Click here to load reader
Upload
others
View
3
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
vkw Metena november 2006 �
MONOGR AFIE nr7-november2006
1776, “annus mirabilis”Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie
Johan Van Overtveldt Ingeleid door Luc Van Nevel
�
vkw Metena november 2006 �
1776, “annus mirabilis”Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie
Johan Van OvertveldtIngeleid door Luc Van Nevel
�
Johan Van Overtveldt is directeur VKW Metena
issn nummer 1780-9525
Johan Van Overtveldt
1776, “annus mirabilis”. Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie
Monografie nr. 7 / November 2006
Wettelijk depot d/2006/10.346/8
vkw Metena november 2006 �
Jam
es Watt
Adam Smith
T
homas Jefferson
610156_Cartoon.indd 1 26-10-2006 16:20:09Process CyanProcess MagentaProcess YellowProcess Black
�
vkw Metena november 2006 �
Inhoudstafel
Auteur
Synopsis 6
Woord vooraf 9
Inleiding 11
1. De tomeloze expansie: een historische situering 16
1.1. De stampede 16
1.2. Arm wordt rijker 20
2. Krachtige tegenwind 23
2.1. De Moeder van Alle Onevenwichten 23
2.2. Het Tsjernobyl-syndroom 29
2.3. Een vat vol buskruit 32
2.4. Zand in het raderwerk 34
2.5. De fluwelen houtgreep 36
2.6. Van caféruzies tot wereldoorlog? 37
3. 1776, “annus mirabilis” 41
3.1. Thomas Jefferson, de profeet van de Verlichting 43
3.2. Adam Smith of [Karl Marx + Che Guevara]² 46
3.3. Boulton & Watt, de start van de innovatiemachine 49
3.4. Gewoon meer of méér meer? 54
Epiloog 58
Referenties 63
�
Synopsis
Uitzonderingen als Ierland daargelaten, maken de economische prestaties van
België en de andere eurolanden de jongste jaren niet echt grote indruk. Vandaar dat
de vaststelling dat het geheel van de wereldeconomie zich thans in een expansiefase
bevindt, die in de menselijke geschiedenis nauwelijks haar voorgaande heeft, allicht
vrij verrassend in de oren klinkt. Het zijn vooral de opkomende landen met China en
India op kop die achter deze ontwikkeling schuilgaan.
De verrassing omtrent die ongewoon sterke expansie van de wereldeconomie wint
nog aan intensiteit als we vaststellen dat er zich de jongste tijd diverse omgevingsfac-
toren manifesteren die eerder negatief inwerken op het groeivermogen van de wereld-
economie. Minstens zes van die negatieve omgevingsfactoren worden in deze mono-
grafie onder de loep genomen: het grote Amerikaanse externe onevenwicht met het
daarbij horende gevaar van een dollarcrash, de mogelijkheid tot implosies op de inter-
nationale geld- en kapitaalmarkten, de dreiging van het internationaal terrorisme en
andere vormen van internationale geopolitieke instabiliteit, de stijging van de olie-
prijs, de verstrakking van het monetaire beleid en tot slot de dreiging van een inter-
nationale handelsoorlog.
De zoektocht naar een fundamentele verklaring voor de goede gang van zaken in de
wereldeconomie, ondanks die negatieve omgevingsfactoren, leidt naar het jaar 1776. In
dat annus mirabilis deden zich drie gebeurtenissen voor die het verloop van de geschie-
denis op een ingrijpende manier beïnvloed hebben. De eerste van die drie gebeurtenis-
sen is de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring die we hier symboliseren in de
figuur van Thomas Jefferson. De tweede baanbrekende gebeurtenis van 1776 betreft
de publicatie van Adam Smith’s meesterwerk The Wealth of Nations. Last but not least
was 1776 ook het jaar waarin James Watt, met de steun van kompaan en ondernemer
Matthew Boulton, zijn stoommachine in Birmingham aan een beperkte groep van men-
sen voorstelde en zodoende de eerste Industriële Revolutie op gang floot.
De drie net opgesomde gebeurtenissen maakten 1776 tot een mirakeljaar, een an-
nus mirabilis. Ze leidden immers tot een wereld waarin op een aantal punten een radi-
cale breuk met het verleden tot stand kwam. Meer bepaald ging het hierbij dan onder
meer om duurzame doorbraken op het vlak van politieke en economische vrijheid,
vkw Metena november 2006 �
respect voor private eigendomsrechten en positieve ingesteldheid ten aanzien van en-
trepreneurschip. Kortom, het ging dus om de omgevingsfactoren die positief moeten
ingevuld worden om de heilzame effecten van een vrije markteconomie aan de maat-
schappelijke oppervlakte te laten komen.
In de gebieden waar deze institutionele omwentelingen zich voltrokken, kwam
de innovatiemachine zo typerend voor de moderne vrije markteconomie op gang.
Wetenschappelijke ontdekkingen kregen nu wel een vertaling in brede maatschappe-
lijke nuttigheid. In de eerste fase beperkten die gebieden zich tot de Angelsaksische
wereld en West-Europa. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar Japen en enkele an-
dere kleinere Aziatische landen bij. Binnen al deze landen, die de erfenis van 1776 tot
een maatschappelijke realiteit maakten, greep een toename van welvaart en welzijn
plaats die haar voorgaande niet kende in de geschiedenis.
Centraal in de creatie van die welstand staan begrippen als menselijk kapitaal en
de ontwikkeling van bruikbare kennis. Deze productiefactoren vertonen de eigenschap
dat naarmate hun omvang groeit hun bijdrage aan de maatschappelijke vooruitgang
méér dan verhoudingsgewijze toeneemt. In economenjargon heet het dan dat deze pro-
ductiefactoren stijgende meeropbrengsten of positieve schaaleffecten te zien geven.
Dit fenomeen zet een hele traditie in de economische wetenschap, nl. die van de wet
van dalende meeropbrengsten, op haar kop.
Sedert de val van de Berlijnse Muur overspoelt de erfenis van 1776 als een heuse
maar weldadige tsunami zowat de ganse wereld. Heel belangrijk daarbij is, primo, dat
deze omwenteling plaatsgrijpt op een ogenblik dat zich ook op technologisch vlak ingrij-
pende innovaties manifesteren en, secundo, dat de moderne communicatiemiddelen
een vroeger ondenkbare snelheid toelaten inzake de verspreiding van kennis en infor-
matie. Het aantal mensen dat kan deelnemen aan het marktgedreven productieproces
loopt nu in de vele miljarden. De positieve schaafeffecten van de enorme toename aan
menselijk kapitaal en bruikbare kennis bezorgen de wereldeconomie een groei-elan dat
fundamenteel van aard is en dus voor een lang uitgesponnen effect kan zorgen.
Deze spectaculair positieve ontwikkelingen binnen de wereldeconomie mogen
evenwel geen aanleiding geven tot goedkope euforie. Het volstaat dat enkele kapitale
beleidsfouten gemaakt worden (de keuze voor protectionisme of compleet foute ori-
entering van het monetaire beleid, bijvoorbeeld) of dat geopolitieke wanorde en des-
tructie gaat overheersen opdat korte metten zou gemaakt worden met de erfenis van
Thomas Jefferson, Adam Smith en James Watt en Matthew Boulton.
�
vkw Metena november 2006 �
Woord vooraf
Misschien moeten we het toch eens luidop durven zeggen: “Het gaat goed met de
wereldeconomie”. Dat betekent niet dat het in alle landen en op alle continenten even
goed gaat, maar op wereldschaal gaan we er met zijn allen flink op vooruit.
De volgende bladzijden van deze monografie geven een historische onderbouw om
de huidige stand van zaken te verklaren. Er worden kritische vragen bij gesteld en on-
derzocht of het zo verder kan. Er wordt geluisterd naar diverse economische scholen en
stellingen en men probeert te peilen waar we in de toekomst zullen terecht komen.In
feite wordt hier een grondige analyse gemaakt van de enorme economische welvaarts-
creatie die uitgaat van de “schaaleconomie” en het economische integratieproces dat
er onverbrekelijk mee samengaat. Dit proces voltrok zich eerst op lokaal vlak. Later
werd dit nationaal en regionaal. Dan werd het een continentaal verhaal dat zich trou-
wens nog altijd aan het voltrekken is. Gelijktijdig is de wereldeconomie zich nu aan
het integreren. Dat dit moeilijk, bijna onmogelijk en frustrerend verloopt, is vanzelf-
sprekend. Maar stilaan beginnen de voordelen van dit zeer ingewikkeld proces zich te
manifesteren. De winnaar zal degene zijn die deze “ globalisering” kan verzoenen met
de zucht naar “ lokalisering” op cultureel, sociaal en spiritueel vlak.
De bovengenoemde globalisering is op langere termijn geen slechte zaak voor ons
allen. Dat wisten we al, of voelden we intuïtief aan. Maar het is verhelderend om deze
slagzin met duidelijke en objectieve argumenten goed onderbouwd en bevestigd te
zien. Wie zei ook weer dat de enige manier om de armen rijker te maken er in bestond
de rijken rijker te maken. Ook die schijnt gelijk te krijgen. Tevens kan men lezen dat
er een direct verband bestaat tussen de graad van vrijheid van een bevolking en haar
levensstandaard…hoe meer vrijheid, hoe hoger de welstand.
Op een paar uitzonderingen na, zijn de totalitaire, repressieve en collectivistische
regimes van onze aardbol verdwenen en geen zinnig mens die daar om treurt. Maar
ook dit was te voorspellen. De geschiedenis leert ons immers dat dergelijke regimes
komen en gaan.
Luc Van Nevel
�0
vkw Metena november 2006 ��
Inleiding
Voorspellen is moeilijk, zeker als het over de toekomst gaat, zo luidt een vaak ge-
hoorde boutade omtrent de “kunst” van het vooruitblikken naar wat de economische
toekomst brengen gaat. Alle moderne computerkracht en software-verfijningen ten
spijt – vormen vooral de zogenaamde omslagpunten, waar een reeds enige tijd in gang
zijnde evolutie vrij plots stokt en overgaat in een sterk afwijkende beweging – erg moei-
lijk detecteerbare tijdspunten. Concreet gesteld zullen voorspellers meestal niet veel
verder komen dan het aangeven van een versnelling of een vertraging in de economi-
sche groei; waargenomen in de voorgaande periode met daaraan gekoppeld de obligate
waarschuwingen à la hausse of à la baisse. De omslag van groei in stagnatie of regelrechte
recessie komt meestal uit de lucht gevallen, althans voor de voorspellers.
Hooggeschoolde bollebozen gewapend met het meest moderne arsenaal aan analy-
sewapens, gaan dus regelmatig met de billen bloot als het er op aankomt om echte om-
slagpunten in de nabije economische toekomst – pakweg die op 2 jaar – goed in te schat-
ten. Het getuigt dan allicht ook van grote naïviteit en/of intellectueel (over)simplisme
om stellingen inzake serieuze trendbreuken in het geheel van de wereldeconomie te
gaan lanceren op basis van eenvoudige analyse en simpele cijfergegevens. Toch nemen
we die handschoen hier op, niet in het minst omdat die eenvoudige evidentie annex
theorie ons alles bij elkaar toch wel redelijk overtuigend lijkt. Bovendien lanceren we
hier niet veel meer dan een denkpiste, en zeker geen sluitend wiskundig bewijs van
een nieuw paradigma. Het komt er ons vooral op aan een discussie los te weken rond
de brede themata die we in voorliggende analyse op tafel leggen.
In deze monografie staan twee argumenten centraal. Het eerste daarvan gaat als
volgt: moeten of mogen we ons eind 2006 niet stilaan gaan afvragen of de wereldeco-
nomie zich niet in een ongewone expansiefase bevindt? We kunnen er niet genoeg de
nadruk op leggen dat we het hier over het geheel van de wereldeconomie hebben. Een
voortreffelijke gang van zaken globaal gezien kan best grote interregionale verschillen
toedekken. Dit is niet enkel een mogelijkheid maar ook de harde realiteit. Zo draaien
zowel de Europese Unie als de eurogroep niet echt mee in de spits van het hedendaagse
groeigebeuren. Afrika blijft, ondanks opmerkelijke recente vooruitgang, een probleem-
continent en ook in Zuid-Amerika dient veeleer van eerder ondermaatse prestaties in-
zake sociaal-economische vooruitgang gewag gemaakt te worden.
��
Ondanks een behoorlijk indrukwekkende reeks aan negatieve omgevingsfactoren
blijven nagenoeg alle voorspellers – de grote internationale spelers als het IMF en de
OESO op kop – ook voor volgend jaar een sterke expansie van de wereldeconomie voor-
spellen. Met name het IMF gewaagt in haar World Economic Outlook van september 2006
van het vierde opeenvolgende jaar van groei “beduidend boven de trendmatige groei”.
Om op niveau van de wereldeconomie een periode van vijf jaar te vinden vergelijkbaar
met het tijdsvak 2003-2007 qua reële economische groei, moeten we al terug naar de
jaren 1960. Bovendien kon de wereldeconomie zich in voorgaande periodes van derge-
lijke imposante en langdurige groei ontwikkelen te midden van een omgeving waarin
de groeiremmende factoren zich veel minder lieten gelden dan vandaag en de voorbije
jaren. Wie dezer dagen de aard en de omvang van de negatieve omgevingsfactoren op
een rijtje zet, zou moeten verbaasd zijn dat we nog een redelijk groeipercentage halen
laat staan een uitmuntend.
Het heeft er alle schijn van dat er zich een sterke groeidynamiek heeft ontwikkeld
waardoor negatieve omgevingsfactoren, die in het verleden de groei in recessie of stag-
natie omgebogen, momenteel gereduceerd worden tot slechts afkoelers van de groei.
Sluiten we ons aan bij de ooit al door anderen menigmaal gelanceerde kreet dat de busi-
ness cycle obsolet is? Geloven we inderdaad dat er zich op het vlak van de wereldeco-
nomie geen recessie meer kan voordoen?1 Neen, absoluut niet. Als de bewindvoerders
voldoende flaters begaan en voldoende veronachtzaming voor de economische realiteit
aan de dag leggen en/of als de internationale conflicthaarden qua felheid en aantal nog
verder zouden escaleren, zullen er zeker nog recessies aangerold komen. Ons tentatief
argument is alleen dat er een structurele versterking van de autonome groeidynamiek
van de wereldeconomie aan de oppervlakte gekomen is. Anders uitgedrukt: vanuit de
“buik” van de wereldeconomie komen er vandaag zoveel spontane groei-impulsen dat
een ongunstige omgeving blijkbaar niet meer genoeg tegenkrachten in het leven kan
roepen om die expansie te laten ontsporen.
Het tweede belangrijke argument dat we in deze monografie naar voren willen
schuiven, heeft, noodzakelijkerwijze, te maken met de verklaring van die mogelijke
trendbreuk. Hier komt dan het jaar 1776 op tafel. 230 jaar geleden deden zich drie merk-
waardige gebeurtenissen voor die in onze analyse in de huidige periode hun voorlopige
voltooiing krijgen en daardoor mee aan de basis liggen van de sterke expansie van de
wereldeconomie die we momenteel kennen. De drie opmerkelijke fenomenen geda-
teerd 1776 waar we het hier over hebben zijn:
1 Op niveau van de wereldeconomie gaat men uit van recessie wanneer het globale groeicijfer onder de 2% duikt.
vkw Metena november 2006 ��
• De afkondiging van de Amerikaanse Declaration of Independence en de daarbij
horende grondwet. Begrippen als politieke democratie en individuele vrijheid en
adequate bescherming van eigendomsrechten kregen sindsdien een andere bij-
klank en vooral een meer tastbare inhoud.
• De publicatie van The Wealth of Nations van Adam Smith, een boek waarin voor de
eerste keer een systematische, theoretisch onderbouwde verdediging werd gefor-
muleerd van het maatschappelijk heilzame karakter van een veralgemeende toe-
passing van het principe van de vrije markteconomie. Adam Smith klikte aan de
politieke individuele vrijheid van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring
de dimensie van de persoonlijke economische vrijheid vast.
• De voorstelling door James Watt van zijn eerste stoommachine in Birmingham gaf
het startsein van wat William Baumol méér dan twee eeuwen later zou omschrij-
ven als de “free-market innovation machine”, een complex geheel (“machine”) van
wetenschappelijke vooruitgang, entrepreneurship en ondernemingsorganisatie
die de hoofdbron zou gaan vormen van de fenomenale materiële vooruitgang die
in de daaropvolgende periode tot stand zou komen2.
Elk van deze drie gebeurtenissen oefende een belangwekkende impact uit op de
sociaal-economische ontwikkeling zoals die zich in de daaropvolgende 230 jaren zou
gaan manifesteren. Centraal in de versnelling van de toename en de brede uitdeining
van welvaart en welzijn stonden:
• de toepassing van de principes van de vrije markteconomie, de politieke vrijheid
gekoppeld aan de economische vrijheid,
• het respect voor het individu en de eigendomsrechten van dat individu en
• de kanalisering van de inventiviteit van individuen in een continu proces van in-
novatie en opbouw van menselijk kapitaal, dat de technologische ontwikkeling en
de economische groeimogelijkheden naar een steeds hoger peil tilden.
De stijgende meeropbrengsten of positieve schaaleffecten die zich binnen dat
proces manifesteren, geven de economische groei een soort van zelfvoedend karak-
ter.
Eerst ontrolde die historisch volstrekt unieke toename van welvaart en welzijn
zich in een beperkt gedeelte van de wereld, nl. Noord-Amerika en West-Europa. Na de
Tweede Wereldoorlog sloegen eerst Japan en vervolgens de eerste golf van Aziatische
2 Baumol, 2002.
��
tijgers (Zuid Korea, Taiwan, Singapore en Hong Kong) het pad in waarvan we de oor-
sprong traceren naar 1776. Hiermee is helemaal niet gesteld dat deze landen qua sociaal-
economische organisatie kopieën werden van de Westerse voorgangers. Ook kan niet
beweerd worden dat ze qua politieke democratie onverkort in de voetsporen van de VS
of de West-Europese landen traden. Ondanks duidelijke restanten van autoritair gezag
nam de politieke vrijheid in elk van de nieuwe succeslanden echter duidelijk toe.
Recent zagen we een bijna wereldwijd proces van verdere doorzetting en uitdei-
ning van de merkwaardige ontwikkelingen die in essentie stammen uit 1776. Politieke
dictatuur en de planmatige, strak van overheidswege gestuurde aanpak van de econo-
mie, kwamen sterk in de verdrukking. Met de val van het communisme verdubbelde
grosso modo de arbeidsbevolking die onder het regime van de vrije markteconomie
kan opereren. De vooruitgang die landen als China, India, Vietnam en diverse Oost-
Europese landen neerzetten, tilt met de kracht van een weldoende tsunami – nog eens
verder aangezwengeld door de opmerkelijke nieuwe technologische ontwikkelingen
in de sfeer van onder meer communicatie, informatica en biotechnologie – de wereld-
economie naar een uniek elan. Het verloopt vaak allemaal nog met horten en stoten,
maar de algemene tendens valt niet te ontkennen. Lang niet alle landen die nu op basis
van de principes van de vrije markteconomie integreren in de wereldeconomie, kun-
nen vandaag gelden als politieke democratieën. Maar de druk in die richting neemt toe
naarmate het sociaal-economische succesverhaal aanzwelt. China kan als prototype
gelden voor die evolutie3.
Er kan in deze context niet genoeg de nadruk op gelegd worden dat de razendsnelle
ontwikkeling van de communicatiemiddelen (Internet, e-mail, GSM, …), gedurende
vooral de jongste drie decennia, een nauwelijks te overschatten rol speelden in de ge-
beurtenissen die aanleiding gaven tot de wereldwijde verspreiding van het ideëengoed
van 1776. Strakke controle op informatie is absoluut noodzakelijk voor wie dictatuur en
verknechting wil in stand houden. De altijd maar krachtiger en verder doordringende
communicatiemiddelen lieten toe de onvrijheid, kenmerkend voor grote delen van de
wereld dodelijk efficiënt te bestrijden. Eens het pad voor de sociaal-economische ont-
wikkeling in vrijheid geëffend, maakten diezelfde communicatiemogelijkheden het
mogelijk dat een snelle en efficiënte integratie van de nieuwkomers in de wereldeco-
nomie en in de wereldgemeenschap zich kon voltrekken.
3 Hiermede is niet gesteld dat dit proces per definitie het kenmerk van de onomkeerbaarheid draagt. We komen op dit
thema nog terug in de Epiloog.
vkw Metena november 2006 ��
De opbouw van deze monografie ziet er als volgt uit. In het eerste deel gaan we die-
per in op het historisch perspectief inzake de groei van de wereldeconomie. We con-
cluderen dat de actuele periode inderdaad méér dan merkwaardig mag genoemd wor-
den. Het opvallende karakter van de recente economische groei krijgt nog een extra
dimensie wanneer de talrijke negatieve omgevingsfactoren mee in rekening genomen
worden. Dat gebeurt in het tweede deel van deze monografie waar de aandacht naar
vijf van deze negatieve omgevingsfactoren gaat: het grote globale onevenwicht, het
gevaar van een financieel systeemrisico, het terrorisme en de geopolitieke instabili-
teit, de hoge olieprijzen en de algemene verstrakking van het monetair beleid. In het
derde deel gaan we dieper in op het jaar 1776, het jaar dat als jaar nul kan aangeduid
worden inzake diverse ontwikkelingen die rechtstreeks mee aan de basis van de hui-
dige expansie op wereldvlak liggen. We spitsen de bespreking rond het bakermatjaar
1776 toe op drie historische figuren, nl. Thomas Jefferson, Adam Smith en James Watt.
We besluiten in de Epiloog met enkele beschouwingen rond, ten eerste, de heilzame
kettingreactie op gang gebracht door de landen die vanuit hun aansluiting bij het erf-
goed van 1776 de wereldeconomie sterk van gezicht doen veranderen en, ten tweede,
de duurzaamheid van het nieuwe elan dat we voor het geheel van de wereldeconomie
menen te kunnen ontwaren.
��
1. De tomeloze expansie: een historische situering
Stevige economische groei die een significante toename van de materiële welvaart
van brede lagen van de bevolking tot een realiteit maakte, vormt in de lange gang van de
geschiedenis van de mensheid een relatief recent fenomeen4. Nemen we het begin van
onze jaartelling als vertrekpunt, dan geeft het onderzoek dat ter zake reeds gebeurde
aan dat er inzake levenstandaard van de mensheid eigenlijk nauwelijks wijzigingen
optraden gedurende het eerste millenium5.
In de vijf eeuwen tussen de jaren 1000 en 1500 komt dan een zeer geringe economi-
sche groei op gang. Die versnelt in de periode naar het begin van de 19de eeuw toe nog
wat verder naar gemiddeld een 0,3% per jaar; een slakkengangetje gemeten naar onze
moderne maatstaven (zie figuur 1). Over de periode 1820-70 verdrievoudigt die gemid-
delde economische groei tot 0,9%. Deze groeicijfers ogen naar de normen van de mo-
derne tijd zeer bescheiden, maar gezien in het correcte historische perspectief gaat het
hier om een structurele groeiversnelling van formaat. De concrete toepassing van het
ideeëngoed van 1776 waar we in het derde deel van deze monografie dieper op in gaan,
speelde een doorslaggevende rol in de aanzwengeling van de economische groei.
1.1. De stampede
Vooral vanaf 1870 neemt de economische groei echt een stevige vlucht. De periode
1913-50 stelt ten opzichte van de voorgaande groeifase teleur als gevolg van de twee we-
reldoorlogen en de Grote Depressie van de jaren 1930. Merk evenwel op dat de wereld
ondanks al de miserie en destructie, kenmerkend voor de periode 1913-50, toch nog
een economische groei haalde die tot een halve eeuw daarvoor volstrekt ondenkbaar
was, zelfs in de meest gunstige omstandigheden, waar ook ter wereld. In de kwarteeuw
tussen 1950 en 1975 schiet de wereldeconomie vervolgens naar groeipercentages die
doen duizelen, nl. 4,6% gemiddeld per jaar.
4 In wat volgt zullen we het in hoofdtekst steevast over het geheel van de wereldeconomie hebben. Deze zeer geaggre-
geerde aanpak volstaat voor het argument dat we hier willen maken, maar het spreekt voor zich dat er zich tussen de
grote regio’s van de wereld in de voorbije twee millenia enorme verschuivingen voordeden.
5 Zie hieromtrent vooral Maddison, 2001. Angus Maddison is de eerste om te waarschuwen voor de aanzienlijke fouten-
marge die op zijn cijfers kan zitten, maar zowat alle specialisten terzake zijn het er wel over eens dat zijn schattingen
de meest betrouwbare zijn waarover we kunnen beschikken. Deze historicus berekende dat het BBP van de wereld bij
het begin van onze jaartelling in de buurt van de 103 miljard dollar moet gelegen hebben (dollars van 1990). Tien eeu-
wen later zou het wereld-BBP zich op een 117 miljard dollar gesitueerd hebben, een gemiddelde jaarlijkse groei van niet
eens 0,01%.
vkw Metena november 2006 ��
Diverse factoren speelden een belangrijke rol in deze nooit geziene groeiversnelling6.
We weerhouden er vier. Ten eerste, de krachten in gang gezet door de ontwikkelingen
die we in deze monografie symboliseren in het getal/jaartal “1776”. Die konden zich
in belangrijke delen van de wereld – zeg maar de VS, West Europa, Australië en Japan
– nu nagenoeg ongehinderd doorzetten. Het gaat hier meer specifiek om politieke vrij-
heid, democratische ordening, economische vrijheid, respect voor eigendomsrechten
en een gunstig ondernemersklimaat. Al deze elementen leverden een cruciale bijdrage
aan het op gang brengen en houden van de “free-market innovation machine”, die een
dominante bijdrage leverde aan de voortdurende verhoging van zowel de arbeidspro-
ductiviteit als de totale factorproductiviteit7.
6 Zie hieromtrent Van Der Wee, 1990.
7 Baumol, 2002. Innovatie zoals hier bedoeld heeft niet enkel te maken met de ontwikkeling van nieuwe producten en
diensten maar eveneens met, o.m., procesverbeteringen en organisatorische vernieuwingen
0
1
2
3
4
5
1975
-200
7
1950
-197
5
1913
-195
0
1870
-191
3
1820
-187
0
1500
-182
0
1000
-150
0
0-10
00
Figuur 1:
De lange mars. Gemiddelde jaarlijkse economische groei in de wereldeconomie, in %.
Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006
��
Ten tweede, de wederopbouwinspanningen na de vernietigingen van de Tweede
Wereldoorlog in Europa en Japan konden zich optrekken aan het voorbeeld van de qua
economische en industriële ontwikkeling in 1950 ver voorliggende Verenigde Staten.
Het catch up-potentieel volstaat evenwel niet op zich om de sterke prestaties van de
West-Europese en Japanse economieën te kunnen verklaren8. Zowel intern als inter-
nationaal deden zich ontwikkelingen voor die het mogelijk maakten dat catch up-po-
tentieel ook om te zetten in reële sociaal-economische vooruitgang. Intern konden zo-
wel West-Europa als Japan vanuit een hervonden consensus rond beleidsprioriteiten
een hoge spaarquote realiseren, die op haar beurt een hoge investeringsquote toeliet,
dit alles in een omgeving van opmerkelijke matiging van de loonevolutie. Wat de in-
ternationale omgeving betreft, leidde de creatie van de Bretton Woods -instellingen
(Wereldbank en IMF) en de installatie van het GATT (General Agreement of Trade and
Tariffs) tot een vertrouwensonderbouwende omgeving. Ook zeker niet onbelangrijk in
termen van de positieve internationale omgeving was het feit dat de Verenigde Staten
een zeer open en ondersteunend beleid voerden naar Europa, Japan en andere demo-
cratieën toe.
Ten derde, in het Sovjet-rijk leidde de planmatige aanpak via een zware opgelegde
spaarinspanning vanwege de autoriteiten tot een snelle ontplooiïng van enkele basis-
industrieën. Verscholen achter opmerkelijke groeicijfers zat evenwel een kolossale in-
efficiëntie op het vlak van het gebruik van de ingezette productiefactoren als arbeid,
kapitaal en grondstoffen met o.m. desastreuze milieu-effecten als gevolg. Bovendien
borrelde, zeker naarmate de verdere industriële ontwikkeling aan de orde kwam, lang-
zaam maar zeker naar de oppervlakte dat het socialistische systeem ook zeer onder-
maats presteerde inzake innovatie en research9.
Ten vierde, de overwinning van het keynesiaanse gedachtegoed inzake macro-
economisch beleid, leidde tot voortdurende groei-impulsen vanuit het monetaire en
het budgettaire beleid. Zeer geleidelijk maar helaas ook zeer reëel ontstond zodoende
een tendens tot voortdurende oploop van de inflatie en tot eveneens escalerende be-
grotingstekorten. Uiteindelijk groeide het inzicht dat aan deze uitwassen paal en perk
diende gesteld te worden waardoor wereldwijd op het einde van de jaren 1970, begin ja-
ren 1980 een ruk in de richting van een veel restrictiever beleid tot ontwikkeling kwam.
8 Alhoewel we hier nogal kort door de bocht gaan inzake de eenvormigheid van de naar voren gebrachte verklaringen,
spreekt het voor zich dat er zich belangrijke verschillen voordeden tussen de ontwikkelingen in West Europa (en bin-
nen West Europa !) enerzijds en in Japan anderzijds. Voor wat Europa betreft, zie Crafts & Toniolo, 1996 en Hitchcock,
2003. Voor meer inzake Japan, zie Eisuke, 1993 en Katz, 1998.
9 Voor meer omtrent de naoorlogse evolutie van de socialistische economieën, zie Bleaney, 1988. Voor een rigoureus
analytische benadering van het mislukken van het socialistische experiment, zie Bragiuisnky & Yavlinsky, 2000 (voor-
al deel I).
vkw Metena november 2006 ��
Mede hierdoor viel de gemiddelde economische groei van de jongste dertig jaar terug
naar een ietwat bescheidener niveau, nl. 3,4%.
Nadere analyse van de periode na de Tweede Wereldoorlog biedt bijkomende inzich-
ten (zie figuur 2)10. Wanneer we 60 jaren tussen 1948 en 2007 opdelen in zes periodes van
telkens tien jaar scoort het decennium 1958-67 met een gemiddelde jaarlijkse economi-
sche groei van 4,7% het best. Na het tegenvallende decennium 1978-87, met “slechts”
3,1% gemiddelde groei, volgt dan in de twee volgende decennia terug een gestage toe-
name van de groei van de wereldeconomie. Vormt 1998-2007 met een gemiddelde jaar-
lijkse groei van 4,1% voor het geheel van de wereldeconomie een sterk decennium, het
scoort toch maar gemiddeld binnen het geheel van de naoorlogse periode.
Het tweede luik van figuur 2 deelt het decennium 1998-2007 verder op in twee gelijke
periodes. Voor 2003-2007 komen we dan voor de wereldeconomie aan een gemiddelde
10 Voor de periode 1998-2007 baseren we ons op de jongste gegevens van het IMF. Zie IMF, 2006(b).
2
3
4
5
2003
-200
7
1998
-200
2
1998
-200
7
1988
-97
1978
-87
1968
-77
1958
-67
1948
-57
Figuur 2:
De gouden decennia. Gemiddelde jaarlijkse economische groei in de wereldeconomie, in %.
Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006
�0
jaarlijkse economische groei van 4,9%. Over gans de naoorlogse periode doen slechts
twee vijf jarenperiodes beter, nl. 1951-56 (5,1%) en 1962-67 (5,4%). Het eigene aan deze
twee subperiodes is dat zowat alles wat inzake conjunctuur mee kon zitten ook effec-
tief meezat. Dit vormt een schril contrast met wat zich de voorbije jaren afspeelde, een
gegeven waar we in het tweede deel van deze monografie dieper op ingaan.
1.2. Arm wordt rijker
Sterke economische groei zegt evenwel op zich nog niks over de toename van de in-
dividuele welvaart. Alhoewel ook verre van compleet als waardemeter vormt het BBP
per capita of per hoofd van de bevolking de beste maatstaf die we terzake ter beschik-
king hebben. Figuur 3 zet de evolutie van de groei van het BBP per capita van de we-
0
1
2
3
4
5
6
1000
-150
0
1500
-182
0
1820
-187
0
1870
-191
3
1913
-195
0
1950
-197
5
1975
-199
8 1998-2007 2003-2007
(1) (1)
(2)
(2)
Figuur 3:
De echte rijkdom. Gemiddelde jaarlijkse toename van het BBP capita, in de wereldeconomie, in % groei in de
wereldeconomie, in %.
(1) De ontwikkelde landen: VS, Eurozone, Japan, UK, Zweden, Denemarken, Canada, Australië, Nieuw-
Zeeland, Cyprus, Ijsland, Israël, Zwitserland, Hong Kong, Zuid-Korea, Taiwan, Signapore.
(2) De overige landen: Afrika, Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Azië (behalve de landen onder 1), Rusland, Oost-
en Centraal-Europa.
Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006
vkw Metena november 2006 ��
reld als geheel in reliëf. De gegevens inzake de aangroei van het gemiddelde BBP per
capita sluiten zoals wel te verwachten viel vrij goed aan bij de gegevens inzake econo-
mische groei. Ook inzake BBP per capita is het eigenlijk wachten tot het begin van de
19de eeuw vooraleer er echt schot in de zaak komt. De periode 1913-1950 vormt ook hier
opnieuw een negatief intermezzo, maar wederom valt de eerder beperkte omvang van
de terugval in groei op.
Tussen 1950 en 1975 ging het BBP per capita er wereldwijd gemiddeld met 2,7% per
jaar op vooruit. Over de voorbije dertig jaar viel die gemiddelde aangroei met bijna de
helft terug. Sedert het einde van de jaren 1990 zien we echter een geweldige versnel-
ling van de groei van het gemiddelde BBP per capita. In het rechtergedeelte van figuur
3 maken we daarom een onderscheid tussen enerzijds de rijke landen en anderzijds de
overige landen (zijnde in essentie de ontwikkelingslanden van deze wereld). Tussen
1998 en 2007 neemt voor de rijke landen het BBP per capita gemiddeld met 2,0% toe
en voor de overige landen met 4,6%. Bekijken we enkel de jongste periode van vijf jaar,
dan versnelt de gemiddelde groei van het BBP per capita tot 5,9%, een nooit eerder ge-
zien percentage voor de groep van ontwikkelingslanden.
In figuur 4 gaan we nog even dieper in op de regionale aspecten van de opmerkelij-
ke welvaartsstijging van het decennium 1998-2007. Bekijken we het totale decennium
dan scoren op Latijns-Amerika na alle regio’s van de wereld beter dan de rijke landen
inzake toename van het gemiddelde BBP per capita. Zelfs het zo geplaagde Afrika komt
net boven het groeipercentage van de rijke landen uit. Over de meest recente periode,
2003-2007, presteren alle regio’s, incl. Afrika en Latijns-Amerika, beter dan de rijke
landen. De conclusie dat de zich verder doorzettende globalisering van de wereldeco-
nomie een tendens tot vermindering van de inkomens- en welvaartsverschillen in zich
draagt, krijgt dus ook hier bevestiging11.
Of we nu de blik wenden in de richting van de economische groei in het algemeen,
dan wel in die van het BBP per capita, één conclusie dringt zich echt wel op: de meest
recente periode, 2003-2007, kenmerkt zich op het niveau van de wereldeconomie door
een historisch bijna nooit eerder geziene toename van de welvaart. In het zog daarvan
tekent zich een onmiskenbare tendens tot vermindering van de wereldwijde inkomens-
verschillen af, een vaststelling die merkwaardig weinig aandacht krijgt in de populaire
media waar veeleer de tendens overheerst om deze evolutie blindweg te ontkennen12.
11 Zie ook Glaeser, Devooght & Van Overtveldt, 2006.
12 Dit heeft uiteraard alles te maken met het feit dat erkenning van deze realiteit voor een aantal actiegroepen en NGO’s
zeer onaangenaam zou zijn. Niet alleen zouden ze hun blinde anti-vrije marktretoriek van de voorbije decennia moe-
ten inslikken, ze zouden ook hun eigen missie, ja zelfs hun reden van bestaan, terug grondig moeten gaan herdenken.
��
Deze waarnemingen winnen nog aan relevantie als we bekijken in welke omge-
ving die prestatie neergezet wordt. Al enkele jaren domineren immers de negatieve
omgevingsfactoren, een vaststelling die we in het tweede deel van deze monografie
verder substantiëren.
0
1
2
3
4
5
6
7
8 1998-2007
Azië
(3)
Rusl
and
(4)
Cent
raal
- en
O
ost-
Euro
pa
Mid
den-
Oos
ten
Afrik
a
Latij
ns-A
mer
ika
Cent
raal
- en
O
ost-
Euro
pa
Mid
den-
Oos
ten
Afrik
a
Latij
ns-A
mer
ika
2003-2007
Rijk
e la
nden
(1)
Ove
rige
land
en (2
)
Azië
(3)
Rusl
and
(4)
Rijk
e la
nden
(1)
Ove
rige
land
en (2
)
Figuur 4:
Globalisering verrijkt. Gemiddelde jaarlijkse toename van het BBP capita, in %.
(1) De ontwikkelde landen: VS, Eurozone, Japan, UK, Zweden, Denemarken, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Cyprus,
Ijsland, Israël, Zwitserland, Hong Kong, Zuid-Korea, Taiwan, Signapore.
(2) De overige landen: Afrika, Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Azië (behalve de landen onder 1), Rusland, Oost- en
Centraal-Europa.
(3) behalve Japan, Hong Kong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan.
(4) Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS).
Bron: IMF, 2006
vkw Metena november 2006 ��
2. Krachtige tegenwind
De wereldeconomie zet de jongste jaren qua economische groei een prestatie neer
die nauwelijks haar voorgaande heeft in de geschiedenis van de mensheid. Wat dit op
zich al merkwaardige gegeven nog extra dimensie geeft, is het feit dat het plaatsgrijpt
in een omgeving die zwanger is van de factoren die normalerwijze een behoorlijke tot
krachtige domper op de groeiprestaties van de wereldeconomie zouden moeten zetten.
De krachtige tegenwind voor de expansie van de wereldeconomie wordt aangeblazen
vanuit zes bronnen: de grote onevenwichten in de wereldeconomie, de opstapeling
van financiële risico’s en daardoor het gevaar op systeemimplosie, de veiligheidsrisi-
co’s, olieprijs, het monetair beleid en de dreiging van een handelsoorlog. Zonder een
exhaustieve behandeling van de problematiek terzake na te streven, staan we bij elk
van deze aandrijvers van de conjuncturele tegenwind even stil.
2.1. De Moeder van Alle Onevenwichten
De ontwikkeling van de wereldeconomie kenmerkte zich de afgelopen jaren tot
wat mondgemeen raakte als het grote onevenwicht (“the big disequilibrium”). De
draden van dit complexe verhaal komen bijna allemaal samen in de lopende rekening
van de Amerikaanse betalingsbalans. Deze lopende rekening bestaat in essentie uit de
Amerikaanse handelsbalans. Het voorbije decennium dook deze lopende rekening pijl-
snel diep in het rood (zie figuur 5)13. Van iets méér dan 2% van het Amerikaanse BBP in
1998 ging het naar bijna 7% in 2006. Om dit cijfer in perspectief te zetten: voor 2006
vertegenwoordigt dit tekort bijna 900 miljard dollar, in nominale termen het grootste
externe deficit dat zich ooit al voorgedaan heeft14. In Saddamspeak zou de term “Moeder
van Alle Onevenwichten” hier echt wel aan de orde zijn.
Vermits de onvermijdelijke tegenpool van een dergelijk tekort op de lopende re-
kening een overschot op de kapitaalrekening van de Amerikaanse betalingsbalans is,
betekent dit dat eenzelfde bedrag aan kapitaal naar de VS moet vloeien om dat deficit
op de lopende rekening te financieren. Per werkdag diende het afgelopen jaar de rest van
de wereld dus afgerond 4,5 miljard dollar naar de VS te versassen om heel deze machinerie
in gang te houden. De Amerikanen absorberen met hun enorm extern tekort driekwart
van alle overschotten die in de rest van de wereld op de lopende rekeningen van de be-
13 De voorlopig laatste keer dat de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans nog eens een evenwicht ver-
toonde, was 1991. Voor een (klein) overschot moeten we al terug naar 1981.
14 Voor een historisch perspectief terzake, zie Edwards, 2004.
��
talingsbalans gerealiseerd worden. Over de jongste jaren heen nemen de opkomende
landen met China op kop bijna de helft van de financieringsstroom richting VS voor
hun rekening15. Figuur 6 zet de frappant tegengestelde tendensen tussen de externe
saldi van de VS en die van het geheel der opkomende landen in de verf. Het buitenland
stapelt dus tegoeden in dollars op en de hamvraag luidt of niet-Amerikanen zomaar
bereid zullen gevonden worden om het relatieve gewicht van de dollaractiva in hun
portefeuilles te blijven opdrijven16.
15 Normaal zou het meest ontwikkelde land ter wereld, nl. de VS, mede voor de financiering van de armere landen moe-
ten zorgen.
16 De keerzijde hiervan is dat de buitenlandse schuld van de VS snel oploopt. Ze beloopt nu al 25% van het BBP en zal snel
verder oplopen tot 50% en meer. Een meer dan belangrijk detail hier is dat de VS deze buitenlandse schuld aangaan in
hun eigen munt.
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
1980
1978
1976
1974
1972
1970
Figuur 5:
VS: saldo lopende rekening van de betalingsbalans (% BBP).
Bron: IMF
vkw Metena november 2006 ��
Het spreekt voor zich dat zeker een abrupte ommekeer in de houding van het bui-
tenland – de jongste tijd gaat het vooral om China en Japan – ten aanzien van die
Amerikaanse kapitaalbehoeften tot enorme wijzigingen zou leiden in een aantal in-
ternationale prijzen. Tot de allerbelangrijkste van die internationale prijzen behoren
de wisselkoers van de dollar en de dollarrentevoeten. Abrupte schommelingen in deze
erg belangrijke prijzen voor de globale gang van zaken in de wereldeconomie leiden ge-
garandeerd tot een aantal ontsporingen en finaal tot groeivertraging of nog erger. De
vraag is natuurlijk of zulk een abrupte ommekeer zich inderdaad gaat voordoen. Terzake
bestaan er in essentie drie scholen, de optimistische en de pessimistische school met
daartussen de aanhangers van het zachte landingsscenario, zeg maar de softlanders.
De optimistische school bestaat uit drie subscholen. De eerste daarvan ziet in de
huidige situatie de restauratie van het Bretton Woods-regime, versie 217. In deze ana-
17 Dooley, Folkerts-Landau, 2003 en 2004.
Opkomende landen
VS
800
600
400
200
-200
-400
-600
-800
-1000
0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Figuur 6:
Arm financiert rijk. Saldo lopende rekening van de betalingsbalans (in mld $).
Bron: IMF
��
lyse vormt de VS vandaag het centrum van een nieuw regime van vaste wisselkoersen
ten aanzien van een aantal periferische landen, vandaag in belangrijke mate China.
Ter ondersteuning van hun exportgeleid groeimodel voeren deze perifere landen een
beleid van vaste wisselkoersen ten aanzien van het centrumland. Dit leidt tot onder-
gewaardeerde munten en overschotten op de lopende rekening (handelsbalans). De
tegenpool van dit alles is de onvermijdelijkheid van het accumuleren van schuldtitels
gelibeleerd in de munt van het centrumland dat immers even onvermijdelijk een deficit
op de lopende rekening dient te aanvaarden. De perifere landen aanvaarden deze situ-
atie vermits dit hun sociaal-economische ontwikkeling ten goede komt. Naarmate zij
zich verder ontwikkelen en dus de periferie van de economische vooruitgang verlaten,
zullen zij niet meer in dit straatje willen meelopen maar dan staan er reeds andere lan-
den klaar om in hetzelfde scenario te gaan meedraaien. En dus kan volgens deze eerste
subschool van de optimisten de huidige situatie nog lang intact blijven.
De tweede optimistische subschool vertrekt van de vaststelling van het bestaan
van een toenemend wereldwijd spaaroverschot. In de persoon van FED-voorzitter Ben
Bernanke heeft deze subschool een bijzonder prestigieus uithangbord. Bernanke ziet
in essentie twee oorzaken van deze savings glut, nl. het voorzichtigheidsparen van de
Aziaten die nog altijd getraumatiseerd zouden zijn door de zware financiële crisis van
de tweede helft van de jaren 1990 enerzijds en de forse overschotten van de olie-expor-
terende landen in het zog van de hogere olieprijzen van de jongste jaren anderzijds18.
O.m. de analisten van de Spaanse bank la Caixa zien dit wereldwijde spaaroverschot
spontaan naar de VS vloeien omwille van de superieure productiviteitsprestaties van
de Amerikaanse economie over het jongste decennium19. John Makin van het American
Enterprise Institute koppelt de spontane toevloed van gelden naar de VS aan het feit dat
die VS aan de rest van de wereld een unieke service aanbiedt inzake rijkdomsbewaring
(“wealth storage”)20. Zolang de VS een stabiele omgeving bieden en qua productiviteit
aan de kop blijven, zien de aanhangers van deze optimistische subschool geen enkele
reden waarom de kapitaalstromen richting VS zouden moeten opdrogen.
De derde subschool binnen het optimistische kamp stelt het bestaan zelf van het
tekort op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans in vraag. Volgens
deze argumentatie treden er enorme cijfermatige verstoringen op als gevolg van fou-
te opmetingen en registraties inzake buitenlandse investeringen, inzake de handel in
verzekerings- en financieringsproducten en inzake de effecten van schuldkwijtschel-
18 Bernanke, 2005.
19 la Caixa, 2006.
20 Makin, 2006.
vkw Metena november 2006 ��
dingen21. Corrigeert men deze scheeftrekkingen, zo rekenen Ricardo Hausmann en
Federico Sturzenegger van de Kennedy School of Government aan de Harvard University
voor, dan zien de lopende rekeningen van de betalingsbalans er wereldwijd heel wat
meer evenwichtig uit en is er dus weinig reden om te geloven dat de huidige situatie
per definitie vroeg of laat tot een crisis moet leiden.
Dat laatste is dan weer net wat de pessimistische school ten aanzien van het glo-
bale evenwicht propageert22. Hun argumentatie bestaat er essentieel in dat de kapi-
taalstroom richting VS niet kan blijven aanhouden. De hamvraag voor hen luidt wat
uiteindelijk de omslag teweeg zal brengen. De meest gehoorde reden terzake bestaat
in een recessie van de Amerikaanse economie als gevolg van, o.m., de verstrakking van
het monetaire beleid van de FED (cfr. infra) en het leeglopen van de immobiliënzeep-
bel (“housing bubble”) in de VS. Eens er grote aarzeling ontstaat om de dollartegoeden
verder te laten oplopen, zal dit onmiddellijk de wisselkoers van de dollar onder druk
zetten wat, o.m., leidt tot verhoogde inflatoire druk in de VS. De FED ziet zich dan ge-
noodzaakt om de rentevoeten verder op te trekken maar in de analyse van de meeste
pessimisten kan dit dollarval niet stoppen. De Amerikaanse economische machine
verkrampt in de stagflatie of erger. Een dollarcrash komt in nagenoeg alle pessimisti-
sche scenario’s acuut bovendrijven23. De paniek die vervolgens op de geld-, kapitaal-
en wisselmarkten ontstaat, werpt dan meer en meer roet in het eten voor het geheel
van de wereldeconomie24.
Blijven er tenslotte na de optimistische en de pessimistische scholen diegenen die
geloven dat het allemaal zachtjes en zonder al te veel geraas en gedonder op zijn poot-
21 Hausmann & Sturzenegger, 2006.
22 Tot de tenoren van deze school behoren een ganse pleiade van economen en analisten. Al bestaan er in de details van
de analyses toch wel verschillen tussen hen. Tot de meest spraakmakende behoren internationaal Nobelprijswinnaar
Joe Stiglitz, Nouriel Roubini, Brad Setser, Kenneth Rogoff, Maurice Obstfeld en Stephen Roach, hoofdeconoom van in-
vesteringsbank Morgan Stanley. Van Roach zou men evenwel kunnen gaan beweren dat hij sedert medio 2006 eerder
gaan postvatten is bij de softlanders. In België ontpopte Geert Noels, hoofdeconoom van zakenbank Petercam, zich tot
de meest uitgesproken pessimist inzake het globale onevenwicht. Zie Roubini, 2006; Obstfeld & Rogoff, 2005 en Roach,
2006.
23 Alhoewel reeds méér dan twintig jaar oud blijft Krugman (1985) een uiterst fascinerende analyse inzake een neer-
waartse evolutie van de dollar neerzetten.
24 Op het scenario van paniek op de internationale financiële markten komen we uitgebreider terug onder de tweede
tegenwind die we in dit hoofdstuk behandelen. Een dergelijke paniek kan door een dollarcrash veroorzaakt worden,
maar kan ook nog heel andere oorzaken hebben.
��
jes zal vallen en die we hier kerstenen als de softlanders25. Zij erkennen het gevaar op een
pessimistisch crash-scenario zoals hierboven beschreven, maar gaan er van uit dat een
cocktail van relatief kleine bijsturingen tot een zachte landing zal leiden. Een gestage
maar beperkte en dus zeker niet abrupte ontwaarding van de dollar, een hoogstens licht
sissend leeglopende zeepbel op de immobiliënmarkt (naar Brits model), een vermin-
dering van de Amerikaanse begrotingstekorten gekoppeld aan een toename van het
gezinssparen in de VS26, versnelde groei in Europa en Japan en een geleidelijke opwaar-
dering van diverse perifere munten, in de eerste plaats de Chinese renminbi, vormen
de cocktail van wijzigingen waar de softlanders zich aan optrekken. Ze stellen in het
vooruitzicht dat de omzetting van het huidige globaal onevenwicht niet noodzakelijk
op een spectaculaire en voor de globale groei erg negatieve manier hoeft te verlopen.
Alhoewel wij zowel intuïtief als analytisch nogal wat sympathie voelen voor de
aanhangers van de zachte landing-theorie gaat het er voor de voorliggende argumen-
tatie niet zozeer om wie nu van al deze scholen het gelijk aan zijn kant heeft. Waar het
ten gronde wel om gaat, is dat het globale onevenwicht zoals dat vooral via grote te-
genstellingen inzake de sterk uiteenlopende saldo’s van de lopende rekening van de
betalingsbalans naar voren komt, hoe dan ook voor grote onzekerheid zorgt. Die on-
zekerheid speelt op alle niveau’s: bij besprekingen tussen de G8-leiders en in de stra-
tegie-oefeningen van grote multinationals en belangrijke financiers en investeerders,
maar ook bij de autoriteiten van kleinere landen, de eigenaars/managers van kleine
en middelgrote bedrijven en finaal ook een niet te onderschatten percentage van de
consumenten. Zelfs indien de optimistische school uiteindelijk gelijk krijgt, blijft de
onzekerheid vandaag en morgen knagen. Halen de softlanders het laken naar zich toe,
dan zullen er nog altijd substantiële en voor sommigen pijnlijke herschikkingen en
aanpassingen dienen te gebeuren. Ook dat creëert onzekerheid nu. Krijgen de pessi-
misten gelijk, dan spreken we over paniek en over-reacties waar weinig positiefs kan
uit voortvloeien. Het globaal onevenwicht vormt dus zeker geen positieve omgevings-
factor voor de groei van de wereldeconomie.
25 Vooraanstaande internationale instellingen als het IMF en en de OESO mogen in deze categorie geplaatst worden, net
zoals grote investeringsbanken als Merrill Lynch en Goldman Sachs. Naast iemand als Martin Wolf, hoofdeconoom van
de Financial Times, bevindt zich hier eigenlijk ook de vroegere FED-voorzitter Alan Greenspan. De argumentatie die
Greenspan diverse malen ten berde bracht, bestond erin dat de combinatie van de diepgang en sofisticatie van de in-
ternationale financiële markten met de hoe dan ook nog altijd enorme kredietwaardigheid van een mega-economie als
de Amerikaanse er voor zorgt dat de VS én zich een groter deficit op de lopenede rekening van de betalingsbalans kan
permitteren én er kan van uitgaan dat een afbouw van die positie veeleer geordend dan wel chaotisch en/of panisch
zou verlopen. Zie o.m. Greenspan, 2004.
26 Uiteraard heeft het deficit op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans alles te maken met het feit dat
het intern in de VS gegenereerde spaarvolume onvoldoende is om de investeringen in het land te dekken. Vermindering
van het tekort op de overheidsbegroting vergroot de interne spaarpot, net zoals een toename van het gezinssparen.
vkw Metena november 2006 ��
2.2. Het Tsjernobyl-syndroom
De tweede stevige tegenwind voor een onderhouden tred inzake verdere groei van
de wereldeconomie blaast vanuit de financiële markten. De hamvraag hier luidt of er
in de voorbije jaren niet een dermate opeenstapeling van risicoposities is gegroeid
dat gevreesd moet worden dat de kansen op een zwaar systeemrisico fors toenemen.
Onder systeemrisico verstaat men ontwikkelingen waarbij, door paniek gekoppeld aan
inadequaat optreden vanwege de regulatoren en de overheden, verliezen expotentieel
gaan cumuleren tot een punt waarbij de normale werking van de geld-, kapitaal, kre-
diet- en wisselmarkten volkomen vast dreigt te lopen, met alle gevolgen vandien voor
de reële sfeer van de economie27. Vermits de vergelijking met een zwaar accident in
een kernreactor hier voor de hand ligt, vond de beeldspraak van een Tsjernobyl op de
financiële markten reeds jaren geleden ingang.
Centraal in de vrees voor een toegenomen systeemrisico in de financiële wereld
staan de stormachtige ontwikkeling van de hefboomfondsen (“hedge funds”) en van
de derivatenmarkten. Hefboomfondsen zijn investeringsfondsen die zich veelal ken-
merken door een juridische structuur die toelaat het effect van regulering en belas-
tingsregimes te minimaliseren (bijvoorbeeld via offshore-constructies). O.m. via han-
tering van een hoge schuldgraad (hoge “leverage”) ontwikkelen zij soms zeer complexe
investeringsstrategieën waarin dan weer het gebruik van allerhande derivaten vaak
een belangrijke plaats inneemt. Medio 2006 beheerden de hefboomfondsen wereld-
wijd bijna 1 300 miljard dollar aan activa. Door de hoge leverage nemen zij echter vaak
posities in die een veelvoud uitmaken van de beheerde activa. Steeds meer instituti-
onele en grote individuele beleggers gaan via hefboomfondsen voor hun investerin-
gen. Het Britse weekblad The Economist meldt dat “volgens sommige experts de hef-
boomfondsen ondertussen reeds instaan voor de helft van alle transacties in de grote
financiële centra”28.
In de markt van de derivaten zoals opties, futures, swaps en vele andere producten
in alle mogelijke geuren en kleuren gaat het in essentie om indekking tegen risico’s.
Wisselkoersen, rentevoeten, prijzen van grondstoffen en faling van debiteuren vor-
men enkele van de vele risico’s waar men in het dagelijkse economische en financiële
verkeer mee geconfronteerd kan worden. Efficiënte marktwerking draagt er toe bij dat
27 Voor de voorlopig laatste maal dat er van een heus systeemrisico sprake was, moeten we terug naar september 1998
toen zich de implosie voordeed van het hefboomfonds Long Term Capital Management en verschillende grote financiële
instellingen mee in de afgrond dreigde te sleuren. Voor het hele verhaal rond LTCM, zie Lowenstein, 2000. Alhoewel de
origine van de crisis van een heel andere orde was, bestond er in de uren en dagen na de aanslagen van 9/11 in 2001 al-
licht ook een ernstig risico op implosie van het financiële systeem. Voor een aantal beschouwingen rond financiële sta-
biliteit in het algemeen en het verband met de macro-economische omgeving, zie Schinasi, 2006.
28 The Economist, 2 september 2006, p.61.
�0
deze risico’s naar het niveau in het bestel gebracht worden waar de grootste bereidheid
bestaat om deze risico’s te nemen. Derivaten vormen daar een uitgelezen middel toe
en het staat buiten kijf dat de voorbije decennia de efficiëntie en de veiligheid van het
wereldwijde financiële systeem toenamen. Evengoed staat het evenwel buiten kijf dat
het (over)gebruik van derivaatconstructies grote risico’s kan inhouden.
Sedert de Chicago Mercantile Exchange in 1972 het startsein gaf voor de systemati-
sche handel in derivaten kende deze markt een fenomenale groei die, zo lijkt het, de
jongste jaren enkel maar verder versnelde. Figuur 7 zet die groei in perspectief voor de
financiële derivaten en voor de kredietgerelateerde derivaatproducten. Onder financi-
ele derivaten verstaan we hier de derivaatcontracten die slaan op bewegingen inzake
wisselkoersen, rentevoeten en aandelenkoersen. De uitstaande bedragen van de con-
tracten inzake financiële derivaten liepen op van 400 000 miljard dollar in het tweede
kwartaal van 2000 tot 1 600 000 miljard zes jaar later. Vermits diverse contracten op
één en hetzelfde risico kunnen slaan, mag het uitstaande bedrag aan contracten niet
geïnterpreteerd worden als een indicatie van de risicoposities (netto zijn die veel klei-
ner). De jongste jaren nam het volume aan derivaatcontracten dat slaat op kredietri-
sico’s fors toe29. Tegenover nagenoeg niets op het einde van de 20ste eeuw circuleerden
vorig jaar reeds voor 17 000 miljard dollar aan contracten. De overheden die toezicht
moeten houden op risico’s circulerend in het financiële systeem liggen hoe langer hoe
meer wakker van deze kredietderivaten daar het hoe langer hoe moeilijker wordt om
te achterhalen waar zich nu precies welke risico’s bevinden30.
Alhowel zowel hefboomfondsen als derivaten belangrijke bijdragen leveren aan de
efficiëntie op de geld- en kapitaalmarkten, is het nu net de combinatie van enerzijds de
forse opmars van de hefboomfondsen met hun zware, schuldbeladen kapitaalstructuur
en anderzijds de mogelijkheid om erg complexe en qua risico’s ondoorzichtige deri-
vaatconstructies op te zetten die aanleiding geeft tot toenemende aandacht voor po-
tentiële catastrofes die in deze nieuwe financiële structuren zouden kunnen besloten
liggen31. Veel aandacht gaat hierbij onder meer uit naar de incentives waarmee mana-
gers van hefboomfondsen en soortgelijke vehikels zich geconfronteerd zien en naar de
feitelijke risicoposities van de grote financiële instellingen die het zenuwcentrum van
het wereldwijde financiële gebeuren bevolken32. Toegang vanwege deze grote financiële
instellingen tot liquiditeiten is erg belangrijk in het geval zich calamiteiten voordoen
op de geld- en kapitaalmarkten. Ontdekking van tot voordien verborgen risico’s kan
29 Zie hieromtrent vooral IMF, 2006(a).
30 Voor een korte maar krachtige tegenargumentatie inzake deze grote bezorgdheid, zie Lewis, 2006.
31 Zie voor officiële waarschuwingen terzake o.m. ECB, 2006; BIS, 2006 en IMF, 2006(a).
32 Rajan, 2005 en Geithner, 2006.
vkw Metena november 2006 ��
deze liquititeitstoegang ernstig in het gedrang brengen. Men hoeft nog niet het com-
plete doembeeld van de Grote Depressie van de jaren 1930 voor de geest te halen om in
te zien dat ernstige problemen op de financiële markten ook stevige repercussies kan
hebben voor de reële economie van groei, investeringen en tewerkstelling.
Het internationale financiële systeem kende de jongste decennia een fenomenale
groei met enorme voordelen op het vlak van welvaarts- en welzijnscreatie33. Tegelijk
toonde de autoriteiten en de grote spelers in de geld- en kapitaalmarkten een merk-
waardige kundigheid om grote crisissen als, bijvoorbeeld, de Aziatische crisis van de
tweede helft van de jaren 1990, de LTCM-affaire, het openspatten van de zeepbel op de
aandelenmarkten in 2000-2001, de naschok van 9/11 en de solvabiliteitscrisis van de
automobielsector in 2005 zonder al te veel kleurscheuren weg te gommen. Met name
de stormachtige groei van de Siamese tweeling hefboomfondsen/derivaten boetseert
evenwel een nieuwe realiteit binnen dewelke er een sterk uitvergrotingseffect van ini-
tiële schokken kan ontstaan. Er heerst dan ook in brede kringen onzekerheid dat de lijn
van de vakkundige en succesvolle opvang van crisissen uit het verleden zomaar kan
33 Voor een een uitgebreide argumenatie in dit verband, zie Rajan & Zingales, 2003 en Obstfeld & Taylor, 2004.
du
izen
d m
ld $
1600
1200
800
400
099 00 01 02 03 04 05 06 97 99 01 03 05
20
16
12
8
4
0
du
izen
d m
ld $
Financiële derivaten (notionele bedragen van lopende
derivatencontracten inzake renevoeten, aandelen, wis-
selkoersen e.d.)(in duizend mld $).
Kredietderivaten (notionele bedragen van lopende
derivatencontracten)(in duizend mld $).
Figuur 7:
Tomeloze expansie. Groei van de derivatenmarkten.
Bron: IMF
��
doorgetrokken worden naar de toekomst, zeker indien crisissen zich in een veel groei-
onvriendelijker macro-omgeving zouden voordoen. Die onzekerheid kan, om het eu-
femistisch uit te drukken, bezwaarlijk beschouwd worden als positief inwerkend op
de krachten die moeten zorgen voor de economische groei in de wereld.
2.3. Een vat vol buskruit
De derde tegenwind waait vanuit de hoek van de internationale geopolitieke ont-
wikkelingen. Sedert 9/11, en nog versterkt door de aanslagen in o.m. Bali, Madrid en
Londen, overheerst wereldwijd een gevoel van onveiligheid en onzekerheid als gevolg
van de diverse geopolitieke onrusthaarden en van de constante terroristische drei-
ging34. Een vrij algemeen verspreid gevoel van onveiligheid en daardoor dus ook on-
zekerheid speelt zelden in het voordeel van de economische groei. Consumenten aar-
zelen in hun bestedingen, producenten nemen een afwachtende houding aan inzake
investeringen en overheden zien zich verplicht in hun bestedingspatroon meer de na-
druk te leggen op veiligheidsmateries, niet zelden ten koste van economisch produc-
tievere investeringen.
Inzake de vele geopolitieke onrusthaarden kunnen talrijke voorbeelden van acute
dreiging naar voren geschoven worden. Een niet-limitatieve staalkaart terzake bevat
de volgende elementen:
• het Israelisch-Palestijns conflict met haar geregeld zeer gewelddadige uitloper in
Libanon
• het probleem Iran met zijn nucleaire push gekoppeld aan de actieve steun van dit
land aan het internationaal terrorisme en aan de dreiging van Teheran om Israël
van de aardbodem weg te vagen
• de chaos in bepaalde delen van Irak en de terug oplopende conflictintensiteit in
Afghanistan
• de nucleaire bewaping van Noord-Korea
• de dreiging van een machtsovername door islamitische fundamentalisten in het
eveneens nuclair bewapende Pakistan
• het probleem Saoedi-Arabië in die zin dat het allerbelangrijkste land ter wereld
inzake olie-export intern alles behalve een toonbeeld van stabiliteit is
• de onophoudelijke spanning tussen Rusland en buren als Oekraïne en Georgië
34 Bij de beoordeling van de successen geboekt door de jihad-terroristen wordt ons inziens al te vaak voorbijgegaan aan
de objectieve vaststelling dat die successen eerder aan de magere kant uitvallen. In bijlage 1 vindt de lezer daarom-
trent een tekst die in Trends van 7 september 2006 verscheen. Vermits we de finale titel die boven het artikel gekleefd
werd echt niet-dekkend vonden voor de lading nemen we de vrijheid om er de titel op te kleven die er aanvankelijk bo-
ven prijkte.
vkw Metena november 2006 ��
• de rabiaat anti-Amerikaanse alliantie tussen het Cuba van Fidel Castro en het
Venezuela van Hugo Chavez
• het probleem Taiwan of de wetenschap dat de Chinese Volksrepubliek gegarandeerd
vroeg of laat zijn hand zal leggen op het vroegere Formosa
In termen van de stabiliteit van de wereldordening zullen de meeste van deze en
andere haarden van onrust voldoende onder controle blijven. Het volstaat evenwel dat
één van deze conflicten ernstig escaleert om gewoon onzekerheid om te zetten in ver-
regaande onzekerheid, in zware verliezen van welke aard ook tot finaal in algemene
paniek die, bijvoorbeeld, het normale geld- en kapitaalverkeer wereldwijd significant
in het honderd kan doen lopen.
Met betrekking tot het internationaal terrorisme gaat de grootste dreiging uit van
het islamitisch fundamentalisme. Hun acties konden tot nu toe niet echt de wereld-
economie derailleren, integendeel zelfs. Er dient evenwel ernstig rekening mee gehou-
den te worden dat dit niet zo hoeft te blijven. Als typisch voorbeeld kunnen we hier het
risico op een terroristische aanslag in de VS via ingevoerde container(s) nemen. Een
dergelijke aanslag, zeker als daar nucleair en/of bio/chemisch materiaal zou bij te pas
komen, zou in de VS tot allicht draconische ingrepen in de controleprocedures op de
ingevoerde containers leiden. Dit zou dan op zijn beurt aanleiding geven tot enorme
wachtlijnen en vertragingen en in het radarwerk van de nu zo vaak omwille van zijn ef-
ficiëntie geroemde internationale aanbodketen (“supply chain”) stevig wat zand gooien.
De financieel-economische kost van een dergelijke gang van zaken zou dan ook al snel
exorbitant hoog oplopen. Bovenop dit alles is er dan ook nog de onzekerheid inzake de
Amerikaanse reactie in het geval zich bijvoorbeeld een nucleaire aanslag in één van hun
grootsteden zou voordoen. Dit zou immers nagenoeg zeker tot een gelijkaardige reac-
tie vanuit Washington leiden ten aanzien van de landen die als de (mede)schuldigen
zouden aangeduid worden35.
Kwantificatie van de negatieve impact van terrorisme en de dreiging van terroristi-
sche aanslagen is zeer moeilijk maar alles wijst erop dat de intensiteit van deze tegen-
wind voor de wereldeconomie eerder van het krachtige type is36. Een ander voorbeeld dat
tot desastreuze gevolgen zou kunnen leiden, betreft een aanslag op en via het Internet
waarbij, bijvoorbeeld, de bestanden van financiële instellingen en/of van militaire or-
ganisaties vernietigd worden of op een ingrijpende manier gepenetreerd worden.
35 Wie de dynamiek van de Amerikaanse samenleving begrijpt, weet dat in dergelijke omstandigheden, en wie er ook in
het Witte Huis moge zitten, vanuit Washington absoluut geen rekening meer zal gehouden worden met discussies in
het kader van de Verenigde Naties.
36 Voor een genuanceerde analyse terzake, zie Blomberg, Hess & Orphanides, 2004.
��
Nergens staat geschreven of gedrukt dat één of meerdere van de aangeduide con-
flicthaarden in de komende periode voor schokken zullen zorgen die wereldwijd zul-
len uitdeinen. Hetzelfde geldt inzake terroristische aanslagen. De realiteit is evenwel
dat deze dreigingen de jongste tijd zéér acuut ogen. Dit verhoogt het gevoel van onze-
kerheid voor iedereen en dan zeker voor diegenen die verantwoordelijkheid moeten
nemen voor beslissingen op de langere termijn.
2.4. Zand in het raderwerk
De vierde tegenwind voor de positieve ontwikkeling van de wereldeconomie komt
aanwaaien van het oliefront. Een niet te hoge olieprijs vormt het perfecte smeermid-
del voor het raderwerk van de wereldeconomie. De jongste jaren werkte de evolutie van
de olieprijs echter veeleer als zand in dat raderwerk. De prijs van ruwe olie schoot de
voorbije jaren inderdaad steil de hoogte in. Zoals figuur 8 aangeeft, ging de spotprijs
van het zwarte goud met slechts enkele kortstondige neerwaartse correcties op vijf
jaar tijd van 18 dollar per vat naar een record van 76 dollar in het begin van augustus
200637. Zelfs rekening houdend met de muntontwaarding (d.i. in reële termen) klom
de olieprijs daarmee recent naar nooit eerder geziene niveau’s (zie figuur 9).
37 Sedertdien zette zich een gestage daling van de olieprijs door tot beneden de 60 dollar per vat bij het afsluiten van deze
tekst (25 oktober 2006).
10
20
30
40
50
60
70
80
20062005200420032002
$
Figuur 8:
De spotprijs van ruwe olie (gemiddelde van West Texas Intermediate, UK Brent en Dubai Fateh), in $.
Bron: IMF, 2006
vkw Metena november 2006 ��
Aan de basis van deze scherpe stijgingen van de olieprijs liggen een veelheid aan
factoren maar vijf daarvan staan toch wel op de eerste rij: de forse stijging van de
vraag naar olie vanuit zich snel ontwikkelende landen als China en India, het gebrek
aan investeringen in de olie-exploratie (vooral als gevolg van de eerdere lage prijzen),
de voortdurende dreiging van gewapend conflict en terroristische aanslagen in het be-
langrijkste oliewinningsgebied ter wereld (het Midden Oosten), de ontdekking in de
beleggerswereld van ruwe olie als een bron voor lucratieve speculatieve beleggingen
en het gebrekkige energiebeleid in rijkere landen, vooral de VS38.
Door de belangrijkheid van ruwe olie als energiebron en grondstof voor een aantal
industriële processen, gaven in het verleden forse stijgingen van de olieprijs aanlei-
ding tot recessie en inflatie. Een tweekoppig monster waar economen het kooswoord-
je stagflatie voor bedachten39. De crisisjaren 1974-75 en 1981-82 vormen de tekstboek-
voorbeelden van zulke in olie gedrenkte stagflaties. Omtrent de impact van de olieprijs
op de conjunctuur gold tot voor kort onder economische analisten een vrij grote con-
38 De weigering van de Amerikaanse autoriteiten om tot een significante belasting van brandstof over te gaan, zorgt voor
een levensgrote contradictie in het Amerikaanse beleid. De vraag naar olie wordt zo immers zeer hoog gehouden. Deze
vraagdruk zorgt voor hoge prijzen die de inkomsten van landen als Iran en Venezuela fors opdrijven. Deze landen ver-
krijgen zo bijkomende middelen om hun rabiaat anti-Amerikaans beleid te intensifiëren.
39 Voor een degelijk, kort overzicht van de mechanismen die in gang treden bij een stevige olieprijsstijging, zie
Blanchard, 2006.
$ 70
$ 60
$ 50
$ 40
$ 30
$ 20
$ 1047 49 51 53 67 71 73 7555 57 59 61 77 79 81 8363 65 89 9385 87 91 95 97 99 01 03 0569
1947 - september 2006
$ p
er
vat
Figuur 9:
Ruwe olieprijzen (in $ van 2005).
Bron: IMF, 2006
��
sensus dat een volgehouden stijging van de olieprijs met 10 dollar per vat neerkomt op
een inlevering van 0,2% à 0,3% groei voor de wereldeconomie. Gegeven de evolutie
van de olieprijs sedert begin 2002 zou volgens deze vuistregel de wereldeconomie 1%
à 1,5%punt aan groeipluimen gelaten hebben in oliesmurrie.
De ervaring uit het verleden leert dat een forse verhoging van de olieprijzen stee-
vast tot een combinatie van recessie en inflatie leidt. Nu ruim vier jaar na de start van
de meest opmerkelijke prijsverhoging van ruwe olie die de wereld ooit meemaakte,
lijkt die lering uit het verleden niet meer aan de orde te zijn. Daar waar het zeker zo is
dat het relatieve gewicht van ruwe olie binnen het grondstoffen- en energieverbruik
van de rijke landen afnam, valt het moeilijk om enkel en alleen dit fenomeen als een
voldoende verklaring te zien voor het schijnbare gemak waarmee de wereldeconomie
nu met de nooit eerder geziene prijsniveau’s voor ruwe olie kan leven.
2.5. De fluwelen houtgreep
Het monetaire beleid in de terzake belangrijkste landen van de wereld, zijnde de VS,
de eurozone, Japan en geleidelijk aan ook China, kreeg de voorbije twee jaar ook meer en
meer een eerder groeionvriendelijk karakter. Met name de Amerikaanse Federal Reserve
Board (FED) voerde tussen juni 2004 en juni 2006 via 17 stapsgewijze verhogingen van
telkens 0,25 punten haar basisrentevoet op van 1% naar 5,25%. De Europese Centrale
Bank (ECB) tilde via vijf 0,25%-verhogingen haar basisrentevoet op van 2% in juni 2003
-6
-4
-2
0
2
4
6
-6
-4
-2
0
2
4
6
VS
VS Japan
Euro zone
Japan
Euro zone
1980 85 90 95 2000 051980 85 90 95 2000 05
Reële korte-termijnrente (1) Reële lange-termijnrente (1)
(1) De horizintale lijn door het punt 0 is het gemiddelde van de periode 1980-2006.
Figuur 10:
Niet echt restricitief, deel 1
Bron: IMF, 2006
vkw Metena november 2006 ��
naar 3,25% in oktober 2006. In de loop van 2006 gaf de Bank of Japan haar beleid gericht
op bestrijding van de Japanse deflatie door middel van een 0% rentevoet op.
Alhoewel de omslag in het monetaire beleid van de drie grote spelers terzake op het
wereldtoneel niet te ontkennen valt, mag deze verstrakking toch ook weer niet over-
dreven worden. Naar historische normen blijven we inzake reële rentevoeten, zijnde
de nominale gecorrigeerd voor de inflatie, behoorlijk laag zitten. Zowel de reële ren-
tevoeten op korte termijn als die op langere termijn situeren zich ondanks de recen-
te verhogingen nog altijd onder de lange termijngemiddelden (zie figuur 10). Ook de
expansie van de kredietverlening aan de privé-sector van de economie blijft aan een
behoorlijk ritme groeien (zie figuur 11). Naast de stand van de reële rentevoeten en de
bewegingen in het volume aan verleende kredieten vormt de evolutie van de geldhoe-
veelheid een derde parameter die indicaties geeft van de mate van strakte of ontspan-
ning in het monetaire beleid. Hier komt een gemengd beeld aan de orde. In de VS is er
nu al maanden aan een stuk nauwelijks nog sprake van enige toename van de geldhoe-
veelheid in enge zin terwijl de geldhoeveelheid in ruimere zin met 3 à 4% op jaarba-
sis stijgt. Gegeven een inflatie van ruim 3% staat deze graadmeter van het monetaire
beleid op behoorlijk restrictief. In de eurozone groeien beide grootheden van de geld-
hoeveelheid met 7 à 8%. Bij een inflatie rond de 2% vormt dit een eerder expansieve
aanwas van de geldhoeveelheid in circulatie.
De verstrakking van het monetaire beleid veroorzaakt tegenwind voor de expansie
van de wereldeconomie maar het gaat dus om tegenwind van het gemodereerde type,
zeker binnen de eurozone. In het verleden durfden centrale bankiers er al eens keihard
tegen aangaan op het vlak van het aanhalen van de monetaire teugels. Nu hanteren ze
veeleer de fluwelen houtgreep.
2.6. Van caféruzies tot wereldoorlog?
Opgestart in een erg constructieve sfeer kort na de terreuraanslagen van 9/11 in 2001
liep het in juli 2006 toch behoorlijk fout met de zogenaamde Doha-ronde die er op gericht
was om, in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WHO, beter bekend onder de
Engelse afkorting WTO) tot een verdere vrijmaking van de internationale handel te ko-
men. Drastische inkrimping van de landbouwsubsidies in de VS, Europa en Japan zou-
den centraal komen te staan in deze nieuwe onderhandelingen. Helaas, de Doha-ronde
bevindt zich nu, in de woorden van de Indiase minister van Handel Kamal Nath, “ergens
tussen de intensieve ziekenafdeling en het crematorium”40. Alhoewel de breuklijnen
40 The Economist, 29 juli 2006, p. 65.
��
1999 2000 2002 2004 juli2006
-7
0
7
14
Japan
Eurozone
VS
Rijke landen
2002 03 04 05 juni2006
0
-7
7
14
21
28
Oost-Europa
Azië
Latijns-AmerikaOpkomende landen
Figuur 11:
Niet echt restricitief, deel 2: kredietverlening aan de privé-sector (% groei per jaar)
Bron: IMF, 2006
vkw Metena november 2006 ��
inzake deze Doha-ronde zich kenmerken door diepte en verscheidenheid, gaat het er in
essentie om dat er geen eensgezindheid is tussen de VS en Europa omtrent de afbouw
van landbouwsubsidies, dat ontwikkelingslanden de voorstellen terzake sowieso on-
voldoende vinden en dat grote ontwikkelingslanden als India, Brazilië en Zuid- Afrika
erg afkerig staan de verplichting om ook bij hen handelsbelemmeringen substantieel
af te bouwen. Over dit alles heen hangt dan nog de algemene ontevredenheid met het
op behoud van onderwaardering gebaseerde wisselkoersbeleid van China.
Het zou niet de eerste keer zijn dat een internationale onderhandelingsronde gericht
op verdere vrijmaking van de internationale handel eerst eens stevig moet vastlopen
vooraleer iedereen met écht goede bedoelingen weer aan tafel gaat. Vaak weerklinkt
in deze context de vergelijking met de Uruguay-ronde die in 1990 leek af te stevenen
op een gewisse dood, maar tegen 1993 toch in die mate terug tot leven kwam dat het
uiteindelijk misschien wel uitgroeide tot één der succesvolste van alle dergelijke li-
beraliseringsrondes ooit. Om minstens drie redenen lijkt de hoop op een parallel met
de Uruguay-ervaring vandaag eerder wishfull thinking. Ten eerste, de Uruguay-ronde
ontspoorde temidden een recessie. Wat alle betrokken partijen stugger maakte en zich
veel strakker deed richten op het strikte eigenbelang. De Doha-ronde gleed de afgrond
in op een moment van wereldwijde stevige economische expansie. Normalerwijze mag
men verwachten dat een dergelijke positieve omgeving eerder stimulerend werkt om
tot doorbraken te komen inzake handelsvrijmaking. Ten tweede, de Uruguay-ronde
liep vast als gevolg van een discussie tussen de VS en de Europese Unie. Thans ligt het
allemaal veel complexer gegeven onder meer de dominante rol die landen als India,
China en Brazilië met verve opnemen. Ten derde, de wettelijke en politieke realiteit in
de VS maakt een deal in het kader van de Doha-ronde voor de volgende presidentsver-
kiezingen onwaarschijnlijk. Tijdens de Uruguay-ronde bestond die beperking niet. De
protectionistische gevoelens spatten in het Amerikaanse Congres hoog op.
Complete mislukking van de Doha-ronde zou een ramp zijn voor de wereldecono-
mie. De discussies die er de voorbije jaren plaatsgrepen rond heikele dossiers inzake
vrijhandel zouden vrij onschuldige caféruzies blijken te zijn in vergelijking met het
handelsoorloggekletter dat dan zou gaan weerklinken. De kans op het uitbreken van
een spervuur aan protectionistisch opbod wordt dan huiveringwekkend groot41. Ook het
afsluiten van regionale en bilaterale handelsakkoorden zou fors toenemen. Alhoewel
minder ernstig dan ongebreideld protectionisme zal het volgen van deze route toch ook
geen deugd doen aan het principe van de internationale vrijhandel. En rigoureuze toe-
passing van dat principe blijft wereldwijd een zekere weg tot verhoging van welstand
41 Voor uitvoerige bespreking van zulk een scenario, zie Liu, 2005.
�0
en welzijn. Antiglobalisten en goed georganiseerde lobby-groepen in het Westen zoals
bijvoorbeeld de landbouworganisaties verkondigen daaromtrent steevast onwaarhe-
den, zij het vaak heel netjes en subtiel verpakt42.
Het debat met de tegenstanders van de vrijhandel behoort niet echt tot het thema
van deze monografie43. Waar het hier wel nadrukkelijk om gaat, is de negatieve impact
die er opborrelt vanuit de onzekerheid omtrent het intact blijven van het principe van
de vrijhandel. Zoals we in de voorgaande pagina’s reeds diverse malen dienden te on-
derlijnen, werkt onzekerheid in het algemeen belemmerend voor een goede gang van
zaken in de wereldeconomie. Die vaststelling geldt zeker en vast voor onzekerheid om-
trent een liberaal internationaal handelsregime.
42 Voor een ongemeen boeiende argumentatie inzake de grote voordelen van de internationale vrijhandel en de vele mis-
verstanden rond dat principe, zie Krugman, 1998.
43 Dat debat wordt wel uitgebreid aangegaan in Van Overtveldt, 2002.
vkw Metena november 2006 ��
3. 1776, “annus mirabilis”
In het eerste deel van deze monografie documenteerden we de ongemeen sterke
expansie die de wereldeconomie nu al vijf jaar kenmerkt. Ondanks aanzienlijke tegen-
winden, een gegeven dat we uitgebreid in beeld brachten in het tweede deel van deze
monografie, komen vooral de jongste jaren deze hoge economische groeicijfers op de
tabellen. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Deze hoffelijkheidregel verplicht ons dan ook
om een verklaring te geven voor die hoogst ongewone vaststelling van sterke economi-
sche groei temidden tegenwerkende omgevingsfactoren. Op die manier geformuleerd
komt de verklaringsopdracht er eigenlijk op neer dat we op zoek moeten gaan naar die
omgevingsfactoren die blijkbaar voor een dermate sterke rugwind zorgen dat de pe-
daaltred van de wereldeconomie niet echt zwaar lijdt onder de diverse tegenwinden.
De poging tot verklaring van de tot nu toe in deze monografie gedane vaststellin-
gen, wortelt ons inziens in de geschiedenis en gaat uiteindelijk terug tot het jaar 1776.
Een jaar waarin volgens Ronald Coase, winnaar van de Nobelprijs Economie in 1991,
“ideeën aan de oppervlakte kwamen en gebeurtenissen zich voordeden die de moderne
wereld vorm gaven”44. Harvard-professor Bernard Bailyn ventileert een vergelijkbare
visie wanneer hij stelt dat 1776 een jaar is “van buitengewone, wereldveranderende
uitdagingen in alle levensferen: in ideologie, in politiek, in overheidsbestuur, in reli-
gie, in economie, in rechtsleer, in het gebruik van militaire kracht, en in de basisprin-
cipes van de internationale relaties. In de annalen van de westerse geschiedenis is er
hoogst waarschijnlijk geen vergelijkbaar annus mirabilis”45. We verpersoonlijken het
jaar 1776 in drie historische figuren:
• Thomas Jefferson speelde een dominante rol in de creatie van de Declaration of
Independence van 4 juli 1776, die uiteindelijk voor de wereld veel meer ging bete-
kenen dan enkel maar het geboortecertificaat van de Verenigde Staten.
• Met de publicatie van An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations
op 9 maart 1776 zorgde Adam Smith (1723-1790) voor het tot op de dag van vandaag
belangrijkste traktaat ooit geschreven omtrent de voorwaarden om tot algemene
sociaal-economische vooruitgang in de maatschappij te komen. Adam Smith legde
op een coherente en onderbouwde manier uit hoe en waarom dat vooruitgangspad
afgepijld wordt door de principes van de vrije markteconomie.
44 Coase in Coase & Landes, 1976, p. 435.
45 Bailyn in Coase & Landes, 1976, p. 445.
��
• Op 8 maart 1776 demonstreerde tot grote consternatie van het aanwezige publiek
James Watt (1736-1819) in Birmingham een stoommachine die het startsein zou
betekenen, zo bleek achteraf, van de Industriële Revolutie en van het proces van
continue technologische vooruitgang. Het succes van James Watt werd in belang-
rijke mate mogelijk gemaakt door zijn associatie met Matthew Boulton, een on-
dernemer pur sang.
De moderne managementliteratuur staat bol van de beschouwingen omtrent syner-
getische effecten, of het welbekende 1 + 1 = 3 fenomeen. Welnu, het valt te argumenteren
dat er zich een uniek synergetisch effect voordeed vanuit de drie ontwikkelingen en
gebeurtenissen hierboven kort beschreven. Zonder uitspraken te doen over de juiste
lijnen van de causale verbanden, grepen politieke vrijheid, respect voor eigendoms-
rechten, economische vrijheid en de groei van een systeem dat occassionele inventi-
viteit omzette in continue vernieuwings- en innovatiedrang versterkend op elkaar
in. Dit synergieproces leidde tot een enorme toename van kennis en bekwaamheden,
belichaamd in wat we ondertussen menselijk kapitaal zijn gaan noemen. De toename
van het menselijk kapitaal leidt, in de positieve institutionele omgeving, tot stijgende
meeropbrengsten of positieve schaaleffecten naar de economische groei toe.
In een beperkte groep van landen, namelijk Noord-Amerika, Europa en Australië,