166
Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgeving Citation for published version (APA): Groen, M. (1985). Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgeving. (EUT report. WM, Eindhoven University of Technology, Department of Philosophy and Social Sciences; Vol. 85-WM-006). Technische Hogeschool Eindhoven. Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1985 Document Version: Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication: • A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website. • The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review. • The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers. Link to publication General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal. If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement: www.tue.nl/taverne Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us at: [email protected] providing details and we will investigate your claim. Download date: 09. Sep. 2021

Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgeving

Citation for published version (APA):Groen, M. (1985). Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgeving. (EUT report. WM, Eindhoven University ofTechnology, Department of Philosophy and Social Sciences; Vol. 85-WM-006). Technische HogeschoolEindhoven.

Document status and date:Gepubliceerd: 01/01/1985

Document Version:Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can beimportant differences between the submitted version and the official published version of record. Peopleinterested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit theDOI to the publisher's website.• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and pagenumbers.Link to publication

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, pleasefollow below link for the End User Agreement:www.tue.nl/taverne

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us at:[email protected] details and we will investigate your claim.

Download date: 09. Sep. 2021

Page 2: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Eindhoven University of Technology Research Reports Dopartment of Philosophy and Social Sciences Eindhoven. the Netherlands

HET WETENSCHAPPELIJK ONDBRWIJS IN NEDERLAND VAN 1815-1980

Een onderwijskunde overzicht

Deel 6: Maatschappelijke bevoegdheid; De wetgeving

Herziene versie van de eerder in deze serle afzonderlijk verschenen delen,

Deel I: De wetgeving (1983) en Deel II: Maatschappelijke bevoegdheid (1983)

M. Groen

EUT Report 85-WM-006

ISBN 90-6778-006-5

ISSN 0167-9708

Coden: TEUDR

r---B_!.~~:' 0 THEE 1{ 8 50987'7 .• ,....--,

r.HF.INDH-OVEN

Page 3: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Groen. M. Department of Philosophy and SOCial Sciences. Bindhoven University of Technology. 1985

Address of the author: Prof.dr. M. Groen Department of Philosophy and SOCial Sciences Bindhoven University of Technology HG 9.25 P.O. Box 513 5600 MB BINDHOVBN' The Netherlands

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOfHEEK, DEN HAAG

Hat wetenschappelljk cnde~wijs in Nederland van 181S tot 980 : een onderwijskundig ove~~1cht / door M. Geoen. -

Eindhoven : Univa~sity of Technology 01. VI: MaatschaDpel~ke bevoegdheid ; De wetgeving. (EUT report I Deoartment of Philosophy an Social SCienCES, ISSN 0167-9708 ; 85- WM-006) Eerder verschenan als twae afzonderlijke delen: D1. I: De we~geving. - 1983 ; ~l. 11: Maatschappelijke bevoegdheid.

1983. -- Met lit. opg.~ reg. ISBN 90-6718-006-5 S180 489.22 UDC 378(492) 091)+[3~:378(492)\091:J UGl 566 T):'efw.: wetenschapp Ilji, onde(~"'12s ; Hedsrlay;d : C! esc hie den i ';; / ',1/(, ten s c rH P pel ij k 0 n Ci !')L-- v!ip ; N (? de I:' 1 and ; ' .. ;c:tgev i ng .

Page 4: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

VOORWOORD

De universiteit heeft de laatste 175 jaar in toenemende mate het

karakter van een verzameling hogere beroepsopleidingen gekregen, die

door de toegenomen vakkenspecialisatie en afschaffing van de testi­

monia vrijwel geheel los naast elkaar staan. Die beroepsopleidingen

aan de universiteit zijn, betrekkelijk recent ontstaan: civiel effect

had aanvankelijk slechts betrekking op het docentschap, aan de

universiteit of daarbuiten. Pas in de 19-de eeuw worden aan univer­

sitaire graden, naast het docentschap, andere maatschappelijke

bevoegdheden (om bv. als advocaat, of als medisch doctor op te

traden) gekoppeld. Na dediscussies over de vraag of de universiteit

zich niet zou moeten beperken tot de verlening van "wetenschappelij­

ke graden", met verwijzing van civil:d-effectexamens naar staats­

commissies, blijkt omstreeks 1920 een wetenschappelijke graad (even­

tu~el aangevu1d meteen "praktijkexamen") onmiddellijk maatschappe­

lijke bevoegdheid op te leveren.

In die situatie komt verandering na de tweede wereldoorlog: ondanks

het verzet van de faculteiten ontstaat er na de universitaire

examens een voortgezette vakopleiding, die als rege1 verzorgd wordt

door de beroepsverenigingen: en daarmee is het karakter van univer­

sitaire hogere beroepsop1eidingen (weer) aangetast.

Op veel lanqere termijn is een andersoortige veranderinq in het

universitaire onderwijs te onderkennen: in de midde1eeuwen had de

universiteit opgeleid tot min of meer universele geleerden, in een

onderwijsstelsel waarbij het latere VWO in de universiteit was

opgenomen, met a1s relict de p1aats van het gymnasium tot 1960 onder

de hooger onderwijswet. Universe1e ge1eerdheid werd echter vanaf ca.

1800 onmogelijk: men heeft weI gesteld dat Gauss de laatste was, die

de gehele wiskunde nog beheerste: maar het was toen a1 ondenkbaar

dat Gauss ook nog de 1iteraire, theologische, juridische, medische

en natuurwetenschappelijke vakken kon overzien.

I

Page 5: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Aan het verdwijnen van de universele geleerde is de opkomst van de

natuurwetenschappen deels debet. De natuurfilosofen-oude-stijl

hadden een -zij het bescheiden- plaats binnen de universiteit gehad,

namelijk in de filosofische of artiestenfaculteit ("Faculty of

Arts"). De experimentele natuurwetenschappen zouden zich daarentegen

grotendeels buiten de universiteit in de Akademies en Genootschappen

ontwikkelen: Newton experimenteerde in Z1Jn prive-vertrekken, en

Faraday woonde niet minder dan 46 jaar op kamers in het gebouw van

de Royal Society. Berzelius voerde zijn chemische experimenten aan­

vankelijk uit in de keuken van zijn prive-woning, en Lavoisier

maakte gebruik van een ruimte in het wapenarsenaal te Parijs, waar

hij directeur was. Vrijwel aIle bekende wiskundigen ontvingen in het

begin van de 19-de eeuw een pensioen van een Academie.

Cajori (1962) stelt dat Liebig in 1824 het eerste universitaire

laboratorium te Giessen kon inrichten, en daarmee begon de verande­

ring: overal verrezen -na enkele decennia- universitaire gebouwen,

waar men experimenteel onderzoek, dat "wetenschappelijk onderzoek"

genoemd werd, bedreef. Oak zou de suggestie van Comenius (1592-1671)

pas in de 19-de eeuw gerealiseerd worden: er ontstonden uiteindelijk

practicumruimten ten behoeve van studenten. Toen de "experimentele

filosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur­

wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij­

ze aldaar een sterke voorbeeldfunctie: ook bij andere vakken (medi­

cijnen, theologie, rechten) werden "praktische oefeningen" in de

curricula ingelast.

De middeleeuwse geleerde was theoreticus geweest, en had zich niet

om praktische zaken bekommerd: leerlingstelsels met prive-laborato­

ria voor alchemie of chirurgie hoorden niet in het universitaire

verbale curriculum thuis. De medisch doctor raakte zijn patient v66r

1863 nauwelijks aan; hij adviseerde en consulteerde, bij voorkeur in

het Latijn.

II

Page 6: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Toch is sinds de introductie van "praktische oefeningen" in het

universitaire curriculum de herinnering aan de universele geleerde

of althans aan de "intellectueel" niet geheel verdwenen: nog steeds

meent men -vermoedelijk ten onrechte- dat het universitaire onder­

wijs zich onderscheidt door een overwegend theoretisch karakter. En

vreemd genoeg, evenals destijds de "prakticumlokalen" aan de univer­

siteit door het VWO overgenomen werden, schijnt nu het HBO de accen­

ten te verleggen van een toegepaste naar een meer theoretische

benadering in het onderwijs. De praktijkgerichtheid van het wo

leidde tot het universitair beroepsonderwijs, dat, als gezegd, de

laatste 25 a 30 jaar weer deels van de universiteit verdwijnt.

Het ziet er trouwens naar uit dat juist die praktische gerichtheid

aanleiding is geweest tot de stormloop van nieuwe studenten naar het

WO: met een universitaire graad kreeg men het recht een -hoog

gewaardeerd- beroep uit te oefenen. Toen die toe loop flink op gang

gekomen was, ontstond het ideaal van "gelijke kansen", d.w.z. dat

iedere volksgroep het recht moet krijgen met quota in het WO te

participeren. Dat het ideaal achter de feiten aankomt, is op zich­

zelf niets nieuws. Als bv. inkomensnivellering al enige tijd voort­

geschreden is, wordt inkomensnivellering een ideaal: vooral poli­

tieke idealen doen denken aan de (vermoedelijk apocriefe) uitspraak

van Robespierre: "daar gaat het volk~ ik moet er achteraan, want ik

ben de leider".

Naar verwachting zal de toeloop naar de universiteit in de komende

decennia weer afnemen, al was het aIleen maar op grond van demogra­

fische gegevens~ het probleem van de diversiteit van de vakken zal

dan echter, bij een evenredige afname van het aantal docenten,

actueel worden: het is nauwelijks denkbaar dat weinig docent en de

zover uiteenlopende studierichtingen kunnen dragen. Maar misschien

is er tegen die tijd ook minder belangstelling voor zoveel speciali­

satie.

III

Page 7: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Ik ben omstreeks 1982 aan deze reeks studies over het universitair

bedrijf beg onnen naar aanleiding van een voordracht over de

verschillen tussen alpha-, beta- en gamma-vakken. Intussen is de

reeks gevorderd tot deeltjes over wetgeving, civiel effect, godge­

leerdheid, rechtsgeleerdheid, en medicijnen. Het is mijn bedoeling

deeltjes over wis- en natuurkunde, letteren en wijsbegeerte, tech­

nische wetenschappen, landbouwwetenschappen (met appendix dier­

geneeskunde), economie, sociale wetenschappen, en de interfacultei­

ten te schrijven. Bij de beschrijving van de ontwikkelingen aan de

faculteiten heb ik geprobeerd te vermijden het onmogelijke te doen,

namelijk een overzicht van de geschiedenis van al die wetenschappen

te schrijven. Oak heb ik weinig aandacht gegeven aan numerieke gege­

vens, of aan p1aatse1ijke geschiedenissen. Het is mijn bedoe1ing een

onderwijskundig overzicht te produceren, en niets meer dan dat.

Helaas zijn onderwijskundige overzichten onmoge1ijk zonder enige

verme1ding van de zaken waarover dat onderwijs handelt: en in dat

kader kan ik niet geheel aan een stukje wetenschapsgeschiedenis, zij

het in vogelv1ucht, voorbijgaan.

Aangezien deel I en II uitverkocht zijn, heb ik van de gelegenheid

gebruik gemaakt beide deeltjes te herzien, en in een bundel te

verzamelen. Tevens is aan deze herziene uitgave een

toegevoegd.

register

Intussen dank ik de vel en die mij hun commentaar hebben doen toe-

komen: zonder de hulp van deskundigen op de verschillende gebieden

is dit werk onmogelijk.

Het geheel is nu via mijn prive-huiscomputer en printer gereprodu­

ceerd. Mevrouw zuiderweg heeft, zoals gewoon1ijk, de afwerking ver­

zorgd.

Nuenen, augustus 1985

IV

Page 8: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DEEL I: DE WETGEVING

1.1 DE WETGEVING VAN 1815, 1876 EN 1960

INLEIDING

OMVANG EN DEFINITIE VAN HET HOGER ONDERWIJS -Definitie van hoger onderwijs

BIJZONDER HOGER ONDERWIJS -Hoger kerkelijk onderwijs

VWO, PROPEDEUSE EN HERSTRUCTURERING -Vwo en propedeuse -Herstructurering

1.2 KRONIEK VAN DE WETGEVING 1815-1980

HET ORGANIEK BESLUIT: 1815-1876 -Athenea -Theologie en inkomsten der hoog1eraren -Techno1ogie -Buitengewone hoog1eraren -Opleiding katho1ieke geeste1ijkheid -Enke1e andere bes1uiten -Bezuinigingen

DE HOOGER ONDERWIJSWET 1876: 1876-1960 -Dverzicht tot 1940 -Hoger 1andbouw- en veeartsenijkundig onderwijs -Dverige wijzigingen van 1905-1940 -overzicht 1946-1960 -Toelating tot de examens in het we

WET OP HET WETENSCHAPPELIJK ONDER~'lIJS -Inleiding -Nieuwe inste11ingen -Bestuur -Commissies

1.3 ENKELE RECENTE ONTWIKKELINGEN

-Rolverde1ing -Aanzetten tot nieuwe studierichtingen -Academische Raad -Postacademisch onderwijs -Verhouding WD-HBO

V

INHOUDSOPGA VB

1

4 8

12 18

21 25

31 33 34 35 36 38 39

42 45 46 47 49

51 51 53 55

57 60 64 66 67

Page 9: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DEEL II: MAATSCHAPPELIJKE BEVOEGDHEID

2.1 EFFECTUS CIVILIS

-In1eiding 73 -Wetenschappe1ijke grad en en maatschappe1ijke bevoegdheid 76

2.2 ONDERWIJSBEVOEGDHEID EN LERAARSOPLEIDINGEN

-In1eiding -Universitaire 1eraarsop1eiding 1827-1876 -onderwijsbevoegdheid voor het midde1baar onderwijs -Academische graden -Universitaire 1eraarsop1eiding 1876-1952 -Peri ode 1955-1982 -Samenvatting en conc1usies

2.3 AMBTEN EN BEDIENINGEN

-Inleiding -Hoedanigheid van meester in de rechten -Notariaat -Hoedanigheid van arts -Hoedanigheid van tandarts -Hoedanigheid van apotheker -Hoedanigheid van dierenarts -Accountants

2.4 UITBREIDING EN UITHOLLING VAN HET CIVIEL EFFECT

-Opheffing der gilden; ontstaan van beroepsonderwijs -Academici -Herleving gi1desystemen -Vestigingswetten en civie1 effect -Uitho11ing civie1 effect

BIJLAGE I: TITULATUUR

BIJLAGE II: COMMISSIES

LITERATUUR DEEL I EN II

REGISTER

VI

88 92 97

100 107 llO 113

114 117 122 123 129 131 134 135

137 138 139 141 142

143

147

148

151

Page 10: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELI~~ING

1.1 DE WETGEVING VAN 1815, 1876 EN 1960

INLEIDING

Het universitair onderwijs was van 1815 tot 1876 geregeld in een

Koninklijk Besluit van 2 augustus 1815, dat het "Drganiek Besluit"

genoemd werd. Het betreffende besluit werd, hoewel het gedetai11eer­

de voorschriften bevatte, slechts enke1e keren gewijzigd (zie 1.2).

In 1876 werd dit besluit vervangen door de eerste Hoger Dnderwijs­

wet, die, evenals het OB, het gymnasiaa1 en het universitair onder­

wijs omvatte (bij deze Wet werd o. a. het Atheneum te Amsterdam in

de gemeente1ijke universiteit omgezet). De HD-wet 1876 zou tot 1960

blijven ge1den, zij het met een zeer groot aanta1 wijzigingen. De

wetswijziging van 1905 waarbij de Polytechnische School te Delft

Hogeschoo~ werd, en waarbij tevens bijzondere universiteiten voor

bepaa1de graden ge1ijkgeste1d konden worden met Rijksuniversiteiten,

was zonder twijfel de meest ingrijpende verandering.

Naast de HD-wet 1876 ontstond in 1917 een afzonder1ijke wet tot

rege1ing van het hoger 1andbouw- en hoger veeartsenijkundig onder­

wijs. Het veeartsenijkundig onderwijs zou echter in 1925 onder­

gebracht worden in de HD-wet 1876, terwij1 in 1967 ook de wettelijke

bepalingen ten aanzien van het hoger landbouwonderwijs in de dan

geldende WWO opgenomen werden.

De HD-wet 1876 werd in 1960 vervangen door de Wet op het Wetenschap­

pelijk Dnderwijs, waarin het gymnasiaal onderwijs niet meer voor­

kwam. Deze WWO onderging na 1960 een groot aanta1 wijzigingen,

waarvan de be1angrijkste de zogenaamde "herstructurering" van 1975

was, die door het par1ement aanvaard maar niet uitgevoerd en in 1981

veranderd werd in de "Tweefasenwet". Daarnaast ontstond in 1970 de

tijdelijke Wet Universitaire Bestuurshervorming die tot nu toe

(1985) niet in de WWO verwerkt is.

1

Page 11: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Het ORGANIEK BESLUIT-1815 kent, behalve enige inleidende artikelen,

een drietal hoofdstukken, die achtereenvolgens betrekking hebben op

Latijnse Scholen, Athenea en Hooge Scho1en. Het gehele besluit omvat

270artikelen, waarvan de nummers 53-270 over de Hooge Scholen

handelen.

De HOOGER ONDERWIJSWET-1876 daarentegen bestond aanvankelijk uit

slechts 107 artikelen, aangezien vele zaken voortaan bij algemene

maatregel van bestuur geregeld zouden worden (onder andere het

examen- en promotiereglement, dat later "Academisch Statuut" genoemd

werd). De wet wijdt 93 artikelen aan het "openbaar hoger onderwijs",

en slechts acht artikelen aan het "bijzonder hoger onderwijs"~ in

1905 zou die verhouding veranderen in 144 artikelen over het open­

baar, en 57 over het bijzonder hoger onderwijs, op een totaal van

226.

De WET OP HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS-1960 tens1otte, heeft als

kern een rubriek "Universiteiten en Hogescho1en", onderverdeeld in

"geheel of ten dele uit de openbare kas bekostigde universiteiten en

hogescholen" (artt. 15-117), welke formulering in 1970, S494, veran­

derd werd in "De uit 's rijks kas bekostigde universiteiten en

hogescho1en". Daarnaast bestaan "noch gehee1, noch ten dele uit de

openbare kas bekostigde universiteiten en hogescholen en de bijzon­

dere 1eerstoelen en lectoraten" (artt. 118-143), hetgeen in 1973,

S432, veranderd werd in "De niet onder Afdeling I vallende bijzon­

dere universiteiten en hogescholen en de bijzondere 1eerstoelen en

lectoraten".

Tenslotte vindt men in de WWO enkele artikelen over "andere instel­

lingen van wetenschappelijk onderwijs" (artt. 144-145), over "titu-

1atuur bij het wetenschappe1ijk onderwijs" (artt. 146-147), over de

Academische Raad (artt. 5-14), en een rubriek "straf- en slotbepa­

Hngen" (artt. 149-155). In 1975 werden nog een aantal artike1en

over Post Academisch Onderwijs toegevoegd (artt. 143 bis-quater).

2

Page 12: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Zonder nag op de inhoud in te gaan, is een der belangrijkste ver­

schuivingen al uit de verschillende indelingen duidelijk: het bij­

zonder hager onderwijs doet in feite pas in 1905 zijn intrede in de

wetgeving, terwijl sinds 1960 het onderscheid tussen openbaar en

bijzonder onderwijs overschaduwd wordt door het onderscheid tussen

al dan niet uit de openbare kas gefinancierde instellingen.

In dit hoofdstuk zal ik een schets geven van de ontwikkeling op een

drietal punten, namelijk (1) ten aanzien van omvang en definitie van

het universitair onderwijs, (2) van het bijzonder universitair

onderwijs, en (3) van de propedeuse en herstructurering. Daarbij zal

ik niet aIleen gebruik maken van het KB van 1815, en de wet ten van

1876 en 1960, maar ook van de ontwerpwetten, die niet gerealiseerd

werden, en van de adviezen van diverse staatscommissies voor het

hager onderwijs.

De bronnen zijn -zie Bijlage Commissies-: (1) het Conceptbesluit

van de commissie Van der Duyn van Maasdam uit 1814. Dit concept is

niet meer aanwezig in portefeuille 2648 in het Rijksarchief; daarom

heb ik het samenvattend artikel van De Geer uit 1869 gebruikt. (2)

Het Organiek Besluit. (3) De adviezen van de commissie-Roell uit

1828. (4) De adviezen van de commissie-Van Ewijck uit 1849, alsmede

het minderheidsrapport-Qpzoomer. (5) De ontwerpen van wet uit 1868,

1869, 1874(1) en 1874(2). (6) De HO-wet 1876. (7) Het rapport van de

commissie Colijn/Lorentz uit 1923. (8) Het rapport van de commissie

Van der Leeuw-Reinink uit 1949. (9) De ontwerpwet Rutten uit 1952.

(10) De WWO-1960 en (11) De nota Posthumus uit 1968.

In hoofdstuk 1.2 voIgt een wat meer gedetail1eerd overzicht van

enkele andere ontwikkelingen in de wetgeving van 1815 tot 1980.

Hoofdstuk 1.3 tenslotte, heeft voornamelijk betrekking op de verhou­

ding tussen WO en HBO; tevens vindt men daar enkele opmerkingen over

taakverdeling en Academische Raad, aIle drie recente kwesties.

3

Page 13: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

OMVANG EN DEFINITIE VAN HET HOGER ONDERWIJS

De voorbereidingscommissie van het OB (commissie Van der Duyn van

Maasdam) had in 1814 een aanzienlijk bredere opvatting over de

omvang van het hoger onderwijs dan naderhand in het definitieve

besluit vastgelegd werd. 20 wenste de commissie het onderwijs in de

verloskunde, in de farmacie, in de veeartsenij- en landbouwkunde,

dat in de wis-, zeevaart-, en landmeetkunde, en de opleidingen voor

marineofficier onder het hoger onderwijs te rekenen. Ook zouden

instellingen of maatschappijen tot bevordering van wetenschappen en

kunsten in het OB een plaats moeten krijgen (De Geer; 1869).

Achtergrond van deze opvatting waren de moeilijkheden die men in de

eerste helft van de negentiende eeuw had met betrekking tot de

indeling van het onderwijs in de rubrieken lager, middelbaar en

hoger, zoals dat in de 18l4-grondwet was opgenomen naar frans voor­

beeld (bijv. de Commissie-Van Swinden; 22 april 1809). Men kende

eigenlijk, evenals in de Republiek, aIleen lager en hoger onderwijs,

aangezien de Iatijnse scholen tot het hoger onderwijs gerekend

werden, en de franse scholen tot het lager. Veel meer was er ook

niet in 1815.

Naarmate de eeuw verstrijkt ontstaan schooltypen, waarvan het ondui­

delijk is of men deze tot het lagere of tot het hog ere type, of

misschien tot het hier onbekende middelbare type moest rekenen. De

commissie Van der DUyn zag dit probleem kennelijk aankomen, en

plaatste alvast al1erlei in 1815 nog niet bestaand onderwijs (zoals

veeartsenij- en landbouwkunde) onder het hogere type. De knoop werd

pas door Thorbecke doorgehakt toen deze in 1863 de wet op het

middelbaar onderwijs introduceerde.

De commissie-Roell (1828) meende dat middelbaar onderwijs voora1 op

de behoeften van streek of gewest afgestemd moest zijn (vraag A in

het rapport), en dat latijnse scholen tot het hoger onderwijs (als

eerste fase) gerekend moesten blijven: het betrof hier immers over-

4

Page 14: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

OF. WETGEVING: EEN VERGELIJKING

wegend voorbereidend hoger onderwijs. Een minderheid in de commissie

wenste de latijnse scholen met scholen voor middelbaar onderwijs te

verbJ.nden.

De commissie was verder van oordeel dat het universitaire onderwijs

"hoog wetenschappelijk onderwijs" voor de geleerde standen moest

blijven, en dat daarom slechts enkele praktische lessen -zoals in de

geneeskunst en de heel kunst- toegestaan konden worden, zonder welke

de theorie niet te begrijpen was. Beroepsopleidingen zoals die in de

techniek, hoorden aan de universiteit niet thuis. WeI wilde men het

vak "technologie" aan de universiteiten gedoceerd zien. De commissie

verzet zich hiermee tegen de suggestie van de regering, die bijvoor­

beeld op de plaatselijke behoefte afgestemde vakken (fabriekswezen

te Gent en Leidenl landbouw te Utrecht en Gent, staatswetenschappen

te Leiden en Luik, en mijnwezen te Luik) aan de verschillende

universiteiten gedoceerd wilde zien (vraag B in het rapport). Oak

zou een eigenlijke leraarsopleiding uit den boze zijn: slechts de

theorie van opvoeding en onderwijs zou voor aanstaande leraren en

godgeleerden gedoceerd mogen worden.

WeI vonden sommige 1eden dat wat betreft de staatswetenschappen, een

vak (of zelfs studierichting) "theorie van het administratief be­

stuur" ingevoerd moest worden, dat in Frankrijk "science" of "theo­

rie de 1 'administration" of ook "course de droit administratif"

genoemd werd t en in Duits1and "politik" of "Polizeywissenschaft". De

meerderheid is echter van mening dat de student in deze richting

voldoende van zijn gading in het huidige programma kan vinden.

De commissie-Van Ewijck (1849) wenst de l~tijnse scholen uitdrukke­

lijk tot het middelbaar onderwijs te rekenen; het hoger onderwijs

dient immers uitsluitend ter voorbereiding voor specifieke maat­

schappe1ijke betrekkingen en tot beoefening van de wetenschappen.

Men zou bijvoorbeeld speciale hogescholen voor bepaalde beroepen

kunnen inrichten, naast "algemene" hogescholen. Voor de commissie-

5

Page 15: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

1849 is het duidelijk dat de KMA te Breda, het KIM (toen nog) te

Medemblik, de Koninklijke Academie te Delft, en de Veeartsenijkun­

dige School te utrecht, als hoger onderwijs beschouwd dienen te

worden. Verder moeten de klinische scholen verdwijnen, aangezien

niet-gegradueerde kunstbeoefening achterhaald is.

Secretaris Opzoomer gaat in zijn afwijkende mening nog verder:

volgens hem leidt de universiteit uitsluitend op voor beroepsuit­

oefening; voor de enkeling die studeert ter beoefening van de weten­

schap, dienen er hoogstens facu1tatieve mogelijkheden te zijn. De

civiel-effect examens moeten volgens hem door praktizerende advoca­

ten, rechters, leraren, predikanten (hij zwijgt over medici: MG)

afgenomen worden.

Minister Heemskerk (ontwerp-1868) beschouwt echter, gezien de memo­

de van toelichting, de "vorming en voorbereiding tot zelfstandige

beoefening der wetenschappen" als eerste taak van het hager onder­

wijs. Hij realiseert zich daarbij dat slechts zeer weinigen de

wetenschappen zelfstandig zullen kunnen beoefenen en dat de meerder­

heid der studenten naderhand in maatschappelijke betrekkingen te­

recht za1 komen; maar dat neemt niet weg dat de op1eiding tot het

bek1eden van maatschappelijke betrekkingen als een secondaire doel­

stelling beschouwd moet worden. Heemskerk wil ook de gymnasia,

athenea, genees-, heel- en verloskundige scholen, pharmaceutische

scho1en en kweekscholen voor vroedvrouwen onder het hager onderwijs

rekenen, evenals het kerkelijk bijzonder hager onderwijs, en -vreemd

genoeg- het openbaar militair hoger onderwijs (alsof er ook bijzon­

der militair onderwijs zou kunnen bestaan). Het KIM, de KMA en de

Rijkskweekschool voor militair geneeskundigen worden dus in dit

ontwerp, evena1s in 1849, als hager onderwijs beschouwd. Aangezien

Thorbecke het hager technisch en hager landbouwonderwijs onder de

middelbaar onderwijswet geplaatst had, behoefden deze onderwijsvor­

men niet in de hager onderwijswet geregeld te worden.

6

Page 16: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Maar het ontwerp-1868 zou geen wet worden, evenmin als de wetsont­

werpen van 1869 en 1874. In de HO-wet 1876 vindt men uiteindelijk

slechts gymnasia, het atheneum te Amsterdam (dat universiteit was

geworden), en universiteiten opgenomen. In 1905 werd de technische

hogeschoo1 te Delft toegevoegd, en in 1917 het hoger 1andbouw- en

veeartsenijkundig onderwijs, respectievelijk te wageningen en te Ut­

recht~ de verschillende geneeskundige op1eidingen waren -behalve de

kweekschoo1 voor vroedvrouwen, die een onduide1ijke status behie1d­

in 1863 opgeheven, en bij het universitair medisch onderwijs onder­

gebracht. Het economisch onderwijs werd in 1913 officieus en in 1939

officieel tot hoger onderwijs verklaard~ de "sociale wetenschappen"

vo1gden over het algemeen na de tweede wereldoorlog, terwij1 de

gymnasia in 1960 niet meer in de WWO zijn opgenomen. Men zie voor

een meer gedetail1eerde beschrijving van de intrede der verschi11en­

de disciplines in het wetenschappe1ijk onderwijs de delen over de

verschil1ende facu1teiten.

Het hoger militair onderwijs werd na het ontwerp-1868, voorzover ik

kon nagaan, niet weer genoemd tot 1963, toen wetsontwerp no. 7404,

de WWO voor de Krijgsmacht, bij de Kamer ingediend werd. Maar dit

ontwerp is kennelijk na een voorlopig verslag van 15 oktober 1964,

een memorie van antwoord van 3 juni 1966 met een gewijzigd ontwerp,

een nader verslag van 8 mei 1969, en enkele brieven van de voor­

zitter der commissie en de staatssecretaris van defensie (22 dec

1971 en 22 febr 1972) tot nu (1985) blijven liggen.

Ook zou de sector van de beeldende kunsten buiten het wetenschappe­

lijk onderwijs b1ijven: de Rijksakademie voor Bee1dende Kunsten te

Amsterdam ontving een reglement bij KB van 8 jan 1820 (no. 16), en

werd bij afzonder1ijke wet van 26 mei 1870 (S78) gerege1d; een wet

die anne 1985 nog steeds geldig is, hoewe1 in 1980 (no. 16241) een

voorste1 tot intrekking van de 1870-wet ingediend werd. De later

opgerichte instellingen voor hoger kunstonderwijs kwamen in het HBO

terecht.

7

Page 17: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Wat de DEFINITIE VAN HOGER ONDERWIJS betreft, is het OB verre van

duide1ijk; men 1eest in artike1 1 van het besluit:

"Onder den naam van hooger onderwijs wordt verstaan zoodanig onder­

wijs, a1s ten doel heeft, den leerling, na afloop van het lager en

middelbaar onderwijs, tot eenen geleerden stand in de maatschappij

voor te bereiden 11 •

Het is dus de opleiding van de leden der geleerde stand, die bepa­

lend is voor de vraag welk onderwijs weI en niet als hoger onderwijs

beschouwd za1 worden. Aangezien daarmee het prob1eem verp1aatst

wordt naar een definitie van de ge1eerde stand, treedt geen vereen­

voudiging op, zoa1s a1 geb1eken was bij de moei1ijkheden die de

commissie Van der Duyn had ten aanzien van de afbakening van het

hoger onderwijs.

Nu had de standenmaatschappij met de revolutie a1 een -kleine- deuk

opge10pen, die met het vorderen van de negentiende eeuw dieper zou

worden. Frijhoff (1981; b1dz. 240-260) ste1t dat het in vroeger

eeuwen niet ongebruikelijk was dat de verschil1ende gegradueerden

stuivertje wisselden inzake maatschappe1ijke functies. Zo traden

juristen op als rector van een latijnse school, predikanten als

geneesheer, en omgekeerd. Goudswaard (1981; bldz. 18) citeert Van

Hamelsve1d, die in 1791 schreef dat de ge1eerde stand bestond uit

rechters, advocaten, rectoren en leraren van 1atijnse scholen,

predikanten en medisch doctoren. Tot de gezeten burgers rekent Van

Hamelsveld onder anderen notarissen, geneesmeesters, chirurgijns en

apothekers. Deze personen hadden geen academisch onderwijs gevolgd,

maar een type dat men toen middelbaart en nu hoger beroepsonderwijs

zou noemen.

In hoeverre beroepswisselingen van academici een noodzakelijk gevolg

waren van werkloosheid in het betreffende beroepsveld, is nu moei­

lijk meer uit te maken (zie Frijhoff, 1982). Men dient daarbij ook

niet te vergeten dat vele vormen van wetenschap door amateurs -niet

8

Page 18: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

uits1uitend academici- bedreven werden, a1 dan niet in ge1eerde

genootschappen. Enge1and kende sinds 1660 de Royal Society, en ook

in ons land verschijnen in de tweede he1ft van de achttiende eeuw

verschil1ende geleerde genootschappen (Goudswaard, bldz. 16/17).

De commissie-1828 meent dat universiteiten "hoog wetenschappelijk

onderwijs voor de geleerde standen" moeten bieden, zonder al te veel

oefening van praktische vaardigheden. En juist op dit punt namen de

klachten toe: juristen wisten geen raad met praktische rechtskundige

vragen, en chirurgijns waren dikwijls bedrevener in de uitoefening

van de medische praktijk dan de ge1eerde doctoren in de medicijnen.

De commissie-1849 schiet vervo1gens door naar het andere uiterste:

hoofddoe1 van het hoger onderwijs is de op1eiding voor maatschappe-

1ijke betrekkingen, met daarnaast beoefening van de wetenschappen.

In het ontwerp-1868 vindt men de definitie, die lange tijd vrijwel

ongewijzigd gehandhaafd zou b1ijven:

"Hooger onderwijs omvat de vorming en voorbereiding tot zelfstandige

beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappe­

lijke betrekkingen, waarvoor eene wetenschappelijke opleiding

vereischt wordt".

Deze formu1ering van minister Heemskerk zou in de HO-wet 1876 opge­

nomen worden. De poging van minister Fock (ontwerp-1869) aan de

formule een punt toe te voegen, namelijk "om de beoefening der

wetenschap om haar zelve te bevorderen en alzoo ons vaderland tot

haren vooruitgang te doen medewerken", werd niet gehonoreerd.

Het ontwerp-1952 (Rutten) wijzigt de definitie-Heemskerk in:

"Hoger onderwijs omvat de opleiding tot zelfstandige beoefening der

wetenschap en tot het bekleden van maatschappelijke betrekkingen,

waarvoor een wetenschappelijke voorbereiding vereist is of dienstig

kan zijn, welke opleiding mede gericht is op het bevorderen van

9

Page 19: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

. maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en op de persoonlijke

vorming" •

Bovendien kent het ontwerp een extra clausule in artikel 7:

"Bij het hoger onderwijs, voorzover gegeven aan universiteiten en

hogescholen wordt mede aandacht geschonken aan bevordering van in­

zicht in eenheid en samenhang der wetenschappen, in aard en werkwij­

ze van elke der wetenschappen afzonderlijk en in de geestelijke

grondslagen van de Nederlandse cultuur".

Volgens de memorie van toelichting is de minister van

reeds lang deze doelstelling (die uit de HO-wet 1876~

mening dat

MG) "als te

eenzijdig op de vorming van het intellect en de bevrediging van

practische behoeften" beschouwd wordt, "terwijl toch het hoger

onderwijs daarnaast mede de geestelijke en zedelijke vorming der

studenten en de ontwikkeling van hun maatschappelijk verantwoorde­

lijkheidsbesef behoort te bevorderen". Anders dan de staatscommissie

1946 (Rapport 1949, bldz. 10/11), waar men deze gedachten voor het

eerst vindt, meent de minister dat dit doel voor aIle instellingen

voor hoger onderwijs geldt, dus ook voor dat bijzonder onderwijs,

dat niet aan universiteiten of hogescholen gegeven wordt (seminaria~

gymnasia) •

De ontwikkeling der wetenschap (art. 6 in het ontwerp) en de bevor-

dering

(art.

zijn.

van inzicht in de eenheid en samenhang der wetenschappen

7) zouden specifieke taken van universiteiten en hogescholen

In de WWO-1960 zijn de artikelen 1, 6 en 7 dooreengehutseld, en

vindt men in artikel 1:

"Wetenschappelijk onderwijs omvat de vorming tot zelfstandige beoe­

fening der wetenschap en de voorbereiding tot het bekleden van

maatschappelijke betrekkingen, waarvoor een wetenschappelijke oplei-

10

Page 20: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

ding vereist is of dienstig kan zijn, en bevordert het inzicht in de

samenhang van de wetenschappen".

Artikel 2.2 luidt vervolgens:

"De universiteiten en hogescholen beogen in ieder geval, naast het

geven van onderwijs, de beoefening van de wetenschap; zij schenken

mede aandacht aan de bevordering van maatschappelijk verantwoorde­

lijkheidsbesef".

11

Page 21: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

BIJZONDER HOGER ONDERWIJS

Wat opvalt in het hoofdstuk over "Hooge Scholen" in het OB is het

ontbreken van een regeling voor het bijzonder hoger onderwijs. Nu

bestond dit type onderwijs in die jaren ook niet, en uit de formule­

ring van artikel 2 krijgt men de indruk dat het al evenmin aangemoe­

digd werd:

"Het staat een ieder, die zich daartoe geschikt voelt, vrij, in de

onderwerpen van dit onderwijs (het hoger; MG) aan anderen onderrigt

te geven, doch, bij de tijdsberekening der studien, zal aIleen in

aanmerking komen het onderwijs genoten van inrigtingen, door alge­

meen openbaar gezag gevestigd en erkend".

In de jaren na 1815 maakte het bijzonder onderwijs ook geen schijn

van kans om erkend te worden, gezien de verwoede pogingen de neu­

trale staatsschool het onderwijsmonopolie toe te kennen (De Nooij;

1939). WeI had het "bevredigingswetje" van 1829, althans in on twerp­

vorm, vrijheid van onderwijs mogelijk kunnen maken, maar dit ontwerp

bereikte in die vorm de Kamer niet, terwijl een gewijzigde versie

teruggetrokken werd (zie 1.2).

De commissie-1849 spreekt weI over bijzonder hoger onderwijs, maar

aangezien vrijwel aIle examens in het hoger onderwijs volgens deze

commissie door staatsexamens afgenomen zouden moeten worden, is hier

in het geheel geen sprake van vrijheid van onderwijs. Het on twerp-

1868 kent enkele artikelen over het kerkelijk en bijzonder hoger

onderwijs. In artikel 145 leest men:

"Het staat ieder Nederlandsch ingezeten, iedere vreemdeling, die de

bij artikel 3 bedoelde vergunning bezit (een vergunning om hoger

onderwijs te geven; MG), elke erkende vereeniging en ieder kerk­

genootschap vrij eene bijzondere school voor hooger onderwijs te

open en , mits daarvan vooraf kennis gevende aan het gemeentebestuur,

12

Page 22: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

onder over1egging der reg1ementen of statuten, voor zooverre die er

zijn".

Maar aangezien in hetze1fde ontwerp (art. 133) bepaald was dat de

kandidaatsexamens door de facu1teiten, en de doctoraalexamens door

"commissHin, voor elk doctoraat door ans te benoemen"· afgenomen

zouden worden, is ook hier weinig ruimte geschapen voor het bestaan

van bijzonder hoger onderwijs. OVerigens werd het eerste gerefor­

meerde gymnasium in 1864 te Zetten opgericht, terwijl in 1868 het

seminarium Rolduc als voorbereidend wetenschappelijk onderwijs begon

te opereren.

Het ontwerp-1869 wilde de meesterschappen, vo1gens de suggestie van

de commissie-1849, verleend zien door staatscommissies, evenals de

andere diploma's (lleerste en/of tweede examen" in plaats van "kandi­

daatsexamen"), terwij1 het ontwerp-l874 weliswaar breekt met staats­

commissies, maar nu exclusief spreekt van "wetenschappelijke tite1s

ver1eend door de 8enaten der Rijksuniversiteiten". OOk vo1gens ver­

schillende versies van het gewijzigd ontwerp-1875 is kennelijk -zij

het minder exp1iciet- uitsluitend sprake van examens aan Rijksuni­

versiteiten. In de HO-wet 1876 wordt eveneens uits1uitend gesproken

over het afleggen van examens aan de Rijksuniversiteiten, hoewel­

evenals in bovengenoemde ontwerpen- tot deze examens ieder, onver­

schi11ig waar hij de daarvoor vereiste kundigheden heeft opgedaan,

wordt toegelaten (mits hij een getuigschrift van het VHO bezit, of

een vergelijkbaar getuigschrift kan tonen). De laatste regeling, ook

weI die voor extranei genoemd, was voorgesteld door de commissie-

1828, en vastge1egd in een KB van 1830 (89). De rege1ing bestaat tot

op de huidige dag, hoewel door de in de meeste studierichtingen

toegenomen verplichting praktische oefeningen te verrichten, er in

feite weinig gebruik van kan worden gemaakt.

13

Page 23: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Na de stichting van de Vrije universiteit in 1880, werd bij de

wetswijziging van 1905 de kwestie van de rechten, verbonden aan bij

bijzondere instellingen behaalde doctoraten, geregeld. In de periode

1905 tot 1960 konden aan deze graden, dat wil zeggen aan het docto­

raat en naderhand ook aan het doctoraaldiploma, (en ze1fs aan het

kandidaatsdiploma), voorzover die graden door de Staat erkend waren,

maatschappelijke bevoegdheid verbonden worden. V66r 1905 was een

abiturient van de VU verplicht te promoveren of een doctoraalexamen

af te leggen aan een Rijksuniversiteit, wilde hij enige rechten

(bijvoorbeeld om a1s leraar of als advokaat op te treden) aan zijn

diploma ontlenen.

In dezelfde periode -1880 en later- ontstond naar het voorbeeld van

discussies in het buitenland, ook in ons land het idee dat er een

verschi1 is tussen akademische graden met en zender civiel effect:

de eerste zouden door particu1iere gezelschappen verleend kunnen

worden, en de laatste slechts door een Rijksuniversiteit, of (sinds

1905) door een door de staat geautoriseerde particuliere instelling.

Ik meen dat deze opvatting historisch gezien op een misvatting

berustte (zie hoofdstuk 2.1): erkenning van aIle wetenschappelijke

graden was al in een zeer vroeg stadium door overheid of kerkelijk

gezag nodig. Het onderscheid tussen graden met en zender civiel

effect is een uitvinding van de negentiende eeuw. De beslissing van

de wetgever in 1960 om het verlenen van wetenschappelijke titels in

de WWO vast te leggen, lijkt dan ook in overeenstemming met de

feitelijke situatie, zoals die sinds de midde1eeuwen bestond.

Volgens de wetswijziging van 1905 (men zie voor de merkwaardige

wijze waarop deze wijziging tot stand kwam, het proefschrift van De

Ru (1954), en voor een gedetailleerde beschrijving van de daaropvol­

gende ontwikkeling het proefschrift van Donner (1978» kunnen

" instellingen, stichtingen of rechtspersoonlijkheid bezittende

vereenigingen worden aangewezen als bevoegd eene bijzondere univer-

14

Page 24: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

siteit te hebben, die ten aanzien van uitdrukke1ijk in de aanwijzing

te verme1den, door haar te ver1eenen, doctorale graden, ge1ijke

rechten heeft als de Rijksuniversiteiten ••• " (art. 184).

In 1920 (S105) en 1921 (S782) konden, in verband met de verschuiving

van het civiel effect van doctoraat naar doctoraaldiploma, deze

"gelijke rechten" uiteraard ook de doctoraa1diploma's OOtreffen. In

1925 (S86) voIgt tenslotte een wijziging -op voorste1 van de commis­

sie Colijn- waarbij vastge1egd wordt, dat kandidaatsdiploma's 00-

haa1d aan bijzondere universiteiten het recht op1everen een docto­

raa1examen aan een rijksuniversiteit -in OOpaalde studierichtingen­

af te 1eggen en omgekeerd. Ret sluitstuk van deze wetgeving zijn de

wetten van 1937 (S321) en 1939 (S320) waarbij ook bijzondere econo­

mische hagescho1en "aangewezen" kunnen worden.

In de wet van 1905 was ten aanzien van de bijzondere instellingen,

die "aangewezen" wensten te worden, een reeks voorwaarden vastge­

legd. Van deze voorwaarden noem ik slechts een eigendom van 100.000

gulden kapitaa1 bij de ootreffende inste1ling, en de aanwezigheid

van drie van de vijf faculteiten, met elk tenminste drie gewone

hoag1eraren. Binnen steeds 25 jaar zouden dan een vierde en een

vijfde facu1teit ingeste1d moeten worden.

Door deze 1aatste OOpaling dreigde de RK-Universiteit te Nijmegen in

1946 in moeilijkheden te komen, aangezien de inste11ing op dat

moment nag slechts facu1teiten der godge1eerdheid, rechten en 1ette­

ren kende. Bij wetswijziging van 1946 (G228) wordt de termijn nag

met vijf jaar ver1engd, maar bij wijziging van 1948 (1231) is de

bepaling geschrapt. Oak werd er van staatswege een Commissie van

Toezicht ingesteld ten aanzien van de bijzondere instellingen en de

bijzondere leerstoelen aan de rijksinste11ingen.

Ret onderscheid tussen openbaar en bijzonder hager onderwijs -voor

de bijzondere gymnasia was in 1905 een soortge1ijke rege1ing als

15

Page 25: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

voor de bijzondere universiteiten tot stand gekomen- wordt echter na

de Tweede Wereldoorlog steeds meer overschaduwd door het onderscheid

tussen weI en niet in hoofdzaak door de staat gefinancierde ins tel­

lingen (zie 1.2). Hoewel in het ontwerp-Rutten (1952) de indeling in

rijks- en bijzondere universiteiten nog voorop staat, is in de wwo-1960 het hoofdonderscheid geworden dat van "geheel of ten dele uit

de openbare kas bekostigde universiteiten en hogescholen" versus

"noch geheel, noch ten dele uit de openbare kas bekostigde universi­

teiten en hogescholen en de bijzondere leerstoelen en lectoraten".

De zogenaamde "eisen van deugdelijkheid" zijn vrijwel op dezelfde

wijze van toepassing op de rijksuniversiteiten te Leiden, Groningen

en Utrecht, de rijkshogescholen te Delft en Eindhoven, de Gemeente­

lijke Universiteit te Amsterdam, en -als bekostigingsvoorwaarde- de

bijzondere universiteiten (met uitzondering van de facu1teit der

godgeleerdheid aan de vu en de KUN), alsmede de bijzondere hogescho­

len te Rotterdam (in 1973 Rijksuniversiteit) en Tilburg, en de

Rijkslandbouwhogeschoo1 te Wageningen (artt. 17-33ter).

Met de WWO-1960 verviel dus de reeks "aanwijzingen" van grad en

behaa1d aan bijzondere instellingen. Deze "aanwijzingen" ontbreken

overigens veer 1960 ten aanzien van graden behaald aan de GU, aange­

zien deze instelling uitdrukkelijk in de Ho-wet 1876 was opgenomen,

onder enigszins andere voorwaarden dan de overige bijzondere instel­

lingen. De GU was voor de tweede wereldoorlog in hoofdzaak gefinan­

cierd uit een gemeentelijke belasting, maar werd na 1946 (zie 1.2)

in toenemende mate uit rijksgelden betaald.

Door de WWO-1960 verviel ook het werk van de Commissie van Toezicht

grotendeels: aIleen de bijzondere leerstoelen kwamen nog voor

inspectie in aanmerking. Vanaf 1973 konden echter theologische hoge­

scholen "aangewezen" worden (zie beneden), en bij KB van 27 sept

1982, 8558, volgde "Nijenrode", met een doctoraat economie en een

doctoraaldiploma bedrijfskunde. Bijzondere 1eerstoe1en konden na de

wetswijziging van 1905 ingesteld worden:

16

Page 26: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

"Door Ons kunnen ( ••• ) instellingen, stichtingen of rechtspersoon­

lijkheid bezittende vereenigingen worden aangewezen als bevoegd om

bij eene of meer uitdrukkelijk genoemde faculteiten aan die (boven­

genoemde; MG) Rijksuniversiteit of bij eene of meer uitdrukke1ijk

genoemde afdeelingen dier hoogeschoo1 een of meer 1eerstoelen te

vestigen, met opgave van de vakken, waarin door hen, die deze 1eer­

stoe1en bek1eeden, onderwijs zal worden gegeven. De opgave van de

vakken kan op gelijke wijze worden gewijzigd." (art. 170).

Artike1 173 bepaa1t vervo1gens dat de betreffende hoog1eraar gepro­

moveerd moet zijn in de faculteit waarin hij onderwijs za1 geven

(aan een rijks- of aangewezen instelling). Indien dat niet het geva1

is, heeft hij een bekrachtiging van de Kroon nodig. Al in 1894 was

door het Episcopaat een bijzondere 1eerstoel aan de GU gevestigd,

hetgeen mogelijk was door de grotere vrijheid die deze instelling

genoot (De Ru, bldz. 21). Lange reeksen bijzondere leerstoe1en (en

lectoraten) volgden, waarbij de "petroleumfaculteit" te Utrecht de

kroon spande, met in de vooroorlogse jaren niet minder dan 12 1eer­

stoe1en (zie Bij1age Indologie in Dee1 Rechtsge1eerdheid). ook voor

de bijzondere 1eerstoelen werd een reeks bepa1ingen vastge1egd.

De WWO-1960 voerde naast bekostigde en niet-bekostigde instellingen

nog een derde kategorie op, onder de naam "andere instel1ingen van

wetenschappelijk onderwijs". Zu1ke inste11ingen zouden niet onder

toezicht van de Commissie staan: men kan vo1staan met de reg1ementen

en statuten jaarlijks aan de minister in te zenden. Deze instel-

1ingen zijn echter enigszins gehandicapt bij het verlenen van weten­

schappe1ijke tite1s, aangezien in de WWO deze tite1s (voor het

eerst) beschermd worden: een "andere inste11ing" moet derhalve toe­

stemming zien te krijgen een of meer der beschermde tite1s aan haar

abiturienten te verlenen (of uiteraard eigen, afwijkende titels

bedenken). En dit voert mij naar de specifieke problemen van het

hoger kerkelijk onderwijs.

17

Page 27: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

HOGER KERKELIJK ONDERWIJS. De commissie Van der Duyn van Maasdam had

in 1814 voorgesteld te Leiden en te Utrecht godgeleerde facu1teiten

voor de hervormde godsdienst in te stellen, en te Groningen voor de

lutherse godsdienst. In het advies van de Raad van state vindt men

het voorste1 aan de drie rijksuniversiteiten hervormde hoagleraren

te benoemen, met te Groningen nag een of twee lutherse hoagleraren;

Te Leiden zou een magelijkheid kunnen komen kwekelingen voor de

katholieke godsdienst te vormen (De Geer; 1869).

Andere kerkgenootschappen zouden dan de bestaande seminaria kunnen

handhaven. De minister kan zich echter niet met dit voorstel vereni­

gen: hij wijst erop dat dat de lutherse kerk enkele jaren tevoren

(1791) gesplitst was, en dat bovendien de doopsgezinden en remon­

stranten op deze manier achtergesteld zouden worden. oak bestonden

er plannen om aan de zuidelijke universiteiten kweekscholen voor de

katholieke godsdienst op te richten.

Het probleem was duidelijk: in de Repub1iek was er geen sprake van

geweest dat andere kerkgenootschappen dan het nederlands-hervormde

een kweekschool aan de rijksuniversiteiten zouden kunnen krijgen. Nu

de vrijheid van godsdienst algemeen erkend was, dreigde men in

moeilijkheden te komen met de aard van de godgeleerde faculteiten.

In het OB werd uiteindelijk opgenomen dat de godgeleerde facu1teiten

aan de drie noordelijke universiteiten inrichtingen voor kwekelingen

voor de hervormde godsdienst zouden blijven, en dat kweekscho1en

voor andere godsdiensten (aanvankelijk katholiek, luthers, doopsge­

zind en remonstrants; artt. 58 en 59), gesubsidieerd konden worden.

De commissie-1849 adviseert de situatie nag zo te laten, dat wil

zeggen godgeleerde facu1teiten voor de hervormde godsdienst, en voor

andere godsdiensten een of meer toegevoegde leerstoelen, bijvoor­

beeld in een bijzondere faculteit. De secretaris van de commissie,

Opzoomer, stelt echter in zijn gehee1 afwijkend rapport, dat de

godgeleerde faculteiten opgeheven dienen te worden, en aIle hager

18

Page 28: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

kerkelijk onderwijs naar seminaries verplaatst. In het ontwerp-l868

is het laatste voorstel overgenomen, met dien verstande dat het her­

vormd kerkgenootschap f 30.000,- per jaar zou ontvangen voor de

instandhouding van seminaries, de katho1ieken f13.400,-, de

evange1isch-luthersen f7.300,-, de remonstranten f2.400,-, de

hersteld-evangelisch luthersen f300,- en het israelitisch kerkge­

nootschap f8.100,-. De doopsgezinden zouden blijkbaar niet gesubsi­

dieerd worden (zie verder Godgeleerdheid).

oak het ontwerp-1869 kent geen theologische facu1teit: in dit

ontwerp kwam trouwens geen enke1e facu1teit voor, maar nog slechts

een (groot) aantal studierichtingen, die tot "meesterschappen" voer­

den. Men zegt weI dat minister Fock de facu1teiten wilde afschaffen

om het probleem van de theo1ogische facu1teit te ont1open. Maar

Fock's ontwerp werd teruggenomen, evenals het ontwerp-l874, waarin

minister Geertsema een faculteit godsdienstwetenschap opvoerde,

zonder koppe1ing met een bepaald kerkgenootschap. De feitelijke

opleiding tot predikant of priester zou dan als een soort kop1op1ei­

ding aan diverse seminaries kunnen plaatsvinden. Het tweede ontwerp-

1874 brengt tengevolge van een amendement een doctoraat in de

"godsdienstwetenschap en de wijsbegeerte" onder in de faculteit der

letteren, een voorste1 dat in het gewijzigd ontwerp-l875 weer ver­

dwenen is, als opnieuw aIle kerkelijk hoger onderwijs naar seminaria

verwezen wordt. In de uiteindelijke HO-wet 1876 keert de faculteit

der godgeleerdheid (en niet: godsdienstwetenschap) door een amende­

ment terug, nu met de bepaling dat alleen de hervormde kerk een of

meer (het zouden er twee worden) kerkelijke hoog1eraren aan de

rijksuniversiteiten mogen aanste11en. oak docenten aan bestaande

kerke1ijke kweekscho1en en seminaria krijgen de titel hoog1eraar.

Een be1angrijke aanleiding voor de stichting van de vrije Universi­

teit zou vervolgens een conflict over de godsdienstige opvattingen

der door de hervormde kerk benoemde kerke1ijke hoogleraren worden.

19

Page 29: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Het vervo1g van dit verhaal zet in met de WWO-1960, waarin bepaa1d

was (art. ISd) dat de faculteiten der godge1eerdheid aan de VU en de

KUN uitdrukkelijk buiten de financiering zouden va1len (aangezien

men aan de door de staat gesteide eisen van deugdeIijkheid zou

moeten voldoen). Maar in 1963 (S288) kiezen de betreffende instel­

lingen eieren voor hun geld, met de bepaling dat de beide facultei­

ten eveneens gefinancierd kunnen worden, zij het zonder aan de

dezelfde eisen van deugdeIijkheid als de andere faculteiten (aan

bijzondere instellingen) behoeven te voldoen.

In 1973 (S432) kunnen tenslotte ook theologische hogescho1en

"aangewezen" worden, waardoor zulke (nieuwe) instellingen "ge1ijke

rechten" krijgen als de theo1ogische faculteiten. Volgens artikel

128 WWO was een derge1ijke aanwijzing niet mogeIijk geweest. In

hoofdstuk 1.2 is vermeld dat van deze regeling een druk gebruik is

gemaakt (zie verder Godgeleerdheid). overigens werd in de OVergangs­

bepalingen van de WWD-1960 opgenomen dat kerkelijke insteIIingen die

v66r 1 januari de doctorsgraad hadden verleend, dat recht behieiden.

20

Page 30: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

VWO, PROPEDEUSE EN HERSTRUCTURERING

VWO EN PROPEDEUSE. Dat de 1atijnse scho1en tot het hoger onderwijs

gerekend werden, was in 1814 en 1815 nog geen punt van discussie:

dit type onderwijs werd a1s eerste trap van het hoger onderwijs

beschouwd, en "als inzonderheid bestemd voor diegene, welke, na

aanvanke1ijk door het lager en midde1baar onderwijs te zijn

beschaafd geworden, nu verder tot eenen of anderen ge1eerden stand

in de maatschappij zullen worden opge1eid" (OB, art. 4).

Maar al in de commissie-l828 was een minderheid van mening dat de

1atijnse scho1en of gymnasien niet aIleen voor de universiteiten

op1eiden, maar ook een "beschaafde opvoeding" geven; daarom zouden

deze scholen uit de rege1ing voor het hoger onderwijs moeten ver­

dwijnen.

De commissie-1849 is vervo1gens in meerderheid van mening dat de

1atijnse scholen tot het midde1baar onderwijs gerekend moeten

worden, een opvatting die niet gedee1d wordt door de opstel1ers van

de ontwerpen 1868, 1869, 1874 en van de HO-wet 1876. Het be1ang-

rijkste argument van minister Heemskerk de gymnasia tot het

onderwijs te blijven rekenen, is het plan de propedeuse

universiteit naar het gymnasium te verp1aatsen: dit zou

hoger

van de

ook de

studieduur ten goede komen. Bovendien zouden de door Thorbecke in

1863 naar duits voorbeeld gestichte 1agere en hogere burgerscholen

kunnen voorzien in wat men nu "algemeen vormend onderwijs" zou

noemen. Daarnaast beriep de minister zich op Thorbecke, die nage1a­

ten had de gymnasia in de MO-wet op te nemen.

Nu lag de kwestie van de propedeuse toentertijd aanzienlijk

1ijker dan tegenwoordig: theologie- en rechtenstudenten

voordat zij aan de eigenlijke theologische of juridische

duide-

moesten,

studie

beg onnen , een propaedeutisch examen afleggen voor de 1etterenfacul­

teit, evena1s medische studenten voor de faculteit der wis- en

natuurkunde.

21

Page 31: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

[In 1815 was van aankomende theologische studenten een propaedeu­

tisch examen (de term "propedeuse" werd nog niet gebruikt) over

nederduitse, griekse, latijnse en hebreeuwse letterkunde, en over

griekse en hebreeuwse oudheden gevraagd, alsmede een testimonium

voor wis- en redeneerkunde en algemene geschiedenis (OB: art. 98).

Ditzelfde besluit eiste van aankomende rechtenstudenten een voorbe­

reidend examen over griekse en latijnse taalkunde, en over romeinse

oudheden en algemene geschiedenis, alsmede een testimonium over wis­

en redeneerkunde (art. 99).

Het voorbereidend examen voor medische studenten omvatte een examen

over wis-, natuur-, en kruidkunde, en de gronden der algemene schei­

kunde, alsmede een testimonium voor latijnse en griekse letterkunde

en over redeneerkunde (art. 93). Vervolgens was bij KB van 9 sept

1826 wiskunde overal van testimoniumvak examenvak geworden (de zgn.

groot- en klein-mathesis)J.

Na langdurige discussies in de Kamer (De Geer: 1877, bldz. 54-60)

bleek minister Heemskerk uiteindelijk onzeker over de vraag of met

name de wis- en natuurkundige propedeuse weI helemaal van de uni­

versiteit weggenomen zou kunnen worden: in dat geval zouden er

immers een aantal nieuwe vakken aan de gymnasia gedoceerd moeten

worden. Aan de andere kant had men de verwachting dat het onderricht

aan de gymnasia aanzienlijk zou verbeteren, als de verplichting tot

het afnemen van de propedeutische examens aldaar zou komen te

liggen.

Uit het Academisch Statuut van 1877 blijkt

testimonia waren in 1876 afgeschaft- dat van

echter direct

de propedeuse

-de

voor

theologiestudenten nog aIleen een examen in de hebreeuwse taal en in

de isra~litische oudheden, af te nemen door een hoogleraar uit

letteren en wijsbegeerte, is overgebleven. De propedeuse voor

juristen is kennelijk geheel naar het gymnasium verplaatst, en die

voor medici bleef vrijwel geheel aan de universiteit (een examen

over de vakken natuur-, schei-, plant- en dierkunde, af te nemen

door de faculteit der wis- en natuurkunde).

22

Page 32: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

In het nieuwe Academisch Statuut van 1921 omvat het restant van de

theologische propedeuse een examen over een wijsgerige inleiding tot

de godsdienstwetenschap, hebreeuwse taa1, en israelitische oudheden

(dit examen heet nu "propedeutisch examenn). Het onderdee1 hebreeuws

en israelitische oudheden wordt dan nog verzorgd door een hoogleraar

uit letteren en wijsbegeerte. Maar in 1936 (S367) wordt de betref­

fende leerstoe1 in L&W vanwege de bezuinigingen opgeheven.

Hebreeuwse taa1 en israelitische oudheden zijn vanaf dat moment

onderdee1 van de propedeuse binnen de theologische facu1teit (enkele

onfortuinlijke

teit). In het

hoog1eraren konden herbenoemd worden in die facul­

Statuut van 1963 tenslotte, is het propedeutisch

examen verdwenen, en wordt het onduidelijk -door het in 1921 inge­

voerde tentamenstelsel- in hoeverre de stof onder het kandidaats­

examen gebracht werd (zie Godgeleerdheid).

Het Statuut van 1921 noemt de vroegere propedeuse geneeskunde nu het

"eerste deel" van het kandidaatsexamen (natuur- en scheikunde, bio­

logie) , terwijl niet meer expliciet is vermeld dat dit deel door de

faculteit W&N wordt verzorgd (voorzover mij bekend blijft dat weI

het geval). In het 1963-statuut is de regeling nog dezelfde. De

propedeuse rechten keert, als gezegd, na 1877 niet terug naar de

universiteit.

Ik heb de faculteiten W&N en L&W buiten beschouwing ge1aten, aange­

zien men daar (W&N) in 1815 als propedeuse uitsluitend de eis van

een testimonium voor latijnse en griekse letterkunde, alsmede voor

redeneerkunde kende. Ten aanzien van L&W werd evenmin een propedeu-

tisch examen gevraagd,

1826 de klein-mathesis,

natuurkunde

maar slechts testimonia voor wiskunde (vanaf

hetgeen een examen was), voor proefonder­

en voor nederduitse letterkunde. In 1877, vindelijke

teen de testimonia verdwenen en de studies eenzijdiger werden,

bestond hier geen behoefte am een propedeutisch examen in te

stellen.

23

Page 33: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

Het is dus duideIijk dat het plan van minister Heemskerk om het

propedeutisch examen naar het gymnasium te verplaatsen, in feite

aIleen gerealiseerd werd voorzover het de talenvakken betrof: men

achtte het gymnasium niet in staat de voorbereiding in de natuur­

wetenschappen voldoende te verzorgen. In zoverre er achter de

pogingen om de propedeuse naar het vwo te verplaatsen een ideaal

stak om de studieduur te verkorten, werd dat ideaal bereikt voor

juristen en theologen, niet voor geneeskundigen.

Een soortgelijk verhaal geldt voor de nieuwe studies in de tech­

nische en de landbouw- en veeartsenijkundige faculteiten. De poIy­

technische school had een toelatingsexamen gekend, van gelijke

omvang als het eindexamen vijfjarige HBS, een examen-B (later kandi­

daatsexamen), en een ingenieursexamen (examen-C). Men zou dus ver­

wacht hebben dat het toelatingsexamen, waarvoor abiturienten van de

HBS een vrijstelling kregen, zou verdwijnen naar het VHMO. Maar

evenmin als in de medische faculteit gebeurde dit: er ontstond te

Delft een afzonderlijk propedeutisch examen (wis- en natuurkunde),

afgenomen door de afdeling der Algemene Wetenschappen. Voor deze

propedeuse kregen abiturienten van het VHMO geen vrijstelling. In

1963, toen het TH-statuut opgenomen werd in het Academisch Statuut,

verdween het examen formeel; het bleef echter bestaan in de vorm van

tentamens. Aangezien de ontwikkeling in de landbouw- en veeartsenij­

kundige wetenschappen op een analoge manier verliep, verwijs ik naar

de hoofdstukken over de betreffende studierichtingen. Te Rotterdam

werd pas in 1947 een propedeuse ingesteld.

Het is, gezien tegen deze achtergrond, merkwaardig dat in de her­

structureringswet (1975), het propedeutisch examen in een gehee1

andere functie terugkeert: ik vermoed dat deze wijziging op rekening

van Posthumus (1968) geschreven moet worden. Maar om dat te adstrue­

ren, is een korte excursie naar het moeizame ontstaan van de (niet

ingevoerde) Wet Herstructurering nodig.

24

Page 34: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

HERSTRUCTURERING. V66r de Tweede Wereldoorlog werd er vrij zelden

geklaagd over de lange studieduur van sommige studenten, hoewel de

"eeuwige student" toen nog regelmatig voorkwam: volgens de Onder­

wijsverslagen is een studietijd van vijftien of meer jaren geen

zeldzaamheid. Nog minder vaak leidden zulke klachten tot ingrijpende

wijzigingen in het universitaire bestel: de reorganisatie van het

studieprogramma te Delft in 1924 is een der weinige voorbeelden van

een reorganisatie met de uitdrukkelijke bedoeling tot een verkorting

van de studieduur te komen.

In de negentiende eeuw en eerder lagen de problemen juist andersom:

het was toen regel een minimum-studieduur vast te leggen, zodat

studenten niet te snel hun doctoraat zouden halen. Het propedeutisch

examen voor theologen, juristen en medici was in 1815 juist inge­

steld om te verhinderen dat studenten -zoals dat in de achttiende

eeuw dikwij1s het geval was- de lessen aan de filosofische faculteit

oversloegen, en meteen aan de vakstudie begonnen.

Hoe dit ook zij, na de tweede wereldoorlog begint men te filosoferen

over het "rendement" van een universitaire studie, voor de indivi­

duele student en voor de staat. Naderhand zou het begrip It human

capital" zijn intrede doen, waarbij bijvoorbeeld kosten van een

universitaire studie voor een individue1e student afgezet werden

tegen zijn groter inkomen a1s afgestudeerde. Soortge1ijke sommetjes

werden gemaakt over de verhouding tussen de kosten van het universi­

taire onderwijs voor de staat en de bijdrage die afgestudeerden aan

de vergroting van het bruto-nationaa1 product geacht werden te leve­

ren (Blaug; 1978). Ik zal deze lijn niet verder volgen, en mij

beperken tot wat er feitelijk gebeurde.

In de ontwerpwet-1952 (Rutten) komen al een tweetal artikelen (no.

46 en 48) voor, waarin rector en assessoren het recht krijgen stu­

denten de toegang tot de examens te ontzeggen, als zij tweemaal voor

hetzelfde examen zijn afgewezen, of als zij een examen niet hebben

afgelegd binnen tenminste tweemaal de normale studieduur. Het argu-

25

Page 35: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

ment is vooral dat deze studenten plaatsen van anderen innemen, en

dat het gangbare consilium abeundi als regel niet opgevolgd wordt.

Deze clausule -men mag slechts eenmaal voor een examen afgewezen

worden- zou als gevo1g van studentenacties niet in de WWO-1960

opgenomen worden.

In 1964 (16 nov) verschijnt een ministerie1e nota waarin een over­

zicht gegeven wordt van de "gegevens inzake de verkorting van stu­

dieduur", gevolgd door de benoeming van de Rector van de Technische

Hogeschoo1 Eindhoven, professor Posthumus, tot regeringscommissaris

voor het WO (KB 2 nov 1967), om te adviseren over de herziening van

de structuur van het wetenschappe1ijk onderwijs. In 1964 was op

initiatief van prof. Posthumus de psycholoog dr. Meuwese te Eindho­

ven aangetrokken t om een groep "onderwijsresearch" op te bouwen t die

als taak kreeg studies te verrichten op het gebied van het wet en­

schappelijk onderwijs. De andere inste11ingen volgden in de komende

jaren met de oprichting van groepen ten behoeve van "onderzoek van

het onderwi js" •

Het eerste rapport Posthumus verscheen in 1968, en bevatte een

aantal voorste11en over een propedeutisch examen nieuwe stij1t

doctoraa1examen, studieduur, doctoraat, post-academisch onderwijs en

de verhouding WO-HBO. Het propedeutisch examen, dat, hoewel het in

het Academisch Statuut 1963 (art. 181) weer moge1ijk wordt, in

datzelfde statuut uit het programma van aIle studierichtingen ver­

dwenen is, wordt door Posthumus opnieuw voorgesteld, nu als "repre­

sentatief" en "selectief". De selectieve aard van de propedeuse

nieuwe stijl zal voor zichzelf spreken, aangezien de vroegere prope­

deuse vermoedelijk in de praktijk deze functie eveneens had. Met

"representatief" bedoelt Posthumus dat de student in het eerste jaar

zou moe ten kennismaken met de discipline die hij van plan is te

bestuderent zodat hij al in een vroegtijdig stadium zal kunnen

beslissen of die studie hem een aantal jaren zal kunnen interesse-

rent of niet. Deze kant van de propedeuse is volstrekt nieuw, en

ongeveer vergelijkbaar met de vroegere "inleiding" of "encyclopedie"

26

Page 36: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

die in veel studierichtingen gegeven werd.

"Representativiteit betekent echter niet dat alle vakken, die in de

eindstudie worden onderwezen en geexamineerd, reeds in de propedeu­

tische studie in "verdunde" vorm en in "eerste ronde" moeten worden

aangeboden ( ••• ). Ret moet echter mogelijk zijn, om meer dan tot nu

toe het geval is in de vakken van het universitaire basisonderwijs

de aandacht te vestigen op toepassingen in eigen studierichting en

toekomstige maatschappelijke loopbaan" (Posthumus, bldz. 62).

Posthumus hechtte grote waarde aan leerplanonderzoek teneinde de

doeltreffendheid van deze herprogrammering te bepalen. Kennelijk was

hij van mening dat de nieuwe propedeuse een grote kans van misluk­

king inhield.

OVer het kandidaatsexamen merkt prof. Posthumus op (bldz. 45) dat

het wettelijk recht uitsluitend toelating tot het overeenkomstige

doctoraalexamen inhoudt (behoudens theologische kandidaten die recht

van toegang tot de kerkelijke examens krijgen), dat de "earning

power" gering is en dat de status laag is, ook al omdat "kandidaat"

geen beschermde titel is. "wie kandidaat is voor een kandidaats­

examen is na zijn slagen nog kandidaat" (bldz. 45).

De vraag is natuurlijk of met deze redenering het afschaffen van het

kandidaatsexamen en het invoeren van een nieuw propedeutisch examen

-waarvoor de argumenten tegen een kandidaatsexamen in versterkte

mate gelden- te rechtvaardigen is. Dat lijkt wat onwaarschijnlijk,

tenzij het mogelijk zal blijken de propedeutische fase de functie te

geven die Posthumus eraan wenste te geven.

Maar het meest ingrijpende voorstel betrof de beperking van de

studieduur: deze zou niet langer mogen zijn dan de vastgestelde

cursusduur en een jaar, zowel voor de propedeutische als voor de

doctorale examens (bldz. 58). De cursusduur zou dan voor elke studie

afzonderlijk vastgesteld moeten worden.

27

Page 37: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

In 1971 diende minister Veringa een tweeta1 wetsontwerpen (no. 11281

en 11286) bij de Kamer in, het ontwerp-herstructurering WO en het

ontwerp-samenhang WO-HBO. Het ontwerp herstructurering bevatte een

drietal e1ementen, nameIijk (1) beperking van de studieduur volgens

Posthumus, en een in principe voor aIle studierichtingen -met enkele

uitzonderingen- op vier jaar (inclusief de propedeutische fase)

vastgestelde cursusduur; (2) de instellingen voor WO zouden

eveneens vol gens Posthumus- belast worden met het geven van post­

academisch onderwijs~ en (3) terugbrenging van de leeftijdsgrens

voor het colloquium doctum tot 25 jaar, met een vrijste11ing voor

bezitters van een HBO-diploma. Het ontwerp herstructurering zou na

ve1e wijzigingen in 1975 (S656) door het parlement aanvaard worden.

Ten aanzien van de samenhang WO-HBO zal ik in hoofdstuk 1.3 enkele

opmerkingen maken.

De Wet Herstructurering-1975 (het betreft een wijziging van de WWo-1960) bepaalt onder andere dat de inschrijvingsduur voor de prope­

deutische en de doctorale fase in totaa1 twee jaren meer kan bedra­

gen dan de cursusduur voor die fasen tezamen, terwijl de inschrij­

vingsduur voor de propedeutische fase een jaar meer is dan de

cursusduur voor die fase (art. 77ter, lid 1 en 2). Ten aanzien van

de cursusduur wordt vastgesteId, dat deze in totaal ten hoogste vijf

jaar mag bedragen, waarvan de propedeutische fase een jaar

bestrijkt; in sommige gevallen mag de cursusduur Ianger geste1d

worden (art. 24bis). Opmerkelijk is, dat hoewel de propedeutische en

doctorale examens de hoofdmomenten zijn, deze wetswijziging het

kandidaatsexamen niet afschaft: "Het academisch statuut bepaalt

voorts op welke wijze het getuigschrift van kandidaat kan worden

verkregen ( ••• )" (art. 24.3). Na het doctoraalexamen zouden nog

examens voor accountant, arts, apotheker, tandarts en dierenarts

kunnen volgen, waarvoor de cursusduur afzonderlijk geregeld zou

worden (art. 24.5). Bovendien zou het mogelijk zijn een jaar post­

doc toraa 1 onderwijs te volgen ten behoeve van het bekleden van

28

Page 38: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

bepaalde maatschappelijke betrekkingen (art. 32), terwijl tevens de

vereisten ter verkrijging van onderwijsbevoegdheden geregeld zouden

worden(art. 32.4}. Ook werd het mogelijk een jaar na het doctoraal­

examen aan wetenschappelijk onderzoek te besteden (art. 24.5). De

regeling voor postacademisch onderwijs werd ondergebracht in de

artikelen 143bis tot 145, terwijl de leeftijd voor het colloquium

doc tum zoals voorgesteld, verlaagd werd tot 25 jaar (art. 29.1).

Maar bij Wet van 1978 (S454) werd vastgesteld dat de bepalingen

aangaande cursus- en inschrijvingsduur l de wijze waarop de examens

ingericht zouden worden, en de bepalingen over het kandidaatsexamen

en assistent-onderzoeker, later dan bedoeld ingevoerd zouden worden.

Dit onder andere omdat de wijzigingen in het academisch statuut niet

tijdig gereed konden zijn. In 1980 (S399) voIgt nog eens uitstel van

de invoering van een reeks bepalingen uit de wet herstructurering,

dit keer omdat inmiddels een nieuwe wetswijziging bij de Kamer was

ingediend.

En zo voIgt in 1981 (8137) de Wet Tweefasen-structuur WOo Hierin

bepaalt de wetgever dat er twee fa sen in de universitaire studie te

onderscheiden zu11en zijn, te weten een doctoraalfase met een

cursusduur van vier jaar, waarbinnen een propedeutische fase met een

cursusduur van een jaar, en een postdoctorale fase. Deze "tweede

fase" za1 cursussen omvatten ter voorbereiding op het artsexamen,

dat voor tandarts, dierenarts en apotheker, met een cursusduur van

maximaal twee jaar, alsmede opleidingen tot wetenschappelijk onder­

zoeker of technologisch ontwerper met een cursusduur van als regel

een jaar, en opleidingen tot leraar met een cursusduur van ten

hoogste een jaar (art. 32).

Ten aanzien van de inschrijvingsduur (art. 77bis etc.) wordt bepaald

dat die voor de eerste fase in totaal zes jaren zal zijn, met voor

de propedeutische fase een jaar meer dan de cursusduur. Wat betreft

de tweede fase is de inschrijvingsduur uiteraard afhankelijk van de

specifieke cursusduur, maar steeds iets langer dan deze. Het

29

Page 39: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: EEN VERGELIJKING

kandidaatsexamen, dat nag in artikel 24.3 vermeld werd, is bij deze

wijziging geheel verdwenen.

30

Page 40: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

1.2 KRONIEK VAN DE WETGEVING 1815-1980

HET ORGANIEK BESLUIT: 1815-1876

Bij KB van 18 jan 1814, no. 66, werd de cornmissie Van der Duyn van

Maasdam ingesteld om een regeling voor het universitair en gymna­

siaal onderwijs te ontwerpen. De cornmissie rapporteerde 10 juni 1814

met een conceptbesluit dat 6 juli 1814 aan de Koning werd aange­

boden. Het resultaat was het zogenaamde Organiek Besluit (KB 2 aug

1815, no. 14 dat tot 1876 voor het universitair en gymnasiaal onder­

wijs zou blijven gelden; Staatscourant 12/13 okt 1815, no. 242/243).

Het OB werd 25 sept 1816 (KB no. 65) onder de naam "Reglement op de

inrigting van het Hooger Onderwijs in de zuidelijke provincien van

het Koningrijk der Nederlanden" , met enige wijzigingen ten aanzien

van de theologische faculteiten, ook voor Noordnederland van kracht.

ATHENEA. In het OB was bepaald dat de noordelijke provincies naast

drie (rijks-)universiteiten, rijksathenea (universiteiten zonder het

recht akademische graden te verlenen) te Harderwijk en Franeker zou

kennen, en gemeentelijke athenea te Amsterdam, Middelburg, Deventer

en Breda.

Het atheneum te Harderwijk (de vroegere universiteit; opgericht in

1600 als kwartierschool, en in 1648 erkend als universiteit) werd

echter bij KB van 13 juni 1818 opgeheven, terwijl dat te Franeker

(eveneens een vroegere universiteit, gesticht in 1585) hetzelfde lot

in 1843 (KB van 25 febr no. 83) zou ondergaan. Het atheneum te

Deventer (gesticht in 1630) leidde een noodlijdend bestaan tot 1878,

toen het werd opgeheven; de gemeentelijke athenea te Middelburg

(gesticht 1650), en te Breda (1646-1669) zijn, voorzover ik kon

nagaan, na 1815 niet (weer) van de grond gekomen, zodat aIleen het

Amsterdamse atheneum (gesticht 1630/32) een tamelijk bloeiend

31

Page 41: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

bestaan 1eidde tot 1876, als die instelling omgezet wordt in de

Gemeente1ijke Universiteit van Amsterdam (zie Frijhoff 1981, voor de

geschiedenis v66r 1815).

De bedoeling van de athenea was: "(1) zoo veel mogelijk algemeene

verspreiding van smaak, beschaving, geleerdheid enz. (2) het ten

minste gedeeltelijk vervangen van de hooge scholen en van het akade­

misch onderrigt ten behoeve van die jonge lieden, welke door hunne

omstandigheden verhinderd worden, den tijd, tot eene akademische

loopbaan noodzakelijk, geheel aan eene der hooge scholen door te

brengen." De studenten aan een atheneum zouden in het algemeen nog

een of twee jaar aan een universiteit moeten doorbrengen, om een

wetenschappelijke graad te beha1en. Het zal echter duidelijk zijn

dat de athenea ook bezocht zullen zijn door student en die -conform

de bedoeling- hun studies niet aan een universiteit voortzetten.

Anderzijds zijn vrij veel negentiende eeuwse academici hun carriere

aan een atheneum begonnen.

Deze instellingen hadden zichzelf kennelijk in de negentiende eeuw

overleefd, gezien de successievelijke opheffing van Harderwijk,

Franeker en Deventer.

Het is misschien curieus hier te vermelden dat in 1843 een dee 1 van

de bibliotheek en van het instrumentarium van Franeker overgebracht

werd naar Delft, waar in 1842 de Koninklijke Akademie voor

Ingenieurs gesticht was (Gedenkschrift Koninklijke Akademie en Poly­

technische School, Delft, 1906, b1dz. 20). Trouwens, ook een aantal

hoogleraren van de opgeheven athenea treft men naderhand bij de

universiteiten

verhuist de

aan, zij het vaak als "toegevoegd hoogleraar".

Franeker hoog1eraar Veth in 1843 naar het atheneum

Zo

te

Amsterdam,

Lidth de

Utrecht,

en vandaar naar Leiden. De Harderwijkse hoogleraar Van

Jeude treft men in 1819 als buitengewoon hoog1 eraar te

alwaar hij in 1821 de eerste directeur van de Rijksvee-

artsenijschoo1 wordt.

32

Page 42: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

THEOLOGIE EN INKOMSTEN DER HOOGLERAREN. Een der volgende wijzigingen

van het OB betreft het KB van 15 nov 1820, waardoor de studie in de

theologie aan de vader1andse universiteiten -uits1uitend de neder­

Iands-hervormde theo1ogie- wat aantrekke1ijker gemaakt wordt, onder

andere door het afschaffen van de co11egege1den voor deze studenten

(ook in de repub1iek hadden theo1ogiestudenten geen coI1egege1d

betaa1d), door het Iaten vervallen van enkele verplichte colleges

(landhuishoudkunde) en door intrekking van het verbod om tegelijker­

tijd van een 1andsbeurs en een particuliere beurs te studeren. De

vrijste11ing van de collegegelden werd trouwens in 1836 (KB van 13

okt) weer ingetrokken, op advies van de bezuinigingscommissie Falck:

maar in 1820 had dit besluit tot gevolg dat de theo1ogiehoogleraren

een deel van hun inkomsten kwijt raakten, aangezien de collegegelden

aan de hoogleraren betaa1d werden. Zij ontvingen daarom in de

periode 1820-1836 jaar1ijks een toe1age van 400 gulden.

Volgens het OB (art. 132) bedroeg het gewoon tractement der profes­

soren te Leiden f2800,- per jaar, en te Utrecht en Groningen f2200,­

Daarboven ontvingen zij als emolumenten (1) een voor aIle facul­

teiten gelijk dee1 van de examengelden, na aftrek van het dee1 voor

de akademie, rector en secretaris; (2) een tussen aIle hoogleraren

gelijk te verdelen tiende deel der inschrijvingsgelden: en (3)

voordelen verbonden aan het beurtelings waarnemen van een der

buitengewone akademische werkzaamheden. Tenslotte betaalden studen­

ten 15 gulden aan de betreffende hoogleraar voor een college dat

tweemaal per week gegeven werd t en 30 gulden indien het college meer

dan tweemaa1 per week gehouden werd. De tarieven voor bijzondere

lessen (privatissima) konden door de hoogleraar zelf bepaald worden.

Het hoeft overigens geen betoog dat de colleges vrijwel steeds bij

de hoog1eraar thuis plaatsvonden, aangezien het rijk geen lokalen

voor dit doel ter beschikking stelde. Als er na 1876 weI college­

zalen beschikbaar komen, verschijnen advertenties waarin hoogleraren

hun schoolbanken te koop aanbieden. Het in de republiek voor hoog­

waardigheidsbekleders gangbare tabbaard- en konijnengeld was in 1815

33

Page 43: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

niet opnieuw ingevoerd.

TECHNOLOGIE. Het jaar 1825 gaf een aantal nieuwe ontwikkelingen in

het universitaire bedrijf te zien. Zo werd bij KB van 13 mei 1825

vastgesteld dat er voortaan onderwijs in de toegepaste scheikunde en

werktuigkunde door de drie universiteiten verzorgd zou worden, voor­

name1ijk ten behoeve van niet-studenten, zoa1s fabrikanten en

handwerks1ieden (Goudswaard; 1981). Dit onderwijs -in het kader van

het industria1iseringsbe1eid- was echter geen onverdee1d succes,

voora1 omdat de theoretisch georienteerde hoog1eraren niet goed raad

wisten met deze praktische vakken. WeI werd door de staatscommissie-

1828 aanbevo1en het vak "technologie" aan de universitaire vakken

toe te voegen, zonder dat duide1ijk werd wat men zich daarbij voor­

ste1de. De commissie-1828 had de suggestie (van Van Ewijck) van de

hand gewezen om een of twee hogescholen om te zetten in een poly­

technische school; immers de KMA was ervoor civiel-ingenieurs, en

het KIM voor scheepsbouwers. Werktuigkunde-studenten konden naar het

buitenland. In de commissie werd het voorstel een vak "theorie en

geschiedenis van de handel" in het leerplan op te nemen, eveneenS

verworpen.

Maar tijdens de bezuinigingen van de jaren 1840,

1825 op 15 febr 1843 ingetrokken, zij het nadat

werd het KB van

het betreffende

onderwijs vee1a1 was mis1ukt. AIleen te Leiden zette de hoogleraar

Van der Boon Mesch het "industriecoUege" voort tot 1873.

Nu was vermoedelijk, door de oprichting van de Koninklijke Akademie

te Delft in 1842, de behoefte om technisch onderwijs in de universi-

teiten op te nemen, ook verminderd.

voordat het technisch onderwijs

Het zou daarna tot 1905 duren,

officieel als wetenschappelijk

onderwijs beschouwd werd, althans in ons land (zie verder Technische

Wetenschappen).

34

Page 44: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

BUITENGEWONE HOOGLERAREN. De regeling voor buitengewone hoogleraren

(KB 30 dec 1825, no. 155) kwam vermoedelijk enigszins achter de

feiten aan: volgens het OB kunnen er aan de universiteit te Leiden

professores extraordinarii in een der vakken van hoger onderwijs

aangesteld worden; op de andere hogescholen kunnen deze hoogleraren

slechts worden benoemd, "wanneer duurzame ongesteldheid of eenig

ander dergelijk bezwaar den gewonen professor verhinderen mogt, de

werkzaamheden van zijnen post naar eisch waar te nemen" (art. 69).

In feite waren er aan elk van de drie hogescholen buitengewone

hoogleraren aangesteld. De commissie-1828 had de buitengewone hoog-

1eraren willen handhaven, in tegenstelling tot de commissie-1849,

die zowel het ambt van buitengewoon hoogleraar als dat van lector

wilde afschaffen, aangezien "het toch alleen maar een geldkwestie

is". Deze commissie wilde weI privaat-docenten hand haven of mogelijk

maken. In 1876 werd de buitengewone hoog1eraar vervangen door de

lector, behalve aan de GU, maar in 1905 keerden deze functionarissen

aan de rijksuniversiteiten terug.

Met het lectoraat heeft men a1 die tijd niet goed raad geweten:

volgens artikel 76 van het OB behoorden curatoren lectoren voor de

moderne talent de teken-, ri en schermkunst te benoemen. Soms ont-

vingen deze functionarissen een vergoeding van staatswege, maar in

hoofdzaak moesten zij hun inkomen uit de collegegelden verwerven,

namelijk voor een curs us van viermaal per week niet meer dan 20

gulden, en voor een cursus van tweemaal per week 10 gulden. Het

lectoraat was in feite, evenals het buitengewone hoogleraarschap een

deeltijdbaan. In 1876 zouden nog uitsluitend lectoren, en nu door de

Kroon, benoemd worden, maar De Ranitz (1938) vermeldt dat lectoren

moderne talen al v66r 1876 door de Kroon benoemd werden, terwijl de

instructeurs voor teken-, ri en schermkunst in het begin van de

negentiende eeuw van de universiteiten verdwenen. Vaak werden trou­

wens nieuwe, opkomende vakken -zoals sterrekunde-, gedoceerd door

person en met een dee1tijdbaan, die dan "lectoren" genoemd werden.

Het lectoraat verdween in 1980.

35

Page 45: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

Privaat-docenten, "toegelaten om bepaalde vakken te doceren", ver­

schenen pas officieel in de wet van 1876, maar men komt deze

categorie docenten al eerder tegen. Zij waren uitsluitend aangewezen

op inkomsten uit de collegegelden.

OPLEIDING KATHOLIEKE GEESTELIJKHEID. Het belangrijkste probleem in

de periode 1825-1830 was ongetwij£eld dat van de opleiding der RK­

geestelijkheid. De noord-nederlandse universiteiten kenden theolo­

gische faculteiten, "tot vorming der kweekelingen voor den her­

vormden godsdienst". Ten behoeve van kerkelijke functionarissen voor

de andere gezindten zouden afzonderlijke seminaries gesubsidieerd

worden. Maar het moet al vroeg in de negentiende eeuw de bedoeling

van de wetgever zijn geweest, in elk geval wat de opleiding van RK­

priesters betreft, aan de drie zuidelijke staatsuniversiteiten,

katholieke theologische faculteiten in te stellen.

De feitelijke moeilijkheden beg onnen met een tweetal KB's van 14

juni 1825, no. 55 en 56; volgens het eerste besluit werden aIle

klein-seminaries opgeheven, en vervangen door een door de staat

opgericht Collegium Philosophicum te Leuven (no. 56), dat -nogal

onhandig- gehuisvest werd in de gebouwen van de door Jozef II opge­

richte priesteropleiding. Ook deze instelling had met veel verzet te

kampen gehad.

De grootseminaries mochten vervolgens geen leerlingen aannemen die

niet de tweejarige cursus aan het Collegium gevolgd hadden (KB 11

juli 1825), en ook werd deze instellingen verboden leerlingen te

accepteren die buitenslands gestudeerd hadden (KB 14 aug 1825).

Deze maatregelen vormden slechts een onderdeel van de paging der

regering niet aIleen de vrijheid van het bijzonder hoger onderwijs

in te dammen, maar om op den duur aIle geestelijken uit het -lager

en middelbaar- onderwijs te weren. De neutrale staatsschool, zonder

godsdienstonderwijs, zou overal ingevoerd worden. In het proef­

schrift van De Nooij (1939) vindt men een uitvoerig overzicht van de

36

Page 46: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

gang van zaken rond deze korte -en verlate- bloei van de Verlichting

in de Nederlanden. Het Collegium Philosophicum, onder 1eiding van de

vrijmetselaar Roelants, was geen succes: De Nooij geeft een staatje

van de aantallen studenten, die vrijwe1 allen met een staatsbeurs

studeerden. Bij KB van 20 juni 1829 werd het Collegium facu1tatief;

en hoewel nog dieze1fde dag een besluit werd uitgevaardigd, vo1gens

hetwe1k een toelatingsexamen van staatswege voor de bisschoppelijke

seminaries ingesteld werd, trok men het laatste besluit 2 okt 1829

in. Het Collegium Phi10sophicum werd bij besluit van 9 jan 1830, no.

92 opgeheven.

Intussen was in verband met het toenemende verzet tegen de neutrale

staatsschool bij KB van 30 juni 1829 (no. 125) een pacificatie­

commissie ingeste1d, onder voorzitterschap van Membrede, die een

wettelijke rege1ing voor het gehele onderwijs zou opste11en. Het

ontwerp van wet kwam gereed op 6 okt 1829 (afgedrukt bij De Nooij),

maar werd door Groen van Prinsterer, en later door Van Keverberg

ingekort tot een "beginselwet" van zeven artike1en, die, opnieuw wat

gewijzigd, op 26 nov 1829 aan de Kamer werd aangeboden. De beginse1-

wet stuitte in de Kamer echter op zovee1 verzet, dat de Koning het

in zoveel haast tot stand gekomen ontwerp op 27 mei 1830 (S9)

introk, en verving door een KB van diezelfde datum. In dit KB

"houdende wijzigingen in de bestaande bepa1ingen omtrent het onder-

wijs", werd onder andere vastgelegd dat een ieder met de nodige

kundigheden, waar ook verworvent toege1aten zou worden tot de uni­

versitaire examens en tot het verkrijgen van graden voor de uit­

oefening van ambten en beroepen. Op 28 juni 1830 werd dit besluit

verder uitgewerkt (Bijlage Staatsblad, bldz. 635). De reeks beslui­

ten uit 1825 vervielent en het echec van de onderwijspo1itiek was

daarmee compleet. Bovendien kwam de "pacificatie" te 1aat: vlak

daarop brak de belgische opstand uit t niet in de 1aatste plaats naar

aan1eiding van de onderwijspolitiek uit de jaren 1825-1830, waarvoor

ik verder naar het proefschrift van De Nooij (1939) verwijs.

37

Page 47: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

ENKELE ANDERE BESLUITEN. Toch was er meer gebeurd in deze vijf jaar:

om te beginnen werd bij KB van 14 maart 1826 een gradenste1sel voor

examens en promoties ingesteld, dat in ons land in onbruik was

geraakt. Te utrecht onderscheidde men nog in 1674, wat de promotie

betreft, een drietal graden: minor, communis en exce11entior of

praestantior (Kernkamp, 1936). Het "cum laude" dateert dus van 1826;

naderhand b1ijken sommige examen- of promotie-commissies zelfs meer

dan drie graden te gebruiken.

Belangrijker was vermoede1ijk het besluit van 9 sept 1826, waarbij

het onderwijs in de wiskunde aan de latijnse scholen en universitei­

ten beter geregeld werd: zo werden theologische, juridische en

letteren-studenten verplicht aan de universiteit het zogenaamd

klein-mathesis examen af te 1eggen, en de anderen het groot-mathesis

examen. OOk werd bij besluit van 19 sept 1827 (no. 130) bepaa1d dat

voortaan wis- en natuurkunde aan de 1atijnse scholen nog slechts

door kandidaten of doctoren in de wis- en natuurkunde gedoceerd

mocht worden. Hoewel het onderwijs in de wis- en natuurkunde op de

latijnse scho1en niet gehee1 ontbrak, werden die vakken eerder toch

in hoofdzaak door k1assici gegeven.

Het KB van eveneens 19 sept 1827 (no. 129), waarbij het volgen van

colleges paedagogica verplicht werd gesteld voor 1etteren- en wis­

en natuurkundestudenten, die een onderwijsbevoegdheid wensten te

beha1en, is wat uitvoeriger behande1d in hoofdstuk 2.2.

Nog v66r de pacificatiecommissie Membrede, waren bij KB van 13 april

1828 (no. 100) en van 19 febr 1829 (no. 4) een tweetal commissies,

respectievelijk voor het hoger onderwijs en voor het -toen nog niet

of nauwelijks bestaande- middelbaar onderwijs (voorzitter d'Ursel)

ingesteld. Beide commissies rapporteerden in 1829; vooral het

gedrukte verslag (1830) van de hoger onderwijscommissie onder voor­

zitterschap van Roell is voor deze studie van belang (commissie-

1828).

38

Page 48: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

Op 6 maart 1831 tenslotte, voIgt een KB volgens hetwelk hoogleraren

aan de zuidelijke universiteiten "tijdelijk" toegevoegd kunnen wor­

den aan de noordelijke instellingen, die tengevolge hiervan boven de

toegestane sterkte kwamen. Thorbecke -hoogleraar te Gent- was een

van degenen, die van deze regeling gebruik maakte: hij werd toege­

voegd aan de staf te Leiden.

BEZUINIGINGEN. Ten gevo1ge van de afscheiding van Belgie was de

staatskas sterk gereduceerd, zodat in de periode 1830-1849 verschil­

lende bezuinigingen p1aatsvonden. Bij KB van 15 juni 1836 (no. 66)

werd de commissie Falck opgedragen bezuinigingen inzake het hoger

onderwijs te bedenken. Het rapport, uitgebracht op 29 juli 1836, is

bij mijn weten niet gepubliceerd: ik heb in elk geval slechts een

kopie van een in het Rijksarchief aanwezige geschreven versie tot

mijn beschikking.

Vo1gens het eerste KB (13 okt 1836) dat uit de aanbevelingen van

deze commissie voortvloeide, zouden de Akademische Jaarboeken in het

vervolg niet meer bij elke afzonderlijke instelling verschijnen,

maar slechts in een deel te Leiden; verder werden minder beurzen en

pensioenen verleend, en minder prijsvragen uitgeschreven. Tevens

vroeg men weer co11egegeld van de theologiestudenten (zie boven) , en

verviel dus de toelage voor de hoogleraren in de theologie. In 1843

(KB 14 febr) werden de prijsvragen, beurzen en jaarboeken zelfs

geheel afgeschaft, hoewel de Koning nu persoonlijk (1849) enkele

prijsvragen uitschreef. Verder werd het atheneum te Franeker opgehe­

ven, en het onderwijs in de schei- en werktuigkunde gestopt. De

commissie weigerde echter -evenals de commissie 1828, en later de

commissie 1849 en de bezuinigingscommissie 1923- te adviseren een

der universiteiten op te heffen, op welk punt de regering regelmatig

aandrong.

Ook werden in deze periode de zgn. Akademiefondsen (KB 13 okt 1836,

no. 91) ingesteld, die door de instellingen naar eigen inzicht

besteed mochten worden. De inkomsten van deze fondsen waren afkom-

39

Page 49: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

stig uit de inschrijvingsgelden. In deze periode ontstond verder een

nieuwe pensioenregeling voor hoogleraren (KB 7 mei 1837), alsmede

een regeling voor weduwenpensioenen (KB 10 nov 1839).

Een merkwaardige episode in deze tijd is de instelling en afschaf­

fing van een centraal landelijk toelatingsexamen voor de universi­

taire examens (KB 23 mei 1845, S25), ter vervanging van het getuig­

schrift van curatoren van een latijnse school of van het toela­

tingsexamen door de faculteit der letteren. In 1852 (4 aug, S136)

werd dit toelatingsexamen echter weer afgeschaft~ nu zouden er in

het geheel geen eisen gesteld worden aan degenen die een academisch

examen wilden afleggen. Bij besluit van 4 aug 1853 (S3l) werd de

oude regeling hersteld: men moest dus nu weer een bewijs van

curatoren van een latijnse school tonen, of als de adspirant-student

niet in staat was een dergelijk bewijs te overleggen, een toela­

tingsexamen voor de faculteit der letteren aangevuld met de hoogle­

raar wiskunde, ondergaan.

In deze per iod e verdwijnt ook het Latijn langzamerhand -althans

officieel, in werkelijkheid was deze taal al vrijwel verdwenen- als

omgangstaal aan de universiteiten: een besluit van 27 juni 1855 laat

de beslissing om Latijn of Nederlands in het onderwijs te gebruiken,

aan curatoren over.

Met de grondwetsherziening van 1848 zet een nieuwe periode in, met

een commissie (15 jan 1849, S3) die de opdracht krijgt de eerste

wettelijke regeling voor het hoger onderwijs voor te bereiden. Voor­

zitter wordt Van Ewijck (zie Dee1 2), die aldus nog eenmaal op het

tonee1 verschijnt, en secretaris Opzoomer. Het rapport, met wets­

ontwerp en aI, verschijnt in augustus 1849, terwijl de secretaris

zijn sterk afwijkende mening in een afzonderlijk rapport, eveneens

met wetsontwerp, publiceert. Toch zou het tot 1868 duren voordat het

eerste ontwerp bij het parlement werd ingediend.

40

Page 50: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

OVer de periode 1860 tot 1870 va1t verder weinig inzake het univer­

sitaire onderwijs te me1den. WeI werd in 1863 (2 mei, S50) de eerste

wet op het middelbaar onderwijs afgekondigd, waarbij en passant de

Koninklijke Akademie te Delft omgezet werd in de Polytechnische

School: ook ontstond bij wet van 10 juni 1864 (S71) de Inste11ing

voor Indische Taal- en tetterkunde te Leiden (zie Bij1age Indologie

bij Rechtsgeleerdheid); tenslotte aanvaardde het par1ement een reeks

geneeskundige wetten, die onder hoofdstuk 2.3 aan de orde komen.

In 1868 werd het eerste wetsontwerp voor het hoger onderwijs

(ontwerp-Heemskerk I) bij de Kamer ingediend; nadat het

teruggetrokken was, werd het gevo1gd door het ontwerp-Fock (1869),

dat gevo1gd zou worden door het ontwerp-Geertsema (1874). Het tweede

ontwerp-Heemskerk (1874) zou uiteindelijk na vele wijzigingen de

eerste wet op het hoger onderwijs (1876, S102) worden (zie verder

Hubrecht, 1880 en Donner, 1978).

41

Page 51: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

DE HOOGER ONDERWIJSWET 1876: 1876-1960

OVERZICHT TOT 1940. Anders dan in het Organiek Bes1uit, vindt men

niet aIle regelingen in deze wet vastgelegd: zo werd het "examen- en

promotiereglement" (later Academisch Statuut) bij afzonder1ijk

besluit (27 apr 1877, S87) afgekondigd. Oak de bepalingen inzake

toelating, vrijste11ingen en beheer zouden in afzonderlijke maatre­

gelen van bestuur vastgelegd worden, voor zover deze bepalingen niet

in de wet opgenomen waren.

De Ho-wet 1876/ die ons land een vierde WO-instelling gaf door de

omzetting van het Amsterdamse Atheneum tot Gemeentelijke Universi­

teit, werd in 1877 (S101) van kracht, en vervo1gens in 1878 (S33),

1881 (S107), 1883 (S75), 1885 (SI41) en 1900 (S113) gewijzigd. De

wijziging van 1878 betreft in hoofdzaak de gymnasia; het enige

artikel van belang voor het WO is de bepa1ing dat, alvorens tot

wijziging van het Academisch Statuut overgegaan wordt, de Senaten

geraadpleegd moeten worden, nu niet meer in een massale vergadering,

maar afzonderlijk, per instelling. De wijziging van 1881 betreft

col1ege-, inschrijvings-, examen- en promotiegelden; die van 1883

handelt over de vervul1ing van de verplichte leerstoelen: in de wet

was een termijn van vijf jaar gesteld, die nu tot tien jaar ver1engd

wordt. Het kostte blijkbaar moeite docenten te vinden voor de (vele)

nieuwe vakken. De wijziging van 1885 handelt over buitenlandse

studenten, en onder welke voorwaarden zij aan nederlandse universi­

teiten mogen studeren. De laatste wijziging (1900) betreft de moge­

lijkheid tot instelling van een studierichting Zuidafrikaans recht

in verband met de Boerenoor1og (zie Rechtsgeleerdheid), a1smede op­

nieuw een bepaling over vrijstellingen voor buitenlandse studenten.

Vee1 belangrijker was de wetswijziging van 1905, waardoor niet

slechts de bijzondere universiteiten -aIleen de VU bestond sinds

1880- de mogelijkheid kregen onder zekere voorwaarden civiel effect

aan de door die instellingen verleende graden te koppelen, maar ook

42

Page 52: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

kon de Po1ytechnische School zich nu Technische Hogeschool noemen.

OVerigens was in minister Kuyper's concepten ook sprake geweest van

de opname van landbouw-, veeartsenijkundige en hande1swetenschappen

in het wetenschappelijk onderwijs, maar dat zou nog enige tijd op

zich 1aten wachten. Men zie voor de parlementaire behande1ing en wat

eraan voorafging, het proefschrift van De Ru (1953), en dat van

Donner (1978) over de verdere gang van zaken.

De gewijzigde HO-wet is vervolgens opnieuw genummerd, en gepub1i­

ceerd op 6 juni 1905 (SI81). Een dergelijke nieuwe nummering is

ongebruike1ijk: aangezien a11er1ei artike1en tussengeschoven zijn,

is voor een groot deel van de b1ijvende artike1en de numerieke

aanduiding veranderd, hetgeen in later jaren tot veel verwarring

aan1eiding gegeven heeft.

Intussen was bij KB van 21 maart 1903 (no. 49) een staatscommissie

tot reorganisatie van het lager, midde1baar en hoger onderwijs

ingesteld onder voorzitterschap van Woltjer, voorzover deze "tot

eene betere ineenschakeling van de onderscheidene dee1en van het

onderwijs noodig zal blijken". Deze Ineenschakelingscommissie,

enigszins wat de opdracht betreft, vergelijkbaar met de commissie

Membrede uit 1829/ publiceerde in 1910 een rapport in twee delen,

waarvan het eerste 840 bladzijden telt, en het tweede, waarin de

ingezamelde adviezen gebunde1d zijn, 980 bladzijden. Het rapport

bleef echter 1iggen (hoewe1 de zgn. "lyceumontwerpen" de Kamer nog

bereikten), evenals het rapport van de zogenaamde Bevoegdheids­

commissie (voorzitter Campert), dat op 25 jan 1902 verscheen, en

hande1t over onderwijsbevoegdheden.

De HO-wet werd in de periode 1905-1940 ongeveer 20 maa1 gewijzigd,

maar op deze plaats zal ik eerst enkele nieuwigheden van de

wijziging-1905 vermelden.

Vo1gens deze wijziging (art 170) konden inste11ingen, stichtingen of

bepaa1de verenigingen bij een rijksuniversiteit of -hogeschoo1

43

Page 53: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

"bijzondere 1eerstoelen" vestigen, mits die instellingen daartoe

werden "aangewezen". Dit artikel is aan1eiding geworden tot een

lange reeks KBfs, vo1gens welke al1er1ei bijzondere 1eerstoe1en

ingesteld werden. Verder konden instellingen, stichtingen of bepaal­

de verenigingen, onder zekere voorwaarden aangewezen worden als

bevoegd om "een bijzondere universiteit te hebben" (art. 184), die

wat betreft uitdrukke1ijk te vermelden graden gelijke rechten heeft

als de rijksuniversiteiten. Deze bepaling 1eidt ten aanzien van de

VU in de periode 1905-1960 tot een twaalftal KBfs, waardoor de VU

voor steeds meer graden deze1fde rechten kreeg als de rijksuniversi­

teiten. V~~r de KUN telde ik in de periode 1923-1960 een elf tal

KBfs.

Tenslotte wordt bij wijziging van de HQ-wet in 1937 (8321) een

economische facu1teit aan de universiteiten mogelijk, terwijl tevens

"inste11ingen, etc." aangewezen kunnen worden als bevoegd om een

bijzondere economische faculteit te hebben, met graden waaraan

bepaalde rechten verbonden zijn. De laatste zinsnede verandert in de

wijziging van 1939 (8320) tengevolge van het ontstaan van de econo­

mische faculteit aan de GU in "gelijke rechten als de faculteit der

economische wetenschappen". Deze bepaling leidde tot een tweetal

KBfs van 10 aug 1939 (8373 en 374), waarmee de hogescholen te

Rotterdam en Tilburg aangewezen werden.

Naast bijzondere leerstoelen en de erkenning van bijzondere univer­

siteiten voor bepaalde graden, werd in 1905 de polytechnische 8chool

omgezet tot Technische Hogeschool. Daarbij werden de wettelijke

bepalingen ten aanzien van de nieuwe hogeschool niet -zoals de

De1ftenaren graag hadden gezien- in een afzonderlijke wet opgenomen,

maar in de HO-wet ingevoegd. De concessie van de minister om het

examen- en promotiereglement weI in een afzonderlijk KB op te nemen

(4 juli 1905, 8277) werd in 1963 (11 sept, 8380) tenietgedaan door

de inlijving van het Technische Hogeschoo1statuut in het Academisch

8tatuut. Maar vermoedeIijk wogen toen de bezwaren niet zo zwaar

meer.

44

Page 54: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

OOk werd het beheersreglement van de Delftse instelling vastgeste1d

bij afzonderlijk KB van 24 juni 1905 (8215). Dit reglement zal ik

verder buiten beschouwing laten~ het werd slechts enkele malen

gewijzigd, namelijk in 1907 (866), 1927 (83), en 1933 (8316).

HOGER LANDBOUW- EN VEEART8ENIJKUNDIG ONDERWIJ8. Behalve de wijziging

van 1905 is in het kader van dit overzicht de totstandkoming van een

gehee1 nieuwe wet tot regeling van het hooger 1andbouw- en hooger

veeartsenijkundig onderwijs (15 dec 1917, 8700) van be1ang. Vo1gens

deze wet werd de omzetting van de wageningse rijks hoogere land-,

tuin- en boschbouwschool tot landbouwhogeschool, en van de utrechtse

rijksveeartsenijschool tot veeartsenijkundige hogeschool mogelijk.

Het va1t hierbij op dat het hoger landbouw en veeartsenijkundig

onderwijs,

lijke wet

anders dan het technisch hoger onderwijs, bij afzonder­

geregeld werd. Het ligt dus voor de hand dat ook het

examen- en promotiereglement niet in het academisch statuut werd

opgenomen, maar in afzonder1ijke besluiten. Het veeartsenijkundig

hogeschoolstatuut is te vinden in een KB van 1 maart 1918 (8300), en

dat voor de 1andbouwhogeschool in een KB van 6 juli 1918 (8444).

Uiteraard treft men ook de bestuursreglementen van beide hogescho1en

in afzonder1ijke besluiten aan (resp_ 1918, 5154 en 8153).

Bij wetswijziging van 1925 (8283) werd echter de veeartsenijkundige

hogeschoo1 opgeheven -naar het voorste1 van de bezuinigingscommissie

Colijn-, en als faculteit in de utrechtse universiteit onderge­

bracht. Daardoor kwamen de wettelijke bepa1ingen ten aanzien van het

veeartsenijkundig onderwijs terecht in de HO-wet 1876. OOk het

veeartsenijkundig hogeschoolstatuut werd 30 nov 1925 (8456) inge­

voegd in het academisch statuut, nadat het nog gewijzigd was in 1922

(81 en 8508), en 1924 (84).

Tenslotte verdween de afzonderlijke wet op het onderwijs aan de

Landbouwhogeschool bij wetswijziging van 1967 (8684), toen de bepa­

lingen ten aanzien van "Wageningen" in de WW0-1960 werden opgenomen.

OOk het afzonderlijke landbouwhogeschoolstatuut wordt in 1970 (8507)

45

Page 55: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

in het Academisch Statuut ingevoegd.

OVERIGE WIJZIGINGEN VAN 1905-1940. Van de overige wijzigingen noem

ik uit deze periode die van 1917 (S616), waardoor HBS-abiturienten

(einde1ijk) toegang kregen tot de examens in de faculteiten der

geneeskunde en die der wis- en natuurkunde; die van 1920/1921 (resp.

S105 en S782), waardoor er nag slechts een doctoraat per faculteit

verkrijgbaar was en het civie1 effect in het algemeen aan het docto­

raaldiploma, en niet meer aan het doctoraat gekoppeld werd. Boven­

dien verschijnt hier de term "hoedanigheid" in de wet (zie verder

hoofdstuk 2.1).

Opmerkelijk is de wijziging van 1925 (S86), waarin bepaald wordt dat

studenten die aan een aangewezen bijzondere universiteit een kandi­

daatsdiploma behalen, toegang krijgen tot een doctoraalexamen aan

een rijksuniversiteit, en omgekeerd (ook dit was een suggestie van

de commissie-Colijn geweest).

De commissie-activiteiten metbetrekking tot het wo zijn in deze

periode niet bijzonder groot. Beha1ve de ineenschakelingscommissie­

V'-lo1tjer, komt men nag een Staatscommissie voor het Hager onderwijs,

ingesteld 24 febr 1923 (no. 8), tegen. Hoewe1 deze commissie een

dubbe1e opdracht had, name1ijk kostenbesparingen op het openbaar

hager onderwijs te bedenken, en tevens de verhouding tussen openbaar

en bijzonder hager onderwijs te onderzoeken, is het in 1924 gepubli­

ceerde rapport wat teleurstel1end: de commissie, eerst onder voor­

zitterschap van Colijn, naderhand van Lorentz, bevee1t aan het hager

1andbouw- en veeartsenijkundig onderwijs onder het Departement van

Onderwijs. Kunsten. en Wetenschappen te brengen. Verder wenst men de

veeartsenijkundige hageschool op te heffen, en bij de universiteit

te Utrecht te trekken. Maar de commissie verzet zich uitdrukke1ijk

tegen opheffing van een der rijksuniversiteiten, of zelfs van een

bepaalde faculteit bij een universiteit. WeI pleit men voor

"ro1verdel ing II , en ook voor dubbelfuncties van hoogleraren aan

46

Page 56: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

verschillende instel1ingen.

OVer het bijzonder onderwijs komt men niet veel verder dan een vaag

pleidooi voor wat meer financiele armslag. In hoeverre het niet

geaccepteerde wetsontwerp 1927/28 (no. 307), waarin de verlening van

titels en graden door bijzondere hogescholen (Rotterdam en Tilburg)

gesanctioneerd zou worden, geinspireerd was door de werkzaamheden

van deze commissie, is mij niet bekend. De betreffende wijziging zou

pas in 1937 en 1939 ingevoerd worden.

OVERZICHT 1946-1960. Na de tweede wereldoorlog -de maatregelen uit

de bezettingstijd zal ik buiten beschouwing laten- zou het weten­

schappelijk onderwijs, evenals trouwens aIle maatschappelijke in­

stellingen, drastisch vernieuwd worden. Daartoe werd bij besluit van

11 april 1946 (no. 1), de zogenaamde Staatscommissie-Van der Leeuw,

genoemd naar de toenmalige minister, ingesteld, die absurd genoeg,

bijna 100 leden telde, met als opdracht een reorganisatie van het

hoger onderwijs voor te bereiden: voorzitter werd de secretaris­

gerieraal H.R.Reinink. De commissie rapporteerde in 1949 met een zeer

uitgebreid verslag. Maar kennelijk had de minister niet veel

vertrouwen in het vermogen van de commissie -die uiteraard in een

reeks secties was gesplitst- een concept-wetsontwerp te produceren,

aangezien hij 18 mei 1949 een driemanschap onder leiding van Van der

Pot deze taak opdroeg. Het concept van het driemanschap leidde tot

het ontwerp-Rutten, dat juni 1952 onder no. 2597 aan de Kamer werd

aangeboden. Maar na het aftreden van minister Rutten, bleef het

ontwerp voorlopig liggen, aangezien Rutten's opvolger cals in

verband met de stichting van de tweede technische hogeschool te

Eindhoven, zich eerst bezighield met de aanpassing van de bepalingen

in de HO-wet aangaande het technisch hoger onderwijs (later, toen

men meer ervaring kreeg met de stichting van instellingen, werd het

gewoonte afzonderlijke wetten te maken).

47

Page 57: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

Zo werd 11 dec 1956 opnieuw een beroep op professor Van der Pot

gedaan, nu om samen met de vroegere commissieleden Sassen en Donner,

en versterkt door Wo1tjer, Polak en Van Ho1the tot Echten, het ont­

werp-Rutten te herzien. Deze tweede commissie Van der Pot rappor­

teerde in 1958, waarna het nieuwe ontwerp-Ca1s begin 1960 aan de

Kamer werd aangeboden. Het antwerp-Ca1s werd in het Staatsb1ad van

22 dec 1960 (S559) als de Wet op het Wetenschappelijk onderwijs

afgekondigd (men zie Donner -1978- voor een gedetailleerde bespre­

king van de gang van zaken).

De Ho-wet 1876 was in de naoorlogse periode tot 1960 ruim dertig

keer gewijzigd, te beginnen met een uitbreiding van de colleges van

curatoren van vijf tot zeven leden (1946, G259). Vervolgens werden

bij wet van 27 juni 1947 (HI95) de maatregelen van de bezetter

onge1dig verk1aard.

Een van de eerste be1angrijke wijzigingen in de toen verouderde HO­

wet was de Wet-Gie1en (1948, I231), waarmee na 43 jaar de subsidie­

rege1ing voor het bijzonder hoger onderwijs veranderd werd: in 1905

was in de wet vastgelegd (art. 197) dat de tegemoetkoming van

staatswege in de voorziening van onderwijslokalen over vijfentwintig

jaar niet meer dan 100.000 gulden (4.000 gulden per jaar) zou mogen

bedragen. Hoewe1 de bijzondere inste11ingen zich in het a1gemeen

verzet hadden tegen het aanvaarden van subsidies, was de toestand

1angzamerhand onhoudbaar geworden. De wet-Gie1en was overigens geen

ge1ukkige greep: het werd daaruit niet duidelijk of een bijzondere

inste11ing nu 65, 80 of 85% van de kosten voor bepaa1de voorzie­

ningen vergoed zou krijgen. Bij wetswijziging van 1952 (S377) wordt

de rege1ing-Gie1en wat vereenvoudigd, terwijl in 1956 (S292) de

percentages verhoogd werden.

In 1958 (S480) voIgt een voor1opige subsidiering van de huisvesting

van de GU tot 90%, voorzover het nieuwe voorzieningen betreft. Deze

universiteit werd eerder gefinancierd uit een speciale gemeente1ijke

be1asting, op grond van de gemeentewet (zie art. 75 van de HO-wet).

48

Page 58: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

Dit percentage wordt in 1960 -vlak voor de WWO- voor de GU nog

verhoogd tot 95%, en ook de bijzondere instel1ingen vo1gen in dat

jaar met een aanzien1ijke verhoging met terugwerkende kracht tot

1957 (S285).

In de WWO worden 95% van de netto-kosten van de GU, en van de

bijzondere instellingen te Amsterdam, Nijmegen, Rotterdam, en

Ti1burg uit de rijkskas vergoed. Maar zelfs dat zou niet lang zo

blijven: in 1966 (S266) verhoogt men het percentage voor de bijzon­

dere instel1ingen tot 98,5% over de jaren 1964-1967, terwijl de GU

voIgt in 1968 (S507) met hetze1fde percentage over 1966-1968.

Tenslotte voIgt in 1970 (S494) volledige financiering door het Rijk

van zowel de GU als de andere inste11ingen (de NEH werd sinds 1913

gesubsidieerd door stad, provincie en rijk, later tot 50% van de

exploitatiekosten; de KHT ontving sinds 1938 subsidie).

De theo1ogische faculteiten aan de VU en aan de KUN waren aanvanke­

lijk buiten de financiering gehouden, maar sinds de wetswijziging

van 1963 (S288) profiteerden ook deze facu1teiten van de vrijgevig­

heid van de staat, zij het onder wat andere voorwaarden dan de

overige facu1teiten (zie l.l).

Behalve de directe financiering was overigens al in 1948 (I336) een

rijksgarantie voor geldleningen ten behoeve van de stichting en

inrichting van gebouwen en terreinen van gesubsidieerde bijzondere

universiteiten verleend, ten bedrage van 30 miljoen gulden. Dit

bedrag werdnog in 1956 (S592) verhoogd tot 80 mi1joen gulden.

En zo verdween de financiele onafhankelijkheid van de bijzondere

inste11ingen in 1970 gehee1: of de onafhankelijkheid in andere

opzichten nog lang vo1gehouden kan worden, is de vraag.

TOELATING TOT DE EXAMENS IN BET WOo In de periode 1946-1960 kwam een

lange reeks wijzigingen in de eisen van toelating tot de WO-examens

tot stand. Ik noem hier de mogelijkheid van MTS-abiturienten examens

49

Page 59: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

in Delft af te leggen (1952, S375), de mogelijkheid van abiturienten

van middelbare landbouwscholen te Groningen, Dordrecht of Roermond,

en van de middelbare school voor tropische landbouw te Deventer

veeartsenijkundige examens af te leggen, en de magelijkheid van

abiturienten van Deventer hun studie te Wageningen voort te zetten

(dit al1es in 1955, S422). In 1957/58 werd het onderwijs op deze

scholen overigens in plaats van "middelbaar", "hager" genoemd (zie

1.1) •

In 1959 (S213) krijgen abiturienten gymnasium-alpha onder zekere

voorwaarden tot de studie in de geneeskunde, en die van gymnasium­

beta tot de examens in L&W, met uitzondering van de studierichting

klassieke talen. Tenslotte verwerven de onderwijzers toegang tot

studies in de Verenigde Faculteiten van W&N en L&W (1959, S214), en

bezitters van M0-B akten tot nader aan te wijzen studierichtingen.

Na dit globale overzicht tot 1960 -de wetgeving inzake de 1andbouw­

wetenschappen zal ik in het deel "Landbouwwetenschappen" bespreken­

kom ik aan de 1aatste periode.

50

Page 60: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

WET OP HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

INLEIDING. De periode 1960-1980 is, wat het WO betreft, niet aIleen

gekenmerkt door een zeer sterke uitbreiding van het aanta1 student en

(van ca. 40.000 in 1960 tot ca. 150.000 in 1980) en daarmee samen­

hangend, van het personeel aan de instellingen, maar ook door een

koortsachtige activiteit van de wetgever.

Het spreekt vanze1f dat de inste11ingen nauwe1ijks in staat waren

deze rneer dan verdrievoudiging van de studentenaanta11en te verwer­

ken: de periode was bijzonder rumoerig. Hoewel het stof nog niet

voldoende gezakt is om te kunnen onderscheiden tussen min of meer

permanente veranderingen en tijde1ijke rnaatregelen, za1 ik toch

enkele voorlopige lijnen trachten te schetsen.

De WWO-1960 werd in deze periode ongeveer dertig maal gewijzigd,

waarbij een deel der wijzigingen zeals gewoon1ijk betrekking had op

veranderingen in de toelatingseisen, en een ander deel op nieuwe

studierichtingen. Daarnaast vindt men enkele wijzigingen in de

bekostiging van universitaire inste1lingen: in 1963 (S288) worden de

godge1eerde facu1teiten aan de VU en de KUN op deze1fde voet gefi­

nancierd als de andere faculteiten aan die instellingen, terwijl in

1970 (S494) de financie1e gelijkstelling van bijzondere en rijks­

instellingen voIgt. In 1973 (S432) kunnen theologische hogescholen

aangewezen worden, hetgeen impliceert dat aan de diploma's "dezelfde

rechten" verbonden zijn als aan die van de rijksinstellingen. De

rege1ing voor academische ziekenhuizen dateert van 1969 (8389),

terwijl de niet ingevoerde wijziging "herstructurering" in 1975

(S656) afgekondigd wordt. In plaats van de wet herstructurering

voIgt in 1981 (8137) de "tweefasenwet ll•

NIEUWE INSTELLINGEN. Naast de wijzigingen van de WWO ontstaan in de

periode een reeks afzonder1ijke stichtingswetten -die een voor1opig

karakter dragen- voor nieuwe WO-inste1lingen. De reeks was begonnen

51

Page 61: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

in 1956 (8310) en 1961 (8387), WWO-wijzigingen die respectieve1ijk

betrekking hadden op de nieuwe Technische Hogescholen te Eindhoven

en Enschede. Na de machtigingswet Enschede (1964, 8324) voIgt een

voorbereidende wet voor de stichting van een Medische Faculteit te

Rotterdam (1966, 8267), die een rijksinstelling zal Z1]n. Deze

voorlopige wet moet in 1969, 1970 en 1972 verlengd worden, tot in

1973 (88) de wet op de Rijksuniversiteit Rotterdam voIgt, waarin de

bijzondere Economische Hogeschool en de nieuwe Rijks Medische Facul­

teit samengaan tot een Rijksuniversiteit. Tenslotte ontstaat in 1975

(8717) de wet Rijksuniversiteit Limburg.

Behalve de wetgeving ten aanzien van de nieuwe instel1ingen te

Eindhoven, Enschede, Rotterdam en Maastricht, worden in deze periode

ook de bepalingen van een aantal bestaande instel1ingen in de WWO

opgenomen. De eerste verandering betreft die van 1967 (8684), waar­

bij de wettelijke bepalingen inzake de Landbouwhogeschool naar de

WWO overgaan.

De 1973-wet die het moge1ijk maakt bijzondere instellingen voor

theologisch hoger onderwijs aan te wijzen a1s hogescholen, -overi­

gens zonder dat de financiering geregeld is- 1evert een viertal KB's

op, waardoor de 8tichting Theologische Faculteit te Tilburg, de

8tichting Katholieke Theologische Hogeschoo1 te Amsterdam, en de

Hogeschool voor Theologie en Pastoraat te Heerlen als hogeschool

aangewezen worden (1974, 8539); bij besluit van 1975 (Sl09) verwer­

ven de beide Theologische Hogescholen te Kampen en die te Apeldoorn

(de laatste voorzover het kandidaatsdiploma's betreft) geIijke

rechten voor de diI)loma's aan die door een Rijksuniversiteit ver­

leend. Bij besluit van 1976 (833) voIgt de Katholieke Theologische

Hogeschool te Utrecht, terwijl in 1979 (843) de instelling te

Apeldoorn ook voor doctoraalexamens en doctoraten erkend wordt.

De wetgever opende tenslotte in 1978 (8544) de mogelijkheid genoemde

Stichting Theo1ogische Facu1teit te Tilburg als faculteit in de

Katholieke Hogeschool aldaar op te nemen, hetgeen voorzover mij

52

Page 62: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

bekend, tot nu toe (1985) niet gerealiseerd is. De hogeschool zou

dan "Hogeschool voor maatschappij- en geesteswetenschappen" moeten

heten, en tevens een centrale interfaculteit dienen in te ste11en.

Bij besluit van 27 sept 1982 (S558) wordt "Nijenrode" gelijkgesteld

met een hogeschool voor maatschappij- en geesteswetenschappen, voor­

zover het een doctoraat in de economische wetenschappen en een

doctoraaldiploma in de bedrijfskunde betreft.

BESTUUR. Hoewe1 ik de bestuurlijke organisatie in het algemeen

buiten beschouwing ge1aten heb (zie De Ranitz 1938, Arriens 1970, en

Donner 197B), voIgt hieronder een enkele opmerking over de Wet

Universitaire Bestuurshervorming (1970, S601).

De kritiek op de universitaire bestuursvorm (curatoren en senaat~

naderhand curatoren en rector/assessoren) was al direct in IB15

ontstaan, tengevo1ge van het besluit de universiteiten de v66r die

tijd gebruikelijke zelfstandigheid te ontnemen. Curatoren waren in

feite uitvoerders van departementale beslissingen geworden. Het ligt

dus voor de hand dat periodiek voorgesteld werd om het college van

curatoren af te schaffen. Maar het probleem was steeds het ontwerp

voor een nieuwe bestuursvorm geweest. Yoorgesteld waren onder andere

een universiteitsraad (IB49), een inspecteur, een centraal lande1ijk

curatorium. Geen van deze voorste11en bereikte het uitvoerings­

stadium.

In 1954 ste1de de GU een "presidium" in, naast curatoren en

rector/assessoren, bestaande uit de Rector, een "Kanselier-direc­

teur", en een "Prorector". De Landbouwhogeschool voegt in 1956

(S459) de colleges van curatoren en rector/assessoren samen tot een

college van acht personen, onder wie de rector en twee hoogleraren.

De volgende jaren experimenteerden ook andere instellingen met de

bestuursvorm (nog in 1952 werd er landelijk gediscussieerd over de

vraag of hoogleraren weI geschikt waren voor bestuursfuncties).

53

Page 63: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

Het rapport-Maris, "Zelfstandige taakvervulling van Universiteiten

en Hogescho1en", verscheen in maart 1968; daarin werden "beroeps­

bestuurders" voor het we voorgesteld. Het rapport werd echter

terzijde gelegd; in plaats daarvan kreeg de Kamer op 27 juni 1969

een Nota Bestuurshervorming voorge1egd, die zou 1eiden tot de voor­

lopige Wet Universitaire Bestuurshervorming (1970, S601). Vo1gens

deze wet, die tot nu toe (1985) niet in de WWO is opgenomen, doen

niet aIleen beroepsbestuurders hun intrede in het wetenschappelijk

onderwijs, maar formeert men tegelijk verschil1ende "raden", enigs­

zins naar analogie van staatkundige constructies (de leden van deze

raden worden gekozen).

Ook ten aanzien van het personeel van de universitaire instellingen

voorzag men wijzigingen: in de negentiende eeuw bestond het perso­

neel vrijwe1 uitsluitend uit hoog1eraren, 1ectoren en privaat­

docenten, hier en daar versterkt met een enkele conservator, en

enige beambten (De Ranitz, 1938). Na de komst van de ambtenarenwet

in 1929 was het "Reg1ement op den werkkring en de verpligtingen der

beambten bij de Rijksuniversiteit" in 1935 in zoverre gewijzigd, dat

de term "beambten" vervangen werd door "ambtenaren", waardoor

bedienden, schoonmakers en ander personee1, die als rege1 op ar­

beidscontract werden aangenomen, buiten dit reg 1 ement vie1en

(Arriens, 1970). Voor hoog1eraren en 1ectoren (privaat-docenten

hoorden niet bij de eigen1ijke staf) werd in 1931 (S388) een reg1e­

ment van kracht (voor de Landbouwhogeschoo1 ge1dt een besluit van

1931, S536; gewijzigd bij besluit van 1935, S328), dat tot op dit

ogenb1ik (1985) niet aangepast is. Het proefschrift van witte (1963)

behande1t

ambtenaar" .

de opkomst en rechtspositie van de

Nadat in 1968 het rapport-van Os,

"wetenschappe1ijk

"Structuur van het

wetenschappe1ijk corps", verschenen was, werd professor Van Trier in

1971 voorzitter van een nieuwe commissie "Stuurgroep structuur

wetenschappe1ijk corps", welke werkzaamheden 1eidden tot een nota

(BUWP) in 1981. De rea1isatie van de ideeen uit deze nota is in

1984/1985 begonnen.

54

Page 64: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

COMMISSIES. Door de ongekende uitbreiding van het aanta1 student en

en de prob1emen die deze uitbreiding met zich meebrachtl kregen ve1e

studiecommissie's opdracht over deelproblemen te rapporteren. Hadden

nog in 1969/1970 enkele organisatiebureaux (Bosboom/Hegenerl Arthur

Little, McKinsey) het wetenschappelijk onderwijs "doorgelicht", in

1971 trad de eerste commissie-De Moor op, die in 1973 omgezet werd

in de "Commissie Ontwikkeling Hoger Onderwijs". Ock de minister kwam

met verschil1ende nota's (Hoger onderwijs in de toekomst l 1975, no.

13733: Hoger onderwijs voor velen, 1978, no. 15034).

Professor Wiegersma was onder andere voorzitter van de Commissie

Voorbereiding Herstructurering, welke commissie in 1974 een drieta1

rapporten over de (niet ingevoerde) wet herstructurering publiceer­

de, en tevens het nieuwe Academisch 8tatuut van 1981 (8653) en 1982

(8318) voorbereidde.

Het is op dit moment (1985) te vroeg om een aantal curieuze punten

uit de vele rapporten en nota's die in de periode 1960-1980 versche­

nen, te 1ichten, hoewel in deze geschriften de verwachtingen van die

jaren neergelegd zijn. Zo bestaat er een reeks rapport en met prog­

noses over aanta11en studenten, te beginnen met een CB8-schatting

uit 1956, een rapport uit 1959, uit 1968 (Da1mu1der), en een minis­

teriee1 stuk uit 1975 (no. 13323).

Ik wil mij hier beperken tot een enkele opmerking over het rapport

van de commissie spreiding hoger onderwijs (ingeste1d 25 ju1i 1957:

rapport 6 okt 1959). Deze commissie adviseert: (1) over te gaan tot

de stichting van een nieuwe universiteit in het oosten van het land

in 1962, met faculteiten der technische wetenschappen, rechtsge­

leerdheid en economie, alsmede" studiemogeli jkheden voor sociolo­

gie", en prekandidaatsopleidingen in de wis-, natuur-, en scheikun­

de~ (2) de stichting van een derde technische hogeschool in de

omgeving van het Noordzeekanaa1 in 1964; (3) uitbreiding van de THE

met theoretische wis-, natuur- en scheikunde in 1960-61; (4) een

facu1teit tandheelkunde aan de KUN in 1966; (5) verdubbe1ing van

55

Page 65: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: KRONIEK 1815-1980

tandhee1kunde aan de RUG in 1961: (6) aan de RUL in 1961 een econo­

mische facu1teit en een a1gemene bacca1aureaatsop1eiding: (7) te

Rotterdam een juridische facu1teit en een op1eiding in de socio1o­

gie~ en (8) een juridische faculteit te Tilburg. In hoeverre deze

acht wensen representatief waren voor de bij de instellingen levende

wensen, is mij niet bekend. Maar in 1966 besluit een het jaar daar­

voor ingestelde commissie dat een vierde TH aan het Noordzeekanaal

niet nodig is, terwij1 de universiteit in het oosten des lands de

derde technische hogeschool geworden was (die overigens naderhand

toch niet-technische facu1teiten zou openen).

Met de vermelding van de in 1963 door minister Bot voorgestelde,

maar niet onmiddellijk ingevoerde "pl aatsingscommissies", vooral bij

de medische facu1teiten, die in 1972 (S355) door de machtigingswet

studenten ge1ega1iseerd zouden worden (sindsdien herhaa1de1ijk

gewijzigd, onder andere door de "gewagen loting") I wi! ik mijn

voor1opige kroniek van de 1aatste jaren besluiten.

Hoe verward de toestand was mage b1ijken uit een zin in het vers1ag

van de RUU uit 1974: "het College van Bestuur en de Universiteits­

raad gaan met grote ernst en met grote energie, bijgestaan door de

inspanning van een duizendkoppig personeel van 1aag tot hoag de

vraagstukken van deze tijd te lijf" (Onderwijsvers1ag, 1974).

56

Page 66: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ON'IWIKKELINGEN

1.3 ENKELE RECENTE ONTWIKKELINGEN

Tot bes1uit van het overzicht van de wetgeving zal ik een drietal

onderwerpen van recente datum de revue Iaten passeren, name1ijk de

ROLVERDELING (met aanzetten tot nieuwe studierichtingen voor1940),

het POSTACADEMISCH ONDERWIJS, en de verhouding WO-HEO.

ROLVERDELING. In de negentiende eeuw drong de regering herhaaidelijk

aan op de opheffing van een of zelfs twee van de drie instellingen

voor wetenschappelijk onderwijs. Argumenten waren als regel de peni­

bele situatie waarin de staatskas zich op die moment en bevond, maar

ook de -van tijd tot tijd- grote werk100sheid onder academici.

Helaas bestond er toen, evenmin a1s nu, een rekenmodel waarmee

aangetoond kon worden dat het wetenschappelijk onderwijs een te

groot of te klein deel van het nationale budget opeiste. Studies van

de "economie van het onderwijs" beg onnen -uiteraard- in Rusland na

de communistische revolutie en werden voortgezet in de VS, naderhand

ook in Europa. De hoofdgedachte was dat de staat behalve in

materi~le zaken, ook in mensen kan investeren: de hoogte van het

bruto-nationaal product zou deels bepaaid zijn door de investeringen

twintig of dertig jaar tevoren, in onderwijs en gezondheidszorg.

Niet aIleen de staat, maar ook grote ondernemingen gingen ertoe over

eigen opleidingscentra te stichten, niet zozeer omdat werknemers

zich op deze wijze zonder al te veel opofferingen zouden kunnen

"ontplooien" (dit argument wordt weI gebruikt), maar vooral omdat

een geed opgeleid personeel als een goede investering beschouwd

werd. De discussie over de grenzen van zulke investeringen leidde -

evenmin als de discussie over investeringen in materiele zaken- tot

een eensluidende mening. En dat ligt ook voor de hand aangezien,

afhankelijk van de verwachtingen die men heeft over bepaalde toekom­

stige ontwikkelingen, de bepleite investeringen er anders uit zullen

zien.

57

Page 67: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

Men kan echter constateren dat vrijwel aIle (bezuinigings-)

cornmissies voor het hoger onderwijs in het verleden er voor terug­

geschrokken zijn de opheffing van gehele instellingen, of zelfs van

vestigingen van faculteiten aan bepaalde insteIIingen te bepleiten.

Dit soort drastische ingrepen worden eerst na 1980 door de cornmissie

taakverdeling onder dnlk van het ministerie voorgesteld.

De cornmissie-1828 was uitdrukkelijk tegenstander van IIfaculteits­

scholen" (de reductie van universiteiten tot een of twee facultei­

ten, enigszins conform de latere hogescholen), op grond van de

samenhang der wetenschappen. Ook de cornmissie-Falck (1836) wenst

geen der faculteiten of vestigingen van faculteiten op te heffeni

weI adviseert deze commissie sluiting van het Rijksatheneum te

Franeker, dat al enige tijd een moeizaam bestaan leidde. En zelfs

hier voorziet de commissie moeilijkheden met de gebouwen en verzame­

lingen (naderhand blijkt in de gebouwen een psychiatrische

inrichting gehuisvest te worden; de verzamelingen worden deels naar

de nieuwe instelling te Delft overgebracht): ook komt het de

commissie weinig efficient voor, hoog gekwalificeerd personeel op

wachtgeld te plaatsen.

De commissie Colijn/Lorentz (1924) verklaart zich eveneens tegen de

opheffing van een Rijksuniversiteit, aangezien zoln opheffing geen

kostenbesparing met zich mee zal brengen: de cornmissie berekent dat

80% van de begroting voor rekening van de medische faculteit en die

der wis- en natuurkunde komt , met de bijbehorende ziekenhuizen en

laboratoria. Aangezien men in geen der universiteitssteden het me­

disch-natuurwetenschappelijke complex wil zien verdwijnen, lijkt

opheffing van een universiteit als geheel niet in aanmerking te

komen. WeI beveelt deze cornmissie samenvoeging van de afzonderlijke

veeartsenijkundige hogeschool te Utrecht met de universiteit aldaar

aan. Ook zou de landbouwhogeschool onder het ministerie van O.K. en

W. moeten vallen. Tenslotte wi! men op uitgsbreidere schaal dan toen

58

Page 68: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

gebruikelijk was, de hoogleraren aan meer dan een instelling

verbinden.

Deze commissie bepleit ook een ROLVERDELING (tegenwoordig "taakver­

deling") tussen de instellingen, zonder dit begrip overigens verder

uit te werken. Die rolverdeling was een der belangrijkste argumenten

geweest voor de oprichting van de eerste afdeling van de

Onderwijsraad in 1919 (S49). Lorentz was trouwens voorzitter van de

Onderwijsraad.

In de opeenvolgende onderwijsverslagen ziet men echter dat van deze

rolverdeling weinig terechtkomt. De Onderwijsraad adviseert jaar in

jaar uit tot een doelmatiger verdeling der leerstoelen te komen.

Volgens sommige der toenmalige waarnemers lagen de belangrijkste

belemmeringen bij de GU en de VU, die beide grotendee1s onafhanke­

lijk van het Rijk waren. Zo was bijvoorbeeld in 1924/25 nag steeds

onduide1ijk of de GU weI of niet aan de ro1verde1ing zou meedoen. De

andere bijzondere inste11ingen hebben zich uiteraard in toenemende

mate op het standpunt gesteld dat zij een bijzondere taak hebben, en

dat zij, ook na de financiele gelijkstelling in 1970, maar op

beperkte wijze in de taakverdeling kunnen participeren. Indien dit

standpunt zwaar blijft wegen, kan de taakverdeling merkwaardige

consequenties hebben.

Men krijgt de indruk dat de Onderwijsraad in de vooroorlogse jaren

meer bezig was met de beoordeling van verzoeken tot de instelling

van NIEUWE STUDIERICHTINGEN dan met het probleem van de rolverde­

ling. En dat lag voor de hand: al voor de tweede wereldoorlog

beginnen de universitaire vakken zich drastisch uit te breiden,

tengevolge van de snelle -internationale- ontwikkeling der wet en­

schappen. Het is zelfs de vraag of het vaderlandse wetenschappelijke

onderwijs v66r 1940 niet een (aanzienlijke) achterstand ten aanzien

van de ontwikke1ingen in de om1iggende 1anden begon op te lopeno

Maar de nieuwe initiatieven waren er.

59

Page 69: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

Om de kwestie van de rolverdeling wat te verduidelijken, geef ik in

de volgende paragraaf een selectie uit de voorstellen, gebaseerd op

de opeenvolgende Onderwijsverslagen.

AANZETTEN TOT NIEUWE STUDIERICHTINGEN 1925-1940. In 1925 vraagt de

RUL een toe1atingsbeperking van het aantal studenten dierkunde,

terwijl de GU in 1927 een doctoraalexamen socio1ogie wenst in te

stellen, en de RUL in de muziek; in datzelfde jaar adviseert de

Onderwijsraad negatief ten aanzien van een doctoraalexamen klassieke

talen met hoofdvak grieks (byzantijns- en nieuwgrieks). Het volgend

jaar wenst de GU de theologische faculteit op te heffen en vragen B.

en W. van Amsterdam of de Akademie voor Lichamelijke Opvoeding als

een bijzondere school voor hoger onderwijs ex artikel 149 van de HO­

wet beschouwd kan worden. Opnieuw komt een verzoek van de

Maatschappij tot Bevordering van de Toonkunst binnen, dit keer om

een kandidaatsexamen "theorie en geschiedenis van de muziek" in te

stellen.

Eveneens in 1928 wordt te Leiden een doctoraalexamen middeleeuws

latijn ingeste1d: advies wordt gevraagd ten aanzien van een docto­

raa1examen ethno1ogie. ook zijn er in deze jaren voortdurend pro­

blemen rond de onderwijsbevoegdheden, in vrijwel aIle vakken.

De commissie-Zeeman (1927) stelt in 1930 een nauwere samenwerking

tussen Delft en de universiteiten v~~r, maar al in 1929 werd te

Delft een studie voor natuurkundig ingenieur moge1ijk.

In 1930 wenst de School voor Taa1- en Letterkunde te Den Haag

omzetting tot hogeschool: de docenten noemen zich alvast professor.

OOk bespreekt de Onderwijsraad opnieuw een eventuele studierichting

lichamelijke opvoeding, of de omzetting van de Academie tot hoge­

school. In 1931 zijn er weer moeilijkheden rond de rolverdeling door

de positie van de GU (de andere bijzondere instellingen participeren

niet); in datzelfde jaar dreigt er te Leiden een "Algemeene sociale

Hogeschool" te ontstaan, met als doel de op1eiding van IIvakbonds-

60

Page 70: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

leiders, bestuurders van instellingen, en vertegenwoordigers in

rijks-, provinciale en gemeentebesturen".

In datzelfde jaar 1931 bepleit de onderwijsraad een nauwe samen­

werking tussen Wageningen en Utrecht, en tussen Delft en Leiden.

Tevens bespreekt men de wense1ijkheid van gehee1 nieuwe studie­

richtingen, zeals notariaat, journalistiek, paedagogiek, archivaat,

belasting.wetenschap, en consulaat en dip1omatie. Voorlopig wi! men

zich beperken tot notariaat en journa1istiek.

De crisisjaren 1932-1934 brengen f1inke kortingen op de sa1arissen

van het wetenschappe1ijk personee1: aanvankelijk 2,5% op de eerste

1000 gulden en 5% op het meerdere inkomen~ de kortingen worden in

1933 verhoogd tot 6,5% op de eerste 2000 gulden en 9% van het

overige inkomen.

De onderwijsraad behandelt in 1933 opnieuw een studierichting der

lichamelijke opvoeding; ook zijn er de gebruikelijke kwesties inzake

onderwijsbevoegdheden. Leiden wi! in dit jaar de vakken "chemische

technologie" en "technische plantkunde" als hoofdvakken in het doc­

toraalexamen W&N mogelijk maken.

Het jaar 1935 brengt een wetsontwerp tot ver1aging der openbare

uitgaven (voorbereid door de commissie-Welter), met onder andere het

plan de apothekersopleidingen te Leiden te concentreren, een nauwe

samenwerking aan de universiteiten en hogescholen op te leggen (met

uitzondering van de KUN, de KHT en de VU), en een aantal hoog­

leraarszetels op te heffen aan de rijksuniversiteiten en de TH. Het

wetsontwerp wordt in 1936 (SlOO) door het parlement aanvaard, maar

slechts gedeeltelijk uitgevoerd. De medisch hoogleraar Van Calcar te

Leiden

kwijt;

Moll

raakt als eerste zijn leerstoel (bacterio1ogie en hygiene)

te Utrecht krijgen de buitengewoon hoogleraar natuurkunde

en de hoogleraar sociale geneeskunde Baart de la Faille ont-

slag. De buitengewone leerstoel volkenkunde aldaar, wordt een 1ecto­

raat. De opheffing van de leerstoelen hebreeuwse taal en israeli­

tische oudheden is al vermeld: professor de Groot te Groningen kon

61

Page 71: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

te Utrecht herbenoemd worden; professor Juynboll was net overleden.

Te Delft wordt onder anderen professor Sleeswijk (technische

hygiene) ontslagen, evenals de net benoemde lector Van Beek

(ijkwezen).

Intussen wenst Groningen in navolging van Leiden, het vak "chemische

technologie" als hoofdvak in het doctoraa1examen van W&N mogelijk te

maken (1936). De GO komt met het voorstel "experimentele psycho­

logie" als hoofdvak in het doctoraalexamen W&N toe te staan.

In 1937 protesteren de wis- en natuurkundige faculteiten aan de GU

en aan de RUU tegen het voornemen van de zusterfacu1teit te Leiden

de vakken statistiek, fysische en biologische oceanografie, agro­

geologie, agrochemie en 1andbouwdierkunde (entomo1ogie) als hoofdvak

toe te staan in het doctoraalexamen.

Het idee van vervolgcursussen (later postacademisch onderwijs) wordt

nu voor het eerst in de Onderwijsraad besproken. De RUU wenst in dit

jaar, in navolging van de RUL in 1928, een doctoraalexamen ethno1o­

gie in te stellen. De Onderwijsraad adviseert negatief (1938) over

het voorstel van de GU inzake experimentele psychologie.

Aan de erkenning van de economische wetenschappen in 1937 en 1939 ga

ik hier voorbij~ weI is verme1denswaard dat de NEH nog vlak voor de

bezetting toestemming krijgt een staatkundig-economisch doctoraal­

examen in te stellen (febr 1940); een beschikking van 24 mei 1940

maakt het doctoraalexamen sociologie aan de GU nu officieel erkend

(maar professor Bonger had 14 mei zelfmoord gepleegd).

Opmerkelijk is dat in 1941 niet een, maar twee vo11edige studie­

richtingen in de psycho1ogie opgezet werden, de ene in L&W en de

andere in de Verenigde Faculteiten van L&W en W&N, beide met een

kandidaats- en doctoraalexamen. In 1941 voIgt een economisch­

sociologisch doctoraalexamen te Tilburg. De RUL en de THD waren

overigens al in 1940 gesloten; de THD zou in maart 1941 weer met de

colleges beginnen, maar de RUL bleef vrijwel de hele bezettingstijd

62

Page 72: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

gesloten.

In 1942 krijgt de RUU toestemming voor een doctoraalexamen ethnolo­

gie op grond van de beschikking uit 1938. Tevens wordt hier een

kandidaatsexamen economie toegestaan. De LHW breidt in dit jaar uit

met de studierichting cultuurtechniek. In 1943 tenslotte, voIgt nog

de instelling van een doctoraalexamen ethnologie aan de GU, maar in

het voorjaar 1943 sluiten aIle nog functionerende instellingen voor

een paar maanden of zelfs tot de bevrijding, tengevolge van razzia's

onder de studenten. Velen werden toen naar Duitsland weggevoerd.

Op 26 febr 1945 werd te Eindhoven in bevrijd gebied de Stichting

Tijdelijke Academie opgericht, met cursussen ook te Nijmegen,

Maastricht, Heer1en en Geleen, met een medische faculteit (270

eerstejaars en 198 tweedejaars), een faculteit W&N (resp. 125 en 28

studenten), technische wetenschappen (resp. 183 en 73 studenten),

landbouwwetenschappen (resp. 68 en 23 studenten), veeartsenijkunde

(resp. 16 en 4 studenten) en godgeleerdheid (12 en 8 studenten). De

stichting werd 20 dec 1945 opgeheven.

Uit bovenstaande selectieve kroniek -bij de afzonderlijke facultei­

ten zal ik hierop terugkomen- wordt duidelijk dat in de periode 1919

tot 1940 de eerste afdeling van de Onderwijsraad in feite het enige

coordinerende advieslichaam was. Tevens is duidelijk dat de Onder­

wijsraad er frequenter in slaagde het ontstaan van nieuwe studie­

richtingen te vertragen, dan de uitvoering van de ro1verdeling vorm

te geven.

De commissie Colijn/Lorentz had in 1924 wat prematuur geste1d dat de

tijd van concurrentie tussen de instellingen voorbij was, en dat hat

van nu af aan zou gaan om een evenwichtige ro1verdeling tussen

universiteiten en hogescholen. uit bovenstaande schets valt echter

gemakke1ijk op te maken dat concurrentie zich meer dan ooit -gezien

de vele zich aankondigende studierichtingen- voordeed. En competitie

is nu eenmaal een essentiele faktor in het wetenschappelijk bedrijf,

63

Page 73: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

zowel binnen als tussen de faculteiten. Het hoeft dan ook geen ver­

bazing te wekken dat bestuurders van de instellingen probeerden

zoveel mogelijk nieuwe studierichtingen aan te trekken.

V~~r Curatoren was het v66r 1940 van het grootste belang hun

instelling uit te bouwen tot een stevig instituut, gezien de steeds

weer oplaaiende discussies over de opheffing van een universiteit of

hogeschool; datzelfde gold voor vestigingen van faculteiten aan de

afzonderlijke instellingen.

De eerste naoorlogse commissie voor het wetenschappelijk

de commissie Van der Leeuw/Reinink (Rapport 1949; bldz.

onderwijs,

54, 741 75

en 97) had een Hoge Academische Raad voorgesteld l als overkoepelend

interuniversitair orgaan. Hoewel sommigen meenden dat dit orgaan

bindende bevoegdheden zou moeten krijgen, neemt minister Rutten die

opvatting (die overigens ook niet in het eindadvies van de commissie

voorkomt) in zijn ontwerpwet niet over. De Hoge Academische Raad zou

een advieslichaam voor instellingsbesturen en voor de regering

moe ten zijnl en niet meer; bindende bevoegdheden konden, gezien de

verantwoordelijkheid der regering en de speciale positie van de GO

en de bijzondere inste11ingen, niet aan een dergelijke raad gegeven

worden.

De Raad zou volgens de minister een schakel moeten zijn tussen de

universiteiten en hogescholen onderling, zowel als tussen deze en de

maatschappij. De minister dacht wat de samenstelling betreft, behal­

ve aan vertegenwoordigers van universiteiten en hogescholen (van

e1ke faculteit een vertegenwoordiger), aan vertegenwoordigers van de

Koninklijke Academie van Wetenschappen, TNO, ZWO, NUFFIC en andere

instel1ingen van wetenschappelijk onderzoek, waaronder de weten­

schappelijke laboratoria van ondernemingen.

De ACADEMISCHE RAAD, zoals het instituut uiteindelijk volgens de

WWO-1960 genoemd zou worden, werd, afgezien van de eerste afdeling

van de Onderwijsraad, waar de leden echter op persoonlijke titel

64

Page 74: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

benoemd werden, het eerste overlegorgaan tussen de instellingen. WeI

had de Raad een voorloper gehad in het Inter-universitaire Contact-

orgaan , maar

de rectoren.

was.

dat lichaam omvatte slechts de presidenten-curator en

Het is mij niet bekend wanneer dit orgaan ingesteld

De samenstelling van de Academische Raad werd volgens de WWO bepaald

op voor elke instelling een lid van het college van curatoren en een

lid uit de verschillende senaten. Daarnaast zou een tiental leden

door de Kroon benoemd worden. De raad zou secties kunnen instellen

voor de daarvoor in aanmerking komende gebieden van wetenschappelijk

onderwijs en onderzoek, al dan niet bestaande uit raadsleden.

Tengevolge van de invoering van de WUB in 1970 wordt het aantal

leden per instelling van twee op drie gebracht, onder wie de Rector.

De raad zou een doelmatige samenwerking tussen de nederlandse

universiteiten en hogescholen moeten bevorderen, alsmede de aan­

passing van het wetenschappelijk onderwijs aan de ontwikkeling van

de wetenschappen en aan de behoeften van de maatschappij (art. 5,

lid 2: WWO).

De instelling van de AR was overigens voorafgegaan door een Raad

voor het Technisch Hoger Onderwijs (1956, 8310: artt. 34-38 in de

HO-wet 1876). Deze Raad zou behalve uit een voorzitter, bestaan uit

een lid van elk van de colleges van curatoren van beide hogescholen,

alsmede een lid van elk van beide senaten. De Kroon zou twee extra

leden benoemen. Deze raad wordt na 1960 omgezet in de 8ectie Tech­

nische Wetenschappen van de Academische Raad.

Op de vraag of de AR beter aan het doel heeft beantwoord dan de

Eerste afdeling van de Onderwijsraad, kan ik bij gebrek aan gegevens

geen antwoord geven. WeI is het opvallend dat in de recente concen­

tratie-, taakverdelings- en afslankingsoperatie niet de AR in eerste

instantie werd ingeschakeld, maar een kleine commissie, bestaande

uit een vertegenwoordiger van elk der colleges van bestuur.

65

Page 75: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

POSTACADEMISCH ONDERWIJS. Behalve een regeling voor interuniversi­

taire instituten (art. 36; WWO), waaraan ik hier voorbij wil gaan,

voIgt bij wetswijziging van 1975 (S656) een ingelast hoofdstuk

Tite1 IIIA- over postacademisch onderwijs (artt. 143 bis-quater),

bedoeld voor hen die maatschappe1ijke betrekkingen bek1eden of

kunnen bekleden, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist is

of dienstig kan zijn. Bij algemene maatrege1 van bestuur (1977;

S525) werd een nadere regeling vastgeste1d; maar a1 duide1ijk is dat

er ten behoeve van dit onderwijs "organen" in het leven geroepen

zul1en worden, door een of meer der nederlandse universiteiten en

hogescholen, zoveel moge1ijk in samenwerking met derden (art.

143ter).

Zoals vermeid kwamen universitaire vervolgcursussen voor het eerst

ter sprake in de Onderwijsraad in 1937. In 1975 was het kennelijk

nodig ten behoeve van zulke vervolgcursussen, die al geruime tijd zo

nu en dan door sommige facu1teiten gegeven werden, een wetswijziging

aan te brengen. Achtergrond zal het idee van "levenslang 1eren"

geweest zijn, dat tien a twintig jaar v66r 1975 internationaal gang­

baar werd.

Het is van belang te vo1staan met de constatering dat niet zozeer de

noodzaak voor sommige beroepsbeoefenaren zich van tijd tot tijd op

nieuwere ontwikkelingen te orienteren vooropging, maar een regeling

voor het postacademisch onderwi js • Onder bepaalde door de wetgever

te stellen voorwaarden, is het de faculteiten nu toegestaan post­

academisch onderwijs te verzorgen. In de VS van Amerika is men,

dunkt mij wat logischer tewerkgegaan door eerst bepaa1de kategorieen

beroepsbeoefenaren te dwingen vervolgcursussen bij te wonen, in

plaats van de universiteiten voor te schrijven onder welke voorwaar­

den men vervolgcursussen kan organiseren. Merkwaardig is overigens

dat ook HBO-inste11ingen "nascholingscursussen" kunnen organiseren,

terwiji aan deze insteI1ingen wetenschappelijk onderzoek nagenoeg

ontbreekt.

66

Page 76: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

VERHOUDING WO-HBO. De commissie Van der Duyn had in 1814 moeite met

de term "middelbaar onderwijs"/ zoa1s die onder franse inv10ed in de

grondwet terechtgekomen was. Ik heb a1 verme1d dat men in feite in

ons land slechts lager en hoger onderwijs onderscheidde, met daar­

naast een aanta1 onklassificeerbare onderwijstypen. Hoewe1 de

commissie d'Ursel (1829) en de commissie Roell (1828) zich over dit

probleem gebogen hadden, werd pas in 1863 door het ingrijpen van

Thorbecke vastgelegd wat onder midde1baar onderwijs verstaan zou

moeten worden. Thorbecke's wet was echter meteen al onvolledig, en

wat onlogisch: zo bleef het kunstonderwijs, het militair onderwijs

en het verloskundig onderwijs een onduidelijke status behouden.

Bovendien bleven de gymnasia onder het hoger onderwijs gerangschikt.

Zeals vermeld, werd verder al in 1905 het technisch onderwijs te

Delft uit de middelbaar onderwijswet gelicht, en in de hoger onder­

wijswet opgenomen. In 1917 zou het landbouw- en veeartsenijkundig

onderwijs volgen.

Van Wieringen (1975; hoofdstuk 2) beschijft de ontwikkeling van het

middelbaar beroepsonderwijs tot hoger beroepsonderwijs, die in

hoofdzaak na de tweede wereldoor1og plaatsvond. Het middelbaar

technisch beroepsonderwijs was omstreeks 1900 ontstaan uit onder

andere het kunst- en het kunstnijverheidsonderwijs (bijvoorbeeld de

Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen; 1851 te

Rotterdam), en uit de in 1878 te Amsterdam opgerichte Kweekschool

voor Machinisten.

In 1910 ontstonden uit dit soort onderwijsinstellingen de eerste

middelbare technische scholen. Hierbij dient echter aangetekend dat

de term "middelbaar" niet betrekking had op een opleiding tussen

"lager" en "hoger" onderwijs, zoals de onderscheiding in Thorbecke's

middelbaar onderwijswet geformuleerd was, maar op een school type dat

een opleiding pretendeerde te geven voor "middelbare functies", dat

wil zeggen voor allen, die tusschen de werklieden en hoogere leiders

instaand, tot taak hebben die leiders behulpzaam te zijn bij het

67

Page 77: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

ontwerpen, het uitvoeren en het toezicht houden (Congres ter bespre­

king van midde1baar technisch onderwijs, 1908: geciteerd bij Van

Wieringen, b1dz. 37). De oprichting van deze middelbaar technische

scho1en was in de periode 1900-1910 voorafgegaan door een groot

aanta1 discussies: het was geen toevallige ontwikkeling.

Toen na de tweede were1door1og de afstand tussen LTS en MTS steeds

groter werd, ontstond de UTS, waardoor "het bestaande midde1baar

technisch onderwijs als het ware omhoog geduwd werd: een tendens die

gesanktioneerd werd door de naamsverandering in 1957 (op verzoek van

de Vereniging voor Middelbare Technische Scholen in Nederland) van

"middelbare technische scho1en" in "hogere technische scholen" (Van

Wieringen, b1dz. 50).

Het technisch onderwijs was geregeld in de nijverheidsonderwijswet

van 1919: toen deze wet in 1963 opgenomen werd in de nieuwe wet op

het voortgezet onderwijs, bestond er dus in de technische sector

a1reeds een driede1ing naar 1agere, middelbare en hogere typen.

Voor het 1andbouwonderwijs was de ontwikkeling enigszins ana100g

ver1open: in 1958 (S258 en 415) werden de middelbare land- en

tuinbouwscholen, alsmede de midde1bare zuivelschoo1 omgedoopt tot

hog ere scholen, zodat ook hier in 1963 een driedeling bestond.

Naderhand ziet men in het beroepsonderwijs over de hele linie

pogingen de driedeling naar niveau in te voeren, ook daar waar zo'n

indeling weinig zinvol leek. Uiteraard wekten deze tendensen weer­

standen op, en pogingen de extreme differentiatie wat in te dammen

(overigens was de drieslag ook voor bepaalde typen van het algemeen

vormend onderwijs ingevoerd: lavo, mavo en havo). Ik zal voorbij

gaan aan de voorstellen de lagere beroepsopleidingen op te laten

gaan in scholen voor algemeen vormend onderwijs, en ook aan sugges­

ties de hogere en middelbare trap weer tot een school type terug te

brengen. Het is hier slechts van belang een enkele opmerking te

maken over de verhouding tussen HBO en WOo

68

Page 78: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

Het was opnieuw de Nota Posthumus die aanleiding werd tot een reeks

discussies over een mogelijk samengaan van hager beroepsonderwijs

met het wetenschappelijk onderwijs. De eerste zgn. coordinatie­

rapporten verschenen omstreeks 1972; het werd daaruit meteen duide­

lijk dat de doe1ste11ingen van het HBO en die van het WO gehee1

verschi11end zijn, en dat, conform die verschillende doelstellingen,

de betreffende onderwijsinste11ingen een geheel verschil1end type

studenten trekken. Het meest realistisch leek nag een gemeenschappe­

lijk propedeutisch examen, waarna de ges1aagden een we- of een HBO­

stroom zouden kunnen vo1gen. OVer het a1gemeen werd echter een

gemeenschappelijke propedeuse door belanghebbenden verworpen.

Het wetsontwerp no. 11286, ingediend 1970/71, waarin een nauwe

samenwerking tussen WO en HBO was aanbevo1en, werd ingetrokken, en

vervangen door ontwerp no. 11697, ingediend in 1971/72. Maar ook dit

ontwerp verdween, om plaats te maken voor een concept ontwerpwet

"kaderwet hager onderwijs" (1982), die echter weinig concreet van

inhoud is.

WeI kent men een Wet Wederzijdse Doorstroming (1979; S301 en 589),

waarin een reeks commissies opgesomd zijn met als taak te beoorde1en

in hoeverre WO-studenten of HBO-studenten hun afgebroken studie aan

respectievelijk een HBO- of WO-instelling kunnen voortzetten.

Intussen was de WWD-1960 gewijzigd door de wet herstructurering

(1975) en de tweefasenwet (1981), welke 1aatste wijziging vermoede-

1ijk slechts gedee1te1ijk ingevoerd za1 worden (1985).

Ook werd in 1980/81 de zagenaamde WWO-1981 (inmiddels herdoopt tot

WWD-1984) a1s kamerstuk no.16802 ingediend, tege1ijk met een

ontwerpwet HBO (no. 16803), welke 1aatste inmidde1s wet geworden is.

Naast dit drieta1 moet nag de Experimentenwet (1970, S370: 1981,

S196) genoemd worden, op grond waarvan een tiental instituten voor

de op1eiding van tweede en derdegraadsleraren opgericht werden. Het

is de bedoe1ing dat deze instituten tot het HBO gerekend zu11en

worden, en dus een p1aats krijgen in de HBO-wet.

69

Page 79: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DE WETGEVING: RECENTE ONTWIKKELINGEN

Dan kent men sinds 1981 (8584) een afzonder1ijke wet op de MO­

op1eidingen, naast de ve1e regelingen voor MO-examens. Dit noodwetje

dat tot stand kwam op initiatief van de Kamer, is geformu1eerd in

termen van een motie: het maakt de indruk een vergissing geweest te

zijn.

Tens10tte is er een begin gemaakt met de wetgeving inzake de Open

Universiteit (1981~ 8336).

Het ziet er dus -gezien de activiteiten rond de nieuwe wetten voor

HBO en wo- niet naar uit dat een fusie in de nabije toekomst gerea-

1iseerd za1 worden.

70

Page 80: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

DEEL II: MAATSCHAPPELIJKE BEVOEGDHEID

Page 81: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

2.1. EFFECTUS CIVILIS

INLEIDING

In de Verenigde Staten van Amerika kent men ruim 800 beroepen die

slechts uitgeoefend mogen worden met toestemming van de overheid.,

Deze zogenaamde "licensed" beroepen zijn -in het belang van de

volksgezondheid, de veiligheid en het welzijn- aIleen toegankelijk

voor personen die aan bepaalde minimumeisen op het betreffende

vakgebied voldoen. Men spreekt hier in de regel van "beroeps­

bescherming" die door de wetgever aan een beroepsbeoefenaars

verleend is. Beroepsbescherming impliceert dat het aan anderen dan

door de staat (meestal niet de federale overheid) gemachtigde per­

sonen verboden is bepaalde nauw omschreven handelingen die tot het

beschermde beroep behoren, uit te voeren.

Daarnaast kent men in de VS enkele honderden "certified" beroepen"

waarbij specifieke beroepswerkzaamheden niet aan derden verboden

zijn, maar weI het gebruik van een bepaalde beroepsaanduiding of

titel, in welk geval men van "titelbescherming" spreekt. Hoewel

titelbescherming ook weI door de overheid verleend wordt, gebeurt

dat meestal door beroepsverenigingen, die bepaalde beroepsbeoe­

fenaars als zodanig "erkennen".

Tot de "licensed" beroepen behoren in de VS onder andere architect,

kapper, "certified" accountant, schoonheidsspecialist, tandarts,

electricien, ingenieur, begrafenisondernemer, verpleegster, apothe-,

ker, arts en dierenarts. "Certified" beroepen zijn bijvoorbeeld

automonteur, vertegenwoordiger en tandartsassistent (Shimberg,

1982). Tenslotte zijn sommige beroepen, zoals medisch specialist,

zowel "licensed" als "certified"; de beroepsuitoefening van de arts

is door de staat beschermd (~voor anderen verboden), maar de

erkenning als specialist gebeurt door de specialistenvereniging.

73

Page 82: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

Deze, in de vs tamelijk overzichtelijke situatie, die overigens de

laatste jaren in discussie is (aangezien sommigen zich afvragen voor

wie wettelijke bescherming van titel/beroep van meer belang is, voor

de burger of voor de beroepsbeoefenaar), ligt in ons land vee 1

minder duidelijk. WeI kent ook ons land het onderscheid tussen

beroeps- en titelbescherming (evenals getrapte bescherming voor

medische specialisten), maar wat bij ons ontbreekt, zijn beroeps­

lijstE:n, tHaarui t direct afleesbaar is, of alleen de tite:!. :Jf 0C'k :'le

beroepsuitoefening voor bepaalde personen gereserveerd is (zie voor

de VS: Greene & Gray, 1984).

Dat hangt samen met de juridische structuur in ons land: zo is een

groot dee 1 van de niet-academische beroepen indirect beschermd door

de vestigingswet kleinbedrijf 1937, naderhand vervangen door de

vestigingswet bedrijven 1954 en de vestigingswet detailhandel 1971

(de wet op de bedrijfsorganisatie 1950, die aan "schappen" veror­

deningsbevoegdheid toekent, laat ik hier buiten beschouwing). Deze

wet ten waartoe ook de Drank- en Horecawet 1964 met als voorgangers

de Drankwet 1931 en de Drankwet 1881 gerekend moeten worden, verbie­

den niet-gekwalificeerde personen een bedrijf in de betreffende

sector uit te oefenen. De controle hierop is opgedragen aan de

Kamers van Koophandel, die in elk geval hande1skennis en vakbekwaam­

heid (v66r 1971 ook nag kredietwaardigheid) van de kandidaten eisen.

v66r 1818 lag de controle op de uitoefening van een bepaald beroep

vrijwel geheel in handen van de gilden, die ons land in zeer grote

getale kende. In 1798 werden de gi1den echter opgeheven, aangezien

het in het vrijheidsideaa1 van die jaren paste, dat een ieder elk

bedrijf of beroep moest kunnen uitoefenen, niet gehinderd door

bindende voorschriften. Door die plotselinge opheffing dreigden

echter talloze misstanden te ontstaan, zodat in de franse tijd de

gilden, zij het enigszins anders georganiseerd, terugkeerden.

Koning Willem I wenste echter vrijheid van handel en bedrijf, en dus

opheffinq van wettelijke beperkingen op nering en bedrijven. Door

74

Page 83: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

het KB van 23 oktober 1818 werden de beperkingen derhalve opnieuw en

nu definitief afgeschaft, behoudens daar waar het kwaliteitsprincipe

primaire belangen betrof, zoals de volksgezondheid, de beschaving en

de veiligheid van de eigendom (Wiskerke, 1938; bldz. 220); op de·

gebieden van genees-, heel-, vroed- en artsenijmengkunde, in het

onderwijs en bij het notariaat bleef men derha1ve kwaliteitseisen

aan de aspirant-beoefenaars stellen. averal elders verviel de proef

voor het bewijs van bekwaamheid (de meestersproef), die de gilden

vroeger geeist hadden. WeI kregen de plaatselijke besturen het recht

verordeningen uit te vaardigen, bijvoorbeeld ten aanzien van de

sluitingsuren van tapperijen, de broodbereiding, het maalloon, de

verkoop van vlees, de dienstrege1ing voor beurtschepen en vracht­

wagens, en dergelijke (Wiskerke, 1938).

De gevo1gen van dit besluit waren verstrekkend: de gilde-meesters

hadden zich er steeds op beroepen dat zij zorg droegen voor de

kwaliteit van de afgeleverde producten; bovendien hadden de gilden

door allerlei verordeningen de ontwikkeling van het grootbedrijf

kunnen tegenhouden. Nu zou de weg geeffend worden voor zulke groot­

bedrijven, die de markt zouden kunnen overstromen met een grote

hoeveelheid goedkope producten zonder kraak of smaak. Tegenstanders.

van de gilden wezen erop dat deze corporaties de prijzen steeds hoog

hadden gehouden, en dat door de vele voorschriften de vrije handel

vrijwel geheel lamgelegd was. In feite konden niet-gildebroeders hun

producten of diensten aIleen op de jaarmarkten slijten. Bovendien

was het door het plaatselijk karakter van de gilden vrijwel onmoge­

lijk "handel op verre markten" te drijven: daarvoor was kapitaal

nodig, en afschaffing van de vele voorschriften. OOk zou het platte­

land meer kunnen participeren in de bedrijvigheid, aangezien de

stadsgilden concurrentie van individuele

onmogelijk hadden gemaakt.

plattelandsondernemers

De uit Frankrijk

ingevoerd; volgens

afkomstige patentwet was in 1805 hier te lande

deze wet kreeg men patent (toestemming) een

75

Page 84: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

bepaald bedrijf of beroep uit te oefenen na registratie bij de

overheid. Het betrof hier echter een wet op de bedrijfsbelasting

(voor1oper van de inkomstenbe1asting), die niet bedoeld was om de

vrijheid van nering en bedrijven in te perken. De patentwet werd in

1819 opnieuw ingevoerd, en in 1893 omgezet in een heffing van

belasting op bedrijfs- en andere inkomsten.

Het zou in feite tot 1937 duren tot -afgezien van de drankwet 1881-

in verband met de crisistijd, opnieuw beperkende bepalingen ten

aanzien van de uitoefening van bedrijf en beroep vastgeste1d werden.

Hoewe1 dus in ons land de beroepsbescherming voor een groot aantal

beroepen indirect door vestigingswetten gerege1d is, geldt dit niet

voor academische beroepen: in veel gevallen stoelt het aan de

betreffende wetenschappelijke graad verbonden civiel effect op

speciale wetten, die in hoofdstuk 2.3 ter sprake komen.

WETENSCHAPPELIJKE GRADEN EN MAATSCHAPPELIJKE BEVOEGDHEID

Maar nu eerst een enkele opmerking over de

discussie over de grondslagen van het recht van

a1 150 jaar

facu1teiten

oude

en/of

overheid om wetenschappe1ijke graden, al dan niet annex maatschappe-

1ijke bevoegdheden, te ver1enen. Deze discussie heeft tot op heden

nog weinig aan be1ang ingeboet, aangezien het om de principiele

vraag gaat in hoeverre particuliere instellingen voor hoger onder­

wijs wetenschappelijke graden kunnen verlenen.

De stelling dat wetenschappe1ijke graden, historisch gezien, door

een (particuliere) corporatie van hoogleraren ver1eend kunnen

worden, en dat slechts de aan zulke graden verbonden maatschappeli

ke bevo~dheid een prerogatief van de staat is, werd lange tijd

verdedigd door sommige voorstanders van bijzonder hoger onderwijs.

Beweerd werd dat het geven van onderwijs vrij is, maar dat dit recht

direct en indirect geschonden kan worden: "direct door een abso1uut

verbod van bijzonder hoger onderwijs, door het voeren van een

76

Page 85: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

staatsmonopolie derhalve~ indirect door met vrijlating van het

onderwijs aan de getuigschriften eener bijzondere onderwijs-

instelling den effectus civilis, voorzoover deze noodig is, te

onthouden, zoo mede door het bezoek aan de openbare universiteiten

:voor de verkrijging van graden verplichtend te stellen" (Van der

Donk, 1924; bldz. 5).

En even verder: "Het jus promovendi, het recht om graden te

verleenen, is niet een aIleen den Staat toekomend recht, geen jus

summi imperantis. Het behoort aan de wetenschap als zoodanig en is

onlosmakelijk verbonden aan het jus docendi".

Ook Donner (1978; bldz. 30, voetnoot 197) stelt, zich baserend op

Christie (1976): "De aan deze universiteiten (middeleeuwen; MG)

verleende graden gaven aIleen status binnen het eigen gilde aan of

gaven een licentia docendi binnen de eigen universiteit. Wederzijdse

erkenning door universiteiten van deze bevoegdheid leidde tot het

docendi" • ontstaan van een jus ubique

Donner doelt vermoedelijk

vinden op bladzijde 379 van

op de redenering van Christie

het betreffende artikel:

die te

"Such an approach was adopted in the early medieval period when the

licentia docendi authorised the scholar te teach only at the

university of which he was a member ( .••• ) Thus during the middle

ages a convention developed whereby a master licensed to teach at a

prestigious university such as Paris, Salerno or Bologna could be

certain of automatic admission ( •••• ) at any other centre of

learning ( •••• ) Masters of these few universities were said to have

the jus ubique docendi ( •••• )".

Maar Christie is ook van mening dat dit systeem van

erkenning slechts korte tijd heeft bestaan, aangezien,

wederzijdse

nadat paus

Gregorius IX in 1233 verklaard had dat een ieder die als meester

toegelaten was tot de universiteit van Toulouse, daarmee het recht

kreeg zonder verder examen te doceren aan elke willekeurige univer-

77

Page 86: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

siteit, "even universities of unquestionable reputation such as

Paris and Bologna thought it desirable to secure formal acceptance

of their right to confer the jus ubique docendi, for it had been

accepted that the right ( •••• ) could be conferred by the Emperor, or

( •••• ) the Pope" (bldz. 380).

Het jus ubique docendi was het enige civiel effect dat aanvankelijk

aan de graden verbonden kon worden. Het lijkt dus aannemelijk dat

het onderscheid tussen wetenschappelijke graden, die verleend werden

door de faculteiten, en het civiel effect dat op gezag van paus of

keizer verleend kon worden, al in de dertiende eeuw zinloos werd.

Frijhoff (1981; bldz. 13) is kennelijk van dezelfde mening:

"Le droit de collation des grades (jus promovendi) etait, selon la

conception qui prevalait depuis Ie Xlrle siecle, reserve au pape

et/ou a l'empereur, seuls habilites a conferer aux membres d'un

studium generale Ie jus ubique docendi" ,

en op bladzijde 69:

"La h~gislation en vigueur, qui datait d'avant notre periode (1575-

1814, MG) mais n'avait pas ete abolie, ne possait aucune condition a l'origine territoriale des dip18mes. Une telle condition aurait

d'ailleurs ete contraire au droit communement admis et herite du

Moyen Age selon lequel un grade comportait en soi la faculte ubique

docendi ou du moins ubique artem suam exercendi".

Oak na raadpleging van Bannenberg (1953) wordt duidelijk dat de

redenering van Van der Donk en Donner, die men overigens ook bij

Kuyper (1880) kan vinden, niet of nauwelijks op historische gronden

berust. Zo werd volgens Bannenberg (bldz. 61) het plaatselijk of

gewestelijk studium Bononiae (Bologna) al in de tweede helft van de

dertiende eeuw op het niveau van een studium generale gebracht, met

algemene betekenis. Een pauselijke bul van 1292 bevestigde deze

78

Page 87: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

overgang, waardoor de professoren te Bologna, die eerder de licentia

docendi van de aartsdiaken hadden ontvangen, nu het recht kregen te

doceren over de gehele wereld: het "jus ubique docendi".

De universiteit van Parijs werd in 1231 door een pauselijke bu1

erkend, en kon zich daarmee onttrekken aan het gezag van van de

(p1aatselijke) kanse1ier en bisschop. De overgang van een plaatse­

lijk studium naar een internationaal studium generale

(=universiteit) kon slechts gebeuren na interventie van paus of

keizer. Volgens Bannenberg (bldz. 104) waren de juristen van de

XllI-de eeuw vrijwel eensgezind van mening dat een studium generale

slechts gesticht kon worden op grond van een bul of charter van paus

of vorst. Dat impliceert dat de verlening van het jus docendi door

corporaties van studiaprofessoren slechts een plaatselijk karakter

kon hebben: van het jus ubi que docendi is slechts sprake na autori­

satie door paus of keizer, en dat kwam neer op de omzetting van een

studium in een studium generale. Het recht om wetenschappelijke

graden (zonder jus docendi ?) te ver1enen, mag dan enige tijd een

prerogatief van professorencorporaties zijn geweest (maar te Parijs

was het formeel de kanse1ier en te Bologna de aartsdiaken die de

graden verleende), internationaal konden deze graden pas worden na

ingrijpen van paus of keizer.

De Gentse medieviste mevrouw dr. De Ridder-Symoens deelde mij nog

het volgende mee. Er bestaat een pauselijke bul uit 1179 waarin

bepaald werd dat de licentia docendi aIleen verleend mocht worden

aan degenen die geschikt waren om onderwijs te geven. De controle op

de selectie van de kandidaten gebeurde door de bisschop of diens

plaatsvervanger, maar werd een formaliteit zodra de universiteit een

door de overheid erkende corporatie was geworden. Vanaf dat moment

bepaalt de universitaire gemeenschap zelf wie aan de eigen

instelling mag doceren.

Het recht om aan andere universiteiten te doceren kon pas ontstaan

onder invloed van het gezag van paus of keizer: aanvankelijk exami-

79

Page 88: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

neerden de universiteiten potentiele kandidaten, afkomstig van een

andere universiteit, opnieuw. Bet jus ubique docendi ontwikkelde

zich in de dertiende eeuw, en was pas in de veertiende eeuw algemeen

voor de afgestudeerden aan de oude -nu "erkende"- universiteiten, en

aan de nieuwe door paus en keizer gestichte studia generalia. De

macht van paus en keizer was volgens de toenmalige juristen geba­

seerd op de supervisie van de paus over theologie en kerkelijk

recht, en op het alleenrecht van de romeinse keizers te bepalen wie

"keizersrecht" (romeins recht) mocht doceren.

Uit het jus ubique docendi ontwikkelt zich vervolgens het jus promo­

vendi (de licentiatus en de doctoratus), hetgeen dan graden zonder

meer zijn, aangezien de afgestudeerden ook elders dan aan de univer­

siteiten gevraagd werden om les te geven. Verder werden deze intel­

lectuelen benoemd in functies in de kerk en bij de overheid, zodat

naast het recht om te doceren binnen en buiten de universiteit een

licentia ubique artem suam exercendi (civiel effect) ontstond.

Naderhand -als het romeinse recht ingang vindt- gaan de "principes"

(eerst aIleen paus en keizer, later koningen, stedelijke regeringen,

en de staten in de republiek) het oprichten van corporaties (univer­

sitates) als een jus majestatis beschouwen, waarbij uiteraard, door

het ontstaan van talloze zelfstandige staten en het terugebben van

de invloed van paus en keizer, opnieuw problemen over wederzijdse

erkenning ontstaan.

Het gaat dus, dunkt mij, niet te ver om te poneren dat het verlenen

van wetenschappelijke graden altijd een prerogatief van kerk of

staat is geweest, al heeft het enige tijd geleken alsof de profes­

sorencorporaties daartoe op eigen gezag overgingen. Zulke grad en

zullen slechts een plaatselijke betekenis gehad hebben; ook lijkt

het onjuist dergelijke studia-graden "universitaire graden" te

noemen.

Bet bezit van een wetenschappelijke graad betekende nog in het

80

Page 89: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

grootste dee 1 van de negentiende eeuw tegelijkertijd het bezit van

een "maatschappelijke bevoegdheid". Hiermee zijn de formuleringen in

het Organiek Besluit in overeenstemming, waar opgesomd wordt, welke

bevoegdheden aan de verschillende graden gekoppeld zijn.

Aan de commissie-1828 wordt de vraag gesteld (vraag C 11 in het

rapport) of de academische graden verplicht moeten blijven voor het

uitoefenen van sommige bedieningen, standen of beroepen, of dat de

aspiranten beter door een staatscommissie onderzocht kunnen worden

op die specifieke kundigheden. De commissie wenst geen extra staats­

commissie, aangezien de werkgever de aspiranten toch altijd op de

proef kan stellen.

De commissie-1849 komt met een geheel ander voorstel: de faculteits­

examens, althans de "eindexamens" dienen afgeschaft, en vervangen

door staatsexamens, waarmee de kandidaat zijn "meesterschap" in de

klassieke letteren, wiskunde, plant- en dierkunde, etc. kan behalen.

Hoewel het ontwerp-Heemskerk (1868) de "meesterschappen" wenst te

vervangen door "doctoraaldiploma's", blijven de examens volgens dit

on twerp staatsexamens, afgenomen door commissies "voor elk doctoraat

door Dns te benoemen". In de memorie van toelichting vindt men de

opvatting dat zulke staatscommissies strenger zouden beoordelen, en

dat er tegelijkertijd meer eenheid in de eisen zou ontstaan. Boven­

dien waren staatsexamens in die periode in het buitenland -vooral

Duitsland- zeer gebruikelijk geworden.

Het ontwerp-Fock (1869) opteert opnieuw voor meesterschappen, afge­

nomen door staatscommissies, terwijl het ontwerp-Geertsema niet

verder gespecificeerde "wetenschappelijke titels" zonder civiel

effect door de faculteiten wil laten verlenen. V~~r het verkrijgen

van een bevoegdheid tot de uitoefening van bedrijf of beroep, tot

het bekleden van ambten en bedieningen zullen afzonderlijke vereis­

ten in speciale wetten vastgelegd worden. Maar in het gewijzigd

ontwerp-Heemskerk (lR74) keren de door de facu1teiten afgenomen

doctoraalexamens en doctoraten met civiel effect weer terug. De

staatsexamens zijn nu van de baan, behalve de zogenaamde prakti

81

Page 90: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

examens voor arts en apotheker, die in 1863 ingesteld waren. Deze

praktijkexamens zouden echter echter spoedig in feite faculteits­

examens worden, hetgeen in 1921 (S782) ook formeel het geval werd.

Aangezien de vrije Universiteit in 1880 opgericht werd, is het

duidelijk dat de discussies over wetenschappelijke gradan met en

zonder civiel effect niet begonnen zijn met het ontstaan van daze

instelling. Al vanaf 1828, en vooral vanaf 1849 filosofeerde men

over de vraag of de faculteitsexamens door staatsexamens vervangen

zouden moeten worden. De kwestie had aanvankelijk dan ook niet te

maken met het ontstaan van bijzonder hoger onderwijs in ons land,

maar met de toenemende staatsbemoeienis met onderwijs en volks­

gezondheid. In het begin van de eeuw had de wetgever vastgelegd aan

welke graden onderwijsbevoegdheid voor de latijnse scholen verbonden

was (de vereisten voor een onderwijzerschap aan een lager school

zijn vermoedelijk uit de franse tijd, of zelfs uit de Republiek

Kuiper, 1958- afkomstig). Bij de oprichting van de HBS in 1863 was

er dan ook geen sprake meer van toeval bij de benoeming van docent en

aan dit school type: er ontstond vanaf dat moment een uitgebreid

systeem van bij wet geregelde onderwijsbevoegdheden, dat zich tot op

dit moment nog steeds uitbreidt (zie verder 2.2).

De ontwikkeling op het gebied der uitoefening van de geneeskunde

vertoont een analoog beeld: lang v66r de artsenwetten van 1863 was

de wetgever begonnen de uitoefening van de geneeskunde aan banden te

1 egg en , zij het niet steeds met veel succes. De provinciale

commissies van geneeskundig toevoorzigt uit 1818 (en eerder) waren

dikwijls overbelast. In de tweede helft van de negentiende eeuw

trekt men het net veel strakker: de wetgever bepaalt tot in detail

wie welke medische verrichtingen mag uitvoeren; tegelijkertijd

begint de strijd tegen "onbevoegden" zich uit te breiden.

Maatschappelijke bevoegdheden van juristen zijn in hoofdzaak beperkt

tot de ambten in verband met de rechtspraak, en op dit punt best on-

82

Page 91: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

den al voorschriften met betrekking tot de benoembaarheid tot

rechter en de uitoefening van de advokatuur. De regelingen voor het

notariaat ontstonden buiten de academische were1d, aangezien de

juridische faculteiten geen opleiding tot notaris kenden.

Ten aanzien van de kerkelijke bevoegdheden is het opvaI1end dat deze

vrijwe1 steeds door de kerken verleend werden, en niet door de

opleidingsinstituten. WeI werd in een aanta1 geva11en -in het

bijzonder na 1815- een academische graad, vaak een kandidaatschap in

de theologie, voorwaarde voor de toelating tot het predikambt.

Samenvattend kan men zeggen dat de kwestie van de verlening van

wetenschappelijke graden met of zonder maatschappelijke bevoegdheid

pas actueel werd in de negentiende eeuw, en weI door de toenemende

staatsbemoeienis met vooral onderwijs en volksgezondheid.

De hoofdvraag was uiteraard wie de maatschappelijke bevoegdheid zou

kunnen verienen, de faculteit of de staat. Men kan in dit opzicht

een drietal opvattingen onderscheiden, namelijk (1) door de facul­

teiten ver1eende graden houden onmidde11ijk civie1 effect in; (2) de

graden en het civiel effect worden door staatscommissies verleend,

en (3) de faculteiten verienen de wetenschappe1ijke graden, terwij1

civiel effect als aanvulling bij een staatscommissie verkregen kan

worden.

Beha1ve variant (2), die bij mijn weten in ons land zo nu en dan

voorgesteld maar

bepaalde perioden

nergens gerealiseerd werd, komt variant (3) in

wat betreft de geneeskundige bevoegdheid voor;

maar tens lotte wordt variant (1) overa1 ingevoerd. Het hier en daar

ontstane wantrouwen in de facu1teitsexamens -men zou niet streng

genoeg en niet uniform genoeg examineren- verdwijnt kennelijk lang­

zamerhand. De huidige situatie, waarbij de beroepsverenigingen in

toenemende mate een rol spelen, dateert uit de periode na de tweede

wereldoorlog (zie de de1en over de facu1teiten).

De kwestie van de faculteitsexamens versus staatsexamens ontstond

83

Page 92: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

dus niet bij de stichting van de VU, maar werd erdoor geactuali­

seerd. Hoewel men bij mijn wet en niet getracht heeft de oprichting

van de VU te verhinderen op grond van de sinds de XllI-de eeuw

gangbare opvatting, dat universiteiten slechts door paus of vorst

gesticht, of althans erkend konden worden (zie bv. de fictieve

stichtingsbrief van Filips II ten aanzien van de RUL; Frijhoff,

bldz. 13 of Siegenbeek, deel II, bldz. 299 e.v.) kwam de kwestie

(opnieuw) ook in ons land in 1905 aan de orde in het par1ement.

De stelling dat, aangezien onderwijs vrij is, het verlenen van

wetenschappelijke graden door particuliere instellingen toegestaan

is, werd naderhand met veel verve door Van der Donk (1924) verde­

digd. Bet jus docendi et promovendi is in zijn ogen van hetzelfde

laken een pak. Bet conservatieve kamerlid Wintgens meende in de

kamerdebatten van 1876 zelfs te kunnen stellen -naar aanleiding van

de mogelijkheid dat Amsterdam een gemeentelijke universiteit zou

kunnen krijgen- dat het recht om graden te verlenen een onver­

vreemdbaar recht van de staat is. Minister Beemskerk sloot zich,

aangezien hij het verzoek van de gemeente Amsterdam als een prece­

dent beschouwde, hierbij aan. Kappeyne van de Copello -pleitbezorger

van de GU- stelde echter dat het jus promovendi in tegenstelling tot

het jus postulandi sive artis exercendae (civiel effect), in het

geheel geen recht van de staat is, maar van de betreffende onder­

wijsinstelling.

De tweedeling van Kappeyne, voorstander van de GU en fel tegen­

stander van bijzonder hoger onderwijs, werd naderhand door de verde­

digers van het bijzonder hoger onderwijs overgenomen. Uiteindelijk

heeft de WWO-1960 de knoop gedeeltelijk doorgehakt, door de opname

van artikelen waarbij de wetenschappelijke titels door de staat

beschermd werden. Het geven van onderwijs is dus vrij, maar het

toekennen van bepaalde gespecificeerde wetenschappelijke titels aan

de verleende "graden" behoeft uitdrukkelijk de goedkeuring van de

staat. In dit opzicht is het kamerlid Wintgens na ruim 80 jaar

gedeeltelijk in het gelijk gesteld.

84

Page 93: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

Men besloot in 1905 dat de bijzondere instellingen onder zekere

voorwaarden civiel effect mochten koppel en aan de door die

instellingen verleende graden, waarmee zulke graden ge1ijkgesteld

werden met graden door een Rijksuniversiteit en Rijkshoogleraren

verleend.

Zo werden de aan de VU behaa1de doctoraten ge1ijkgeste1d aan de aan

een rijksuniversiteit behaa1de doctoraten: rechtswetenschap (nader­

hand rechtsge1eerdheid), k1assieke letterkunde, semitische letter­

kunde, en wijsbegeerte (1905, 3311), neder1andse 1etterkunde (1919,

3589); kandidaats- en doctoraa1 examens in de facu1teiten der

rechtsgeleerdheid en L&W, a1smede de doctoraten die in die facu1tei­

ten verleend waren v66r 1905 (1921, S1030), nederlands recht, vrije

studie rechten, en geschiedenis (19~4, 3438), wiskunde, natuurkunde,

scheikunde, wijsbegeerte W&N (1933, 36); algemene taalwetenschap,

psycho10gie, wijsbegeerte L&W, economie (1951, 34), plant- en dier-

kunde, opvoedkunde (1951, 3333), artsenstudie en vrije studie

geneeskunde (1952, 3226), frans, engels, fries (1955, 3504);

westers-sociale studierichting (1957, 3186): duits (1960, 3200);

notarie1e studie (1960,3334).

Tot 1921 kon derhalve aan de VU-doctoraten, die v66r 1905 behaa1d

waren, geen civiel effect ontleend worden. Deze abiturienten waren

dus genoodzaakt het examen of de promotie aan een rijksuniversiteit

of aan de GU (apart in de wet verme1d) over te doen.

OVerigens betekent het jaar van dagtekening uiteraard niet dat de

betreffende studie in dat jaar aan de VU werd ingeste1d: gelijk­

stelling is pas mogelijk enige jaren nadat de studierichting inge­

steld is.

Voor de KUN luidt het rijtje:

Nederlands recht, vrije studie rechten, klassieke taal- en letter­

kunde, nederlands, romaans, germaans, semitisch, arisch, ke1tisch,

85

Page 94: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie, algemene taalweten­

schap, vergelijkend indogermaans, wijsbegeerte (1923, 5476); daarna

voIgt lange tijd niets, zodat de KUN in conflict raakte met de

bepaling dat na telkens 25 jaar een bijzondere inste11ing een vierde

en vijfde faculteit moest openen. De termijnen worden dan voor de

KUN op 30 en 25 jaar gesteld (1946, S358). Psycho1ogie voIgt in 1947

(5358), opvoedkunde in 1950 (S126), de artsenstudie in 1952 (S225),

sociale wetenschappen (lees: socio1ogie) in 1953 (S159), de vrije

studie geneeskunde in 1957 (SI85), wijsbegeerte en biologie in 1957

(5353), sociale aardrijkskunde en de vrije studie in 1959 (5317), de

notariele studie in 1960 (5333), en wis- en natuurkunde eveneens in

1960 (S444).

De diplomage1ijkste11ing van de bijzondere hogescholen te Rotterdam

en Tilburg is te vinden in de bes1uiten van 1939 (S373 en 374).

Zoa1s a1 vermeld in hoofdstuk 1.2 verva1t de gelijkste11ing per

studierichting voor de instellingen te Amsterdam, Nijmegen,

Rotterdam en Tilburg in 1960: in de WWO worden deze instel1ingen

afzonderlijk verme1d.

Ten aanzien van het civiel effect was er sinds de vorige eeuw een

tweetal veranderingen opgetreden. In de eerste plaats werd het vanaf

1937 in toenemende mate gewoonte voor de uitoefening van vele

vooral niet wetenschappelijk georienteerde beroepen- voorwaarden in

termen van diploma's te stellen. In die zin kreeg het verlenen van

maatschappelijke bevoegdheden door de staat een ongekende uitbrei­

ding. Anderzijds bleek het omstreden recht van de facu1teiten om

graden met civiel effect te verlenen, voor de feitelijke beroeps­

uitoefening onvoldoende: zo voerde de NMG omstreeks 1930 een specia­

listenregistratie in, waardoor de afgestudeerde arts, behoudens in

noodgevallen, het recht verloor de geneeskunde in volle omvang uit

te oefenen. Ook kan de afgestudeerde jurist zich niet meer onmiddel­

lijk vestigen als advokaat, of komt hij zonder meer in aanmerking

86

Page 95: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

CIVIEL EFFECT

voor een benoeming tot rechter. De beroepsverenigingen zijn begonnen

aanvul1ende eisen te ste11en, een ontwikke1ing die doet denken aan

de in 1798/1818 verdwenen gilden.

87

Page 96: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

2.2 ONDERWIJSBEVOEGDHEID EN LERAARSOPLEIDINGEN

INLEIDING

uit het feit dat de latijnse term "doctor" als regel met "leraar"

vertaald wordt, zou men kunnen afleiden dat de hoofddoelstelling van

de universiteiten de opleiding van Ieraren is, of was. Zo eenvoudig

ligt de zaak echter niet. WeI verwierf men met de doctorstitel het

"jus ubique docendi", het recht om overal te doceren, maar dit recht

had eerder betrekking op het recht aan de universiteiten zelf te

doceren dan daarbuiten.

Toch vermoed ik dat de eeuwen door een aanzienlijk deel van de

doctores

gekomen.

faculteit

in onderwijsfuncties buiten de alma mater is terecht­

Dat geldt in elk geval voor degenen die in de filosofische

(in 1815 gesplitst in de faculteiten der W&N en L&W)

promoveerden. Men treft echter in de republiek ook regelmatig doc­

toren in de theologie, rechten of medicijnen aan als rector van een

latijnse school. Curatoren van zulke instellingen zullen ongetwij­

feld getracht hebben zoveel mogelijk geleerden (=gepromoveerden) aan

hun school te verbinden: dat kon het aanzien van de school aIleen

maar vergroten. Daarbij deed het er vermoedelijk niet zoveel toe in

welke faculteit rector of praeceptor gepromoveerd was: latijn was de

taal der geleerden, en gepromoveerden werden geacht deze taal te

beheersen. Een doctor kon dus latijn doceren.

Er is nog een tweede reden waarom het oude jus docendi niet direct

vertaalbaar is in het moderne begdp "onderwijsbevoegdheidII : men

meende immers in de negentiende eeuw dat het jus docendi verleend

behoorde te worden door de universiteit, en de onderwijsbevoegdheid

door de staat. In de gevallen waar het een staatsuniversiteit en

staatshoogleraren betrof, konden jus docendi en onderwijsbevoegdheid

samenvallen, maar zelfs dat was geen regel. De kwestie van het

koppelen van onderwijsbevoegdheden (en andere vormen van civiel

88

Page 97: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

effect) aan de diplomats van een bijzondere instelling als de VOl

heeft de gemoederen in ons land danig verhit tijdens de behandeling

van de wijziging Kuyper van de HO-wet in 1904/1905 (zie hoofdstuk

2.1).

De eerste onderwijsbevoegdheid in eigenlijke zin werd, wat de

latijnse school betreft, volgens het OB van 1815 (art. 125) toege­

kend aan kandidaten en doctoren in de letteren~ daarmee waren onder­

wijsfuncties aan dit school type voortaan niet meer toegankelijk voor

theologen, juristen, medici en wis- en natuurkundigen:

"De letterkundige graden wettigen, zonder eenig nader examen, tot

het onderwijs in de vakken, bij de examina tot die grad en uitge­

drukt. Dezelve worden gevorderd bij allen, die aan het onderwijs op

de Latijnsche scholen verbonden worden".

Nu hoeft deze bepaling niet zoveel verwondering te wekken, als men

het lesrooster van de latijnse scholen in de beschouwing betrekt: er

werd aldaar latijn, en aan meer gevorderden grieks gedoceerd,

"doch zoo veel mogeUjk in dier voege, dat de leerlingen daarbij

tevens voor hen onmisbare kundigheden opdoen: en zal daarenboven, na

den afloop van het dagelijkschen onderwijs der oude talen, ook

opzettelijk in die overige kundigheden onderwijs gegeven worden. De

kundigheden, in welke voortaan op de Latijnsche Scholen, behalve de

oude talen, onderwijs gegeven zal moeten worden, zijn: de beginselen

der wiskunde, de nieuwe en oude aardrijkskunde, de nieuwe en oude

geschiedkunde, en de Grieksche en Latijnsche fabelkunde" (artt. 9 en

10) •

Afgezien van het merkwaardige feit dat godsdienstonderwijs geheel

ontbrak (zie hoofdstuk 1.2), werd in het lesrooster vooral aanvanke­

lijk zeer weinig ruimte gelaten voor deze "overige kundigheden": als

regel het laatste uur in de middag.

89

Page 98: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOF£DHEID

Men onderscheidde bij het onderwijzend personeel een rector, die aan

het hoofd der hoogste klasse stond, een conrector voor de daarop­

volgende klas, en eventueel praeceptoren, die de lager~ klassen

moesten leiden. Voor een praeceptor is de graad van kandidaat in de

letteren vereist, voor rector en conrector (althans in steden met

meer dan 20.000 inwoners) de graad van doctor in de letteren. De

"overige kundigheden"·werden door rector, conrector of oraeceptoren

tegen een extra vergoeding onderwezen, maar dat kon (art. 22) even­

tueel ook gebeuren door "andere, bekwame personen", die dan echter

niet mochten delen in de opbrengst van de schoolgelden. De inconsis­

tentie met artikel 125 werd blijkbaar niet als zOdaniq gevoeld,

vermoedelijk omdat deze "andere bekwame personen" niet tot het

eigen1ijke lerarencorps gerekend werden.

Over de graad van "matheseos magister, philosophiae natura1is

doctor" (doctor in de wis- en natuurkunde) wordt slechts vermeld dat

deze graad

"ontslaat van a1le nader examen in de vakken bij hetdiploma uitge­

drukt, bij het bekomen van posten, waartoe anders dergelijke examina

zouden kunnen noodig zijn. Wanneer echter het door den doctor beko­

men diploma geene uitdrukkelijke en bijzondere melding maakt van het

vak, waarin hij geplaatst zoekt te worden, zal het aan zijn keuze

staan, om, of zijn doctoraaldiploma op dit punt bij nader examen te

ampliEken, of zich aan het gewoon examen bij de daartoe gestelde

kollegU~n te onderwerpen. Deze graad wordt gevorderd in a1le

inlanders, welke op een professoraat en lectoraat in de wis- en

natuurkundige wetenschappen aanspraak maken" (art. 124).

Een zekere inconsistentie is ook hier niet vreemd aan het KB. De

auteurs vallen bij het ontbreken van een onderwijsbevoegdheid wis­

en natuurkunde, terug op het vage jus docendi, een verwijzing die

bij de letterkundige graden ontbreekt. Maar 12 jaar later (KB van 19

sept 1827, no. 130) wordt een bes1uit afgekondigd van de volgende

strekking:

90

Page 99: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

"Hebbende goedgevonden en verstaan te bepalen dat de plaatsen van

onderwijzers in de wis- en natuurkunde op de Latijnsche Scholen of

COllegien voortaan niet zullen mogen vervuld worden dan door perso­

nen welke de graad van candidaat of doctor in de wis- of natuurkun­

dige wetenschappen op een Onzer hogescholen zullen hebben verkregen;

zullende in geval het Stedelijk Bestuur of het College van Curatoren

met het doen der aanstelling belast, van oordeel mocht zijn van die

bepaling om bijzondere redenen te moeten afwijken, zulks niet

vermogen p1aats te hebben, dan met toestemming van Onzen Minister

van Binnenlandsche Zaken. Brussel, 19 september 1827."

Het is duidelijk dat het monopo1ie van de klassici aan de latijnse

scholen begint te breken. Voorzover ik heb kunnen nagaan, blijft

deze situatie wat de latijnse scho1en betreft, bestaan tot 1878, als

het programma van vakken aan de dan "gymnasia" genoemde scho1en,

drastisch verandert.

WeI ontstaat er in 1863 een geheel nieuw stelsel van

bevoegdheden, maar die bevoegdheden gelden voor het

onderwijs­

dan nieuwe

middelbaar onderwijs, in het bijzonder de HBS. De latijnse school,

en later het gymnasium, werden tot het hoger onderwijs gerekend,

hetgeen zo zou blijven tot 1960. V~~r de latijnse school golden dus

twee bevoegdheden, sinds 1815 gekoppeld aan de letterkundige graden,

en sinds 1827 ook aan de wis- en natuurkundige graden. Merkwaardig

is dat Opzoomer (1849) hiervan kennelijk niet op de hoogte is. Hij

schrijft in elk geval op b1adzijde 33: "maar er is geen betrekking,

waarvoor de wet het doctoraat in de natuurkunde vordert", ter toe­

lichting op zijn stelling dat er door de studenten in de W&N­

faculteit het hardst gewerkt wordt, juist omdat de faculteit voor

geen enke1e betrekking opleidt. Aangezien Opzoomer het onderwijs van

zijn tijd goed kende, zal er vermoede1ijk bij aanstellingen aan

latijnse scholen nogal eens afgeweken zijn van het voorschrift in

het KB uit 1827.

91

Page 100: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

UNIVERSITAIRE LERAARSOPLEIDING 1827-1876

Het wekt, gezien deze achtergrond, enige verbazing te constateren,

dat al in 1827, hetzelfde jaar waarin de onderwijsbevoegdheid aan de

graden in de wis- en natuurkunde gekoppeld werd, een KB ten aanzien

van de universitaire leraarsopleiding verscheen. De ontwerper van

be ide KB's, Van Ewijck, was volgens Bolkestein (1915) geinspireerd

door een voorstel van een onbekende, op 23 maart 1826 bij de

regering ingediend, onder de titel "projet de creation d'une Ecole

normale et de centralisation de l'Instruction".

Bolkestein vermoedt dat de onbekende een regeringsgezinde Belg

die de invloed van de kerk op het onderwijs wilde terugdringen.

zou mij niet verba zen als deze onbekende ingenieur Lipkens

Technische Wetenschappen) is geweest. Lipkens deed in die

pogingen een universiteit te Brussel op te richten.

was,

Het

(zie

jaren

Van Ewijck week echter af van het voorstel tot stichting van een

normaalschool, hetgeen neer zou komen op een nieuwe universiteit met

twee faculteiten, een in de letteren en een in de natuurweten­

schappen. Het KB ten aanzien van de universitaire leraarsopleiding

(19 sept. 1827, no. 129) zag er uiteinde1ijk a1s voIgt uit:

"OVerwegende, dat de goede vorming van toekomstige leraars bij de

openbare co11egien of Latijnsche scholen van het hoogste be1ang iS I

en willende daartoe doe1matige middelen daarstellen. Op het rapport

van Onze Minister van Binnenlandsche Zaken van de l5-de sept 18)7,

hebben bes10ten en besluiten. Art. 1. Bij elk van's Rijks hogescho­

len zal opzettelijk onderwijs worden gegeven in de kunst van onder­

wijzen en opvoeden (Paedagogica). Art. 2. Dit onderwijs zal bestaan:

(1) in een afzonderlijk kol1egie over de paedagogica of de theorie

van onderwijzen en opvoeden in het algemeen, hetwelke half of ha1f­

jarig za1 zijn (men onderscheidde hele en halve colleges: ean heel

college omvatte meer dan twee uur per week gedurende ean heel jaar.

Hat was toegankelijk tegen betaling van eenmaal 30 gulden. Een half

Page 101: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDF.RWIJSBEVOEGDHEID

college omvatte twee uur per week gedurende een jaar (of vier uur

gedurende een half jaar) , en was toegankelijk met eenmaal 15 gulden.

Elke "wetenschap"; dat is de in een college behandelde stof, moest

in een jaar worden afgehandeld: MG); (2) in het houden en besturen,

op een geregelde wijze, van eigen oefeningen der bedoelde jonge­

lieden in aIle de vakken, welke zij bestemd zijn later aan anderen

te onderwijzen, mitsgaders in de kunst of wijze zelve van onderricht

te geven. Deze oefeninqen zul1en plaats hebben, zowel in de facul­

teit dar wetenschappen, als in die der letteren. Artikel 3. Ooze

Minister van Binnenlandsche 7,aken wordt gemachtigd om dit onderwijs

aan bepaalde hoogleraren of lectoren bij de onderscheidene Rijks­

hogescholen op te dragen. Hij zal met overleg van Curatoren regelen

de tijd, waarop dit onderwijs zal worden gegeven, de wijze waarop

het zal moeten worden bijgewoond door de studenten, die zich als

leraar bij de Collegien of Latijnse Scholen wensen geplaatst te

zien".

Beide KB' S , dat over de leraarsopleiding en dat over de bevoegdheid

van wis- en natuurkundigen, waren -als qezegd- voorbereid door D. J.

van Ewijck (1786-1858), van 1817-1832 administrateur (=hoofd) van de

afde1ing onderwijs, welke afdeling van 1815-1818 in het ministerie

van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen was ondergebracht, van 1818-

1824 in het ministerie van Pub1iek Ooderwijs, Nationale Nijverheid

en Kolonien, en van 1824-1923 in het ministerie van Binnenlandse

Zaken. Van

Kunsten en

1923-1965 werd opnieuw een ministerie

Wetenschappen ingesteld, dat in 1965

van Ooderwijs,

in het huidige

ministerie van Ooderwijs en Wetenschappen omgezet werd.

Van Ewijck was in 1809 in de filosofie, en in 1810 in de rechten

gepromoveerd. Na enkele functies te utrecht, werd hij in 1817 secre­

taris van het departement van O. K. en W., en in 1818 hoofd van de

afdeling onderwijs. In 1832 treft men hem aan als gouverneur van

Drente, en in 1840 van Noord-Holland. Hij treedt in 1850 terug, en

93

Page 102: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

krijgt de titel "commissaris des Konings"; een jaar voor zijn dood

in 1858 wordt hij nog curator van de Utrechtse Hogeschool.

Vele regelingen op onderwijsgebied werden door hem in de kritische

periode van 1817 tot 1830 vooorbereid, rege1ingen die overigens geen

van alle een langdurig bestaan beschoren waren. In 1849 is hij

voorzitter van de bekende staatscommissie tot regeling van het hoger

onderwijs, waarvan Opzoomer secretaris was. Het kamerlid Roell zegt

in de debatten van 1904 (Hand. II; bldz. 1377) dat hij zich Van

Ewijck -in BelgH~ noemde men hem "Ie petit homme aux yeux verts"­

nog goed herinnert; hij was ook de ontwerper van het Collegium

Philosophicum (KB's van 1825, S56 en 60; 1829, S44), een door de

staat gestichte priesteropleiding, die mede aanleiding tot de 8e1-

gische afscheiding werd (zie hoofdstuk 1.2). Het is merkwaardig dat

er over deze man, die -zij het misschien met weinig zichtbare blij­

vende gevolgen- zoveel voor het nederlandse onderwijs gedaan heeft,

althans bij mijn weten geen biografie verschenen is.

Van Ewijck's toelichting op het besluit een universitaire leraars­

opleiding in te stellen, telt ruim 20 pagina's, en is nog steeds

lezenswaard (de tekst is volledig afgedrukt in Bolkestein's brochure

uit 1915). Zo stelt hij dat de vorming der leraren betrekking moet

hebben op drie punten, namelijk hun kundigheden, hun geschiktheid

als onderwijzers en opvoeders der jeugd, en tenslotte hun gematigde

denkwijze in het godsdienstige en het staatkundige. OVer het eerste

en laatste punt hebben hem geen klachten bereikt, maar door het

exclusieve vakonderwijs stellen de aanstaande leraren zich teveel

als onderwijzers op, en te weinig als opvoeders. In dit opzicht

staan de gymnasien achter bij de goede lagere scholen.

Het tweede artikel bevat de paedagogica of opvoedingskunde in het

algemeen beschouwd, en handelt over mensenkennis en meer bijzonder

over de kennis der onderscheidende geaardheden bij de jeugd; over de

plichten der onderwijzers, over de meest gepaste wijze om de geaard­

heden der kinderen te buigen en te leiden tot het hoofddoel, name-

94

Page 103: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

lijk om brave, verstandige, werkzame leden der maatschappij te

vormen; voorts over de verschillende leerwijzen en dergelijke. Het

meer bepaa1de of praktische onderwijs moest bestaan in menigvuldige

oefeningen in ieder der vakken van onderwijs in de gymnasien, en ten

doel hebben verstandsontwikke1ing en oefening in de kunst van onder­

wijzen. Van Ewijck bevee1t als hulpmidde1 voor het praktisch onder­

richt hetzij het plaatselijk gymnasium, hetzij de industrieschool

aan "bij

initiatief

de meeste hogescholen thans opgericht" (ook dit was

qeweest). Volgens Bolkestein had hij in 1826 in

zijn

het

conceptbesluit opgenomen dat de aanstaande leraren eens in de week

een gehele schooltijd in het plaatse1ijk gymnasium zouden door­

brengen, te beginnen met de onderste klasse. Bet volgend jaar, in de

definitieve versie, is dit voorschrift verdwenen.

De driedeling algemene didactiek, vakdidactiek en hospitium werd dus

al in 1827 -althans op papier- voor de universitaire leraarsop­

leiding ingevoerd. De toelichting gaat verder uitgebreid in op de

stelling dat er aan aIle hogescholen leraarsop1eidingen dienen te

zijn, en niet slechts aan een instelling, zoals door sommigen uit

financiele overwegingen betoogd was; ook dient de leraarsop1eiding

niet plaats te vinden aan afzonderlijke seminaria, zoals eerder te

Parijs het geval geweest was.

Ik kan uiteraard niet meer precies achterhalen wat er in de praktijk

van de uitvoering van dit bes1uit in de periode 1827-1876 terecht­

gekomen is. In de Onderwijsverslagen, die mijn voornaamste bron

zijn, werden aanvankelijk zeer summiere gegevens opgenomen, en later

uitsluitend theoriecolleges. Zo vindt men voor de cursus 1857/58 te

Utrecht elf toehoorders vermeld voor het college paedagogica van

Karsten; te Groningen telde Francken vier toehoorders en te Leiden

werd dat jaar geen paedagogica gedoceerd. In 1860/61 telde Karsten

tien studenten, en Francken een achttal. Cobet te Leiden heeft op

dit college in 1867/68 zeven studenten, en Francken een zestal. Over

de praktische lessen mis ik informatie; hoogstens vindt men hier en

95

Page 104: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDF:RWIJSBEVOEGDHEID

daar vermeld dat het hospiteren onder leiding van een hoogleraar W&N

soms in een andere stad plaatsvond, en hoeveel dorst een dergelijke

reis bij de deelnemers veroorzaakte.

Ten aanzien van de inhoud der theoriecolleges leest men dat bijvoor­

beeld Xenophon en Homerus voor ouderejaars studenten behandeld

werden~ men zou dergelijke colleges nu met "vakdidactiek" aanduiden.

Over "opvoedingskunde" heb ik niets gevonden, hetgeen niet zo

verwonderlijk is, aangezien hoogleraren met een gehee1 ander specia­

lisme dat onderwerp "erbij" moesten nemen. Bolkestein heeft naast de

Onderwijsvers1agen ook de Series nagelopen; hij is, dunkt mij, wat

te somber over het resultaat: weliswaar werd er geen "opvoedingskun­

de" gedoceerd, maar vakdidactiek van de oude talen ontbrak niet.

Hoe dat ook zij, "paedagogica" is in 1876 uit de lijst van aan de

universiteiten te doceren vakken verdwenen, behalve uit die over de

nieuwe gemeentelijke universiteit te Amsterdam, waar van 1877 tot

1901 colleges "paedagogiek" met praktische oefeningen gegeven

werden.

Oorspronkelijk had in de Verordening tot regeling van de Universi­

teit van Amsterdam van 19 april, 25 juli en augustus 1877

"paedagogie" gestaan, maar wethouder De Koning vond "paedagogiek"

kennelijk beter klinken ter vervanging van Van Ewijck's

"paedagogica" • Ook te Amsterdam houdt, bli jkens de toelichting,

paedagogiek "het doceren van grieks en latijn" in, en geen opvoe­

dingskunde. Pas na 1900 verschijnen er weer colleges paedagogiek op

de roosters, maar nu niet meer verplicht, en als regel gegeven door

gespecialiseerde privaat-docenten.

96

Page 105: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

ONDEmUJSBEVOEGDHEID VOOR HET MIDDELBAAR ONDERWIJS

De universitaire leraarsopleiding was bedoeld voor degenen die aan

latijnse scholen zouden lesgeven; maar inmiddels was er ook een

regeling ontstaan voor het verkrijgen van onderwijsbevoegdheid voor

het middelbaar onderwijs. Ten gevolge van Thorbecke's wet tot rege­

ling van het middelbaar onderwijs van 1863 (S50), waarbij burger­

scholen, hogere burgerscho1en, landbouwscho1en en de polytechnische

school in het leven geroepen werden (landbouwscholen zouden

overigens later ontstaan), moesten voorzieningen ten aanzien van de

akten van bekwaamheid tot het geven van onderwijs aan deze scholen

getroffen worden. Men besloot deze akten te verlenen op grond van

het afleggen van staatsexamens, hetgeen zonder twijfel de goedkoop­

ste oplossing was. Maar of staatsexamens zonder opleidingsinstituten

de beste oplossing 1everen, valt te betwijfelen. De felle kritiek op

staatsexamens, zonder door de staat gefinancierde opleidingsinstitu­

ten voor deze examens, zou overigens pas tien a twintig jaar na 1863

ontstaan.

De wet van 1863 somt de volgende akten op: (1) twee akten van

bekwaamheid voor schoolonderwijs in de wis- en werktuigkundige

wetenschappen (art. 70), waarbij akte B pas na akte A behaald kon

worden, en dus het resultaat van voortgezette studie was; (2) een

akte A en B voor natuurkunde (art. 71); (3) een akte A en B voor

scheikunde (art. 72); (4) een akte A en B voor landbouwkunde (art.

73); (5) een akte voor nederlandse taal en letterkunde en geschiede­

nis, alsmede een akte voor staathuishoudkunde (art. 74); en (6) een

akte voor handelswetenschappen, alsmede een akte voor zeevaartkunde

(art. 75).

Volgens artike1 76 krijq~n de examencommissies het recht afzonder­

lijke akten uit te rei ken na een examen over deelgebieden van de

wetenschappen, genoemd in de artike1en 70 en 74; ook kan een afzon­

derlijke akte voor boekhouden uitgereikt worden.

Tens10tte worden (art. 77) afzonderlijke akten ingeste1d voor elk

97

Page 106: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

van de drie moderne talen; voor handtekenen, rechtlijnig tekenen en

perspectief; voor schoonschrijven; voor boetseren; en voor gymna­

stiek. Ook zijn de commissies bevoegd akten van bekwaamheid uit te

reiken voor andere moderne talen dan engels, frans en duits. Volgens

artikel 78 wordt naast het bezit van de akten uit de artikelen 70-76

en naast de akten voor de levende talen, een afzonderlijk examen in

de theorie van onderwijs en opvoeding gevraagd.

De exameneisen voor deze reeks akten zijn in een KB van 2 febr 1864

(S8) gespecificeerd.

In art. 82 wordt gestipuleerd dat ieder, die krachtens deze wet (de

polytechnische school was bij deze wet ingesteld; MG) of krachtens

vroegere verordeningen hier te lande een diploma van INGENIEUR,

veearts of landbouwkundige verkregen heeft, bevoegd is onderwijs te

geven in de technische wetenschappen, waarin hij ter verkrijging van

zijn diploma een examen heeft afgelegd. Hij behoort dan weI in het

bezit te zijn van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag, dat

vereist was bij aIle bevoegdheden, behalve om aan de polytechnische

school les te geven. In dit opzicht werd de polytechnische school te

Delft gelijkgesteld met de hogescholen.

Over artikel 82 is naderhand herhaaldelijk discussie ontstaan,

aangezien de omschrijving "technische wetenschappen, waarin hij

examen heeft afgelegd", verre van duidelijk is.

Ook geven enkele oudere akten op grond van de lager onderwijswet

1806 en die uit 1857 (S103) enkele bevoegdheden gelijk aan die in de

nieuwe MO-wet.

AKADEMICI krijgen eveneens bevoegdheid voor het middelbaar onder­

wijs: zo hebben doctoren in de wis- en natuurkunde dezelfde bevoegd­

heid als die welke akte B uit de artikelen 70, 71 en 72 verleent.

Kandidaten in de wis- en natuurkunde verwerven de bevoegdheid

omschreven in art, 70, akte A.

Doctor-en en kandidaten in de letteren hebben een bevoegdheid gelijk

98

Page 107: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJ8BEVOEGDHEID

aan die vermeld in het eerste lid van artikel 74, terwijl doctoren

in de rechten de bevoegdheid staathuishoudkunde krijgen, vermeId in

akte 74. WeI wordt bij deze bevoegdheden voor akademici in het

middelbaar onderwijs vermeld, dat deze regelingen gelden tot de

nieuwe HO-wet van kracht zal zijn.

Volgens een overgangsregeling (art. 89) krijgen zelfs degenen zonder

(!) een diploma van ingenieur, maar die een betrekking als zodanig

in's lands dienst vervuIlen of vervuld hebben, de bevoegdheid

onderwijs te geven in de "technische wetenschappen". Deze regel

geldt ook voor officieren der land- en zeemacht.

Ik zal hier de verdere ontwikkeling van de zogenaamde MO-akten niet

verder volgen: het is wellicht voldoende te vermelden dat de

(staats-)commissies druk gebruik maakten van de moge1ijkheid akten

voor deelgebieden (gesplitste akten) uit te reiken: in een KB van

1864 (88) werden de akten met de de hoofdletters A-Q aangeduid, en

de deelakten met de letter K (K I, K II, enz.). De volledige akten

bleken te moeilijk; volgens Bartels (1963) kwamen de volledige akten

A ongeveer met een kandidaatsdiploma overeen en de akten B met een

doctoraaldiploma.

Ook werden in 1879 (S87) de akten voor mod erne ta1en in een A- en B­

akte verdeeld. Het extra examen in de theorie van onderwijs en

opvoeding bleef volgens Bartels (1963) sen wassen neus: weI werd in

1955 (8224) de titel in de wet "Van de akten van bekwaamheid"

vervangen door "Van de akten van bekwaamheid en het bewijs van

pedagogische en didactische voorbereiding", waardoor men in elk

geval op dit punt moest examineren.

Een belangrijk probleem voor de MG-akten was dat de wet weliswaar

examens instelde, maar geen opleidingsinstituten. vooral in het

begin was men dus aangewezen op particuliere instel1ingen met weinig

outillage. In 1912 zou een wat groter instituut ontstaan, de Katho­

lieke Leergangen, in 1914 gevolgd door de School voor Taal- en

Letterkunde te Den Haag. Na 1945 werden in vrijwel aIle provincies

99

Page 108: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

"leergangen" opgericht. Ook werd het in 1958 (S452) mogelijk,

universitaire M0-commissies in te ste11en, welke regeling thans za1

verdwijnen.

De kritiek op de MO-akten bestond uit een drieta1 punten, name1ijk

(1) het ontbreken van een toe1atingsexamen, dat in 1934 (S678)

ingevoerd zou worden; (2) de beperktheid van de studie tengevolge

van de deelakten, en (3) voorzover de commissies uit praktijk­

docenten samengesteld waren: het examineren van verouderde stof.

ACADEMISCHE GRADEN

De bevoegdheidsregelingen voor de academische graden werden I zoa1s

a1 in de M0-wet was aangekondigd, vastge1egd in de nO-wet 1876.

Artikel 91 (later 140) van de HO-wet luidt:

"De graad van doctor geeft in het a1gemeen de aan die graad bij deze

en andere wetten verbonden bevoegdheid tot het geven van onderwijs

en tot het uitoefenen van ambten en bedieningen".

De graad van doctor 1everde dus als eerste civiel effect "de

bevoegdheid tot het geven van onderwijs", waarbij de wetgever in het

midden liet, of het jus docendi, dan weI de onderwijsbevoegdheid,

zoals ik deze twee termen onderscheiden heb, bedoeld werd. Aangezien

de wet zich echter nergens expliciet uitlaat over het jus docendi,

zal in de praktijk de onderwijsbevoegdheid bedoeld zijn.

In 1920 (S105) is het betreffende artikel opnieuw geformuleerd; het

1uidt dan:

"De graad van doctor en het getuigschrift van met goed gevo1g afge­

legd doctoraa1 examen geven de bij deze en andere wet ten daaraan

verbonden bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de vakken, in

1aatstgenoemd getuigschrift vermeld, en tot het bek1eeden van ambten

en bedieningen."

100

Page 109: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

De doctorsgraad werd in 1920 in feite een zuiver wetenschappelijke

graad: civie1 effect was voortaan aan het doctoraa1dip1oma gekop­

peld. De versie van dit artike1 1 zoa1s vastgeste1d bij wijziging van

1921 (S782) zou b1ijven bestaan tot de WWO 1960:

"De graad van doctor en het getuigschrift van met goed gevo1g afge-

1egd doctoraa1 examen geven de bij of krachtens deze en andere

wet ten daaraan verbonden bevoegdheid tot het geven van onderwijs in

de vakken, in 1aatstgenoemd getuigschrift vermeld, en tot het

bek1eeden van ambten en bedieningen. 1I

In de HO-wet 1876 was de aan de academische graden verbonden

bevoegdheid op twee p1aatsen gerege1d, namelijk voorzover de

bevoegdheid betrekking had op een docentschap aan het gymnasium

(art. 16), en voorzover academici bevoegdheid kregen voor het

midde1baar onderwijs (artt. 141, 142, 144 en 146).

Wat betreft het gymnasium waren in 1876 bevoegd voor (a) grieks en

1atijn: kandidaten en doctoren k1assieke 1etteren: (b) neder1ands:

kandidaten en doctoren neder1ands; (c) frans, duits en enge1s:

personen met een MO-akte (aangezien er neg geen universitaire

studierichtingen bestonden); (d) geschiedenis: doctoren klassieke

ta1en of nederlands; (e) aardrijkskunde: kandidaten en doctoren

nederlands of wis- en natuurkunde; (f) wis- en natuurkunde: kandida­

ten en doctoren wis- en sterrekunde, of wis- en natuurkunde; (g)

scheikunde: kandidaten en doctoren in de scheikunde: (h) natuur1ijke

historie: kandidaten en doctoren in de aard- en delfstofkunde, of

die in de plant- en dierkunde; (i) hebreeuws: kandidaten en doctoren

in de godgeleerdheid, de semitische letterkunde, of israe1itische

godgeleerden: en (k) gymnastiek: personen met een MO-akte.

Opva11end is dat voor de vakken onder b, d, e, f, 9 en h ook benoem­

baar zijn degenen die een MO-akte voor een 5-jarige HBS bezitten

(hetgeen bijvoorbee1d van be1ang was voor ingenieurs). Rectoren en

101

Page 110: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

conrectoren behoorden de graad van doctor in de klassieke letteren

te bezitten.

Ten aanzien van het middelbaar onderwijs verleent de wet van 1876

onderwijsbevoegdheid aan doctoren in de rechtswetenschap voor: de

gronden van de gemeente-, provinciale en staatsinrichting van

Nederland; aan doctoren in de staatswetenschap voor: staathuishoud­

kunde, statistiek inzonderheid van Nederland en kolonien en

bezittingen in andere werelddelen, en de gronden van gemeente-,

provinciale en staatsinrichting van Nederland; aan doctoren in de

wis- en sterrekunde, en die in de wis- en natuurkunde een bevoegd­

heid gelijk aan die van akte B in de artikelen 70 en 71 van de MO­

wet 1863; het doctoraat scheikunde is gelijkgesteld met akte B in

art. 72 van de Mo-wet; de doctoraten aard- en delfstofkunde, en dat

in de p1ant- en dierkunde geven echter slechts bevoegdheid als

omschreven in de de akte A van art. 70 in de MO-wet: het kandidaats­

diploma en het doctoraat nederlands krijgen de bevoegdheid uit art.

74 in de Mo-wet.

Bij de herziening van de Ho-wet in 1905 volgen slechts onder­

geschikte wijzigingen: zo krijgt degene die een kerkelijk examen

hebreeuws aflegde, bevoegdheid in die taal; klassici mogen nu oude

geschiedenis in het MO doceren, en degenen die toegelaten zijn tot

de promotie, verwerven ook bevoegdheid voor het middelbaar onder­

wijs.

Pas bij de wetswijziging van 1920 (SI05) wordt voor het gymnasium

voor grieks, latijn, neder1ands t frans, hoogduits en enge1s een

doctoraa1diploma "met onderwijsbevoegdheid voor het betreffende vak"

vereist, terwij1 ook degenen met een bevoegdheid voor de 5-jarige

HBS in het betreffende vak benoembaar zijn. Een soortgelijkeregeling

ontstaat voor de andere vakken. Neg vijf jaar na de inwerkingtreding

van de wijziging-1920 zijn voor de gymnasia1e vakken benoembaar

degenen "die het examen, laatstelijk voorafgaande aan het doctoraa1-

examen met goed gevo1g hebben afge1egd". Ook wordt in 1921 (S782)

102

Page 111: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

uiteraard

diploma's

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

bevoegdheid ver1eend aan de dan ingeste1de doctoraal­

geschiedenis en aardri jkskunde. De bevoegdheden worden

vanaf 1921 niet meer in de He-wet opgesomd, maar krijgen een plaats

in het (nieuwe) academisch statuut.

De onderwijsbevoegdheid van de DELFTSE en WAGENINGSE INGENIEURS

verdient enkele afzonderlijke opmerkingen. V66r 1905 was de bevoegd­

heid van beide ingenieursdiploma's geregeld in artikel 82 Van de MO­

wet 1863. Dit artikel luidde:

"Ieder die krachtens deze wet of krachtens vroegere verordeningen

hier te lande een diploma van techn0100g, civiel ingenieur,

architect of bouwkundig ingenieur, scheepsbouwkundig ingenieur,

werktuigkundig ingenieur, mijnen-ingenieur, veearts of landbouwkun­

dige verkregen heeft, is bevoegd onderwijs te geven in de technische

wetenschappen, waarin hij ter verkrijging van zijn diploma een

examen heeft afge1egd. Hij behoort echter daartoe in het bezit te

zijn van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag, vermeld in

artike1 25."

Ingenieurs hadden dus al v66r 1863 onderwijsbevoegdheid in die

technische vakken, waarin zij examen hadden afgelegd. Toch gaf de

interpretatie van wat weI en niet technische vakken waren, van tijd

tot tijd aanleiding tot misverstanden: zo bepaalde de minister in

1868 dat kosmografie zijns inziens niet tot deze vakken behoort,

aangezien het beschrijvend en niet technisch Van aard is.

In 1905 werd de polytechnische school omgezet in de technische

hogeschool zodat de betreffende artikelen verplaatst werden uit de

MQ-wet naar de He-wet. Bij die gelegenheid trachtten de W&N-facul­

teiten te bewerkstelligen dat de onderwijsbevoegdheid der technische

ingenieurs zou komen te vervallen. De reeks adressen van deze facul­

teiten, de verweerschriften van de delftse hoogleraren en de artike­

len van de redactie van "ne Ingenieur", zijn te vinden in de

103

Page 112: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

verschi11ende jaargangen van dat tijdschrift (voora1 in 1904).

De discussie in de Tweede Kamer (Hand. II, 1903/04, bldz. 1486-1489)

verliep echter op 8 maart 1904 uiterst soepe1. Nadat het lid Roell

had betoogd dat hat niet meer om hetzelfde artike1 ging als dat wat

in de MO-wet gestaan had, aangezien nu ook e1ectrotechnisch

ingenieurs verme1d werden, en de minister geantwoord had dat dit een

forme1e zaak was (e1ectrotechnisch ingenieurs werden eerder

werktuigkundig ingenieurs genoemd), kon de minister ook het argument

dat ingenieurs niet zulke goede pedagogen zouden zijn, gemakke1ijk

met enige persoonlijke ervaringen weer1eggen. Dat de formu1ering

"technische wetenschappen" nadere specificatie behoefde, daarover

was iedereen het eens; hier kon de minister naar de Ineenschake­

lingscommissie verwijzenl die in 1903 met haar werk begonnen was

(dat het 1ijvige rapport van de commissie, dat in 1910 gereed kwam,

tot St. Juttemis zou b1ijven 1iggen, kon de minister ook niet

weten). En zo werd, zonder hoofdelijke stemming, dit artike1 onder

no. 129 (uiteraard zonder 1anbouwkundigen en veeartsen) in de HO-wet

opgenomen, hetgeen een gerustste11ing geweest moet zijn voor de toen

a1 ruim 70 de1ftse ingenieurs die in het onderwijs werkzaam waren en

a1daar onder meer wis- 1 natuur- en scheikunde doceerden.

Artike1 129 zou tot de wetswijziging van 1956 (S310), waarin het

Technisch Hoger Onderwijs opnieuw gerege1d werd, in de HO-wet

gehandhaafdb1ijven. In 1956 wordt, wat de onderwijsbevoegdheden van

TH-ingenieurs betreft, verwezen naar het TH-statuut. In dit statuut

(dat in 1963 in het academisch statuut werd opgenomen) was bij de

wijziging van 1957 (S594) bepaa1d dat ook de TH-ingenieur aan de

pedagogisch-didactische eisen voor de onderwijsbevoegdheid zou

moeten voldoen: de betreffende artikelen werden van kracht op 5 sept

1961. Bij de wijziging van het AS van 1967 (S485) wordt nog eens

herhaa1d dat TH-ingenieurs die hun doctoraa1examen v66r 5 sept 1961

hebben verworven, niet aan de eisen van pedagogisch-didactische

scho1ing behoeven te voldoen.

104

Page 113: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

Kortom, de onderwijsbevoegdheid van de TH-ingenieur,

omschreven als "bevoegd om onderwijs te geven in de

wetenschappen, waarin hij ter verkrijging van zijn

sinds 1863

technische

diploma een

examen heeft afge1egd", werd voor het eerst in het TH-statuut van

1958 gespecificeerd, en vanaf 1961 aangevuld met de eis van

pedagogisch-didactische scholing.

De onderwijsbevoegdheid van 1andbouwingenieurs was v66r 1917

eveneens (summier) in de MO-wet gerege1d volgens het geciteerde

artikel 82. Opva11end is echter dat in de wet tot regeling van het

hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs in de lijst

van van rijkswege gegeven vakken onder de letters aa. "de paedago­

giek en methodiek van het landbouwonderwijs" voorkomt. Verder leest

men in artikel 46, lid 6:

"De diploma's in het eerste (landbouwkundig ingenieur; MG) en derde

lid (veearts; MG) bedoe1d, geven in het a1gemeen de daaraan bij deze

en andere wet ten verbonden of te verbinden bevoegdheden tot het

geven van onderwijs en het uitoefenen van ambten en bedieningen."

en in artikel 67:

"Zij, die krachtens deze wet het diploma van landbouwkundig

ingenieur hebben verkregen, hebben dezelfde bevoegdheden als aan hat

bezit van het diploma van landbouwkundige zijn verbonden."

In de 1958-tekst (S669) van de wet tot regeling van het hoger

landbouwonderwijs zijn beide artikelen nog vrijwel gelijk, uiteraard

zonder verwijzing naar de veeartsenijkunde, die in 1925 in de HO-wet

was opgenomen. Ook behoort het vak "paedagogiek etc." nog steeds tot

de gedoceerde vakken.

In het landbouwhogeschoolstatuut van 1965 (S86) verschijnt een

passage onder het hoofd "Regeling van enige aan het diploma van

105

Page 114: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

1andbouwkundig ingenieur verbonden onderwijsbevoegdheden" (art.

22a), nu gespecificeerd naar vak, en tevens aangevu1d met de eis van

pedagogisch-didactische scho1ing (art. 22f). Dit bes1uit treedt 1

sept 1965 in werking. De wettelijke rege1ingen ten aanzien van de

Landbouwhogeschoo1 werden in 1967 (S684) in de WWO opgenomen: ook

het 1andbouwhogeschoo1statuut tens10tte kreeg in 1970 (S507) een

p1aats in het Academisch Statuut.

106

Page 115: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

UNIVERSITAIRE LERAARSOPLEIDING 1876-1952

Men vraagt zich na dit overzicht van de ontwikkeling van de onder­

wijsbevoegdheden af, wat er na 1876 van de door Van Ewijck in 1827

ingestelde universitaire leraarsopleiding overbleef.

Het antwoord kan kort zijn; niets, behalve de colleges tot 1901 aan

de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, die echter in hoofdzaak

betrekking hadden op de didactiek der oude talen.

Wat betreft de in 1863 ingestelde akten van bekwaamheid voor middel­

baar onderwijs, kan men al evenmin van een leraarsopleiding spreken:

de "akte Q" had nauwelijks betekenis (Bartels, 1963 bldz. 154).

De herhaalde en scherpe kritiek op die situatie leidde tot de

instelling in 1900 van de "Bevoegdheidscommissie" onder voorzitter­

schap van MO-inspecteur Campert. Het rapport van deze commissie,

(verschenen in 1902) handelde over het verkrijgen van de bevoegd­

heden voor het middelbaar onderwijs. Maar concept-wetsontwerpen in

dit rapport bleven liggen, aangezien in 1903 de "Ineenschakelings­

commissie" aan het werk ging, die nieuwe regelingen voor het gehele

nederlandse onderwijs zou ontwerpen. Dit rapport verscheen in 1910,

1834 b1adzijden dik; opnieuw vindt men hier de eis van een serieuze

pedagogisch-didactische vorming der 1eraren. Ook dit rapport bleef

liggen, hoewe1 er een reeks wetsontwerpen tot wijziging van de MO­

wet uit voortv1oeiden, echter opnieuw zonder resultaat.

Boven is a1 verme1d dat wat de MO-akten betreft, pas in 1955 (S244)

wat meer aandacht aan het examen voor de akte Q gegeven werd.

Voor de universitaire bevoegdheden verscheen in 1952 (S455) een KB

tot wijziginq van het Academisch Statuut, 50 jaar na het rapport van

de bevoegdheidscommissie.

Het is vermoedelijk niet juist deze zonderlinge gang van zaken

uitsluitend aan po1itieke echecs toe te schrijven, hoewe1 er na 1911

niet minder dan zeven wetsontwerpen tot herziening van de MO-wet

b1even liggen (het ontwerp-Cals zou in 1963 de eindstreep ha1en). De

vraag doet zich voor of er in de jaren v66r de tweede were1doorlog

107

Page 116: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

voldoende in het voortgezet onderwijs toepasbare theorie op onder­

wijskundig gebied voorhanden was. De colleges paedagogica in de

vorige eeuw hadden, voorzover ik kon nagaan, in hoofdzaak betrekking

op de didactiek van de oude talen; men had toen kennelijk moeite de

term "opvoedingskunde" van Van Ewijck te concretiseren.

De colleges paedagogiek aan de GU werden volgens Gunning (z. j.

1939) tot 1882 verzorgd door N.J.B. Kappeyne van de coppello, rector

van het gymnasium te Amsterdam, die benoemd was tot buitengewoon

hoogleraar in de griekse antiquiteiten en de paedagogiek (!). Zijn

opvolger aan het gymnasium, A.H.G.P. van den Es, werd tevens

opvolger van Kappeyne op de buitengewone leerstoel. Toen Van den Es

in 1901 met pensioen ging, werd de leerstoel opgeheven.

Aan de vu werden tot 1905 colleges paedagogiek gegeven door de

hoog1eraar J. Woltjer, die tevens oprichter en eerste rector van het

gereformeerd gymnasium was. Toen (de klassicus) Woltjer in 1905 met

de colleges paedagogiek stopte, kreeg hij geen opvolger.

J.H. Gunning Wzn. (1859-1951), eveneens klassikus, werd in 1898

toegelaten als privaatdocent voor de praktische en theoretische

paedagogiek aan de RUU, nadat hij vruc~teloos geprobeerd had, voor

de opvolging van Van den Es in aanmerking te komen. In 1904 (nadat

Gunning tot schoolopziener te Amsterdam benoemd was) werd hij als

privaatdocent aan de GU toegelaten, om in 1917 opnieuw a1s zodanig

naar Utrecht te vertrekken, waar hij in 1923 buitengewoon hoog1eraar

werd. In 1922 was ook de groningse arts H.G. Hamaker aan de RUU

toegelaten a1s privaatdocent voor "ervaringspaedagogiek".

De rector van het Nederlands Lyceum te Den Haag, R. Casimir (1877-

1957), trad in 1918 als bijzonder hoogleraar vanwege dit lyceum te

Leiden op, gesteund door een drietal leraren van de school, die

colleges vakdidactiek oude talen, natuurlijke historie en wis- en

natuurkunde gaven. Casimir had te Groningen bij de psycholoog

Heymans gestudeerd, en wordt door Gunning eerder als psycholoog dan

als pedagoog beschouwd.

Te Groningen werd een andere leer1ing van Heymans, H.J.F.W.

108

Page 117: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

Brugmans, in 1913 toege1aten als privaatdocent in de filosofie en

(later) de paedagogiek. Brugmans (1884-1961) werd in 1919 lector in

de paedagogiek; na het over1ijden van Heymans was hij van 1928 tot

1954 hoog1eraar in de zie1kunde, pedagogiek en psychotechniek. Hij

had, beha1ve bij Heymans, psycho1ogie en pedagogiek bij C1aparede te

Geneve en bij Stern te Breslau gestudeerd.

Ph. Kohnstamm (1875-1951) was in 1907 a1s privaatdocent voor logica

en kennis1eer aan de GO toege1aten, en vervo1gens in 1908 benoemd

tot buitengewoon hoogleraar thermodynamica, wat hij tot 1920 zou

blijven. In 1919 werd hij bijzonder hoog1eraar in de paedagogiek

vanwege de Maatschappij tot Nut van het Algemeen te Amsterdam, nadat

hij het initiatief tot de stichting van het Nutsseminarium aldaar

genomen had. In 1932 volgde hij Gunning op a1s buitengewoon hoog1e­

raar te Utrecht, en in 1938 werd hij ook aan de GU buitengewoon

hoogleraar in de paedagogiek.

Te Nijmegen was direct bij de stichting van deze universiteit in

1923 J. Hoogve1d (1878-1942) tot gewoon hoogleraar in de wijsbe­

geerte en de paedagogiek benoemd, nadat hij eerder als zodanig te

Ti1burg gedoceerd had. Ook werd F.R.L. Sassen (1894-1971) in 1929

aldaar benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis van de wijsbegeerte

en de paedagogiek, welke 1eerstoe1 hij in 1946 zou verwisselen met

die te Leiden. Sassen was vanaf 1939 lid, en van 1956-1964 voor­

zitter van de Onderwijsraad; tevens trad hij in 1945/46 op als

directeur-generaal van het onderwijs.

Aan de vu tens1otte, was J. Waterink (1890-1966) in 1926 buiten­

gewoon en in 1929 gewoon hoogleraar in de pedagogiek, psycho1ogie en

catechetiek (hij was predikant geweest) geworden.

Uit deze korte opsomming is a1 duide1ijk dat psycho1ogie, pedagogiek

en wijsbegeerte aanvanke1ijk niet goed te onderscheiden waren. In

het Academisch Statuut van 1921 werd dan ook de mogelijkheid opge­

nomen in de wijsbegeerte af te studeren met als hoofdvak psycho1ogie

of paedagogiek. Psychologie en paedagogiek zouden zich vervo1gens

109

Page 118: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

ontwikkelen tot afzonderlijke studierichtingen, los van elkaar en

van de wijsbegeerte (zie verder Sociale Wetenschappen).

Helaas was er intussen, zelfs toen in 1921 paedagogiek als kopstudie

aan de vaderlandse universiteiten verscheen, voor de leraarsop-

1eiding niets geregeld. De "opvoedingskunde" uit 1827 werd na 1876,

althans wat de leraarsopleiding betreft, officieel vergeten.

WeI werden er nu -anders dan in de negentiende eeuw- aan aIle

universiteiten docenten met kennis van zaken aangesteld; maar

studenten die de bedoeling hadden leraar te worden, behoefden de

colleges van deze docenten niet te volgen. Een omgekeerde situatie

dan die in de vorige eeuw, toen studenten voorgeschreven werd

colleges van niet-gespecialiseerde docenten te volgen.

PERIODE 1955-1982

De wijziging van het Academisch Statuut van 1952 (S455) ligt nog te

vers in het geheugen om een uitvoerige bespreking te rechtvaardigen.

Volgens dit besluit, dat 1 sept 1955 van kracht werd, zou een docto­

raa1dip1oma op zichzelf geen onderwijsbevoegdheid geven, maar zou

zou de bevoegdheid gekoppeld worden aan een bewijs van "genoegzame

pedagogisch-didactische scho1ing in het algemeen, en ten aanzien van

het vak of de vakken waarvoor bevoegdheid wordt verlangd in hat

bijzonder". Het bewijs kan voor of na het doctoraalexamen geleverd

worden. De kandidaat moest gedurende tenminste een jaar aangewezen

colleges in pedagogiek, puberteitspsychologie en a1gemene didactiek

regelmatig hebben gevolgd, en door het volgen van onderwijs in de

didactiek van het desbetreffende vak zich van die didactiek op de

hoogte hebben gesteld. Bovendien werd het bijwonen van de lessen van

bevoegde leraren gedurende een termijn van tenminste drie maanden en

ten hoogste zes maanden verplicht. V~~r de bevoegde 1eraren die de

zogenaamde hospitanten tot hun lessen toelieten, de "mentoren", werd

met ingang van 1 sept 1954 een financie1e vergoeding vastgesteld.

110

Page 119: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

OVerigens was hospiteren al in 1908 door B. en W. van Amsterdam

mogelijk gemaakt, en door het Rijk in 1937; maar volgens de laatste

regeling moest de hospitant al bevoegd zijn, voordat hij kon hospi­

teren: een gevolg van de grote werk100sheid onder 1eraren in die

jaren.

Bet KB van 1952 werd gewijzigd in 1955 (S386) en in 1960 (S182) op

onbelangrijke punten (1955 redactionee1; 1960 geeft de moge1ijkheid

te hospiteren op andere sch01en dan HBS en gymnasium). Ook in het

nieuwe AS van 1963 b1ijft het KB van 1952 vrijwe1 ge1ijk van

strekking en inhoud.

Het zou tot 1981 (S79) duren, voordat de universitaire 1eraars­

op1eiding drastisch gereorganiseerd werd: er is dan sprake van een

onderwijskundige op1eiding van vier maanden, waarvan een schoo1-

practicum dee1 uitmaakt (art. 217).

Maar op het moment dat dit KB in werking trad, was de wet Tweefasen­

structuur a1 aanvaard (1981, S137); vo1gens deze wet kunnen op grond

van artike1 32.5 1eraarsopleidingen ingesteld worden. In het

A1gemeen Deel van het nieuwe AS (1981, S53) wordt de betreffende

mogelijkheid verder uitgewerkt (artt. 93-103) in een predoctoraal

deel van twee maanden en een postdoctoraa1 deel van zes maanden

(hetgeen voorbereid was door enige werkgroepen en commissies van de

Academische Raad: WULON en ARCULO).

Inmiddels (1985) is het postdoctora1e dee1 zelfs uitgebreid tot 12

maanden, en na een mislukte paging van minister Deetman dit post­

doctorale deel naar het HBO te verp1aatsen, functioneert nog steeds

het besluit van 1981 (S579).

Een zo mogelijk even absurde ontwikkeling vindt men ten aanzien van

de onderwijsbevoegdheid van TH-ingenieurs in de zogenaamde

theoretisch-technische vakken. De bevoegdheid voor deze vakken was

aanvanke1ijk geregeld in het Bevoegdhedenbesluit Nijverheidsonder­

wijs uit 1921 (S918); vo1gens dit KB was de ingenieur zonder meer

bevoegd voor de technische vakken, die met zijn diploma overeen-

III

Page 120: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

kwamen: een formu1ering overeenkomstig de manier waarop de onder­

wijsbevoegdheid van ingenieurs sinds 1863 geregeld (of niet gere­

geld) was. Maar bij wijziging van dit KB in 1935 (S162) vindt men

toegevoegd dat de bevoegdheid pas verkregen kan worden indien de

ingenieur na het doctoraaldip1oma tenminste drie jaar als ingenieur

werkzaam is geweest in de vakrichting van het getuigschrift; een en

ander ten genoegen van Onze minister. Waarschijnlijk heeft de met de

crisistijd optredende werkloosheid ook op dit punt de wetgever

beinvloed. WeI is er in het KB van 11 ju1i 1921 (S921), dat onder

andere over de sa1arisregeling handelt, al sprake van dat ingenieurs

met tenminste twee jaar bedrijfservaring gelijkgeste1d worden met

doctores die aan universiteit of hogeschool gepromoveerd zijn.

Zonder1ing is echter dat anna 1985 de ingenieur in de theoretisch­

technische vakken onderwijsbevoegdheid kan verwerven na drie jaar

praktijkervaring zonder ook maar de geringste kennis van het onder­

wijs of de techniek om onderwijs te geven.

Vermoedelijk hangt deze anomalie samen met het feit dat de middel­

bare technische school in 1957 -de tijd dat men in ons land na 130

jaar opnieuw de wense1ijkheid van 1eraarsopleidingen beg on in te

zien- tot hog ere technische school gepromoveerd werd. Aangezien

bevoegdheden voor het HBO tot op dit moment eigenlijk aIleen bestaan

voor de vakken die ook in het algemeen vormend onderwijs gedoceerd

worden, ligt het voor de hand dat bevoegdheden voor specifieke HBO­

vakken uitblijven. Aangezien voor een docentschap in het WO ook geen

bevoegdheid nodig is, (het jus docendi had in 1921 formee1 de

functie verloren) zal het HBO de instelling van deze bevoegdheden

niet stimuleren. Het onderwijs aan de HBO-instellingen zal dus ook

in de toekomst vermoedalijk door leken op onderwijskundig gebied

verzorgd blijven worden.

112

Page 121: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

ONDERWIJSBEVOEGDHEID

SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Het jus docendi is waarschijnlijk -naast het latere recht om ambten

en bedieningen te vervuIIen- oudtijds de belangrijkste motivatie van

studenten geweest om zich aan een universiteit te Iaten inschrijven.

Dit jus docendi verschilt van de moderne onderwijsbevoegdheid in het

feit dat de eerste term vooral betrekking had op het doceren aan de

universiteiten zeIf, terwiji de moderne term op het geven van onder­

wijs aan andere onderwijsinstellingen dan de universiteit slaat.

Sinds 1815 is in ons land getracht naast de vereisten op vakgebied

een "Ieraarsopleiding" verplicht te stellen voor het verkrijgen van

onderwijsbevoegdheden. De vereisten voor het jus docendi zijn vooral

na de ontkoppeling van dit recht van het doctoraat in 1921, geheel

verwaarloosd.

113

Page 122: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

2.3 AMBTEN EN BEDIENINGEN

INLEIDING

Bij de wijziging van de WWO-1960 tengevolge van de wet tweefasen­

structuur in 1981 (S137) wordt een nieuw artike1 2lbis tussen­

gevoegd, volgens hetwelk in het Academisch statuut de vereisten voor

het verkrijgen van tweeeriei soort hoedanigheden gerege1d worden,

name1ijk (1) de vereisten voor de krachtens het doctoraalexamen te

verwerven hoedanigheid van meester in de rechten en die van psycho-

100g, en (2) de vereisten voor de hoedanigheid van arts, tandarts,

dierenarts en apotheker. Ret ene type hoedanigheid verwerft men dus

krachtens een doctoraa1examen en het andere op andere wijze.

De term "hoedanigheid" duikt voor het eerst op in de wijziging van

de HO-wet 1921 (S782), waar het de bedoeling was onderscheid te

maken tussen wetenschappelijke titels en het civie1 effect, dat

hetzij direct, hetzij via een aanvu11end "praktijkexamen" door

bezitters van sommige wetenschappe1ijke graden verworven kon worden.

v66r 1921 hadden enkele van deze praktijkexamens (onder andere dat

voor arts en apotheker) ook a1 bestaan, maar het betrof toen

althans formee1- staatsexamens, geen facu1teitsexamens.

Hoewel het al zeer lang gebruik was dat afgestudeerde juristen het

predikaat meester in de rechten voerden, was er in of buiten de

facu1teit geen postdoctoraal praktijkexamen ingeste1d. WeI had de

commissie-Reinink (in het bijzonder de subcommissie-Pompe; zie het

rapport, 1949) in de faculteit der rechtsgeleerdheid een aanta1

uiteen10pende meestersexamens op basis van een uniform doctoraa1-

diploma voorgesteld, maar dit plan was niet gerea1iseerd.

Het ontwerp-Rutten (1952) kende nag een achttal hoedanigheden (mees­

ter in de rechten, kandidaat-notaris, kandidaat-archivaris, arts,

praktiserend psycholoog, apotheker, tandarts en dierenarts; artt.

102-109), die wat de vereisten betreft, nader uitgewerkt zouden

worden in het AS.

114

Page 123: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

Maar in het nieuwe Academisch 3tatuut van 1963 (3380) vindt men

bepalingen over de hoedanigheid van meester in de rechten (art. 214)

tengevolge van het afleggen van een doctoraalexamen nederlands recht

of van een doctoraalexamen notarieIe studierichting, de hoedanigheid

van arts tengevolge van een postdoctoraal artsexamen, de hoedanig­

heid van apotheker tengevolge van een postdoctoraal apothekers­

examen, de hoedanigheid van tandarts tengevo1ge van een postdocto­

raal tandartsexamen, en de hoedanigheid van dierenarts tengevo1ge

van een postdoctoraal dierenartsexamen (artt. 211-214). WeI is er in

dit statuut sprake van een praktijkexamen psychologie (artt. 121-

123), dat echter niet ingevoerd werd.

Het onderscheid tussen een wetenschappelijke titel, die men verwerft

door het behalen van een wetenschappelijke graad, en een hoedanig­

heid die betrekking heeft op het civiel effect, wordt overigens niet

konsekwent door de wetgever gehanteerd. Zo spreekt de wet niet over

de "hoedanigheid" van 1eraar, en zelfs is er in de wwo-wijziging van

1975 (3729) in artike1 147 -dat hande1t over titu1atuur- sprake van

de tite1 meester in de rechten, en van de titel psycholoog, maar

niet van de titel arts of tandarts.

Hoe dat ook zij, in het overeenkomstig artikel in de HO-wet 1876

(art. 140, eerder 91) was er sprake van "ambten en bedieningen":

"De graad van doctor geeft in het algemeen de aan dien graad bij

deze en andere wet ten verbonden bevoegdheden tot het geven van

onderwijs en tot het uitoefenen van ambten en bedieningen."

Deze ambten en bedieningen waren in de oude wet verder gespecifi­

ceerd voor juristen (artt. 92 en 93; later 141 en 142), voor genees­

kundigen (art. 94; later 143), en voor apothekers (art. 96; later

145) •

Ook in het Organiek Bes1uit van 1815 hadden enkele opmerkingen

gestaan over "de waardigheden, ambtsbedieningen en standen", die aan

wetenschappelijke graden verbonden konden zijn. Men vindt in artt.

115

Page 124: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

119-121 van het OB een en ander over juridische graden, terwijl de

artikelen 122 en 123 over geneeskundigen en apothekers handelen.

In de Ho-wet mist men, althans in de versies van 1876 en 1905, de

N~ARIS, de TANDARTS en de DIERENARTS. De opleiding tot kandidaat­

notaris was echter tot 1958 buiten-universitair, en ook de tand­

artsopleiding kwam pas in 1947 geheel aan de universiteit. Wat

betreft de veearts -de term dierenarts verscheen in 1954 voor het

eerst in de wet-, was de op1eiding in 1917 universitair geworden,

maar aan een afzonderlijke hogeschool en geregeld in een speciale

wet op het hoger landbouw- en veeartsenijkundig onderwijs. Toen de

veeartsenijkundige hogeschool in 1925 omgezet werd in de veeartse­

nijkundige faculteit aan de de ROO, werd ook de veeartsenijkunde in

de HO-wet opgenomen.

Tens10tte ontbreken in de opsomming de INGENIEUR en de THEOLOOG. Het

is opvallend dat de wetenschappelijke titel ingenieur in ons land -

in tegenstelling tot de VS- geen hoedanigheid kent, terwijl er toch

vrij vee 1 beroepen en functies bestaan, waarvoor in de praktijk

uitsluitend technische of landbouwkundige ingenieurs in aanmerking

komen (Lintsen, 1980). Maar tot wetten op de beroepsbescherming is

het in ons land niet gekomen: weI is de wetenschappelijke titel Ir.

sinds 1960 beschermd. Zelfs de jaren1ange pogingen van bouwkundig

ingenieurs om voor het predikaat "architect" wettelijke bescherming

te verkrijgen, mislukten tot nu toe (een ontwerpwet op de archi­

tectentite1 werd 12 mei 1980 bij de kamer ingediend onder no.

16191).

Ten aanzien van PREDIKANTEN, PRIESTERS en RABBI'S is het duidelijk

dat de bevoegdheid om te preken en om als kerkelijk ambtsdrager op

te treden,

de kerken

geen zaak van de staat is. Deze bevoegdheden worden door

verleend, en in die zin kent een theologische graad

afgezien van onderwijsbevoegdheden- geen civie1 effect, maar wat weI

eens een effectus ecclesiasticus, een kerkelijke bevoegdheid t

genoemd wordt. De kerken zijn bij het verlenen van kerke1ijke

bevoegdheden overigens aanzienlijk conservatiever dan de staat ten

116

Page 125: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

aanzien van maatschappelijke bevoegdheid: delegatie aan een oplei­

dingsinstituut van het recht de kerkelijke bevoegdheid te verlenen

(priesterwijding; proponentsexamen) komt zelden of niet v~~r.

Opvallend is trouwens dat het Qrganiek Besluit (art. 116) weI stipu­

leerde dat niemand bij het hervormd kerkgenootschap als predikant

toegelaten zal worden zonder de graad van kandidaat in de Ietteren

(het propedeutisch examen door L&W afgenomen), de graad van kandi­

daat in de theolagie, en het testimonium voor uitlegkunde van oude

en nieuwe testament, dagmatiek, christelijke zedekunde en landhuis­

houdkunde (voor welk testimonium twee jaar studie gerekend werd). De

staat stelt hier dus weI voorwaarden aan degenen die een kerkelijke

bevoegdheid in de hervormde kerk wensen te behalen. In artike1 118

vindt men dat ten aanzien van het opleggen van soortgelijke

verplichtingen aan aspirant-Ieraren voor andere gezindheden in ver­

volg van tijd bepalingen zullen worden gemaakt. Het hoeft geen

betoag dat zulke bepalingen zijn uitgebleven (zie verder onder

Godgeleerdheid).

OVerigens betekent erkenning van de bekwaamheid van een afgestudeer­

de door staat of kerk nag niet altijd dat die afgestudeerde zich

onmiddellijk kan vestigen: maatschappelijke of kerkelijke bevoegd­

heid kan in de regel pas uitgeoefend worden als de "zittende" colle­

gals bereid zijn de officieel bevoegde nieuweling op te nemen. Op de

aanvullende eisen die in veel gevallen door beroepsverenigingen of

door andere instanties gesteld worden, kom ik terug in hoofdstuk

2.4.

HOF:DANIGHEID VAN MEESTER IN DE RECHTEN

In 1815 waren twee doctoraten in de faculteit ingesteld, waarvan een

in het hedendaagse en romeinse recht, en het andere een eenvoudig

doctoraat. De hoedanigheid "meester in de rechten", gekoppeld aan

hat doctoraat, bestond officieel nag niet, hoewel al sinds de repu-

117

Page 126: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

bliek doctoren in de rechten zichzelf als zodanig aanduidden, en in

plaats van dr. het predikaat mr. voor de naam gebruikten. De oor­

sprong van dit gebruik heb ik niet kunnen nagaan: mogelijk hangt het

met het meesterschap in de gi1den samen, of met het franse maitre.

Het recht om als advocaat voor neen Dnzer hoven en rechtbanken" te

procederen, kon uitsluitend aan de bezitter van het uitgebreide

doctoraat gegeven worden (art. l20), en uiteraard eveneens aan

degene die een doctoraat oflicentiaat in de rechten in de republiek

behaa1d had. Hoewe1 het eenvoudige doctoraat -ingesteld "ten behoeve

van vreemde1ingen en van hen welke een wetenschappe1ijke tite1

verlangen" (art.

treden, en het

85)- geen bevoegdheid gaf om als advocaat op te

uitsluitend "wetenschappelijke en zodanige in het

diploma uitgedrukte rechten" opleverde, zullen de "bedieningen,

ambten en waardighedenn toegankelijk voor bezitters van elk van

beide doctoraten, bij afzonderlijke besluiten worden vastgeste1d

(art. 121).

De HD-wet 1876 kent aanvankelijk opnieuw twee doctoraten, maar nu

gelijkwaardig, namelijk dat van doctor in de rechtswetenschap en dat

in de staatswetenschap. Het laatste doctoraat kent -althans volgens

de HD-wet, art. 93 (later 142)- aIleen onderwijsbevoegdheid~ het

eerste geeft de bevoegdheid -met inachtneming van de bestaande

bepalingen- zich als advocaat te doen inschrijven, en om benoemd te

worden tot de rechterlijke betrekkingen, waarvoor volgens de wet op

de rechterlijke organisatie "de graad van me ester in de rechten"

gevorderd wordt, zomede tot betrekkingen van ambtenaar bij de rech­

terlijke macht of bij de burgerlijke dienst in's rijks kolonien en

overzeese bezittingen, behoudens nadere vereisten. Die nadere ver­

eisten be·troffen onder andere het in 1876 ingeste1de aanvullings­

examen (zie Indologie). Tevens is er onderwijsbevoegdheid aan deze

graad verbonden.

In 1905 krijgen ook degenen die toegelaten zijn tot de promotie

onderwijsbevoegdheid, maar voor de overige ambten blijft het docto­

raat tot 1921 verplicht, in welk jaar civiel effect over de hele

118

Page 127: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

linie aan doctoraa1diploma 1 s verbonden wordt. De koppeling van

civiel effect aan het doctoraat in plaats van aan het doctoraal­

diploma of aan een specifiek staatsexamen, heeft voor de juridische

faculteit regelmatig problemen gegeven: zo was in 1815 promoveren op

stellingen verboden, in 1840 toegestaan, in 1876 verboden en in 1895

weer toegestaan. In 1921 werd promoveren op stellingen aIleen

opnieuw onmogelijk~ maar teen was civiel effect aan het doctoraal­

diploma gekoppeld.

In 1920 (SI05) verdwijnen de zogenaamde gesplitste doctoraten: in

het vervolg is er slechts een doctoraat per faculteit verkrijgbaar.

Het juridische doctoraat heet dan het doctoraat in de rechtsge­

leerdheid: de eerdere doctoraten in de rechtswetenschap en in de

staatswetenschap zijn daarmee afgeschaft. Het wordt nu nodig te

stipu1eren dat uits1uitend de graad van doctor in de rechtsge1eerd­

heid, die verkregen is na het af1eggen van een doctoraalexamen in

het nederlands burgerlijk- en handelsrecht, staatsrecht en straf­

recht, bevoegdheid geeft de advokatuur uit te oefenen, of om in

rechterlijke betrekkingen benoemd te worden. Maar al in 1921 (S782)

wordt bepaa1d dat de "hoedanigheid van meester in de rechten" aan

het doctoraaldiploma neder1ands recht verbonden is (en dus niet aan

het diploma zuidafrikaans recht, of dat van de vrije studie­

richting), zodat de doctorsgraad nu een zuiver wetenschappelijke

titel wordt. De paging van de commissie-Reinink (1949) een afzonder­

lijk postdoctoraal meestersexamen in te stellen, is, zoals boven

vermeld, mislukt (zie verder het deel Rechtsgeleerdheid).

De voorwaarden voor de henoembaarheid bij de rechterlijke macht of

bij het openbaar ministerie zijn omschreven in de wet op de rechter­

lijke organisatie van 1827 (S20). Bij doorbladeren van de eerste

versies van deze wet va1t op dat in het verleden dikwijls het berei­

ken van een bepaalde leeftijd en/of het verstrijken van een bepaald

aanta1 jaren na het beha1en van het doctoraat vereist werd: zo

behoorden kantonrechters en assessoren bij benoeming tenminste 25

jaar oud te zijn: rechters, officieren, griffiers en rechters-

119

Page 128: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

plaatsvervanger bij een arrondissementsrechtbank eveneens, terwijl

raadsheren, procureurs-generaal, advocaten-generaal en griffiers bij

gerechtshoven minstens 30 jaar oud moesten zijn en vijf jaar geleden

afgestudeerd. Bij de Roge Raad kon men pas benoemd worden vanaf 35

jaar, en na minstens tien jaar eerder afgestudeerd te zijn.

Slagter e.a. schrijven (Beroepenmonografie; 1980) dat benoemingen in

het verleden veelal gebeurden na een langjarig onbetaald volontair­

schap, en dat men een voorkeur had voor kandidaten uit een welge­

steld milieu, conventioneel gemanierd, kerkelijk meelevend, en poli­

tiek behoudend (bldz. 24). Sinds 1957 is dit "langjarig onbetaald

volontairschap" vervangen door een postdoctorale opleiding van niet

minder dan acht jaar, waarvan de eerste zes jaar door Slagter de

"basisopleiding" genoemd wordt, en de laatste twee jaar doorgebracht

worden als gerechtsauditeur of als substituut-officier van justitie.

Indien men voor deze opleiding door een selectiecommissie, bestaande

uit leden van de rechterlijke macht, is aangenomen, ontvangt men een

salaris als ambtenaar. Naar welke kandidaten thans de voorkeur

uitgaat, is mij niet duidelijk geworden.

De selectie en voortgezette opleiding voor juristen voor de raden

van beroep en het ambtenarengerecht voltrekt zich op dezelfde wijze,

terwijl voor de andere takken (administratieve en militaire

rechtspraak) een specifieke opleiding ontbreekt (bldz. 26). Daar­

naast kan bovengenoemde selectiecommissie juristen die minstens zes

jaar afgestudeerd zijn (een minimumleeftijd wordt niet vereist) tot

de opleiding voor rechter of ambtenaar bij het openbaar ministerie

toelaten. Voor deze categorie is een deeltijdse opleiding ingesteld.

Een belangrijke rol in deze opleidingen speelt het Studiecentrum

voor de Rechterlijke Macht te Zutphen.

~anvankelijk waren ook de voorwaarden tot de uitoefening van de

ADVOCATUUR in de wet op de rechterlijke organisatie geregeld, met

als afgeleide het zogenaamde Reglement III, het reglement van orde

en discipline van advocaten en procureurs (1838/ S36; 1929, S422).

In 1952 aanvaardde het parlement echter de Advocatenwet, waardoor

120

Page 129: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

het reg1ement overbodig werd, en de Orde van Advocaten een pub1iek­

rechtelijk karakter kreeg met de bevoegdheid verordeningen uit te

geven. Deze merkwaardige ontwikke1ing was moge1ijk geworden door een

Grondwetswijziging in 1938, toen een vijfde hoofdstuk "Van openbare

lichamen voor beroep en beddjf" (artt. 159-161) opgenomen werd.

Vo1gens deze grondwetsartike1en kan de wet voor bepaalde beroepen en

bedrijven of groepen daarvan, alsmede voor het beroeps- en bedrijfs-

1even in het a1gemeen, lichamen instel1en teneinde regelend op te

treden. De wet kan aan zu1ke lichamen verordenende bevoegdheid

geven, zij het dat verordeningen die strijdig zijn met de wet of het

algemeen be lang , volgens bepaalde rege1s geschorst en vernietigd

kunnen worden (zie hoofdstuk 2.4).

De advocatenwet heeft dus een pub1iekrechtelijke organisatie van

advocaten en procureurs in het leven geroepen, met de bevoegdheid

verordeningen uit te vaardigen, en met een eigen tuchtrechtspraak.

Volgens artikel 17 van de wet vormen de gezamenlijke advocaten die

in Nederland zijn ingeschreven (bij een rechtbank) de neder1andse

orda van advocaten. Het lidmaatschap is derha1ve verplicht. OVeri­

gens had men aanvanke1ijk nage1aten bescherming van de termen

"advocaat" en "procureur" vast te leggen, welk verzuim in 1968

(SI61) herste1d werd (zie de artt. 9a en 69a van de wet).

Tot op dit moment heeft het "gilde-nieuwe-stij1" een tiental veror­

deningen uitgevaardigd (een boekhoudverordening, enqueteverordening,

belastingspecialisatieverordening, pensioenverordening, samenwer­

kingsverordening, en verordeningen op de praktijkvennootschap en de

advocaat in dienstbetrekking). V~~r mijn doel is echter de stagever­

ordening het meest interessant, aangezien daardoor de onmidde1lijke

koppeling tussen academische graad en civiel effect teloorging.

Aanvankelijk (1955, StCrt 11) was het de bedoeling van de stagever­

ordening dat de pas afgestudeerde jurist drie jaar als stagiair bij

een patroon die zelf minstens zeven jaar de advocatuur beoefent, zou

moeten werken. In die tijd mocht de stagiair geen bijverdiensten

hebben, terwijl hij de periode zou moeten afsluiten met een onduide-

121

Page 130: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

lijk geformuleerd examen. Hoewel beide laatste voorschriften door

een KB in 1955 (S239) vernietigd werden, bleef de verplichte stage­

periode bestaan.

Voorzover mij bekend werd het voorbeeld van de advocatenwet tot nu

toe aIleen gevolgd door de orde van registeraccountants (zie bene­

den), die zich op grond van een wet op de registeraccountants in

1962 eveneens verenigden in een publiekrechtelijk lichaam.

NOTARIAAT. In 1958 (S494) verschijnt in de HO-wet een nieuw artikel

142 edit nummer had oorspronkelijk betrekking gehad op een artikel

over doctor en in de staatswetenschap; die studierichting was in 1920

vervallen) van de volgende strekking:

"De hoedanigheid van meester in de rechten, verkregen op grond van

het doctoraal examen in de notariele studierichting, geeft -behou­

dens nadere vereisten bij of krachtens deze wet of andere wet ten te

stellen- de bevoegdheid benoemd te worden tot notaris."

In 1959 (S32) zou dit wetsartikel gevolgd worden door een KB,

volgens hetwelk een afzonderlijke notariele doctoraa1studie in het

Academisch Statuut binnen de rechtenfaculteit werd opgenomen (zie

aldaar).

De wet op het notarisambt (1842, S20) had de eerdere franse bepa­

lingen ten aanzien van het notariaat vervangen. Volgens deze 1842-

wet verkreeg men de bevoegdheid na een examen van twee uur, afgeno­

men door twee leden van een provinciaal gerechtshof, geassisteerd

door procureur- of advocaat-generaal. De doctor of de licentiaat in

de rechten werd slechts een uur ondervraagd over praktische onder­

werpen. Na verschil1ende wijzigingen van de wet -onder meer door de

opheffing van de provinciale gerechtshoven in 1875- werd in 1878

(829) bepaa1d dat de kandidaat pas benoembaar tot notaris is na twee

jaar op een of meer notariskantoren gewerkt te hebben, welke periode

122

Page 131: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

in 1904 (S283) op drie jaar werd gebracht. Degene die hat staats­

examan met succas afgelegd had, werd in het vervolg "kandidaat­

notaris" genoemd. oak werd sinds 1904 niet iedereen (ouder dan 25

jaar; aan de nationale militie voldaan hebbend en van geed zedelijk

gedrag) meer tot het examen toegelaten: aIleen degenen die een

voorbereidend examen, dat overeenkomt met een eindexamen HBS, afge­

legd hebben, zijn dan nag toe!aatbaar.

De wet op het notarisambt verleent niet de status van openbaar

lichaam met verordeningsbevoegdheid aan de breeders chap der nota­

rissen. Dit zou ook geheel onjuist, zijn aangezien de notaris ambte­

naar is, zij het onbezoldigd. De Kamers van Toezicht die de tucht­

rechtspraak hanteren, zijn ook slechts gadeeltelijk samengesteld uit

laden van de broederschap: voorzitter is de president van de recht­

bank of een rechter, terwijl van de overige vier laden een tweetal

door de notarissen, en een tweetal door de minister benoemd worden.

HOEDANIGHEID VAN ARTS

Vo1gens de wet van 1 juni 1865 (S59), regelende de voorwaarden tot

verkrijging der bevoegdheden van geneeskundige, apotheker, hulpapo­

theker, 1eerling-apotheker en vroedvrouw/ krijgen degenen die het

dan ingestelde geneeskundig examen afgelegd hebben/ het recht de

"titel" arts te voeren (art. 16).

Dit geneeskundig examen wordt minstens tweemaal per jaar afgenomen

door een rijkscommissie (art. 13); een staatSexamen dus, waarbij de

laden der examencommissie voor ieder jaar door Ons benoemd worden,

en de plaats en Hjd door Onze Minister van Binnenlandse Zaken

bepaald wordt.

Aan het geneeskundig eX amen ging een ander staatsexamen, het

"natuurkundig ex amen 11 vooraf: ook dit werd tweemaal per jaar door

een staatscommissie afgenomen. Vrijgesteld van de onderdelen natuur­

kunde, scheikunde en plantenkunde in het natuurkundig examen waren

123

Page 132: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

degenen die het voorbereidend examen voor een studie in de genees­

kunde aan een nederlandse hogeschool (dit is de propedeuse, die door

W&N wordt verzorgd) hebben afgelegd. Kandidaten in de geneeskunde

waren vrijgesteld van het gehele natuurkundig examen, terwijl dege­

nen die het doctoraal examen geneeskunde afgelegd en toegang tot de

promotie hadden, uitsluitend geexamineerd werden over het praktisch

gedeelte van het nieuwe geneeskundig staatsexamen. Tot het natuur­

kundig examen worden aIleen toegelaten zij die voor de commissie

voldoende bewijzen leveren van kennis der nederlandse,

franse en hoogduitse talen en van de wis- en stelkunst,

bereiding tot beoefening der natuurkundige wetenschappen.

latijnse,

als voor-

Ret natuurkundig examen betreft: a. natuurkunde; b. scheikunde; c.

plantenkunde; d. natuurlijke geschiedenis van dieren en de1fstoffen;

e. kennis der geneesmidde1en a1s waren; en f. ontleedkunde, verge-

1ijkende ontleedkunde en fysiologie.

Ret geneeskundig examen betreft: a. ziektekunde en ziektekundige

ont1eedkunde;

gerechtelijke

b. geneesmiddelenleer;

geneeskunde; e. genees-,

artsenijmengkunde.

c. gezondheidsleer;

heel- en verloskunde;

d.

f.

Ret examen in de genees-, heel- en verloskunde is theoretisch en

praktisch. Voldoende bewijzen worden gevorderd van praktische kennis

aan het ziekbed, in het verrichten van heel- en verloskundige opera­

tien, en in het gereedmaken van recepten. V~~r toelating tot het

geneeskundig examen moet een verklaring van een bevoegd geneeskun­

dige overlegd worden, dat de kandidaat gedurende minstens twee jaren

de genees- en heelkundige behande1ing van zieken gevolgd heeft, en

het bewijs dat hij in tegenwoordigheid van een verloskundige hier te

1ande minstens tien gewone en twee buitengewone

verricht heeft.

ver10ssingen

Bet was niet de eerste keer dat de staat zich bemoeide met de

uitoefening van de geneeskunst: op 12 maart 1818 was er een wet in

124

Page 133: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

het staatsb1ad (no. 16) verschenen "ter regeling van hetgeen betrek­

kelijk is tot de uitoefening van de verschillende takken der genees­

kunde".

Bij deze wet waren provinciale en stedelijke conunissies "van genees­

kundig onderzoek en toevoorzigt" opgericht, die tot taak hadden de

bekwaamheid en bevoegdheid van degenen die enige tak van geneeskunst

beoefenden, te controleren (in sonunige steden waren zulke conunissies

al in 1798 opgericht). De conunissies waren bevoegd examens af te

nemen. Het ging hier om stads-, plattelands- of scheepsheelmeesters,

vroedmeesters, apothekers, vroedvrouwen, oogmeesters, tandmeesters,

en drogisten of kruidenverkopers. De doctor in de medicijnen komt in

dit rijtje niet voor: hij ontleende de bevoegdheid de "inwendige

geneeskunde" in het hele rijk te beoefenen, aan zijn, aan sen dar

nederlandse hogescholen behaalde, doctorsbul. Toch mochten ook de

doctoren in de medicijnen, zelfs als zij tevens gepromoveerd waren

in de heel-, vroed- of artsenijmengkunst, deze takken der geneeskun­

de niet tegelijkertijd uitoefenen. WeI was het hun toegestaan ten

plattelande geneesmiddelen aan patienten te leveren, en aldaar was

het soms ook mogelijk enke1e takken der geneeskunde te combineren

(overigens woonde een doctor meestal niet op het platte1and). Het

behoeft verder geen betoog dat voora1 de doctoren zitting hadden in

de conunissies van onderzoek en toevoorzigt.

Met Thorbecke's wet van 1865 (er was tege1ijkertijd een wet op het

geneeskundig staatstoezicht -in 1901 gezondheidswet-, en een wet op

de uitoefening der geneeskunst afgekondigd -s58 en 60-), werd de

nieuwe "arts" bevoegd de geneeskunst in haar gehele omvang in het

he1e rijk uit te oefenen.

In de repub1iek had men behalve doctoren in de medicijnen, een groot

aanta1 beoefenaars van deelgebieden der geneeskunde gekend, die via

een leerlingste1sel in gi1den opge1eid werden. In 1822 was er te

Utrecht een school voor militair geneeskundigen opgericht, en vanaf

1823 ontstaan er in ons land een aantal k1inische of geneeskundige

125

Page 134: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

scholen, waar men cursussen kon volgen voor de examens der provin­

ciale commissies. In 1830 werd het echter op grond van een KB (S9;

zie hoofdstuk 1.2) mogelijk zich voor een dergelijk examen op te

geven, zonder een curs us aan een klinische school gevolgd te hebben.

Ongetwijfeld zullen vele gevestigde geneeskundigen toen leerlingen

aangenomen hebben, met als gevolg dat omstreeks 1840, ondanks de

provinciale commissies, het medisch onderwijs volkomen uit de hand

gelopen was.

Met de invoering van de wet van 1865 verdwenen de klinische scholen

te Hoorn, Alkmaar l Haarlem, Middelburg en Rotterdanl aangezien deze

inste11ingen niet in staat waren de leerlingen tot het niveau van

het nieuwe staatsexamen op te leiden. De klinische school te

Amsterdam werd gefuseerd met de (rudimentaire) medische faculteit

aan het atheneum I evenals de school voor militair geneeskundigen,

die in 1868 naar Amsterdam verplaatst werd.

Bij herziening van de wet in 1874 (S97) werden in plaats van eenl

twee natuurkundige examens vereist, en bij de herziening van 1878

(S222) onderscheidt men een theoretisch en een praktisch gedeelte in

het geneeskundig examen. Ook zijn nUl wat het eerste natuurkundig

examen betreft, de faculteiten W&N bevoegd tot examineren, en wat

het tweede natuurkundig examen en het theoretisch deel van het

geneeskundig examen betreft, de medische faculteiten. Door deze

wijziging wordt het onmogelijk de bevoegdheid tot uitoefening van de

geneeskunst te verwerven zonder universitaire examens af te leggen.

Voor de staatsexamens blijft dus aIleen het praktisch deel van het

geneeskundig examen over.

Aanvankelijk werden de staatscommissies bemand door praktiserende

artsen, nagenoeg geheel zonder leden van de medische faculteiten;

maar vanaf 1878 bleef er nog een staatscommissie over, die beurte­

lings te Amsterdam, Leiden en Utrecht zitting hield, en waarvan de

1eden uit docenten van de faculteiten gerecruteerd waren. Al in 1885

werden er vier staatscommissies ingesteld, aan iedere universiteit

126

Page 135: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

een: het hoeft geen betoog dat de staatsexamens daarmee in feite

faculteitsexamens geworden waren. In 1922 verdwijnen de staats­

examens ook formeel (zie 1921, 3782 en 800; 1922, S613; en voor meer

achtergronden het deel over Geneeskunde).

Al direct in 1865 werden een tweetal punten van kritiek op de wet

gelanceerd. Het eerste betrof de staatscommissies: velen vonden het

ongewenst dat de doctor in de medicijnen voortaan slechts bevoegd­

heid tot uitoefening van de geneeskunde zou kunnen verkrijgen, nadat

hij een aanvullend examen voor een commissie afge1egd had waarin

geen leden van de medische faculteiten zitting hadden. Ik heb

verme1d hoe die situatie in feite in 1885, en formee1 in 1921/22

veranderd werd.

Lastiger was het tweede punt, de bevoegdheid van de arts de genees­

kunst in haar volle omvang uit te oefenen. V66r 1865 was de genees­

kunde in een aantal deelgebieden gesp1itst, waarvoor men afzonder-

1ijke bevoegdheden kon verwerven. Maar vele beroepsbeoefenaars waren

onvoldoende geschoold, en de klinische scholen, de voornaamste leve­

ranciers van plattelandsgeneeskundigen, konden niet het onderwijs

verschaffen dat voor een moderne uitoefening van de geneeskunde

nOOig was.

Winkler (1901), en in diens voetspoor Goudsmit (1978) vermelden dat

bij de academisch gevormde geneeskundigen er nu -in 1876- eenheid

van stand ontstond, aangezien de vroegere specialisaties in de heel­

en verloskunde na het doctoraat in de medicijnen, verdwenen. Dit is

overigens formeel, en vermoedelijk ook feitelijk, onjuist: tot 1921

bleef het mogelijk na het doctoraat in de geneeskunde, doctoraten in

de heelkunde en in de verloskunde te behalen. Bij het doorb1aderen

van de Onderwijsverslagen valt op dat zeker de eerste tien a twintig

jaar na 1876 nag een aantal doctoren in de medicijnen hiervan

gebruik maakten. Maar vermoede1ijk meldde zich a1 v66r 1900 niemand

meer aan voor deze twee specialisaties.

Verwonder1ijk is dat niet, aangezien het civiel effect door het

staatsexamen, en niet door de promotie verkregen werd. Intussen

127

Page 136: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

ontstond weI de b~hoefte enige werkverdeling aan te brengen tussen

de algemene artsen en de specialisten, die nu toch weer ontstonden.

Goudsmit (bldz. 51) vermeldt, zich baserend op een artikel van

Vroege, dat in 1890 ons land 54 specialisten telde, en in 1915 567.

De Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst, gesticht in

1849, richtte in 1906 een polikliniekcommissie op om vast te stel1en

wanneer iemand specialist is, en wie een specialist kan raadplegen.

In 1930 ontstond een regeling, waarbij registratie van specia1isten

door de NMG zelf ter hand genomen werd. Dit initiatief zou na de

tweede wereldoorlog uitlopen op controle en erkenning door de KNMG,

zij het via een speciale commissie, van de specialistenopleidingen,

met weinig of geen bemoeienis van de regering (zie verder het deel

over Geneeskunde).

Anders dan de arde van Advocatenen Procureurs, en de arde van

Registeraccountants, behield de KNMG een privaatrechtelijk karakter.

Dat betekent dat het instituut ter beslechting van geschillen, dat

binnen de NMG in 1903 was opgericht, een andere, wettelijke basis

moest krijgen. Door het privaatrechtelijke karakter van de maat­

schappij was immers het lidmaatschap niet voor aIle artsen

verplicht, terwijl de sterkste sanctie opzegging van het lidmaat­

schap was.

20 ontstond in 1928 een speciale Medische Tuchtwet (S222), die bij

wijziging van 1951 (S17l) behalve voor geneeskundigen, tandartsen en

verloskundigen, ook van toepassing werd voor apothekers. WeI had de

Maatschappij tot bevordering van de Pharmacie a1 eerder een interne

tuchtrechtspraak in het leven geroepen, maar aan deze regeling

kleefden dezelfde bezwaren als aan het instituut van de NMG. De

Colleges van Toezicht bestaan uit vier geneeskundigen met een

rechtsgeleerde als voorzitter; bij een kwestie op tandheelkundig

gebied uit twee geneeskundigen en twee tandartsen, of op verloskun­

dig gebied uit twee geneeskundigen en twee verloskundigen. In een

kwestie inzake de farmacie bestaat de commissie uit vier apothekers.

Beroep is mogelijk bij een Gerechtshof.

128

Page 137: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

HOEDANIGHEID VAN TANDARTS

Het was kennelijk de bedoeling van de wetgever in 1865 de afzonder­

lijke bevoegdheid van tandmeester, evenals die van oogmeester en

vroedmeester te laten opgaan in de bevoegdheid die de nieuw op te

1eiden "arts" zou krijgen. Maar in 1876 (S117) voIgt een wet,

houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonder­

lijke bevoegdheid tot uitoefening der tandheelkunst, en van de

uitoefening dier kunst.

De "voorwaarden ter verkrijging ener akte van bevoegdheid als tand­

meester" omvatten een zestal artikelen, waarin bepaald wordt, dat

"onverminderd de bevoegdheid van artsen tot uitoefening der tand-

heelkunst", de bevoegdheid afzonder1ijk kan worden verkregen door

een examen in de tandheelkunde. De artike1en over de "voorwaarden"

verdwijnen in 1878 uit deze wet, en worden opgenomen als artt. 8-10

in de wet van 1878 (S222), "regelende de voorwaarden tot verkrijging

der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, vroedvrouw en

apothekersbediende". De vier artike1en over de uitoefening van de

tandheelkunst b1ijven in de afzonder1ijke wet bestaan.

V66r 1865 werd men tandmeester door een examen af te leggen voor een

provincia1e commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt. Een

opleidingsinstituut bestond er niet, voorzover ik kon nagaan, aange­

zien ook de klinische scholen geen opleiding tot tandmeester

vermelden. Het staatsexamen in de tandheelkunst omvatte (1876):

a. de ont1eedkunde van de tanden, de tandkassen en het tandvlees; b.

de physio1ogie van deze delen: c. de gezondheids-, ziekte- en

geneesleer van deze delen, daaronder begrepen de onderkenning der

ziekten van de tanden, de tandkassen en het tandvlees, waarvan de

oorzaak algemeen is of in andere delen zetelt; d. de geneesmidde1-

leer en de recepteerkunde, voor zoveel nodig tot het voorschrijven

van plaatselijke geneesmiddelen bij de in de eerste alinea genoemde

ziekten; e. de operatieve tandheelkunde en het inzetten van kunst­

tanden en gebitten.

1/.9

Page 138: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

Het exarnen was voor een ieder toegankelijk, maar kandidaten in de

geneeskunde en degenen die het tweede natuurkundig examen hebben

afge1egd, krijgen vrijstel1ing voor de vakken onder a. en b.

In 1878 wordt het tandmeestersexamen gesplitst in een theoretisch

(vakken a-d) en een praktisch deel (vak e.), waarbij de faculteit

der geneeskunde nu het theoretisch deel afneemt. Het theoretisch

examen is voorwaarde voor toelating tot het praktisch examen, en is

(in 1892, S261) slechts toeganke1ijk voor personen die het recht

hebben universitaire examens of het eerste natuurkundig examen af te

leggen. Dr. Dentz was in 1877 te Utrecht als eerste lector in de

tandhee1kunde benoemd.

In 1913 (S166) vervalt de "titel" tandmeester: degenen die het

praktisch examen afgelegd hebben, mogen zich nu "tandarts" noemen.

Bovendien verandert de inhoud der exarnens enigszins. Aangezien de

tandmeesters in 1913 p1otse1ing verdwenen, werden de praktiserende

tandmeesters (tltandtechnici") gedupeerd. Daarom kregen degenen die

v66r 1913 praktiseerden, driemaal (1929, S257; 1939, S801: en 1957,

S330) de gelegenheid een staatsexamen af te leggen. Het betreft hier

de bevoegdheid tot het maken van afdrukken van de mond en het

plaatsen van kunsttanden of gebitten. Zie ook de wet op de tandheel­

kundige inrichtingen (1955, S165), waarbij bepaa1d werd dat het

aantal onbevoegden dat onder leiding van een tandarts mag werken,

drastisch beperkt werd.

Het praktisch tandartsexamen omvat in 1913:

a. tandheelkundige behandeling op het fantoom: b. diagnostiek,

patho1ogie en therapie van mond- en tandziekten; C. recepteerkunde

voorzover nodig tot het voorschrijven van p1aatse1ijk werkende

geneesmidde1en voor ziekten van de tanden, tandkassen en tandv1ees,

voorzover afkomstig van ziekten der tanden; en d. het vervaardigen

en plaatsen van kunsttanden en gebitten.

130

Page 139: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

Het theoretisch examen wordt gesplitst in twee delen, en omvat:

a. beginselen der anatomie; b. algemene pathologie; c. beginselen

der histologie: d. beginselen der physiologie; en e. geneesmiddelen-

leer. Deel II: a. bijzondere anatomie van het aangezicht, de tanden

en de mondholte; b. beginse1en der anatomie; c. pathologie en patho­

logische anatomie der tanden en mondholte; d. bacteriologie van de

mondholte; e. metal1urgie; en f. het verrichten van tandheelkundige

behandelingen op het fantoom.

Het kandidaatsdiploma geneeskunde, of het tweede natuurkundig examen

1 evert een vrijstelling op vocr het eerste deel van hat theoretisch

examen, alsmede voor het onderdeel chirurgie. Het praktisch examen

blijft een staatsexamen. Toegang tot het eerste theoretisch examen

krijgen degenen die toegang hebben tot de examens in de geneeskunde,

in de wis- en natuurkunde, of tot de technische hogeschool.

In 1922 (S613) worden tot het praktisch examen, behalve degenen die

de theoretische examens afgelegd hebben, ock degenen toegelaten die

het nieuwe doctoraalexamen tandheelkunde, zoals dat in het Acade­

misch Statuut aangekondigd is, afgelegd hebben. Dit doctoraalexamen

zou echter pas in 1947 (S289) ingevoerd worden. In dat jaar wordt

ook het tandartsexamen een faculteitsexamen: de niet-universitaire

weg tot het tandartsdiploma, die in feite al onmogelijk was gewor­

den, werd nu geheel afgeschaft (zie verder bijlage tandheelkunde bij

het deel Geneeskunde).

HOEDANIGHEID VAN APOTHEKER

Apothekers werden v66r 1877 opge1eid in een soort leerlingstelsel,

waarna men examen kon doen bij &en der provinciale commissies voor

geneeskundig onderzoek (1818, S16). Daarnaast kende men in theorie

universitair opgeleide apothekers: doctoren in de medicijnen, die

131

Page 140: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

bovendien nog een doctoraat farmacie behaald hadden. OVer de periode

1815-1877 schijnen echter slechts twee medisch doctoren in de farma­

cie gepromoveerd te zijn. Ook bestond er sinds 1845 te Utrecht een

opleiding tot militair apotheker bij het nederlands-indisch leger,

die in 1908 werd opgeheven.

In 1865 (S59) verschenen in de wet regelende de voorwaarden tot

verkrijging der bevoegdheid van geneeskundige, apothekerl hulpapo­

theker, leerling-apotheker en vroedvrouw, enkele artikelen (7-10)

over de bevoegdheid van apotheker.

na (1) minstens twee jaar als

Deze bevoegdheid wordt verkregen

hulpapotheker werkzaam te zijn

geweest, en (2) een theoretisch en praktisch schei- en artsenij­

bereidkundig examen, dat zich uitstrekt over:

a. kennis der geneeskrachtige planten: b. artsenijkennis; c.

artsenijbereidkunde; d. de praktijk der artsenijbereidkunde, ook in

het laboratorium; e. de ondersch~iding en opsporing van vergiften.

Degenen die een doctoraalexamen (maar dat zou pas in 1876 ingevoerd

worden) farmacie hebben afgelegd en tot de promotie zijn toegelaten,

behoeven, tot de HO-wet anders beschikt, slechts het praktisch deel

van dit examen af te leggen.

Hulpapotheker wordt men na een natuurkundig examen, waartoe slechts

toegelaten worden degenen die voldoende bewijzen leveren van kennis

der nederlandse, latijnse, franse en hoogduitse talen, en van de

wis- en stelkunst, voorzover nodig tot beoefening der natuurkundige

wetenschappen. Het examen voor hulpapotheker omvat:

a. natuurkunde; b. scheikunde; c. plantenkunde; d. de natuurlijke

geschiedenis van dieren en delfstoffen: en e. kennis en geschikt­

heid, nodig tot het gereedmaken van recepten.

Vrijstelling van dit examen krijgen -tot de HO-wet is ingevoerd­

kandidaten in de natuurkundige wetenschappen. Zij worden echter pas

132

Page 141: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

hulpapotheker na het bewijs te hebben geleverd van de kennis en

geschiktheid onder e. V~~r de Ieeriing-apotheker wordt een examen

ingesteId, dat de beginselen der nederlandse en latijnse talen en

der rekenkunde omvat, alsmede het leveren van het bewijs van de

kennis en geschiktheid tot het gereedmaken van recepten. Ook de

militair-apotheker moet aan de eisen van deze wet voldoen.

Vo1gens de wijziging van 1874 (397) wordt het examen voor hulpapo­

theker verdeeld in een natuurkundig en een praktisch examen, wat in

feite al het geval was; tevens verandert men "wis- en stelkunst" in

"meet- en stelkunst" (!)

Na de invoering van de HO-wet 1876 voIgt in 1878 (3222) een deels

nieuwe formuiering in de artikelen 11-15 en 17. Volgens deze wet

krijgt men de titel apotheker na het praktisch apothekersexamen,

waartoe men minstens twee jaar onder Ieiding van een bevoegd apo­

theker gewerkt moet hebben. Toegang tot dit praktisch examen hebben

(1) degenen die het doctoraat farmacie behaaid hebben, of toegang

tot de promotie in de farmacie gekregen hebben. Het theoretisch

examen wordt afgenomen door de faculteit W&N/ en omvat (1) artsenij­

bereidkunde; (2) toxicologie; en (3) anaIytische scheikunde. Toegang

tot het theoretisch examen hebben degenen die het eerste natuurkun­

dig examen (zie onder "hoedanigheid van arts") afgeIegd hebben, en

tevens de bewijzen van kennis der beginselen van de natuurIijke

geschiedenis van dieren en delfstoffen overlegd hebben. De hulpapo­

theker dient eveneens een staatsexamen af te leggen; hij moet 18

jaar zijn en bewezen hebben recepten te kunnen maken. De leerling­

apotheker is uit de wet verdwenen.

Daze bepalingen blijven bestaan tot 1922, als het apothekersexamen

formeel een facu1teitsexamen wordt. Het is mij niet bekend, wanneer

precies het praktisch apothekersexamen in feite door de faculteiten

werd afgenomen; vermoede1ijk is dat op dezelfde wijze verlopen als

het artsexamen (zie aldaar). De apothekers-assistent doet zijn

intrede in 1907 (3212).

Ook was er in 1865 (361) een wet regeIende de uitoefening der artse-

133

Page 142: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

nijkunst uitgevaardigd, die sindsdien herhaaldelijk gewijzigd is, en

in 1958 vervangen werd door de wet op de geneesmiddelenvoorziening;

v66r 1865 was het toezicht op de apotheken aan de provincia1e

commissies opgedragen. De eerste hoogleraar farmacie in ons land was

H. Wefers Bettink, de opvolger van G.J. Mulder als leider van de

opleiding tot militair apotheker te Utrecht. Bettink werd in lR77

aan de RUU tot hoogleraar benoemd.

HOEDANIGHEID VAN DIERENARTS

Het examen voor dierenarts is een faculteitsexamen, dat afgelegd

wordt na het doctoraal examen diergeneeskunde. Hoewel de examens,

wat aantal en inhoud betreft, in de loop der jaren aanzienlijk

veranderd zijn, was het veeartsexamen al volgens de wet van 1917

(S700), (waarbij de landbouw- en veeartsenijkundige hogescholen in

het leven geroepen werden) gezien artikel 46, lid 3, een faculteits­

examen. Dat zou zo blijven a1s in 1925 (82R3) de veeartsenijkundige

hogeschool orngezet wordt in een faculteit aan de RUU. Men moet terug

naar de voorganger van de hogeschool, de rijksveeartsenijschool, en

naar de wet tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde en

van de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts

(1874, 899), om te zien dat aldaar het veeartsenijkundig examen een

staatsexamen was, afgenomen door een commissie, waarvan de leden

voor drie achtereenvolgende jaren door Ons worden benoemd (art. 12).

Het andere examen, het zogenaamde natuurkundig exarnen, was een

schoolexarnen. Weliswaar konden bepaalde personen, bijvoorbee1d hulp­

apothekers, apothekers en kandidaten in de geneeskundel enkele vrij­

stellingen voor een deel van het natuurkundig examen krijgen, maar

de indruk is toch overwegend die van sen schoo1examen. Het za1

vermoedelijk zelden of nooit voorgekomen zijn dat iemand zich voor

het veeartsexarnen opgaf zonder de lessen aan de veeartsenschool

gevolgd te hebben. De voorganger van de rijksveeartsenijschool, de

134

Page 143: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

veeartsenijschool, was in 1821 opgericht en bekostigd uit het land­

bouwfonds, een bijzondere belasting op hoornvee. De school werd in

1831 door de staat overgenomen.

Het civiel effect van de veeartsenijkundige graad berust op de wet

tot regeling van de uitoefening van de veeartsenijkunst (1874, 898),

die bij het inwerkingtreden van de wet op de uitoefening van de

diergeneeskunst (1964, 8372) verviel. Maar de wet tot regeling van

het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige poli­

tie (de "veewet"), waarbij onder andere districtsveeartsen zonder

praktijk aangesteld werden, dateert van 1870 (8131), zodat de

bemoeienis van de wetgever met de uitoefening van de veeartsenij­

kunst ouder is dan 1874. oak de militaire paardenartsen hadden in

1821 be1angrijke druk uitgeoefend op de totstandkoming van een

veeartsenschool in ons land. Het ligt dus voor de hand dat het rijk

in het algemeen afgestudeerden van deze school als zodanig aange­

steld zal hebben. Overigens hebben de veeartsen lange tijd te kampen

gehad met het onbevoegd uitoefenen van de veeartsenijkunde. Later

werd het werkgebied van de veeartsen uitgebreid door de v1ees­

keuringswet (1919, 8524) en het me1kbesluit (warenwet) uit 1929

(843)

ACCOUNTAN'l'S

Hoewel de accountantsopleiding in hoofdzaak buiten-universitair is

(een ca. achtjarige cursus aansluitend aan VWO of HEAO, en gegeven

door het Nederlands Instituut van Registeraccountants; daarnaast een

postdoctorale cursus op basis van een bedrijfs- of fiscaa1economisch

doctoraa1dip1oma, met een duur van ca. twee jaar een dag per week),

is de wet op de registeraccountants naar analogie van de advocaten­

wet tot standgekomen (1962, 8258). Voorganger van deze wet was het

8taatspraktijkdiploma voor handel en administratie (1925, 8339);

overigens was al in 1939 een ontwerpwet op de accountants ingediend,

135

Page 144: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

AMBTEN EN BEDIENINGEN

die echter werd ingetrokken.

De orde van registeraccountants vormen via deze wet een openbaar

lichaam met verordeningsbevoegdheid. Hoewel de beroepsuitoefening

van de registeraccountants zo goed mogelijk omschreven is, blijkt

die omschrijving toch veel minder sluitend dan voor de advocaten het

geval is. Deze constatering 1eidde ertoe dat in 1972 (S748) een wet

op de accountants-administratieconsulenten (volgens een eerder voor­

stel: accountants voor het midden- en k1einbedrijf) werd aanvaard.

Het betreft hier een opleiding op HBO-niveau. De Orde van

Accountants-administratieconsulenten kreeg overigens niet de status

van pub1iek lichaam met verordeningsbevoegdheid. Bij de inwerking­

treding van deze wet in 1974 werd bepaa1d dat vanaf 1979 de aandui­

ding "accountant" uitsluitend door registeraccountants en door

accountants-administratieconsulenten gevoerd mag worden.

136

Page 145: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

2.4 UITBREIDING EN UITHOLLING VAN HET CIVIEL EFFECT

OPHEFFING DER GILDEN; ONTSTAAN BEROEPSONDERWIJS

Bij KB van 23 okt 1818, no. 57, werden de gilden -na lange aarzeling

van de Koning- definitief opgeheven. In feite betrof het besluit nog

alleen de ambachtsgilden, aangezien de oudere koopmansgilden, de

schuttersgilden en de godsdienstige gilden al eerder grotendeels

verdwenen waren (Van Eeghen, 1965). Ook de ambachtsgilden waren

trouwens in ons land al in 1798 opgeheven, maar in de franse tijd

hadden een aanta1 gilden zich herste1d (zie Wiskerke, 1938). Met de

afkondiging van het 1818-besluit zette in ons land -evena1s in de

omringende landen- een periode van vrijheid van uitoefening van

beroep en bedrijf in, die tot in onze eeuw zou voortduren. Wel bleef

het "kwaliteitsprincipe" gehandhaafd, voorzover het primaire

belangen betrof als gezondheid, beschaving en de veiligheid van

eigendom: op deze gebieden werden de eisen inzake deskundigheid

gehandhaafd (genees-, hee1-, vroed- en artsenijrnengkunde, onderwijs

en notariaat). averal elders vervielen de proeven voor het bewijs

van bekwaamheid (zie 2.1).

Het belangrijkste punt voor mijn doe1 is het wegvallen van de door

de gi1den georganiseerde 1eerlingste1sels, en de in de negentiende

eeuw opkomende scho1en voor beroepsonderwijs (Goudswaard, 1981).

Deze vakopleidingen onderscheidden zich voora1 aanvanke1ijk van het

a1gemeen vorrnend onderwijs door een sterke binding met het bedrijfs­

leven, hetgeen tot uiting komt in het particu1ier initiatief waar­

onder de scho1en opgericht werden. Het zou lange tijd duren voordat

deze scholen althans gedeeltelijk door rijk of gemeente overgenornen

werden.

Ook was er aan de "diploma's" van de scholen geen maatschappelijke

bevoegdheid verbonden, zoals de gilden die eertijds verleend hadden

aan degenen die de meesterproef afge1egd hadden: een ieder mocht

137

Page 146: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

zich nu -of hij a1 dan niet aangetoond had vakkennis te bezitten­

vrij vestigen om een beroep of bedrijf uit te oefenen.

ACADEMIC I

De aardverschuivingen, die het besluit van 1818 met zich meebracht,

1ieten echter op1eiding en beroepsuitoefening van academici groten­

deels onberoerd. Dat ligt voor de hand aangezien academici zich v66r

1818 (of 1798) niet in gi1den georganiseerd hadden, en al evenmin

leerlingstelse1s kenden. WeI hadden de geleerde doctoren in de

medicijnen zich in sommige steden -bijvoorbeeld Amsterdam- verenigd

in e~n gilde-achtige organisatie (het Collegium Medicum), maar die

organisatie was in hoofdzaak ontstaan tengevo1ge van regelmatig

optredende conflicten met het chirurgijnsgi1de. Een gi1de in eigen­

lijke zin was het Coll~ium Medicum niet geweest. Zo schrijft Haver

Droeze (1921, b1dz. 7): "Dit alles zamenvattende kan men zeggen dat

het Collegium Medicum was eene commissie voor stedelijk geneeskundig

toezicht -in den geest van ons tegenwoordig geneeskundig staats­

toezicht- waarbij zich allen die tot den geneeskundigen stand

behoorden, moesten laten inschrijven". Het zal dan ook geen verba­

zing wekken dat de 1eden van zo'n Collegium meestal overgingen naar

de stedelijke en provinciale commissies van geneeskundig onderzoek

en toevoorzicht, toen die ingesteld werden.

Het besluit van 1818 zonderde ook nadrukke1ijk de maatschappelijke

sectoren van het onderwijs, de gezondheidszorg en de bescherming van

d~ eigendom uit: in deze sectoren zou geen vrijheid van beroeps­

uitoefening bestaan. Het was niet toevallig dat academici juist hier

werkzaam waren.

Toch ging het bes1uit niet helemaal aan de academici voorbij: de

specificatie van de drie genoemde sectoren geeft al aan dat de tijd

voorbij was dat een academicus in eerste instantie tot de geleerde

stand behoorde, waarbinnen men nauwe1ijks onderscheidingen aan-

138

Page 147: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

bracht. In het begin van de negentiende eeuw was het aan doctoren in

de medicijnen, rechten en theologie verboden onderwijs in de natuur­

wetenschappen te geven aan latijnse scholen (KB 19 sept 1827, no.

130). AI eerder had men pogingen gedaan te verhinderen dat theologen

een medische praktijk uitoefenden, of dat juristen de preekstoe1

beklommen (Frijhoff, 1981). De ge1eerde stand raakte gespecia

1iseerd, en de universitaire opleiding begon trekjes van een

beroepsop1eiding te krijgen. Hoewel hat nog tot 1876 zou duren

voordat de testimonia afgeschaft werden, en daarmee ook de schijn

van a1gemene vorming verdween, is het evident dat de universitaire

op1eiding in oorsprong algemeen vormend is. In vroeger eeuwen werd

de academicus -bijna ongeacht de aard van zijn doctorsbul- te hulp

geroepen bij het oplossen van uiteenlopende problemen.

HERLEVING GILDESYSTEMEN

Het bes1uit van 1818 had tot gevo1g gehad dat er met uitzondering

van enkele maatschappelijke sectoren, geen erkenning van vakmanschap

meer bestond. Velen betreurden dit en wensten opnieuw op eniger1ei

wijze ordening in het bedrijfs- en beroepsleven aan te brengen.

Volgens Steenkamp (1972) kan men een vijfta1 pogingen onderscheiden

de1en van de vroegere gildenorganisatie te herstellen:

(1) de wet op de Kamers van Arbeid uit 1897. Deze kamers bestonden

voor de he1ft uit werkgevers en voor de andere helft uit werknemers,

en kregen de opdracht arbeidsgeschi11en te voorkomen en de regering

inzake arbeidsgeschillen te adviseren. De kamers van arbeid verdwe­

nan na enkele jaren.

(2) wetsontwerpen op de bakkersraden en de raden van arbeid,

omstreeks de eerste wereldoorlog. Het eerste ontwerp werd echter

ingetrokken, en de activiteiten van de Raden van Arbeid zouden

beperkt blijven tot de sociale verzekeringen. WeI ontstonden lang­

zamerhand een aantal cao's, te beginnen met die voor bouwbedrijven

139

Page 148: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

te Amsterdam in 1894; een wettelijke grondslag kregen deze collec­

tieve arbeidsovereenkomsten in 1927. Maar cao's hebben niet of

nauwelijks op opleidingen betrekking.

(3) het ontwerp op de bedrijfsradenwet-193l. De bevoegdheden van

deze wet waren echter te verwaarlozen.

(4) de organisatie-Woltersom in de bezettingsjaren. Deze organisatie

verdween na de oorlog weer.

(5) de wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (1950) was

voorafgegaan door grondwetswijzigingen in 1922 en 1938, volgens

welke wijzigingen bij wet ook andere dan in de Grondwet genoemde

openbare lichamen (gemeente, provincie, waterschap) verordenende

bevoegdheid kunnen verwerven. In 1938 waren enkele artikelen in de

Grondwet opgenomen, die de mogelijkheid openden bij wet openbare

lichamen in te stel1en voor beroeps- en bedrijfsleven in het alge­

meen, en voor bepaalde beroepen en bedrijven in het bijzonder, opdat

zij regelend zouden kunnen optreden.

Volgens Van Rhijn (1968) lagen een drietal beginselen ten grondslag

aan de PBO-wet 1950: (1) soevereiniteit in eigen kring, volgens welk

AR-gezichtspunt iedere levenskring, en dus ook het bedrijfsleven, de

eigen zaken zoveel mogelijk moet regelen, omdat zulks verband houdt

met de openbaring van de goddelijke' scheppingsorde; (2) het RK

subsidiariteitsbeginsel stelt dat aan lagere organen van het gemeen­

schapsleven datgene overgelaten moet worden wat zij even goed of

beter kunnen doen dan een hoger orgaan; (3) het -socialistische­

beginsel der functionele decentralisatie, vol gens hetwelk naast de

territoriale organen, functionele organen nodig zijn om bij toene­

mende overheidsbemoeienis taken ter hand te kunnen nemen, welke aan

hen door de overheid worden overgedragen. (4) Het spreekt vanzelf

dat ook van liberale zijde weinig bezwaren tegen het voorstel inge­

bracht werden.

Toch is, volgens zowel Steenkamp als Van Rhijn, de PBG-wet en het op

grond daarvan ontstane stelsel van product- en bedrijfsschappen

grotendeels mislukt. Hoewel het buiten het kader van dit overzicht

140

Page 149: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

valt te trachten de oorzaken van deze mislukking op te sporen, ligt

het voor de hand dat het beginsel van de corporatieve staat, sinds

de fascistische interpretatie ervan, weinig aantrekkelijk meer

lijkt.

Hoe dat ook zij, de poging een deel van de oude gildenstructuur te

laten her 1 even , had tot gevolg dat er weer eisen inzake vakbe­

kwaamheid aan beroepsbeoefenaren gesteld werden. Weliswaar was

overeengekomen dat de "schappen" geen bevoegdheid zouden krijgen

inzake vestigingseisen, maar al in 1937 was een afzonderlijke wet

vestiging kleinbedrijven van kracht geworden, die tegen de boven­

geschetste achtergrond ontstaan was. Deze wet werd in 1954 opgevolgd

door de vestigingswet bedrijven, die in 1971 voor het grootste deel

vervangen werd door de vestigingswet detailhandel. In dit kader zijn

deze wet ten aIleen van be1ang voorzover er opnieuw eisen inzake

vakbekwaamheid van beroepsbeoefenaars gevraagd worden.

VESTIGINGSWETTEN EN CIVIEL EFFECT

Aangezien het in ons land slechts toegestaan is een bepaa1d beroep

of ~rijf uit te oefenen als men vo1daan heeft aan de in de vest i­

gingswetten vastge1egde voorwaarden, is beroepsbescherming in feite

geregeld via de vestigingswetten. Hoewel de vestigingswetten aan­

vanke1ijk ook financiele draagkracht als voorwaarde stelden, is die

eis naderhand verval1en. De enige eis is nog die van vakbekwaamheid

en/of handelskennis. Het stelsel van maatschappelijke bevoegdheden

heeft hiermee een enorme uitbreiding gekregen over vooral niet­

universitair gevormde beroepsbeoefenaars. Daarnaast zijn er in de

loop der jaren een aantal afzonderlijke wetten inzake beroepsbe­

scherming voor bijzondere beroepen aangenomen, zoals de wet

rijonderricht motorvoertuigen (1974), en de wet op de paramedische

beroepen (1963).

Aangezien de beroepsbescherming van uiteenlopende beroepsbeoefenaars

141

Page 150: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

UITBREIDING CIVIEL EFFECT

in ons land op gehee1 verschi11ende manieren in ta110ze wet ten

gerege1d is, 1ijkt de opstelling van een uitputtend overzicht geen

overbodige luxe (vg1. Greene & Gray, 1984). Men zou daarin dan ook

bijvoorbee1d de wet ten op de octrooigemachtigde (19l0), de assuran­

tiebemidde1ing (1952), de verpleegkundige (192l), de ziekenverzorger

(1963), en de makelaar (wetboek van koophandel, artt. 62-70) kunnen

opnemen.

UITHOLLING CIVIEL EFFECT

Naast de uitbreiding van het civiel effect over beroepen die sinds

1798/1818 door een ieder uitgeoefend mochten worden, is het tradi­

tione1e civiel effect dat verbonden was aan bepaalde universitaire

diploma's aanzien1ijk uitgehold door de aanvullende eisen die dik­

wij1s door beroepsverenigingen geste1d worden. In het vorige hoofd­

stuk heb ik daarvan enkele voorbee1den gegeven.

Naast de eisen van beroepsverenigingen, die dikwijls niet op een

wettelijke basis berusten, heeft de aspirant-beroepsbeoefenaar

meestal ook neg te maken met een reeks voorschriften in verband met

ruimtelijke ordening, die als rege1 een p1aatse1ijk karakter dragen.

Vestiging in een bepaalde plaats als dierenarts, huisarts, of a1s

apotheker vraagt een lange reeks onderhandelingen met beroeps­

vereniging, p1aatselijk reeds gevestigde co1lega's en geroeente­

bestuur. Het aan de universiteit verworven civiel effect is neg

slechts een eerste stap tot daadwerkelijke uitoefening van de

betreffende maatschappe1ijke bevoegdheid.

Men kan zich anne 1985 terecht afvragen in hoeverre niet opnieuw een

sanering zoals die van 1798/1818 moet plaatsvinden, temeer omdat

vooral in de VS- de mening veld wint dat beroepsbescherming niet

meer in hoofdzaak ter bescherming van het publiek functioneert, maar

in het belang van de gevestigde beroepsbeoefenaars zelf.

142

Page 151: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

BIJLAGE TlTULATUUR

BIJLAGE I: TlTULATUUR

V66r de WWD-1960 waren wetenschappe1ijke titels in ons land niet

wettelijk beschermd, hoewel incorrect gebruik vermoedelijk niet al

te vaak voorgekomen zal zijn.

Het Organiek Besluit uit 1815 kent in elk van de vijf faculteiten

slechts twee academische graden, die van kandidaat en die van

doctor. De graad van kandidaat geeft geen rechten naar buiten, maar

is slechts een voorbereiding op die van doctor. Het eredoctoraat

b1ijft in 1815 gehandhaafd, terwijl de graad van 1icentiaat, die in

de repub1iek weI in plaats van het doctoraat ver1eend werd, verviel

{tegen 1800 werd het licentiaat als "deftiger" beschouwd dan het

doctoraat; zo had de adel in hat algemeen geen prijs gesteld op het

doctoraat, maar weI op het 1icentiaat.

OVerigens kon men de graad van kandidaat of doctor slechts verwerven

na een examen, terwijl voor het doctoraat tevens een publieke of

private promotie vereist was. De examens werden afgelegd voor de

gehele faculteit, waarbij afwezige hoogleraren een boete riskeerden.

V~~r een promotie is een specimen inaugurale nodig, hetwelk of in

een uitgewerkte verhandeling over een onderwerp tot de betreffende

wetenschap behorende bestaat, of in uitgewerkte observatien over

sommige onderscheidene onderwerpen. Losse stellingen zijn in 1815

niet (meer) geaccepteerd, beha1ve in de rechtswetenschappen van 1840

tot 1876 (en van 1895 tot 1921).

De private promotie vindt plaats tegen de oppositie van de hoog1era­

ren der faculteit, doch altijd met opene deuren, terwijl de publieke

promotie in het openbaar auditorium plaatsvindt tegen de oppositie

van allen, "die zich daartoe opgewekt voelen". De (dure) promotie

"met de kapil, die met uitgebreidere plechtigheden gepaard ging,

bleef mogelijk. De promotie volgde in de regel snel na het doctoraal

examen; de kandidaat-doctor werd (binnenskamers) in de tussen­

liggende dagen of weken met "doctorandus" aangesproken. Doctorandus

was dus geen graad en geen tite1.

143

Page 152: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

BIJLAGE TlTULATUUR

Het OB kent een doctoraat in de theologie (maar theologen promoveer­

den ze1den; reden waarom theologische hoog1eraren bij hun benoeming

in de regel een eredoctoraat kregen, hoewel enke1e theologiehoogle­

raren -afkomstig uit een andere faculteit- een serieus examen voor

hun toekomstige co11ega's moesten afleggen: zie de hande1ingen van

de theo1ogische faculteit te Utrecht bij Cramer (z. j. 1936).

Er waren twee doctoraten in de rechtswetenschappen, een "gewoon" en

een eenvoudig (zie Rechtsgeleerdheid): vier doctoraten in de genees­

kunde (na het gewone doctoraat kon men nog promoveren in de heel­

kunde, in de verloskunde en/of in de farmacie): het ene doctoraat in

de wis- en natuurkundige faculteit werd de graad van matheseos

magister, philosphiae naturalis doctor genoemd: het doctoraat in de

bespiegelende wijsbegeerte en de letteren heette theoreticae

magister, literarum humaniorum doctor.

De HD-wet 1876 brengt het stelsel van gesplitste doctoraten -behalve

in de theologie-, waardoor in de rechtswetenschappen doctoraten in

de rechtswetenschap en in de staatswetenschap mogelijk worden (het

"eenvoudige" doctoraat verdwijnt), waaraan in 1900 een doctoraat

romeins-ho1lands recht (Zuidafrikaans recht) wordt toegevoegd, en in

1916 dat in het zogenaamde staatsrecht B (Indisch doctoraat).

De medische faculteit behoudt de doctoraten in de geneeskunde, de

heelkunde en de ver1oskunde. Het doctoraat in de artsenijbereidkunde

verdwijnt naar de wis- en natuurkundige faculteit, waar men nu ook

doctoraten in de wis- en sterrekunde, de wis- en natuurkunde, de

scheikunde, de aard- en delfstofkunde, en de p1ant- en dierkunde

ingesteld worden. In de letterenfaculteit tenslotte, treft men in

1876 een vijftal doctoraten aan, te wet en dat in de klassieke

1etterkunde, dat in de semietische letterkunde, dat in de neder­

landse 1etterkunde, dat in de taal- en 1etterkunde van de oost­

indische archipel, en dat in de wijsbegeerte (een doctoraat in de

geschiedenis wordt "vergeten").

In 1905 voIgt te Delft een doctoraat technische wetenschappen, en in

144

Page 153: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

BIJLAGE TITULATUUR

1917 doctoraten veeartsenijkunde en landbouwwetenschappen respec­

tieve1ijk te Utrecht en te Wageningen.

Sinds de ins telling van het praktisch artsexamen in 1865 promoveer­

den vele artsen niet meer, aangezien civie1 effect aan het praktijk­

examen in p1aats van aan het doctoraat gekoppeld was. vanaf 1876

worden steeds meer maatschappe1ijke bevoegdheden -zoals het leraar­

schap- verstrekt aan degenen "die toege1aten zijn tot de promotie",

of aan degenen die een praktijkexamen bijvoorbeeld in de farmacie of

tandheelkunde aflegden.

Omstreeks 1920 tenslotte, schaft men de gesp1itste doctoraten af, en

b1ijft er nog slechts een doctoraat per faculteit mogelijk. Ook

verdwijnt in 1920/21 voor aIle maatschappelijke betrekkingen de eis

van promotie. De doctorstitel is nu een zuiver wetenschappelijke

graad.

Met uitzondering van juristen en ingenieurs was het ongebruikelijk

voor "degenen die toegelaten zlJn tot de promotie" een tite1 voor of

achter de naam te p1aatsen. In de bezettingstijd voIgt echter een

besluit van 25 sept 1942 (STCRTI87), volgens hetwelk Delftse,

Wageningse, Bandungse en buitenlandse ingenieurs IR. v66r hun naam

mogen plaatsen, met de k1eine letters c. i. 1 w. i., e. i., etc. er

achter (de invloed van Mussert ?). Opvallend is dat in hetze1fde

besluit MTS-abiturienten het recht krijgen de hoofdletters MTS

achter hun naam te p1aatsen, evenals AMTS (avond-MTS), MT (gelijk­

waardig aan MTS) , en TS (textielschool). Met de bevrijding verva1t

dit alles.

Op 24 nov 1947 schrijft de minister aan de afdelingshoofden van het

departement (no. 336) dat "sinds enige jaren" degenen die een doc­

toraalexamen anders dan in de facu1teit der rechtsgeleerdheid afge-

1egd hebben, de titel drs. of dra. v66r hun naam plaatsen. nit is

onjuist: men moet drs. achter de naam plaatsen, en daarachter de

studierichting (drs. ec.; drs. psych.).

145

Page 154: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

BIJLAGE TlTULATUUR

De Economische Hogeschool te Rotterdam komt in 1953 met nog een

nieuwe titel, die van baccalaureus, te behalen na een examen dat een

half jaar na het kandidaatsexamen za1 plaatsvinden. Ook de GO stelt

in 1954 een baccalaureaat in de economie in. Het wetsontwerp van

1958 (23 aug), waardoor bacca1aureaatsexamens in aIle studie­

richtingen moge1ijk zul1en worden, wordt, gezien de op handen zijnde

WWO-1960, ingetrokken. A1daar vindt men (art. 148) de mogelijkheid

de hoofdletter B. met een aanduiding van de studierichting achter de

naam te p1aatsen. Het nieuwe examen werd echter geen succes, zodat

examen en tite1 weer uit de wet verdwijnen (zie Economische Weten­

schappen) •

In de WWO werd tenslotte vastgelegd (art. 146/147) wie de titel

doctor, meester, ingenieur, en doctorandus, v66r de naam geplaatst

en afgekort tot dr., mr., ir., en drs., zonder aanduiding van de

studierichting, mogen gebruiken. De abiturH~nten van hog ere tech­

nische en landbouwscho1en verwerven in 1972 (8759) het recht de

a fkorting ing. voor de naam te plaatsen.

Tijdens de discussies rond de totstandkoming van de WWO is nog

voorgesteld in plaats van drs. de titel magister in te voeren,

conform een oud voorstel van professor Huizinga de afgestudeerden in

de faculteiten der W&N en L&W deze tite1 te geven; maar de afkorting

mgr. zou verwarring scheppen met een bestaande titel in de katho­

Heke kerk. Ook is van tijd tot tijd het oude plan "allen die tot de

promotie zijn toegelaten" het recht te geven hun naam met de

meesterstitel te versieren. Dit plan stuitte echter op verzet van

juristen. De tweefasenwet heeft intussen de kwestie van de titu1a­

tuur niet vereenvoudigd: hoe mogen degenen die een "tweede fase­

opleiding" gevolgd hebben, zich noemen?

Internationaal is de vaderlandse titulatuur -evenals die in andere

landen- nogal verwarrend: zo beschouwt men de letter "s" in drs.

soms als een meervouds-s; de afkorting mr. is in

landen zeer gebruikelijk in een andere betekenis.

angelsaksische

Hoe men in het

buitenland irA en ing. interpreteert, is mij niet bekend.

146

Page 155: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

COMMISSIES

BIJLAGE II. COMMISSIES

De commissie Van der DUyn van Maasdam werd ingesteld 18 jan 1814.

Leden waren, behalve de voorzitter, F.W. Boers, M. van Marum,

H.Tollius, J.M. Kemper, H. Col1ot d'Escury van Heinenoord, D.J. van

Lennep. Secretaris was J.L.W. de Geer, en tijdelijke leden J.F.W.

van Spaen van Biljoen, A.G. Camper, en H. Muntinghe.

De commissie ter raadp1eging over sommige punten betreffende het

hooger onderwijs werd bij KB van 13 apr 1828 (no. 100) ingesteld.

voorzitter was Roell,

Ie Clecq, H.Collot

en leden J. Ackersdijck, C. de Brouchere, O.

d'Escury van Heinenoord, Van Wickevoort

Crommelin, Donker curtius van Tienhoven, Dotrenge, J.L.W. de Geer,

K.B. van Keverberg, Van Pabst tot Bingerden, A. Quete1et, en J.F.L.

Schroder. Secretaris A.G.A. van Rappard.

De "pacificatiecommissie-Membrede" werd ingesteld bij KB van 19 febr

1829, art. 4. Leden waren A.C. Membrede, voorzitter; R.W.I. van

Pabst tot Bingerden; C.L.G.J. van Keverberg van Kessel; I. van

Toers; R. Metelerkamp; Th. Dotrenge; D.J. van Ewijck. Secretaris was

P.D.E. Macpherson.

De staatscommissie tot herziening van het hooger onderwijs werd

ingesteld 15 jan 1849 (S3) en had als leden, behalve de voorzitter

Van Ewijck, Duymaer van Twist, J. Bake, P. Hofstede de Groot, G.

Simons, J.K. van Goltstein, F. de Greve, R. van Rees, J. de Wal, met

a1s secretaris Opzoomer.

De staatscommissie voor het hager onderwijs werd 24 febr 1923 (no.

8) ingesteld, met als voorzitter Colijn (die 24 okt 1923 door

Lorentz opgevolgd werd) , en leden Anerna, Hoogveld, Kouwer I LeI y ,

Lorentz (opgevolgd door Bouman), Schokking, Sloternaker de Bruine,

Sijmons, Visser van IJzendoorn, vissering, en Van Wijnbergen.

Secretaris was H.J. smidt.

147

Page 156: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

LITERATUUR

LITERATUUR BIJ DEEL 1 EN 2

ARRI~NS, TH.E.H. Universitaire bestuursorganisatie. Alphen aan de Rijn, 1970.

BANNENBERG, G.P.J. Organisatie en bestuur van de middeleeuwse universiteit. Diss. KUN, Nijmegen, 1953.

BARTELS, A. Een eeuw middelbaar onderwijs. Groningen, 1963.

BLAUG, M. Economics of F~ucation (3rd ed.). Elmsford, NY: Pergamon Press, 1978.

BOLKESTEIN, G. De voorgeschiedenis van ons midde1baar onderwijs. Amersfoort, 1914.

BOLKESTEIN, G. De paedagogiek aan de neder1andse universiteiten. Amsterdam, 1915.

CHRISTIE, D.J. "The power to award degrees". Public Law/ Winter 1976, bldz. 358-396.

DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR monografieen jurist (1975), advocaat (1976).

DE ARBEIDSVOORZIENING Beroepen-lid van de rechter1ijke macht (1980),

DONNER, J. De vrijheid van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs. Diss. VUe Zwolle, 1978.

DONK, W.A. VAN DER Hoofdstukken uit de geschiedenis van het bijzonder hooger onderwijs in Nederland. Rotterdam, 1924.

EEGHEN, I.H. VAN De gilden. Bussum, 1974.

FORTGENS, H.W. Schola Latina. Uit het verleden van ons voorbereidend hoger onderwijs. Zwolle, 1958.

FRIJHOFF, W.TH.M. La societe Neer1andaise et ses gradues, 1575-1814. Diss. KHT. Amsterdam, 1981.

FRIJHOFF, W.TH.M. "De arbeidsmarkt voor academici tijdens de Republiek". In: Spiegel Historiael okt 1982, bldz. 501-510.

GEER, B.J .L. DE "De regeling van het hooger onderwijs in Nederland in 1814". Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, dee1 19: 1869, bldz. 212-272.

GEER VAN JUTFAAS, B.J .L. DE De Wet op het Hooger Onderwijs, uit de gewisselde stukken en de gehouden beraadslagingen toege1icht. Twee delen. Utrecht, 1877 en 1884.

GOUDSMIT, J. Anderhalve eeuw dokteren aan de arts. Amsterdam, 1978.

GOUDSWAARD, N.G. Vijfenzestig jaren nijverheidsonderwijs. Diss. KUN, Assen 1981.

148

Page 157: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

LITERATUUR

GREENE, K. and R. GRAY Occupational Regulation in the United States. Washington DC: U.S. Department of Labor, Employment and Training Administration, 1984.

GROEN, M. "Alfa, beta en gamma". In: ulijn en Gerritsen van der Hoop, Wie B zegt moet ook A zeggen. Technische Hogeschool Eindhoven, onderafd. W & MW, 1982; bldz. 5-10.

GROEN, M. Het wetenschappe1ijk onderwijs in Nederland van 1815 tot 1980. Dee1 I De Wetgeving, 1983. II Maatschappelijke Bevoegdheid, 1984; III Godgeleerdheid, 1984; IV Rechtsgeleerdheid, 1985; V Geneeskunde, 1985; wordt voortgezet. Research Reports Technische Hogeschool Eindhoven, Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen.

GUNNING, J.H. De studie der paedagogiek in Nederland gedurende de jaren 1898-1939. Amsterdam z.j. [1939J

HAVER DROEZE, J.J. Het Collegium Medicum Amstelaedamense 1637-1798. Haarlem, 1921.

HOFSTEE, N.F. Drganisatie vergelijking tussen Amerika, Groningen, 1950.

en bestuur der universiteit. Engeland en Nederland. Diss.

Een RUG.

HUBRECHT, P.F. De onderwijswetten en hare uitvoering. Eerste Afdeeling: Hooger Onderwijs (drie delen). Den Haag, 1880.

HUIZINGA, J. "Geschiedenis der universiteit gedurende de derde eeuw van haar bestaan, 1814-1914". In: Academia Groningana. Groningen, 1914 (ook Verzame1de Werken, deel 8).

IDENBURG, PH.J. Schets van het neder1andse schoolwezen. Groningen, 1964.

KERNKAMP, G.A. e.a. De Utrechtsche Universiteit 1636-1936 (twee delen). Utrecht, 1936.

KUIPER, E.J. De hollandse "schoolorde" van 1625. Groningen, 1958.

KUYPER, A. Strikt genomen. Amsterdam, 1880.

LINTSEN, H.W. Ingenieurs in Nederland in de negentiende eeuw. Diss. THE. Den Haag, 1980.

NOOIJ, J. DE Eenheid en vrijheid in het nationale onderwijs onder koning Wi11em I. Diss. RUU. Utrecht, 1939.

OPZOOMER, C.W. De hervorming onzer hoogescho1en. wetsontwerp en memorie van toelichting, 1849.

Rapport,

POSTHUMUS, K. De universiteit: doelstellingen, functies en structuur. Den Haag, 1969. A1smede: Universitair Onderwijs: structuren. Den Haag, 1970. Ook: Bergenhenegouwen, G.J. De nota Posthumus in discussie. Den Haag, 1970.

149

Page 158: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

LITERATUUR

RANITZ, C.J.A. DE De rechtspositie van de Rijksuniversiteit en van haar elementen. Diss. RUU. Alphen aan de Rijn, 1939.

RAPPORTEN STUDIECOMMISSIES c05rdinatie technisch wetenschappelijk onderwijs/ hager technisch onderwijs (Schlosser), Den Haag, 1972; wetenschappelijk landbouwonderwijs/ hager landbouwonderwijs (Van der Schans), 1972; wetenschappelijk onderwijs/ economisch en administratief onderwijs (Reitsma), 1973; wetenschappelijk onderwijs/ sociale academies (Sassen/Roest), 1973.

RHIJN, A.A. VAN "Uit de geschiedenis der publiekrechtelijke bedri j fsorganisatie" • Sociaal Maandblad Arheid, 1968, band 23, bldz. 450-461.

RU, C. DE De strijd over het hoger onderwijs tijdens het ministerie­Kuyper. Diss. VU. Kampen, 1953.

SHIMBERG, B. "Licensing and Certification". In: Encyclopedia of Educational Research. New York, 1982; bldz. 1084-1093.

STAATSOOMMISSIES KB 13 apr 1828, no. 100 (Roell): rapport Den Haag, 1830; KB 15 jan 1849, no. 3 (Van Ewijck): rapport Haarlem 1849; KB 21 mrt 1903, no. 49 (Ineenschakelingscommissie- Wo1tjer): rapport Den Haag, 1910; KB 24 febr 1923, no. 8 (Colijn/Lorentz): rapport Den Haag, 1924; KB 11 apr 1946, no. 1 (Van der Leeuw/ Reinink): rapport Den Haag 1949.

STEENKAMP, Veldkamp, 165-179.

P.J.A.M. "Het einde van een droom". In: Steenkamp en SOciale politiek opnieuw hedacht. Deventer 1972, b1dz.

STELLWAG, H.W.F. en P.C. VAN DE GRIEND De leraarsopleiding. Groningen, 1959.

WIERINGEN, A.M.L. VAN De identiteit van het hoger beroepsonderwijs. Diss. GU. Z.p1. 1975.

WINKLER, C. "Het hoager onderwijs in de geneeskunde in Nederland". De Gids 10 (1901), bldz. 103-135.

WISKERKE, G. De afschaffing der gilden. Diss. NEH. Amsterdam, 1938.

~'lITTE, B.S. De wetenschappelijk ambtenaar aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen. Diss. RUG. Assen, 1963.

De reeks geschriften over de onderwijsbevoegdheid van academici is zeer groot. In Stellwag/Van de Griend en in Idenburg vindt men lijsten van rapporten over de 1eraarsopleiding. Ook zijn in vrijwel aIle wetsontwerpen tot reorganisatie van WO en MO in de periode 1828-1949 passages opgenomen over onderwijsbevoegdheid en leraarsopleiding. OVer de onderwijshevoegdheid van (technische) ingnieurs is veel materiaal te vinden in de jaargang 1904 van De Ingenieur (b1dz. 68, Ill, 122, 123, 132, 149, 152, 153 en 162).

150

Page 159: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

REGISTER

REGISTER VAN DE BELANGRIJKSTE VINDPLAATSEN VAN NAMEN EN BEGRIPPEN.

Aangewezen bijzondere instel1ingen, IS, 20, 44, 52, 53, 85, 86 aanwijzingen verval1en, 16 Academische Raad, Hoge, 64

, samenstel1ing, 65 academische ziekenhuizen, 51 Academie, Stichting Tijde1ijke, 63 akademiefondsen, 39 akademische jaarboeken, 39 Akademie Lichamelijke Opvoeding, 60 advocaten, reglement van, 120

, stageverordening voor, 121 , -wet, 39

ambtenarenwet, 54 apotheker, 131 e.v.

, hoedanigheid van, 115 apothekersexamen naar faculteit, 133 architect, hoedanigheid, 116 archivaat, studierichting, 61 arts, hoedanigheid van, 115 artsenwetten, 82 artsexamen naar faculteit, 127

baccalaureus, 146 bedrijven, wet op de, 74 bedrijfservaring, voor leraren, 112 beeldende kunsten, Rijksakademie voor, 7 belastingwetenschap, studierichting, 61 Belgische opstand, 37 beroepen, licensed en certified, 73 beroepsbestuurders, 54 beroepsonderwijs, scho1en voor, 137 beroepsverenigingen, 87, 117, 142 bescherming beroep en/of titel, 73, 74, 76 bevoegdheid, kerkelijke, 83, 116

, maatschappe1ijke, 81, 83, 86, 137 Bevoegdheidscommissie, 43, 107 bevredigingswetje, 12 bezetter, maatregelen, 48 bezuinigingen, 39, 61 Bologna, gewestelijk studium, 78 Brugmans, HJFW, hoog1eraar, 109 burgerscho1en, lagere en hogere, 21 bijzondere faculteit aan ROU, 17 bijzondere leerstoelen, 17, 44 bijzondere universiteiten, wetswijziging, 14

Cals, minister, 47, 48, 107 Casimir, R., 108 centraal toelatingsexamen WO, 40 Cobet, hoogleraar, 95 collegegelden, 33, 92 Collegium Medicum, 138 Collegium Philosophicum, 36, 37, 94

151

Page 160: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

REGISTER

commissie-1814 (Van der Duyn) , 4, 8 commissie-1828 (Roell), 4, 9, 21, 34, 35, 38, 58, 81 commissie-1829 (Membrede), 37, 38 commissie-1829 (d'Ursel)t 38 commissie-1836 (Falck), 33, 39, 58 commissie-1849 (Van Ewijck), 5, 12, 13, 21, 35,40, 81 commissie-1923 (Co1ijn/Lorentz), 45, 46, 58, 63 commissie-1927 (Zeeman), 60 commissie-1946 (V.d.Leeuw/Reinink), 10,47, 114,119 consi1ium abeundi, 26 consu1aat, studierichting, 61 corporatieve staat, 141 cu1tuurtechniek, studierichting, 63 curatoren, colleges van, 48

decentralisatie, functionele, 140 Deetman, minister, III detai1hande1, wet op de, 74 didactiek, a1gemene en vak-, 95 dierenarts, hoedanigheid van, 115 dierkunde, toe1atingsbeperking, 60 diplomage1ijkstel1ing, 85, 86 dip1omatie, studierichting, 61 doctoraat, een per facu1teit, 119, 145 doctoraten, gesplitste, 144

economie van het onderwijs, 25, 57 economische facu1teit (bijzondere), 44 economisch onderwijs, hoger, 7 economisch-sociologisch doctoraalexamen, 62 eredoctoraat, 143 Es, AHGP van den, hoogleraar, 108 ethno1ogie, doctoraa1examen, 60, 63 Ewijck, OJ van, 93-94, 107, 108 examen- en promotiereglement, 2, 42 extranei, 13

facu1teits- en staatsexamens, 83 farmacie, 4, 131 ev

, doctoraalexamen, 132 fi1osofische faculteit, 25 Fock, minister, 9, 81 Francken, hoog1eraar, 95 franse scholen, 4

Geertsema, minister, 81 ge1eerde genootschappen, 9 geleerden (gepromoveerden), 88 ge1eerde stand, 8, 138, 139 geneeskunde, vier doctoraten, 144 geneeskundige scho1en (klinische scho1en), 6, 125

opleidingen, 7 geneeskundig onderzoek, commissies van, 82, 125, 129, 131, 138 geneeskundigen, militair, 125

, eenheid van stand, 127

1~?

Page 161: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

geneeskunst, in volle omvang, 125, 127 , lessen in, 5

Gielen, minister, 48 gilden, ambachts-, 137

, leerlingstelse1s, 137 , opheffing, 74 , organisatie, paging tot hersteI, 139

godgeleerde faculteiten, 18 godgeleerdheid, aan VU en KUN, 20, 49, 51 godsdienstwetenschappen, faculteit der, 19 graden, wetenschappelijke, 76 gradenste1se1, 38 groot-mathesis, 38 groot-seminaries, 36 Gunning, JH, hoogleraar, 108 gymnasia, 1, 6, 7, IS, 21, 31, 42, 67 gymnasium, eerste gereformeerde, 13 GU, 32, 35, 42, 44, 48, 49, 53

Hamaker, HG, 108 Hame1sfe1d, van, 8 hande1swetenschappen, 43 handel, staatspraktijkdiploma, 135

, theorie en geschiedenis, 34 HBS, onderwijsbevoegdheid, 82 HBS-ers, toegang W&N en geneeskunde, 46 Heemskerk, minister, 6, 9, 22, 24, 81, 84 hoedanigheid, 46, 114

en titel, 115 hoog1eraar, bijzonder, 17

, toegevoegd, 32, 39 , tractement, 33

hoog1eraren, corporatie van, 76 Hoogve1d, J., hoogleraar, 109 hospitium, hospiteren, 95, III

Indische Taal- en Letterkunde, Instituut, 41 industrieco11ege, 34 Ineenschake1ingscommissie, 43, 104 ingenieur, electrotechnisch, 104

, hoedanigheid, 116 , onderwijsbevoegdheid, 104, III , studie natuurkundig, 60

inschrijvingsduur, 29

journalistiek, studierichting, 61 juristen, maatschappelijke bevoegdheid, 82

, praktijkexamen, 114 , selectiecommissie, 120

jus docendi, 77, 79, 84, 100, 112, 113 jus majestatis, 80 jus promovendi, 77, 80, 84 jus postulandi sive artis exercendi, 80, 84 jus ubique docendi, 77 ev., 88

153

REGISTER

Page 162: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

REGISTER

Kamers van Koophande1, 74 kandidaatsexamen, vo1gens Posthumus, 27 Kappeyne van de Coppello, J., kamerlid, 84 Kappeyne van de Coppello, NJB, hoogleraar, 108 Karsten, hoogleraar, 95 kerkelijke hoogleraren, 19 kerkelijk onderwijs, bijzonder hoger, 6, 12 KIM, 6, 34 klassieke talen, studierichting byzantijns, 60 kleinbedrijf, wet op het, 74, 141 klein-mathesis, 38 klein-seminaries, 36 klinische (of geneeskundige) scholen, 6, 126 KMA, 6,34 KNMG, privaatrechtelijk karakter, 128 Kohnstamm, Ph., hoogleraar, 109 Koninklijke Academie, 6, 32 krijgsmacht, WWO voor de, 7 KUN, dip10magelijkste11ing, 85

landbouwfaculteit, 24 1andbouwfonds, 135 1andbouwhogeschoo1, 45, 52, 53, 58 landbouwingenieurs, onderwijsbevoegdheid, 105 landbouwonderwijs, hoger, 1, 4, 6, 7 landbouwscholen, 68 landbouwwetenschappen, 43 Latijn, 40 latijnse scho1en, 2, 4, 5, 21, 38, 40

, lesrooster, 89 , onderwijsbevoegdheid, 82, 93, 139 , overige kundigheden, 89

1ectoraat, 35 Leergangen, Katho1ieke, 99 leerstoe1en, bijzondere, 17,44

, opheffing van, 23, 61 , verplichte, 42

1eraarsop1eiding, 5 , universitaire, 92, 94

licentia docendi, 79 1icentiaat, graad van, 143 licentia ubique artem suam exercendi, 80 1ichame1ijke opvoeding, academie voor, 60 Lipkens, ingenieur, 92 Lorentz, hoogleraar, 59

maatschappelijke betrekkingen, 9 maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, 10, 11 marineofficier, opleiding tot/ 4 Maris, rapport-, 54 matheseos magister/ phi10sophiae naturalis doctor, 90 meesterschappen, staatscommissies voor, 13

mentoren, 110

, in ontwerp-1869, 19 , via staatsexamen, 81

1~4

Page 163: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Meuwese, onderwijsresearch, 26 middelbaar onderwijs, 4, 5, 67 middelbaar onderwijs, onderwijsbevoegdheid, 97, 98

, wet op het, 41 middelbare technische school, wordt HTS, 112 middeleeuws latijn, doctoraalexarnen, 60 militair geneeskundige, school voor, 6 militair hoger onderwijs, 6, 7 M0-akten, 97, 99, 100 Moor, de, hoogleraar, 55 Mulder, GJ, hoogleraar, 134 muziek, doctoraalexamen, 60

nascholing, HBO, 66 natuurkundig examen, 123, 124, 126 natuurwetenschappen, onderwijs in, 139 nieuwe studierichtingen, 59 eVe notariaat, 61

, doctoraalstudie, 122 notarisarnbt, wet op het, 122, 123 "Nijenrode"{ aangewezen, 16, 53

REGISTER

onderwijsbevoegdheid, ingenieurs en landbouwkundigen, 98, 103 , gymnasium, 101 , middelbaar onderwijs, 102 , modern begrip, 89, 113 , latijnse school, 89

Onderwijsraad, 59 eVe openbare kas, bekostiging wa, 2, 3 Open Universiteit, 70 opheffing universiteit, 39 opvoedingskunde, 96, 110 Opzoorner, aw, hoogleraar, 6, 18, 40, 91, 94 organisatiebureaux, 55 Os, van, hoogleraar, 55

paardenartsen, militaire, 135 paedagogica, colleges, 38

, wordt paedagogiek, 96 paedagogiek studierichting, 61 Parijs, universiteit van, 79 patentwet, 75, 76 pbo, 121, 140 pensioenregeling hoogleraren, 40 plaatsingscomrnissies, 56 polytechnische school, 1, 24, 34, 41, 43, 44, 98, 103 Posthumus, K., hoogleraar, 24, 26 Pot, van der, hoogleraar, 47, 48 praktijkexarnen, 114 privaat-docenten, 36 promotie, publiek of privaat, 143

, met de kap, 143 propedeuse, naar gymnasium, 21

, vol gens Posthumus, 26 eVe

155

Page 164: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

REGISTER

psychologie, pedagogiek en wijsbegeerte, 109 I studierichting, 62

Rechterlijke Macht, studiecentrum, 120 rechterlijke organisatie, wet op de, 118 rechtsgeleerdheid, doctoraat, 119 rechtswetenschap, doctoraat of licentiaat, 117, 118, 144 Ridder-Symoens, mevrouw de, medieviste, 79 RK-universiteit, 15 Roell, kamerlid, 94, 104 rolverdeling, GU en VO, 59 Rotterdam, diplomagelijkstelling, 86

, hogeschool te, 44, 47 ruimtelijke ordening, voorschriften, 142 Rutten, minister, 9, 25, 47, 114 rijksathenea (athenea), 31, 58 rijks hoogere landbouwschool, 45 rijksveeartsenijschool, 32, 45, 134

Sassen, FRL, hoogleraar, 48, 109 schei- en werktuigkunde, onderwijs in, 34, 39 seminarium Rolduc, 13 seminaries, kerkelijke, 18, 19, 36 senaten, raadpleging van, 42 sociale hogeschool, 60 sociale wetenschappen, 7 sociologie, doctoraalexamen, 60 souvereiniteit in eigen kring, 140 specia1isten, medische, 128 staatsschoo1, neutra1e, 12, 36 staatswetenschap, 5, 118 sterrekunde, 35 studenten, buiten1andse, 42 studieduur, 27 ev. studium generale, 78, 79, 80 subsidiariteitsbeginsel, 140 subsidieregeling bijzonder WO, 48 ev.

taa1- en 1etterkunde, school voor, 60, 99 tandarts, lIS, 130 tandmeester, 129 ev. tandtechnici, 130 tarieven colleges, 33, 92 techniek, op1eidingen in de, 5 technische faculteit, 24

hogeschoo1, 7, 43 scholen, middelbare, 67 ev

technisch hoger onderwijs, 6, 34 , raad voor, 65

techno1ogie, 5, 34, 62 tentamenste1sel, invoering van, 23 testimonium, 22, 23 theologische faculteiten, hogescho1en, 16, 19, 20, 36, 51, 52, 60 theoreticae magister, literarum humaniorum doctor, 144 Tilburg, hogeschool te, 44, 47, 86

156

Page 165: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

tite1s, 17, 73 1 143 av. Thorbecke, minister, 4, 6, 21, 39, 97, 125 Trier, van, hoog1eraar, 54 tuchtrechtspraak l 121, 128

universitaire examens, toegangl 37 1 40, 49 bestuursvorm, 53

vakstudie na fi1osofische faculteit, 25

REGISTER

veeartsenijkunde, 11 4, 6, 71 24, 32, 43, 45 1 46, 58, 116, 134, 135 Veringa, minister, 29 Veth, hoogleraar, 32 VU, 14, 421 44, 82, 85 Waterink, J, hoogleraar, 109 Wefers Bettink, H., hoogleraar, 134 "wetenschap", gelijk aan collegestof, 93 Wiegersma, hoog1eraar, 55 Wintgens, kamer1id, 84 wiskunde, 4, 38, 40, 144 Wo1tjer, J., hoogleraar, 108

IS7

Page 166: Maatschappelijke bevoegdheid. De wetgevingfilosofie" van Lord Bacon in de loop van de 19-de eeuw als "natuur wetenschappen" aan de universiteit werd oMenomen, kreeg de werkwij ze aldaar

Eindhoven UnIversity of Technology

A .... rch Aeport. Department of Philosophy and Socia! Scie"lces Eindhoven. the NetherlandS

001 Groen.".

Ret wetenschappel1jk onderw1js 1n Nedeeland van 1815 tot 1980.

Ben onderw1jskundlg overzlcht.

Deel I: De wetgevlng.

BUT Report 83-wM-001

ISBN 90-6778-001-4

ISSN 0167-9708

COden: TBUDS

002 Groen.".

Ret Wetenschappelljk onderwijs In Nederland van 1815 tot 1980.

Ben onderwljskundlg overzicht.

Deel 2; Kaatschappelijke bevoegdheld.

BUT Report 84-wM-002

ISBN 90-6778-002-2

ISBN 0167-9708

COden; TSUDB

003 Groen.".

Bet Wetenschappe11jk onderwijs In Nederland van 1815 tot 1980.

Sen onderwljskundig overzlcht.

Deel 3: Godgeleerdheld.

BUT Report 84-wM-003

ISBN 90-6718-003-0

ISSM 0167-9708

COden: TSUDB

004 Groen. PI.

Het Wetenschappel1jk onderwijs 1n Nederland van 1815 tot 1980.

8en onderwijskundlg overzicht.

Deel 4: Rechtsgeleerdheld.

BUT Report 85-wM-004

ISBN 90-6178-~04-9

ISBN 0161-9108

COden: TSUDB

005 Groen. PI.

Ret Wetenschappelljk onderwljs In Nederland van 1815 tot 1980.

Ben onderwijskundig overzicht.

Deel 5: Geneeskunde.

BUT Report 85-wf!-005

ISBN 90-6118-005-1

ISSN 0161-9108

COden: '1'BUDB

006 Groen ....

Het Wetenschappel1jk onderw1js in Nederland van 1815 tot 1980.

Ben onderwijskundig overzlcht.

Deel 6: Kaatschappel1jke bevoegdheld: De wetgeving.

Rerztene versle van de eerder in deze serle afzonderlijk verschenen

delen. Deel I: De wetgeving (1983) en Deel II: Kaatschappelljke

bevoegdhe1d (1983).

BUT Report 85-wM-006

ISBN 90-6778-006-5

ISBN 0167-9108

COden: TSUDB