetrokkenheid. Dit kan eventueel te wijten zijn aan een te kleine
54
steekproef, maar ook dachten wij dat het interessant kon zijn om een verklaring te zoeken
in het onderscheid tussen de verschillende items van ontwikkeling i-deals. Hier komen we
later op terug.
Hypothese 6: het hebben van een ontwikkeling i-deal bij oudere werknemers is
negatief gerelateerd aan pensioenintenties, werd in de huidige studie niet bevestigd.
Vlaamse 50plus bedienden scoren eerder gemiddeld op ontwikkeling, maar dit
gedragspatroon heeft geen voorspellende waarde voor de pensioenintenties. Een verklaring
voor dit resultaat ligt niet voor de hand, verder onderzoek kan hier meer duidelijkheid in
brengen. Er kan afgeleid worden dat respondenten met een secundair diploma meer
pensioenintenties hebben dan respondenten met een master diploma. Deeltijds werkende
respondenten vertonen meer pensioenintenties dan hun voltijdse collega.
Aangezien deze studie een eerste aanzet is voor het onderzoek naar i-deals in
België, waren we genoodzaakt om ons te verdiepen in literatuur van allerlei
onderzoeksdomeinen en deze toe te passen op ons onderwerp. Niettegenstaande er nog
geen onderzoek werd uitgevoerd of dat de bevindingen uit deze literatuur te generaliseren
waren naar ons onderwerp. Toch hebben we geprobeerd om op basis van deze literatuur
goed gefundeerde hypothesen op te stellen, wetende dat we voorzichtig moesten zijn in de
te verwachten resultaten. Zoals geanticipeerd werden niet veel significante verbanden
gevonden en probeerden we dan toch op het exploratieve been te springen door na het
toetsen van de vooropgestelde hypothesen, verder de verschillende items van ontwikkeling
i-deals bij oudere werknemers te analyseren. Uit deze analyses van de ontwikkelingitems
bleek het ontwikkelingitem „speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden‟ wel
een predictieve waarde te hebben voor affectieve organisatiebetrokkenheid. Respondenten
die meer speciale kansen om vaardigheden te ontwikkelen met succes gevraagd hadden,
voelden ook meer affectieve organisatiebetrokkenheid ten opzichte van de huidige
werkplaats. We kunnen dit mogelijks verklaren door de opmerking dat dit item in
vergelijking met de andere drie items moeilijk collectief te voorzien is aangezien het strikt
individueel is. De andere items kunnen eventueel al opgenomen zijn in het beleid, maar uit
de definitie van „speciale kansen‟ volgt dat dit uitzonderingen op de regel zijn. Op deze
manier zien we ook hoe deze studie implicaties voor de praktijk kan hebben. Werknemers
55
met speciale kansen om vaardigheden te ontwikkelen hebben een grotere affectieve
organisatiebetrokkenheid. Affectieve organisatiebetrokkenheid is op zijn beurt gerelateerd
aan een lagere vrijwillige vroege pensionering (Herrbach et al., 2009). Bijgevolg kan het
positieve gevolgen hebben voor het bedrijf om dit soort kansen op te nemen in hun HR
systemen of om als supervisor open te staan voor deze vragen. Voor toekomstig onderzoek
is meer kwalitatief onderzoek naar de verschillende vormen van ontwikkeling i-deals in
Vlaanderen vereist.
Sterktes en Zwaktes van deze Studie en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Deze studie kampt met enkele tekortkomingen, waarvan de grootste is dat we, zeker
voor de 50plus doelgroep, een te kleine steekproef hebben. Dit als gevolg van de beperkte
middelen die we ter beschikking hebben bij het maken van een masterproef. In het korte
tijdsbestek is het geen sinecure om werkende, 50plus bedienden te bereiken. Ook
medewerking van organisaties is niet evident. Velen worden overstelpt door vragenlijsten
en kunnen hier daarom niet meer op ingaan. De meerderheid van de respondenten was ook
tewerkgesteld in de niet-commerciële dienstensector en dit kan de resultaten vertekend
hebben.
Een tweede beperking, waaraan nogal wat studies lijden, is dat de data via cross-
sectioneel onderzoek verkregen werd en we bijgevolg geen causale verbanden kunnen
onderzoeken. Longitudinale studies zijn vereist om het effect van i-deals op langere termijn
te onderzoeken.
Wel werden de items van flexibiliteit en ontwikkeling i-deals, werkcentraliteit en
werk-familieconflict op een correcte manier volgens translation – backtranslation vertaald
uit het Engels. De vier factoren van de werk-familie schaal in deze studie komen bovendien
overeen met de originele factoren gevonden door Carlson, Kacmar en Williams (2000).
Hieruit kunnen we afleiden dat deze vragenlijst ook binnen onze cultuur geschikt is om de
vier factoren van werk-familie conflict te meten. Bij de vrouwelijke steekproef vonden we
eveneens twee factoren terug voor de vragenlijst omtrent i-deals, deze komen overeen met
de vooropgestelde factoren. Bij de 50plus steekproef werden ook twee factoren
56
teruggevonden, één item kwam echter niet overeen met de vooropgestelde factor. De
vragenlijst voor de 50plus doelgroep dient dus verder geoptimaliseerd te worden.
Ten slotte werd de vragenlijst afgenomen in verschillende organisaties/sectoren
maar aan de hand van twee kleine steekproeven, beperkt tot bedienden en Vlaanderen.
Bijgevolg zijn onze resultaten moeilijk generaliseerbaar naar de algemene populatie.
Uit deze beperkingen volgen ook direct een aantal suggesties voor toekomstig
onderzoek. Doordat de studie werd uitgevoerd bij bedienden en niet bij studenten krijgen
we direct een beeld van de realiteit en zo wordt een eerste stap gezet naar het bekijken van
de situatie op de arbeidsmarkt. Er is echter nood aan een grootschalig onderzoek in
Vlaanderen om de stand van zaken omtrent i-deals op te nemen. De huidige studie moet op
een grote schaal aan de hand van longitudinale studies herhaald worden om mogelijke
antecedenten en gevolgen van i-deals in kaart te brengen.
Toekomstig onderzoek zou zich eerder op de HR dienst van bedrijven kunnen
richten aangezien deze mensen de begrippen kennen en thuis zijn in de materie. Gegevens
omtrent de mate waarin i-deals binnen de organisatie onderhandeld worden zijn terug te
vinden in hun database. De invloed van het HR beleid en de organisatiecultuur (Rousseau,
2005) alsook de invloed van de organisatiestructuur (Hornung et al, 2008) kan op deze
manier onderzocht worden. Verder kunnen we verwachten dat i-deals meer zullen
voorkomen in kleine en middelgrote ondernemingen dan in multinationals. Grote bedrijven
opteren vaak voor gestandaardiseerde systemen rond flexibele werkuren en ontwikkeling
van de werknemers omdat het aantal werknemers te hoog is om individuele afspraken te
maken. Bij KMO‟s kan er meer ruimte zijn voor i-deals. Uitvoeriger onderzoek naar de
relatie tussen grootte van het bedrijf en i-deals kan dit uitwijzen.
Aangezien in deze studie gewerkt werd met doelgroepen kan het interessant zijn om
eerst aan de hand van een exploratieve studie i-deals binnen Vlaanderen in kaart te brengen
en op basis van deze gegevens relaties binnen bepaalde groepen voorop te stellen.
57
Praktische Implicaties
Deze studie bood slechts een eerste aanzet en bewijst hiermee zijn meerwaarde aan
zowel het onderzoeksveld als de praktijk. Enkele praktische implicaties volgen uit de
relaties tussen PI en flexibiliteit i-deals bij vrouwen en ontwikkeling i-deals bij 50plussers
en affectieve organisatiebetrokkenheid. Vrouwen maken vaak gebruik van flexibele
werkuren maar deze vereisen vaak geen individuele onderhandeling aangezien de overheid
en/of de organisatie hierin voorziet. Betreft het echter een volledig zelf bepaalde
werkplanning dan blijkt PI een determinerende rol te spelen bij het vragen en
onderhandelen van dit soort flexibiliteit i-deals. Het is belangrijk om bij de implementatie
van deze flexibiliteit i-deal duidelijk te communiceren met collega‟s en andere betrokken
partijen om te voorkomen dat een gevoel van onrechtvaardigheid ontstaat. Daarnaast kan
HR zelf situaties creëren waarbij alle werknemers de mogelijkheid hebben om i-deals te
onderhandelen en op deze manier voorkomen dat alleen werknemers met een hoge score op
PI gebruik maken van i-deals. Bij 50plussers zorgt de mogelijkheid tot het onderhandelen
van speciale kansen om het ontwikkelen van vaardigheden voor een hogere affectieve
organisatiebetrokkenheid en kan zo leiden tot lagere pensioenintenties (Herrbach et al.,
2009). Op deze manier zou het de praktijk positieve resultaten kunnen opleveren als ze de
HR systemen hierop afstemmen, of als leidinggevende openstaan voor dit soort verzoeken.
Conclusie
Tot op heden zijn studies over i-deals in Vlaanderen onbestaand, deze masterproef
vormt een eerste aanzet om data hierover te verzamelen. In het huidig onderzoek werden bij
121 vrouwelijke en 63 vijftigplus bedienden vragenlijsten afgenomen die toetsen naar de
verbanden tussen enerzijds flexibiliteit i-deals bij vrouwen en PI, affectieve
organisatiebetrokkenheid en werk-familie conflict en anderzijds ontwikkeling i-deals bij
oudere werknemers en PI, affectieve organisatiebetrokkenheid en pensioenintenties Uit
hiërarchische regressie analyse bleek geen enkele van de zes bovenstaande relaties
significant te zijn. Wanneer echter gekeken wordt naar de verschillende items van
flexibiliteit en ontwikkeling i-deals, vinden we wel evidentie voor een positief verband
tussen het flexibiliteititem „het volledig zelf bepalen van de werkplanning‟ en persoonlijk
58
initiatief en het ontwikkelingsitem „speciale kansen voor het ontwikkelen van
vaardigheden‟ en affectieve organisatiebetrokkenheid. We kunnen besluiten dat de huidige
studie een eerste poging is om de toestand van i-deals in Vlaanderen te onderzoeken, maar
dat er nog veel werk aan de winkel is. Bij deze dagen wij graag andere onderzoekers uit om
dit thema verder te verkennen.
59
Referenties
Adams, G. A. & Beehr, T. A. (1998). Turnover and retirement: A comparison of their
similarities and differences. Personnel Psychology, 51 (3), 643-665.
Albertsen, K., Rafnsdóttir, G. L., Grimsmo, A., Tómasson, K., & Kauppinen, K. (2008).
Workhours and worklife balance. Scandinavian Journal of Work Environment &
Health , suppl. (5), 14-21.
Almer, E. D., Cohen, J. R., & Single, L. E. (2004). Is it the kids or the schedule?: The
incremental effect of families and flexible scheduling on perceived career success.
Journal of Business Ethics , 54 (1), 51-65.
Armstrong-Stassen, M., & Schlosser, F. (2008). Benefits of a supportive development
climate for older workers. Journal of Managerial Psychology , 23 (4), 419-437.
Carley, M. (2003). Industrial relations in the EU, Japan and USA, 2001. Geraadpleegd op
http://www.eurofound.europa.eu/eiro/2002/12/feature/tn0212101f.htm
Carlson, D. S., Kacmar, K. M., & Williams, L. J. (2000). Construction and initial validation
of a multidimensional measure of work-family conflict. Journal of Vocational
Behavior , 56 (2), 249-276.
Claes, R., & Van de Ven, B. (2008). Determinants of older and younger workers' job
satisfaction and organizational commitment in the contrasting labour markets of
Belgium and Sweden. Ageing & Society , 28 (8), 1093-1112.
Corwin, V., Lawrence, B.T., & Frost, P.J. (2001). Five strategies of successful part-time
work. Harvard Bussiness Review, 79 (7), 121-128.
Costa, G., Akerstedt, T., Nachreimer, F., Baltieri, F., Carvalhais, J., Folkard, S., et al.
(2004). Flexible working hours, health and well-being in Europe: some
considerations from a SALTSA project. Chronobiology International , 21 (6), 831-
844.
Costa, G., Sartori, S., & Akerstedt, T. (2006). Influence of flexibility and variability of
working hours on health and well-being. Chronobiology International , 23 (6),
1125-1137.
60
Derycke, H., Vlerick, P., Burnay, N., Decleire, C., D‟Hoore, W., Hasselhorn, H.-M., &
Braeckman, L. (in press). Impact of the effort-reward imbalance model on intent to
leave among Belgian healthcare workers: A prospective study. Journal of
Occupational and Organizational Psychology.
Eby, L. T., Casper, W. J., Lockwood, A., Bordeaux, C., & Brinley, A. (2005). Work and
family research in IO/OB: Content analysis and review of the literature (1980-
2002). Journal of Vocational Behavior , 66 (1), 124-197.
EUROPA (n.d.). Europa glossarium wetgeving. Geraadpleegd op
http://europa.eu/scadplus/glossary/employment_nl.htm
European Communities (2006). Classification of learning activities - Manual.
Geraadpleegd op
http://statbel.fgov.be/nl/binaries/classifications%5B1%5D_tcm325-58738.pdf
Eurostat (2009a). Statistics employment and unemployment. Labour Force Survey: Work
organisation and working time arrangements 2004. [Data bestand]. Geraadpleegd
op http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home
Eurostat (2009b). Employment rate of older workers by gender [Data bestand].
Geraadpleegd op
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&languag
e=en&pcode=tsiem020
Eurostat (2010). Statistics population. Total fertility rate 2005 [Data bestand].
Geraadpleegd op
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/population/data/main_tables
Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A.-G. (2009). Statistical power analyses using
G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research
Methods, 41 (4), 1149-1160.
Flanders Synergy. (2010). Over Flanders Synergy. Geraadpleegd op
http://www.flanderssynergy.be
FOD Economie (2008). Adult Education Survey 2008: participatiegraden [Data bestand].
Geraadpleegd op
61
http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/arbeidsmarkt_levensomst
andigheden/adult_education_survey_2008.jsp
FOD Economie (2009). Rapport 2009 aan het SOPEMI (OESO): De immigratie in België:
aantallen, stromen en arbeidsmarkt [Data bestand]. Geraadpleegd op
http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=28778
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (n.d.). Tijdskrediet en vermindering
arbeidsprestaties. Geraadpleegd op http://www.werk.belgie.be/home.aspx
Frese, M., & Fay, D. (2000). Measuring Personal Initiative. Giessen: University of
Giessen.
de Gilder, D., van den Heuvel, H., & Ellemers, N. (1997). Het 3-componenten model van
commitment. Gedrag en Organisatie, 10(2), 95-106.
Glorieux, I., & van Tienoven, T.-P. (2009). Gender en tijdsbesteding. Vrije Universiteit
Brussel , Onderzoeksgroep TOR. Brussel: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen
en mannen.
Golden, L. (2001). Flexible work schedules - Which workers get them? American
Behavioral Scientist , 44 (7), 1157-1178.
Grönlund, A. (2007). More control, less conflict? Job demand–control, gender and work–
family conflict. Gender, Work and Organization , 14 (5), 476-497.
Herrbach, O., Mignonac, K., Vandenberghe, C., & Negrini, A. (2009). Perceived HRM
practices, organizational commitment, and voluntary early retirement among late-
career managers. Human Resource Management , 48 (6), 895-915.
Hofstede, G., & Hofstede, G.J. (2010). Six dimensions for website [Data bestand].
Geraadpleegd op http://www.geerthofstede.nl/research--vsm/dimension-data-
matrix.aspx
Hornung, S., Rousseau, D. M., & Glaser, J. (2008). Creating flexible work arrangements
through idiosyncratic deals. Journal of Applied Psychology , 93 (3), 655-664.
Hornung, S., Rousseau, D. M., & Glaser, J. (2009). Why supervisors make idiosyncratic
deals: antecedents and outcomes of i-deals from a managerial perspective. Journal
of Managerial Psychology , 24 (8), 738-764.
62
Hornung, S., Rousseau, D. M., Glaser, J., Angerer, P., & Weigl, M. (2010). Beyond top-
down and bottom-up work redesign: Customizing job content through idiosyncratic
deals. Journal of Organizational Behavior , 31 (2-3), 187-215.
Janvier, R., Rauws, W., & Van Regenmortel, A. (2009). Synopsis van het Belgische
arbeidsrecht (4e ed.). (P. Humblet, & M. Rigaux, Red.) Antwerpen - Oxford:
Intersentia.
Kinnunen, U., Feldt, T., Mäkikangas, A. (2008). Testing the effort-reward imbalance model
among Finnish managers: The role of perceived organizational support. Journal of
Occupational Health Psychology, 13 (2), 114-127.
Klein, K. J., Berman, L. M., & Dickson, M. W. (2000). May I work part-time? An
exploration of predicted employer responses to employee requests for part-time
work. Journal of Vocational Behavior , 57 (1), 85-101.
Lai, L., Rousseau, D. M., & Chang, K. T. (2009). Idiosyncratic deals: Coworkers as
interested third parties. Journal of Applied Psychology , 94 (2), 547-556.
Lambert, A. D., Marler, J. H., & Gueutal, H. G. (2008). Individual differences: Factors
affecting employee utilization of flexible work arrangements. Journal of Vocational
Behavior , 73 (1), 107-117.
de Leede, J., Looise, J. K., & van Riemsdijk, M. (2004). Collectivism versus individualism
in Dutch employment relations. Human Resource Management Journal , 14 (1), 25-
39.
Lievens, F. (2008). Handboek human resource management. Back to basics (3e ed.).
Leuven: LannooCampus.
Lodewijckx, E. (2004). Alleenstaande ouders. In detail bekeken. [Data bestand].
Geraadpleegd op http://aps.vlaanderen.be/cbgs/content/116.html
Lyness, K. S., & Kropf, M. B. (2005). The relationships of national gender equality and
organizational support with work-family balance: A study of European managers.
Human Relations , 58 (1), 33-60.
Maurer, T. J. (2001). Career-relevant learning and development, worker age, and beliefs
about self-efficacy for development. Journal of Management, 27 (2), 123-140.
63
Maurer, T. J., Barbeite, F. G., Weiss, E. M., & Lippstreu, M. (2008). New measures of
stereotypical beliefs about older workers' ability and desire for development -
Exploration among employees age 40 and over. Journal of Managerial Psychology ,
23 (4), 395-418.
Montizaan, R., Cörvers, F., & De Grip, A. (2010). The effects of pension rights and
retirement age on training participation: Evidence from a natural experiment.
Labour Economics, 17 (1), 240-247.
O‟Brien, R.M. (2007). A caution regarding rules of thumb for variance inflation factors.
Quality & Quantity, 41 (5), 673-690.
Organisation for Economic Co-operation and Development OECD (2008). Family database
[Data bestand]. Geraadpleegd op
http://www.oecd.org/document/4/0,3343,en_2649_34819_37836996_1_1_1_1,00.ht
ml
Organisation for Economic Co-operation and Development OECD (2009). Economic,
environmental and social statistics [Data bestand]. Geraadpleegd op
http://stats.oecd.org/viewhtml.aspx?queryname=18147&querytype=view&lang=en
Organisation for Economic Co-operation and Development OECD (2010). Economic policy
reforms: Going for Growth 2010 - Belgium country note [Data bestand].
Geraadpleegd op http://www.oecd.org/dataoecd/18/5/44651181.pdf
Poelmans, S. A., Chinchilla, N., & Cardona, P. (2003). The adoption of family-friendly
HRM policies - Competing for scarce resources in the labour market. International
Journal of Manpower , 24 (2), 128-147.
Parboteeah K.P., & Cullen J.B. (2003). Social institutions and work centrality: Explorations
beyond national culture. Organization Science, 14 (2), 137-148.
Riva, G., Teruzzi, T., & Anolli, L. (2003). The use of the Internet in psychological
research: Comparison of online and offline questionnaires. Cyberpsychology &
Behavior , 6 (1), 73-80.
Robbins, S. P., & Judge, T. A. (2009). Organizational behavior (13th ed.). New Jersey:
Pearson Education, Inc.
64
Rodgers, J.L., Cleveland, H.H., van den Oord, E., & Rowe, D.C. (2000). Resolving the
debate over birth order, family size, and intelligence. American Psychologist, 55(6),
599-612
Rosseel, Y. (2009). Statistiek 2. Niet-gepubliceerder cursus, Gent, Vakgroep Data-analyse,
p. 74.
Rousseau, D. M. (2001). The idiosyncratic deal: Flexibility versus fairness? Organizational
Dynamics , 29 (4), 260-273.
Rousseau, D. M. (2005). I-deals: idiosyncratic deals employees bargain for themselves.
New York: M.E. Sharpe, Inc.
Rousseau, D. M., Ho, V. T., & Greenberg, J. (2006). I-deals: Idiosyncratic terms in
employment relationships. Academy of Management Review , 31 (4), 977-994.
Rousseau, D. M., Hornung, S., & Kim, T. G. (2009). Idiosyncratic deals: Testing
propositions on timing, content, and the employment relationship. Journal of
Vocational Behavior , 74 (3), 338-348.
Russell, H., O‟Connell, P. J., & McGinnity, F. (2009). The impact of flexible working
arrangements on work-life conflict and work pressure in Ireland. Gender, Work and
Organization , 16 (1), 73-97.
Rijsksdienst voor Arbeidsvoorziening (2011). Trimestriële indicatoren van de
arbeidsmarkt. [Data bestand]. Geraadpleegd op
http://www.rva.be/D_stat/Trimestriele_indicatoren/2011_03/NL.pdf
Rijsksdienst voor Arbeidsvoorziening (2011). Statistieken en studies. Geraadpleegd op
http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?Language=NL&Path=D_stat/&Items=1
Steunpunt Werk en Sociale Economie (2009). Aandeel deeltijdarbeid bij de werkenden (15-
64 jaar) naar geslacht in de Europese Unie, 2001-2008 [Data bestand].
Geraadpleegd op http://www.steunpuntwse.be/view/nl/76763
United Nations Development Programme UNDP (2009). Human development reports.
Geraadpleegd op http://hdrstats.undp.org/en/countries/data_sheets/cty_ds_BEL.html
Van Gyes, G. (2009). Working time in the European Union: Belgium. Geraadpleegd op
http://www.eurofound.europa.eu/ewco/studies/tn0803046s/be0803049q.htm
65
Zilverfonds (2009). Het Jaarverslag van het Zilverfonds 2008. Geraadpleegd op
http://www.zilverfonds.fgov.be/pdf/rpt_2008_NL.pdf
66
Bijlage 1
Flexibiliteit i-deals
Heeft u in uw huidige job individuele regelingen die verschillen van uw collega‟s gevraagd
en met succes onderhandeld in termen van:
1) Het volledig zelf bepalen van uw werkplanning
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
2) Afspraken rond begin en einde van de werkdag (dagelijkse/wekelijkse variatie)
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Het beheren van werktijden met de mogelijkheid om uren/dagen vrij te nemen:
gepresteerde uren (begin/einde werkdag niet vast) afwegen t.o.v. aantal uren die
wekelijks of maandelijks gepresteerd moeten worden en extra gepresteerde uren in vrije
uren en/of dagen kunnen opnemen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) Het beheren van werktijden met de mogelijkheid om alleen uren vrij te nemen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
67
5) Flexibiliteit in het starten en het beëindigen van de werkdag (=glijtijden): verplicht
aanwezig tussen bepaalde tijdstippen en tijdens glijtijden zelf begin/einde van de
werkdag bepalen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
6) Individueel aangepaste werkschema‟s met vast begin en einde van de werkdag: aantal
werkuren met vaste dagelijkse werktijden zijn tijdelijk aan de huidige fase van de
carrière aangepast
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
Ontwikkeling i-deals
Heeft u in uw huidige job individuele regelingen die verschillen van uw collega‟s gevraagd
en met succes onderhandeld in termen van:
1) Activiteiten op het werk
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
2) Trainingskansen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Speciale kansen voor het ontwikkelen van vaardigheden
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) Carrière ontwikkeling
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
68
Persoonlijk initiatief
1) Ik pak problemen op een actieve manier aan
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
2) Als iets fout gaat, zoek ik meteen naar een oplossing
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Als de mogelijkheid zich voordoet actief betrokken te raken, benut ik deze
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) Ik neem onmiddellijk het initiatief als anderen het niet doen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
5) Ik benut kansen snel om mijn doel te bereiken
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
6) Ik doe meestal meer dan mij gevraagd wordt
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
7) Gewoonlijk voer ik uit wat ik van plan was te doen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
Affectieve organisatiebetrokkenheid
1) Ik ervaar problemen van deze organisatie als mijn eigen problemen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
69
2) Ik voel me emotioneel gehecht aan deze organisatie
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Deze organisatie betekent veel voor mij
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) Ik voel me thuis in deze organisatie
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
5) Ik voel me als „een deel van de familie‟ in deze organisatie
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
6) Ik vind het leuk om over deze organisatie te praten met mensen van buiten deze
organisatie
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
7) Ik zou graag de rest van mijn loopbaan in deze organisatie blijven werken
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
8) Ik denk dat ik me aan een andere organisatie net zo makkelijk zou kunnen hechten als
aan deze organisatie
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
Werk-familie conflict
1) Mijn job houdt me meer dan ik zou willen weg van mijn gezinsactiviteiten
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
70
2) De tijd die ik aan mijn job moet besteden, belet me om gelijkwaardig deel te nemen in
huishoudelijke taken en activiteiten
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Ik moet gezinsactiviteiten opgeven als gevolg van de hoeveelheid tijd die ik moet
besteden aan werkgerelateerde verantwoordelijkheden
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) De tijd die ik aan gezinstaken besteed, interfereert vaak met mijn
verantwoordelijkheden op het werk
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
5) De tijd die ik bij mijn gezin doorbreng, verhindert mij vaak om tijd te besteden aan
werkactiviteiten die nuttig zouden kunnen zijn voor mijn carrière
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
6) Ik moet werkgerelateerde activiteiten missen als gevolg van de hoeveelheid tijd die ik
moet besteden aan gezinstaken
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
7) Wanneer ik thuiskom van het werk ben ik vaak te uitgeput om deel te nemen aan
activiteiten/verantwoordelijkheden binnen mijn gezin
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
71
8) Ik ben vaak zo emotioneel uitgeput als ik thuiskom van het werk dat het me verhindert
bij te dragen aan mijn gezin
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
9) Door druk op het werk ben ik bij het thuiskomen soms te gestrest om de dingen te doen
die ik leuk vind
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
10) Wegens de stress thuis ben ik vaak met familiale zaken bezig op het werk
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
11) Omdat ik vaak onder stress sta door verantwoordelijkheden binnen het gezin, kan ik mij
moeilijk concentreren op mijn werk
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
12) Spanning en angst vanwege mijn gezinsleven zorgen er vaak voor dat ik mijn job
minder goed kan uitvoeren
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
Pensioenintenties
1) Ik verwacht dat ik in de nabije toekomst zal starten met het ontvangen van een pensioen
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
72
2) Ik zou graag in de nabije toekomst op pensioen gaan
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
3) Ik ben van plan om op pensioen te gaan in de nabije toekomst
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
4) Ik verwacht op pensioen te gaan in de nabije toekomst
1 2 3 4 5
Helemaal oneens Eerder oneens Noch eens, noch oneens Eerder eens Helemaal eens
Controlevariabelen
1. Leeftijd (in jaren)
2. Geslacht (0=man, 1=vrouw)
o Man
o Vrouw
3. Statuut (0=arbeider, 1=bediende, 2=directie)
o Arbeider
o Bediende
o Directie
4. Sector (0=agrarische sector, 1=industriële sector, 2=commerciële dienstensector,
3=niet-commerciële dienstensector)
o Agrarische Sector
o Industriële Sector
73
o Commerciële dienstensector
o Niet - commerciële dienstensector
5. Burgerlijke staat (0=alleenstaand, 1=samenwonend of getrouwd)
o Alleenstaand
o Samenwonend of getrouwd
6. Inwonende kinderen (in aantal)
7. Opleidingsniveau (0=master, 1=bachelor, 2=secundair, 3=lagere school)
o Master-diploma
o Bachelor-diploma
o Secundair-diploma
o Lagere school diploma
8. Arbeidsregime (0=deeltijds, 1=voltijds)
o Deeltijds
o Voltijds
9. Duur van de huidige tewerkstelling (in jaren)
10. Werkcentraliteit
1) Hoe belangrijk is werken in jouw leven?
1 2 3 4 5
Heel
onbelangrijk
Eerder
onbelangrijk
Noch onbelangrijk,
noch belangrijk
Eerder
belangrijk
Heel
belangrijk