95
Eindhoven University of Technology MASTER Nevelvorming door adiabatische expansie en schokgolfvoortplanting door een nevel Berkelmans, M.J.C.M. Award date: 1984 Disclaimer This document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Student theses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the document as presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the required minimum study period may vary in duration. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 16. Jun. 2018

Eindhoven University of Technology MASTER … gas i getal keel uitstroomopening ... Vincenti, W.G. and Kruger, C.H., "Introduction to physical Gas dynamics",

Embed Size (px)

Citation preview

Eindhoven University of Technology

MASTER

Nevelvorming door adiabatische expansie en schokgolfvoortplanting door een nevel

Berkelmans, M.J.C.M.

Award date:1984

DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.

Download date: 16. Jun. 2018

TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN

Afdeling der Technische Natuurkunde Vakg~oep TRANSPORTFYSICA

Titel

Auteur • Vers 1 agno.:

Datum Docent/contactpersoon: Begeleider(s)

s :cJ7l2

NEVELVORMING DOOR ADIABATISCHE

EXPANSIE EN SCHOKGOLFVOORTP~~TING

DOOR EEN NEVEL .

M .. J, C. M. BERKE LMAi'JS

1 februari 1984

prof. dr. ir. G. Vossers.

dr. ir. M.E.H. van Dongen.

R-637-A

-1-

INHOUD.

Samenvatting.

Symbolenlij st.

Literatuurlij st.

2.

Inleiding.

Schokgolven in nevels.

2.1. Evenwichtstoestanden,

2.2. Structuren van de relaxatiezone.

2.3. De disperse schokgolf.

2.3.1. Model met één relaxatieproces.

2.3.2, Voorwaarden voor een continue overgang van

de ene naar de andere evenwichtstoestand.

2,3,3. Oplossing van het stelsel vergelijkingen voor

3

4

8

10

12

13

22

30

30

33

een systeem met één relaxatieproces. 35

3,

4,

5,

2,3,4. Ontwikkeling van een disperse schokgolf. 38

2.4 Disperse schokgolf in een stofwolk-model.

Nevelvorming door middel van een adiabatische expansie.

3.1. Homogene condensatie.

3.2. Berekeningen aan expansies.

Heetmethoden.

4.1. Meetopstelling,

4.1,1. De Mach-Zehnder interferometer.

4.1.2. Meting van de verzwakkingscoëfficiënt.

4.2. Waterdamp absorptie.

Resultaten.

5.1. Nevelvormingsexperimenten.

5.1.1. Uitgewerkt experiment.

5.1.2. Reproduceernaarheid van de nevel.

5.1.3. Homogeniteit van de nevel.

40

42

43

50

58

58

60

61

64

65

65

66

68

70

-2.-

5,1.4, Constante toestand.

5,1,5. Vergelijking van experimenten met de theorie

over de kernvorming.

5,1.6. Transmissie signalen.

5.2, Schokgolf door nevel,

6, Conclusies.

Appendix A:

Appendix !I:

Appendix C:

Lineaire tlieorie,

Uitwerking van liet model voor 1JereRening

van de uitstroming.

Berekening van de relaxatiezone.

72

74

75

77

80

82

86

89

-3-

SAMENVATTING.

Indien een schokgolf zich door een nevel voortplant zullen de

temperatuur, de snelfieid en de dampdruk van net gas en de damp

uit evenwicht geBracfit worden ten opzichte van de druppeltjes.

Voor de dan optredende relaAatieprocessen is een model opgesteld.

Terwille van liet inziefit wordt een sterk vereenvoudigd systeem met

slechts één relaxatieproces Behandeld. Aangetoond wordt dat onder

liepaaide omstandigheden een continue overgang van de ene naar de

andere toestand, een zogenaamde disperse schok, mogelijk is.

De scfiok sprong relaties, die het verBand geven tussen de

evenwiclitssituaties voor en na de schok, Blijken weinig afhankelijk

van de druppeldichtheid altflans indien na de schok nog geen

volledige verdamping is opgetreden.

Er is een aantal experimenten verricht om in een lange buis

~ia een adiaBatische expansie van een mengsel van waterdamp en

stikstof een reproduceerbare homogene nevel te verkrijgen. Het

lilijkt mogelijk om op reproduceerbare wijze gedurende enige

tientallen milliseconden een nevel van redelijk constante

eigenschappen in stand te houden. Het nevelvormingsproces wordt

oesproken; de experimenteel Bepaalde oververzadiging op het tijdstip

van liet ontstaan van condensatie worden vergeleken met resultaten

van andere onderzoekers en Blijken systematisch lager te liggen.

Een enkel experiment is uitgevoerd waarbij een schokgolf in

de nevel is opgewekt. De resultaten daarvan zijn bemoedigend.

-4-

SYMBOLENLIJST.

Voor de diverse begrippen zijn, tenzij anders vermeld, de volgende

symbolen gebruikt:

A beschikbare arbeid

A oppervlak

A. cluster van i molekulen l.

a geluidssnelheid

a correctiegetal voor diffusie c at correctiegetal voor warmtegeleiding

b verhouding a~/a; CD weerstandscoëfficiënt

c. 1 snelheid waarmee molekulen condenseren op een 1-

cluster A. 1 1-

c• soortelijke warmte bij constante druk p

c soortelijke warmte oij constant volume V

D diffusiecoëfficiënt

d diameter

e specifieke inwendige energie

e~ snelheid waarmee molekulen condenseren op een 1

cluster A. 1 1-

F kracht

g vrije enthalpie

h speêi fiéke enthalpie

h massaoverdrachtscoëfficiënt

K Gladstone-Dale coëfficiënt

Kn kengetal van Knudsen

k Boltzmannconstante

k variabele

k variabele V

L lengte

L verdampingswarmte

1 lengte

lm gemiddelde vrije weglengte

[FL]

[L2]

[-]

[LT-ll

[-]

[-]

I-J I-J

IT-1]

[FLM-l8-l]

[FLM-l8-l]

IL 2T-l]

ILJ [FLM-lJ

IT-1]

IFJ

lFLkmol-l]

IFLM-l] [LI-l]

[L 3M-1]

[-]

[FL8-l]

I-J I-J ILJ [FLM-l]

[L]

[L]

M

m

N

Nu

n. 1

Pr

p

Q

Q q

R

Re

r

s Sc

Sh • s

s

T

TR

t

u u

V

x

z c

a

a c

y

ó

n

machgetal

molekuulmassa

-5-

-3 deeltjesdichtheid (aantal deeltjes per m )

kengetal van Nusselt

dichtheid van clusters A.

kengetal van Prandtl

druk

verzwakkings-efficiency

warmtestroom

niet-evenwiclitsvariaO:ele

specifieR-e gasconstante

kengetal van Reynolds

straal van druppel

entropie

kengetal van Schmidt

kengetal -van Sherwood

specifieke entropie

verzadigingsgraad

temperatuur

transmissie

tijd

inwendige energie

snelheid

volume

1

volume van 1 mol vloeisto;f

volume van een -vloeisto;f molekuul

kengetal van Weber

lengte

Zeldovich-factor

warmteoverdrachtscoëfficiënt

fractie van de molekulen die na een botsing met

een cluster aan de cluster olijven plakken

soortelijke warmte verhouding

variabele

amplitude (plaats)

dynamische viscositeit

[-]

[M] [L -3]

[-]

[L-3]

I-J IFL -2

]

I-J lFLT-1]

I.J l'FLM-1 e -J._]

I-J ILJ [FL6-lJ

1 -J I-J };FLM"' 1 e "'1]

I ... J IëJ I-J ITJ lFL]

ILr""J._] IL 3_] IL 3_] IL~ I ..,J ILJ ILJ

[-]

[-]

[-]

[L]

IFL- 2T]

K

À

À

À

ladingsfactor

golflengte

variabele

warmtegeleiding

-6-

specifieke thermodynamische potentiaal

verdampingsmassastroom

verzwakkingscoëfficiënt

p

(J

w

w

dimensieloze variabele

dichtheid

oppervlaktespanning

relaxatietijd

fase

frequentie

massafractie

indices

e evenwicht

eind einde van de expansie

exp expansievat

f frozen

g gas

i getal

keel uitstroomopening

kr kritisch

1 vloeistof

m plaats

on ons et

p druppel

s verzadiging (saturatie 1 V damp

a index voor een snelheid

a oppervlak

0 referentie

[-]

[L]

[-] [FT-le-l]

[FLM-l]

[MT-1]

[L-1]

[-]

[ML- 3]

[FL- 1]

[T]

I-] [T-1]

[-]

-7-

0 begintoestand

1 direkt na de schok

2 relaxatiezone

3 evenwicht (eindtoestand]

0

1

2

3

4

zones in het t~x~plaatje

5

1 plaats

2 plaats

* evenwicht

* kritisch

-8-

LITERATUURLIJST.

Andres, R.P., "Homogeneous Nucleation in a vapor", uit: "Nucleation", edited by Zettlemoyer, A.C., New York, 1969.

Bailey, A.B. and Hiatt, J., "Sphere drag coefficients for a broad range of Mach and Reynolds numbers", AIM J., .!.Q_, 1971.

Barschdorff, D., Hausmann, G., Ludwig, A., "Flow and Drop Size Investi­gations of Wet Steam at Sub- and Supersonic Veloeities with the Theory of Homogeneaus Condensation", Prace IMP 70-72, 241, 1976.

Becker E. and Böhme G., "Steady One-Dimensional flow; Structure of compression waves.", uit: Wegener P.P., "Nonequilibrium flows'~part 1,1969.

Berkelmans M.J.C.M., "Expansie experimenten in droge en vochtige stikstof", stageverslag T.H.E., R-550-S, 1982.

Broer, L.J.F., 110n the influence of acoustic relaxation on compressible .~.flow'\ Appl. Sci. Res.--seC:t.·A, ~. 19~0. ·

Cole, R., "Homogeneous and heterogeneaus nucleation", uit: "Boiling Phenomena" door Stralen, S. van, Cole, R., 1, 1979. . -

Dongen, M.E.H. van, Gasdynamica, collegedictaat T.H.E., 1979.

Geerts W .H.M., "Mistvorming bij snelle adiabatische expansie van vochtige S·tikstof in een lange buis", afstudeerverslag T .H.E., R-498-A, 1981.

Glass, l.I. and Gordon Hall J., "Handbook of supersonic aerodynamics", section 18 Shock tubes, Navord report 1488, ~' 1959.

Gyarmathy, G., "Zur Wachstumgeschwindigkeit kleiner flüssigkeitstropfen in einer übersättigten Atmosphäre", ZAMP .!±_, 1963.

Haas, J. de, "Mistvorming bij expansie van een stikstof-waterdamp mengsel", stageverslag T.H.E., R-452-S, 1980.

Haase, R., Thermodynamics of irreversible processes, Addison-Wesley, 1969.

Hulst, H.C. v.d., "Light Scattering óy small particles", Wiley, New York, 1957.

Kalra, S.P., "Experiments on nonequilibrium, nonstationary expansion of water vapor/Carrier Gas Mixture in a shock tube", UTIAS report nrl95, 1975.

Knudsen, J.G. and Katz, D.L., "Fluid mechanics and heat transfer", Me Graw-Hill, New York, 1958.

Kotake, S. and Glass, I. I., "Survey of flows with nucleation and condensation", UTIAS Review nr 42, 1978.

Kraay, G.J., "Numeriek model voor schokgolfvoortplanting in nevels", stageverslag T.H.E., R-444-S, 1980.

Loermans A.M., "Schokgolven in nevels", afstudeerverslag T.H.E., R-453-A, aug 1980.

Loermans A.M., "Schokgolven in nevels", internverslag T.H.E., dec 1980.

Maróle, P.E., "Some gasdynamic problems in the flow of condensing vapors", Astronautica Acta, !!, 1969.

-9-

Mierlo R. van, "Meetmethoden voor deeltjesgroottebepaling", stageverslag T.H.E., R-555-S, 1982.

Modell, M., Reid, R.C., "Thermodynamics and its applications", Prentice Hall Inc., New Jersey, 1974.

Nayfeh, A.L., "Shock-wave structure in a gas containing ablating particles", The Physics of fluids, ~. nr 12, 1966.

Putnam, A., "Integrable form of droplet drag coefficient", ARS J., ~. 1961.

Rieterna K., "Fysische transport- en overdrachtsverschijnselen", Prisma-Technica, 1976.

Rudinger, G., "Fundamentals and applications of gas-partiele flow, AGARDograph 222 on flow of solid particles in gases, 1976 .

. Rudinger, G., "Relaxation in gas-partiele flow", uit: Wegener P.P., "Nonequilibriûm. flows", part-T, 1969: - .

Schat, E.-P., Nog te verschijnen stageverslag T.H.E., 1984.

Schriewer, J., "Zur Theorie der hydrodynamische Fragmentation von Flüssig·­keitstropfen in flüssigen Medien durch Stösswellen mit Anwendungen a~f die Systeme Hg/H20, Fe/H2o, Stafil/Na, U0 2/Na'', Rapport van het "Institut fur kernenergetik und Energiesysteme, Universität Stuttgart", Stuttgart", 1979.

Shapiro, A.H., "The dynamics and thermodynamics of compressible fluid flow",.!_, The Ronald Presscompany, New York, 1953.

Sislian, J.P., "Condensation of water vapor withor without a carrier gas in a shock tube", UTIAS Report nr 201, 1975.

Smulders, P.T. en Vossers, G., Fysische transportverschijnselen, collegedictaat T.H.E., 1964.

Thayer W.J. and Klosterman E.L., "Attenuation of large amplitude pressure disturbances by liquid droplets.", Air force office of Sci. Res., 1981.

Vincenti, W.G. and Kruger, C.H., "Introduction to physical Gas dynamics", publ. J. Wiley & Sons, Inc., 1965.

Volroer M., "Kinetik der Phasenbildung", Steinkopff, Dresden und Leipzig,1939.

Vries, G.C. de, "Het gebruik van een microcomputer bij expansie experimenten in droge en vochtige stikstof", stageverslag T.H.E., R-591-S, 1983.

Wegener P.P.,"Nonequilibrium flows",part 1, publ. M. Dekker, New York, 1969.

Wegener P.P. and Wu B.J.C., "Gasdynamics and homogeneaus nucleation", . Advance Coll. Interf. Sc., l• 1977.

Whitham, G.B., "Some Comments on wave Propagation and Shock wave Structure with application to Magnetohydrodynamics, Comm. Pure Appl. Math., g, nr 1, 1959.

-10-

1. INLEIDING.

In de sectie gasdynamica-schokgolven van de vakgroep transportfysica

wordt onderzoek verricht aan de voortplanting van een schokgolf

door een nevelige atmosfeer met behulp van een schokbuis. De direkte

aanleiding voor dit onderzoek is dat bij het lekken van brandbaar gas

uit gekoelde opslagvaten (tanker), het ontsnappende gas de omringende

atmosfeer afkoelt. Hierdoor condenseert de in de lucht aanwezige

waterdamp tot druppeltjes. Wordt nu door een vonk het brandbare gas

ontstoken dan treedt er een explosie op waarbij zich een schokgolf

vormt die zich voortplant in een nevelige atmosfeer. Ten behoeve

van veiligneidsstudies is kennis over schokgolf-voortplanting in

nevels van belang. Bovendien worden kunstmatig opgewekte nevels

toegepast voor het absorberen van sterke geluids- of schokgolven

(THA81}. Door het bestuderen van schokgolven in een nevel wordt

k~nnis verkregen over het collectief gedrag van druppels in een

niet-evenwichtsstroming, hetgeen van belang is bij sproeien, bevochtigen

en Bij toevoeging van deeltjes aan een stroming t.b.v. laser-doppler

snelheidsmetingen.

Door Loermans (aug80) is een terreinverkennend onderzoek

gepleegd zowel theoretisch als experimenteel. Loermans verkreeg een

nevel in de schokbuis door vochtige stikstof vanuit een begindruk

van 1.5 à 2.0 bar,door het openen van een klep,in verbinding te

Brengen met de atmosferische druk. De toestand in de buis bleek

niet homogeen en het experiment was niet erg reproduceerbaar. De

druppels hadden een grootte van 2-20 ~m. Om een beter gedefinieerde

nevel te verkrijgen deed Geerts (81) experimenten aan "snelle"

expansies. Daarbij werd een lange buis gevuld met vochtige stikstof

verbonden met een lage-druk vat en daarvan gescheiden door middel

van een diafragma. Door het diafragma snel te openen ontstond in

de lange liuis een expansiegolf waarin condensatie plaatsvond. De

experimenten van Geerts werden uitgevoerd aan een betrekkelijk

kleine speciale proefopstelling. Dit onderzoek is een voortzetting

van het experimentele werk van Geerts. Er is getracht een reprodu­

ceerbare, homogene nevel te maken in de lOxlO cm2 schokbuis door

middel van het adiabatiscn expanderen van een mengsel van waterdamp

en stikstof. De mogelijkheid is beproefd om na de expansie gedurende

-11-

enkele tientallen milliseconden een constante toestand te creëren.

Tevens is een schokgolf opgewekt in een nevel en zijn de processen

die dan optreden vergeleken met numerieke resultaten.

In dit verslag wordt het theoretische werk van Loermans verder

uitgewerkt (§2.1 en 2.2) en toegespitst voor een minder complex systeem

met maar een relaxatieproces (§2.3). In hoofdstuk 3 wordt het

nevelvormingsproces beschreven (§3.1) en het model besproken

waarmee d1e begincondities bepaald kunnen worden die tot gevolg

hebben dat na een adiabatische expansie van een mengsel van

waterdamp en stikstof een toestand ontstaat die constant

is gedurende enkele tientallen milliseconden (§3.2). Daarna wordt de

meetopstelling behandeld (hoofdstuk 4). In hoofd_stuk 5 worden de

experimenten besproken en worden met behulp van de theorie verklaringen

gezocht voorde gevonden verbanden. Tenslotte volgen de belangrijkste

conclusies uit net onderzoek . •

-12-

2. SCHOKGOLVEN IN NEVELS.

We gaan uit van de volgende situatie welke is geschetst in figuur 1.

We beschouwen een stilstaande schokgolf (1) waar van links af een

perfect gas aanstroomt met een snelheid u (0). Een belangrijke

parameter is het machgetal M dat is gedefinieerd als de verhouding

van de stromingssnelheid u en de geluidssnelheid a. Als het gas de

schok passeert volgt het de Rankine-Hugoniot-schokrelaties. Zij

relateren detoestandvan het gas voor de schok aan de toestand na

de schok als functie van het machgetal. Na de schok bevindt het systeem

• 0 1 2 3

evenwichtszone relaxatiezone evenwichtszone schok

Figuur 1: Schematisch overzicht van schokgolf door nevel.

zich in een nieuw evenwicht dat uiteraard voldoet aan de behoudswetten.

Stroomt er echter een gas-deeltjes mengsel aan waarin bepaalde

componenten de snelle veranderingen zoals die optreden bij een schok

niet kunnen volgen, dan komt het systeem na de schok in een niet­

evenwichtsteestand (2) en zullen er processen gaan spelen die het

totale systeem weer terugbrengen naar evenwicht (3). Dit geldt ook

voor een nevel, die bestaat uit waterdruppeltjes, waterdamp en een

inert gas, stikstof. Als dit mengsel een schokgolf passeert, zal het

gasvormig gedeelte van het mengsel de schokrelaties volgen en dus

plotseling in temperatuur, druk en dichtheid stijgen waarbij de snelheid

daalt. De waterdruppeltjes daarintegen kunnen de plotselinge

verandering in de temperatuur en de snelheid niet volgen vanwege hun

-13-

grote warmtecapaciteit en hun grote massa. De druppeltjes raken uit

evenwicht met het hun omringende gas/damp. Er ontstaan na de schokgolf

een aantal gekoppelde relaxatieprocessenwaardoorvia massa- (verdamping/

condensatie), impuls- en energieuitwisseling tussen druppeltjes en

omgeving de uit evenwicht geraakte grootheden weer tot elkaar komen en

zich vinden in een nieuw evenwicht. Dit systeem is zeer complex daar de

relaxatieprocessen elkaar wederzijds beïnvloeden. Door het toepassen van

de behoudswetten, het opstellen van de toestandsvergelijkingen, de

overdrachtsvergelijkingen en de randvoorwaarden kan het complexe systeem

worden beschreven.

In paragraaf 1 zal met behulp van de behoudswetten vanuit een

gegeven begintoestan~ de eindevenwichtstoestand worden bepaald.

Paragraaf 2behandelt de overgang van de door de schokgolf uit evenwicht

gebrachte begintoestand naar de eindevenwichtstoestand, de

zogenaamde relaxatiezones. Om inzicht te krijgen in het stelsel •

vergelijkingen die een nevel beschrijven, is het verstandig om slechts

één relaxatieproces met een karakteristieke relaxatietijd • te bekijken.

In paragraaf 3 zal wat gedetailleerder verschillende aspecten van

zo'n systeem belicht worden. Paragraaf 4 geeft een speciale oplossing

van het stelsel zoals dat in paragraaf 2 wordt gegeven.

2.1. EVENWICHTSTOESTANDEN.

Zoals we in het inleidende gedeelte van dit hoofdstuk al hebben gezien

omvat het hele gebeuren van een schokgolf in nevels een viertal fasen:

de begintoestand (0), de schokgolf (1), de relaxatiezone (2) en de

eindevenwichtstoestand (3). We zullen nu eens nader de twee evenwiehts­

fasen bekijken. Het systeem daartussen wordt beschouwd als een black box.

Alle grootheden die voor een bepaalde fase de toestand beschrijven,

worden geïndiceerd overeenkomend met de nummering in figuur 1. Verder

worden grootheden die speciaal betrekking hebben op een bepaalde

component van het mengsel extra geïndiceerd. Zo wordt de gasfase

(stikstof) weergegeven door index g, de waterdamp door v en de

waterdruppeltjes door p.

Gegeven is een systeem in toestand 0 met een dichtheid p 0, een

snelheid u0, een druk p0 en een enthalpie h0 . Dit systeem heeft een

bepaalde massa, impuls en energie. Het blijkt dat er precies nog een

-14-

andere evenwichtstoestand bestaat die ook dezelfde massa, impuls en

energie bezit. Deze evenwichtstoestand zal nu worden bepaald uit de

behoudswetten en de toestandsvergelijkingen voor het mengsel.

Behoudswetten

massabehoud Pouo = P3U3 (2.1.1)

impulsbehoud 2 2 (2.1.2) Po + Pouo = P3 + P3U3

energiebehoud 1 2 + ho

1 2 (2 .1. 3) ZUo ZU3 + h3

Hierbij kan de massabehoudswet worden gesplitst in een behoudswet voor

het inerte gas:

(2.1.4)

en een voor de waterdamp en de waterdruppeltjes: •

(2.1.5)

De drukterm in de impulsvergelijking is opgebouwd uit een deel afkomstig

van de waterdamp p en een aandeel van het inerte gas p . V g

(2.1.6)

waarin R de gasconstante en T de temperatuur is. De dichtheid p is een

verkorte schrijfwijze voor:

p::op +p +p V g p

Verder bestaat de enthalpie h uit een deel dat de inwendige

energie e voorstelt en een term p/P.

h = e + p/ p

De inwendige energie e kunnen we schrijven als:

e = Pv e + ~ e + ~ e p V p g p p

waarin e = c T ~ L0 V VV

e = c T g vg

(2 .1. 7)

(2.1.8)

(2.1.9)

(2. 1. 10)

(2.1.11)

(2.1.12)

-15-

met L0

als een referentie energie en c , c en c 1 als de soortelijke vv vg p warmte bij constant volume per kg van respectievelijk de damp, het gas

en de waterdruppeltjes. Substituëren we de uitdrukkingen voor de druk p,

de dichtheid p, de inwendige energieeen de enthalpiehinde

behoudswetten [2.1.2) t/m (2.1.51 dan houden we met toestands­

vergelijking (2.1.6) vijf vergelijkingen met zes onbekenden: pv 3• Pg3•

pp3' u3, p3 en r 3 over. Om de resterende vergelijking te vinden

onderscheiden we twee gevallen namelijk een toestand 3 waarin alle

druppeltjes zijn verdampt wat overeenkomt met:

p = 0 p3 (2.1.13)

en een toestand 3 waarin rtog alle druppeltjes aanwezig zijn en dus

water en waterdamp met elkaar in evenwicht zijn. Via de Clausius/

Clapeyron-relatie wordt de temperatuur van de druppeltjes gekoppeld

aan de dampdruk:

dpv L Pv dT = -T-

p p

met L is de verdampingswarmte die volgens:

L = (c + R - c 1) T + L0 VV V p p

afhangt van de temperatuur Cin evenwicht is Tp gelijk aan T).

(2.1.14)

(2 .1. 15)

Dit stelsel van vergelijkingen is analytisch oplosbaar en is mede

door Kraay (80) voor numerieke berekening geschikt gemaakt.

Alvorens te beginnen met de bespreking van de numerieke resultaten

zullen eerst enkele grootheden besproken worden. De geluidssnelheid a

is gedefinieerd als:

a2 = r2.E.., cap-s =constant

met s is de specifieke entropie van het systeem. Voor een perfect gas is

deze definitie eenduidig. In een gas-druppel mengsel echter kunnen

verschillende geluidssnelheden gedefinieerd worden. Bij hoog frequente

verstoringen blijven de druppeltjes onveranderd onder de snelle

variaties. We spreken dan van de "frozen" geluidssnelheid af die wordt

-16-

gedefinieerd als:

Uitgewerkt voor het gas-druppel mengsel wordt dat:

2 af = y R T gv gv (2.1.16)

met y, de soortelijke warmteverhouding cP/cv, en Ralleen betrekking

hebbende op het gas/damp-vormig gedeelte van het mengsel. De "frozen"

geluidssnelheid is op te vatten als de geluidsselheid van het mengsel

zonder druppeltjes. De evenwichtsgeluidssnelheid a , is te zien als e

de geluidssnelheid van het gehele mengsel. Laag frequente storingen

planten zich voort met deze laatste geluidssnelheid. De druppeltjes

kunnen de langzame veranderingen volgen en zijn steeds in evenwicht

met hun omgeving. Aangezien de afleiding van de evenwichtsgeluidssnelheid

n~gal gecompliceerd is, zij daarom verwezen naar Sislian (75) en naar

Loermans (dec 80). Hier wordt alleen de uitkomst gepresenteerd:

2 T ( w R T (c + R ) + w R (kv + 1) L) a = · g g v,gvp gv v gv e T cv ,gvp .,. wvkv (L - RvTJ (2. L 17)

waarin w is de massafractie van respectievelijk het gas, de damp g,v,p en het water in het mengsel.

c is de soortelijke warmte bij constant volume van het v,gvp gehele mengsel.

R is de gasconstante van het gas/damp-vormige deel van het mengsel gv en k = :!:__ ~

V Pv aT •

Deze laatste factor is opmerkelijk daar deze bij de overgang van niet

volledige naar volledige verdamping,.een discontinuïteit te zien en

geeft. In een evenwichtsstraming voldoe~ als er nog water in het

mengsel aanwezig is, de dampdichtheid en de temperatuur aan de

Clausius/Clapeyron-vergelijking. Is echter alles verdampt dan vervalt

deze relatie en zien we dan ook een discontinuïteit in de evenwiehts­

geluidssnelheid van de eindtoestand. De evenwichtsgeluidssnelheid

is dan gelijk aan de "frozen" geluidssnelheid. In het andere geval

is ae steeds kleiner dan af. In paragraaf 3 wordt dieper op deze

zaak ingegaan. Daar het machgetal M is gedefinieerd als M = u/a,

zal steeds worden aangegeven om welke geluidssnelheid a het gaat.

-17-

·Een andere belangrijke grootheid is de ladingsfactor K gedefinieerd als

K = Pp

(2. 1. 18) Pv + P g

Verder op in deze paragraaf wordt ook gesproken over de transmissie

van laserlicht door een nevel. Deze wordt behandeld in paragraaf 4.1.2.

Door systematisch relevante grootheden, die de begintoestand

karakteriseren, te variëren, kan inzicht worden verkregen in de

effecten die die variaties hebben op de eindtoestand. De begintoestand van

een mengsel van gas, waterdamp en waterdruppeltjes wordt gekarakteriseerd

door de volgende constant gehouden grootheden: de temperatuur T0

(273 K),

de totale druk p0

(100 kPa) en de druppeltjesstraal r 0 (5 ~m). De

ladingsfactor KO is als parameter gebruikt en het machgetal MeO ,

gebaseerd op de evenwichtsgeluidssnelheid aeO' is gevarieerd tussen

1 en 3. Er volgen nu een aantal grafieken waarin de onderlinge relaties

tvssen evenwichtsgrootheden worden gegeven. U ziet steeds 4 lijnen

die corresponderen met 4 verschillende ladingsfactoren (0.004, 0.020,

0.040 en 0.060)_.

1

1-25 1 .s 1. 75 2 z.z5 2.5 2-75 3 .----r----~--~----~--~----~--~----~3

I • <fflPPRO : o. 060

l• <fflPPRO : 0.040

2.75 ]• KRPPRO: 0-0lO

4 • <fflPPRO : 0-004

z.s

2-25

1 .75

1.5

1 .zs

2-75

2-5

2-25

2

1 .75

1 .5

1 .zs

. 75 ...__ __ _._ ____ ..__ __ __._ ____ ..__ __ __._ ____ ~ __ ___.. __ ___J • 75

1 . 25 1 . 5 1 . 75 2 2. 25 2. s 2. 75 3

Figuur 2: Het "frozen" machgetal MfO als functie van het evenwichts­

machgetal MeO'

-18-

l. 25 l . 5 l . 75 2 2. 25 2. 5 2. 75 3 2 . 5 ,...----,.--.....,.---.,------,,-----,.---,---.,-----, 2 . 5

T /T 2.25 3 0

I· 75

I .5

\ ·25

I' Kfii'PRO = 0.060

z, Kfii'PfiO: Q.QIO

J' KfiPPRO = a.ozo I' l(flf'PfiO = 0.001

\ .25

2.25

2

I· 75

\.5

1·25

Figuur 3: De relatieve temperatuur van het mengsel T3/T0 als

functie van het evenwichtsmachgetal MeO CT0=273.0 K) .

0 . 25 .5 .75 1.25 1.5 \. 75 2 2.25 2.5 2.75 3 10 10

I' KRPPRO = Q.060

z, IIRPPRO = 0.010

9 J' KRPPRO = a.ozo 9

P/Po 4' KfiPPRO = 0.001

6 - f110 15 VfiR I fl8éL

6

t 7

6

7

6

5 5

4

3

2

I 1.25 1.5 \. 75 2 2.25 2.5 2.75 3

(u0-u3) /afO

Figuur 4: De relatieve druk van het mengsel p3/p0 als functie van

het snelheidsverschil van het mengsel in begin- en

eindtoestand (p0=1 bar, af0=337.1 m/s).

.g

.a

.7

.s

.5

.. . 3

.2

·I

-19-

I · 25 I · 6 I . 75 2 2. 25 2. 6 2. 76 3 r---~----~--~----T---~~~~--~~--~1

I' llfll'l'fiO : 0-060

z, llfll'l'fiO : 0.010

1' llfii'PRO = a.ozo I' liRI'PfiO: 0.004

.g

.a

.7

.s

.5

. . ·3

·2

a.__ __ _._ ____ ...._ __ ___, ____ _._ ____ ...._ __ __. ___ _,_ _ ___Jo I 1.25 1.5 1.15 2 2.25 2.5 2.75 3

' F~guur 5: De relatieve snelheid van het mengsel u~/u0 als functie

van het evenwichtsmachgetal MeO (u0 is een functie van

MeO en van K).

I I . 25 I . 5 I • 75. 2 2 · 25 2 . 5 2. 75 3 6 .----,-----r----~----~--~~--~-----r----,6

5.5

4.5

3.5

3

2-6

2

1-5

Figuur 6:

I' llfll'l'fiO : O. 060

z, llfll'l'fiO : 0.010

3' llfll'l'fiO: 0.020

4, llfll'l'fiO: 0-004

I. 75 2 2.75

5.5

6

3.5

3

2-5

2

1-5

De relatieve gasdichtheid pg3/pgO als functie

evenwichtsmachgetal MeO (Pgo=l.2267 kg/m3).

van het

2-2

2

p p/Ppo I .S

1-6

I 1.4

1.2

.a

.6

.4

.z

0

-20-

1 ~---1~-~zs ____ 1T·s ____ ~~-~7s ____ Tz ____ z_.~z5 __ ~2~--s ___ z~-~7~5--~3 2 _ 2 I' KliPPilO : 0-060

z, KliPPilO : 0-010

J' KliPPRO : 0-020

'' JfRPPRO : 0-004

2

1-8

Figuur 7: De relatieve drunpeldichtheid p 3/p 0 als functie van . . p. p

1

het evenwichtsmachgetal MeO (ppO is een functie van K).

I 1-5 2 2.5 3 3-5 4 4-S 5 10 r---~----~----~----r---~-----r----~--~10

I' KliPPRO: 0-060

2' KliPPilO = 0.010

9 3, lfRPPRO = 0-020

I' lfRPPRO = 0.001

- HuiS VRR/118éL a

6

5

3

1-5 2 2-5 3

9

8

7

6

5

2

3-5 4 4-5

Figuur 8: De relatieve druk van het mengsel p3;p0 als functie van

de relatieve totale dichtheid van het mengsel p3/p 0 .

(p 0 is een functie van K, p0=1 bar).

-21-

2 3

I' KRPPRO = 0-060

.9 z, KRPPRO: O.Q#J .g

1, lfRPPRO = a.ozo .a •' KRPPRO = 0-004 • 8

- 1110 IS VRR I R8éL

TR3 .1 - RO = 5-0E-6 Ofl .1

.s .s

.s .s

• 4 1

.J .J

.z ·2

.I .\

2 3 4 5

• Figuur 9: De transmissie van een lichtbundel door een mengsel TR3

als functie van de relatieve druk van het mengsel p3;p0 (p0=1 barJ.

Uit de grafieken blijkt dat voor die gevallen waarbij nog geen volledige

verdamping is opgetreden, de ladingsfactor nauwelijks invloed heeft

op de eindtoestand. Om dit te kunnen verklaren gaan we uit van twee

identieke mengsels met verschillende ladingsfactoren. Creëren we een

schokovergang in beide mengsels dan wordt de kinetische energie voor

een deel omgezet in enthalpie. Zolang er druppeltjes in het mengsel

aanwezig zijn is de term pvL in de enthalpie de belangrijkste. Omdat

p L uitsluitend van de temperatuur en niet van de ladingsfactor V

afhangt is de geringere temperatuurverhoging voor grotere ladings-

factoren hiermee verklaard. Er treden pas grote verschillen op als alle

druppels verdampt zijn. Uiteraard is die waarde van het machgetal

C en dus de kinetische energie van het aanstromende gasmengsel )

waarbij precies alle druppels verdampt zijn wel afhankelijk van de

ladingsfactor.

Het verband tussen het "frozen" machgetal MfO (=u0/afo) en het

evenwichtsmachgetal MeO (=u0/ae0) wordt gegeven in figuur 2. Bij de

presentatie van de grafieken is MeO worden gebruikt. Voor experimentele

-22-

toepassing is echter MfO bruikbaarder. Figuur 3 geeft het verband

tussen de temperatuur van de eindtoestand en het evenwichtsmachgetal Meo·

Het gevonden verband is al eerder besproken. Figuur 4 toont het

belangrijke verband tussen de druk en de snelheidssprong over de schok.

De druk hangt nauwelijks af van de ladingsfactor. In de figuren 5 en 6

worden respectievelijk de eindsnelheid van het mengsel en de

gasdichtheid als functie van MeO gegeven. De druppeldichtheid als

functie van MeO is gegeven in figuur 7. We zien dat voor grote ladings­

factoren er een toename in de druppeldichtheid plaatsvindt ondanks

dat de straal van de druppeltjes afneemt. De toename is het gevolg

van de verdichting van het mengsel (figuur 6). In de volgende twee

figuren worden nog twee experimenteel interessante relaties gegeven

namelijk de druk als functie van de totale dichtheid (figuur 8) en

de transmissie van licht aan het mengsel als functie van de druk

(figuur 9). Deze grootheden zijn interessant omdat ze experimenteel

óepaald kunnen worden.

2.2. STRUCTUREN VAN DE RELAXATIEZONE.

In het navolgende zal een model worden besproken dat de relaxatie­

processen na passeren van de schokgolf door een nevel beschrijft.

Marble (69) en Nayfeh (66}.geven vergelijkingen die deze processen

beschrijven. Er zijn ook andere werken in de literatuurlijst opgenomen

die het een en het ander hieraan bijdragen. Door Loermans (aug80) is

fiet model uitgewerkt en overzichtelijk gepresenteerd.

We gaan uit van de situatie zoals die in de inleiding in figuur 1

is geschetst waarbij een in evenwicht zijnd mengsel van gas, damp en

waterdruppeltjes op een schokgolf aanstroomt (0). Als het mengsel de

schok passeert (1), volgen gas en damp de gewone Rankine-Hugoniot­

schokrelaties (DON 79), terwijl de druppeltjes vanwege hun grote massa

en warmtecapaciteit de schokgolf ongestoord passeren. Na de schok

ontstaan hierdoor temperatuur- en snelheidsverschillen tussen gas/damp

en druppeltjes en past de waterdampdruk niet bij de temperatuur van de

druppeltjes zoals dat door de Clausius/Clapeyron-vergelijking wordt

voorgeschreven. Er gaan nu allerlei relaxatieprocessen spelen (2)

die het systeem terugbrengen naar evenwicht (3). via het uitwisselen

van massa, impuls en energie. In figuur 10 vind u de situatie weergegeven.

-23-

I I • I

3. 0 I • I ., .. 0 •

0 I I

• 0 :.

I

I . ~. • 0

i • I .

0 I •

• I

Pv3=ps (Tp3) I I • I •

•I • • uv, g3=up3=u3 • I •• T -T -T I• v,g3- p3- 3 . .

0 o 0 oQo 0 10 0 o·o2 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 0 0 Q

0 0 0 0 0 0 0 0 0 li

... 0 0 0 °

0 0 ~.- ... ..,....o 0 C·

0 0 oo{"\ 0 o

0o

0 0 0

Pvo=Ps (Tpo9 0 0 Pvl~ps(Tnl)

0 0 . 0 (I 0 u =u =u o u f.u =u 0

v,gO pO 0 0 (J V, gl pl 0 Cl

0 T =T =T o T (fr 1=T0 o 0

v,gO pO cJ' 0 0 v,g p 0

0

sdioR evenwichtszone relaxatiezone evenwiehts zone

Figuur 10: Model voor een schokgolf door een nevel.

IR deze stationaire situatie zijn de afgeleiden naar de tijd gelijk

aan nul, zodat alleen de plaatscoördinaat x als onafhankelijke

variabele overblijft. Alvorens de vergelijkingen te presenteren en te

bespreken zullen eerst enkele uitgangspunten en vooronderstellingen

worden opgesomd.

- Het totale volume van de druppeltjes is te verwaarlozen en daaruit

vloeit voort dat er geen onderlinge beïnvloeding van de druppeltjes

wordt verondersteld.

- De druppeltjes zijn bolvormig.

- De druppeltjes vallen niet uiteen in kleinere druppeltjes. Een

belangrijke grootheid hierbij is het getal van Weber We

(We= (p +p ) (u -u ) 2d/cr) dat een maat is voor de verhouding van de v g v,g p

dynamische drukkrachten tot de oppervlaktekrachten. Druppeltjes

splitsen niet op als We kleiner blijft dan 6 à 8. Hieraan zal

theoretisch echter niet aan voldaan zijn. Door Schriewer (79) wordt

de druppelopsplitsing uitvoerig behandeld.

- De druppeltjes beïnvloeden de drukterm niet.

- De druppeltjes hebben een uniforme temperatuur.

- Het gas/damp-mengsel heeft een uniforme temperatuur.

- De schokgolf en de druppeltjes beïnvloeden elkaar niet.

- Er wordt uitgegaan van een laminaire stroming om de druppeltjes.

- Er wordt geen rekening gehouden met andere krachten dan die ten

-24-

gevolge van een stroming om een bol met constante snelheid.

- De kracht F op een druppeltje en de warmtestroom Q naar een druppeltje

worden niet beïnvloed door condensatie of verdamping.

- Het gas/damp-mengsel wordt beschouwd als een perfect gas.

De viskeuze dissipatie en de warmtegeleiding in de gasfase is te

verwaarlozen.

Er wordt geen uitspraak gedaan over de kwaliteit van het model dat

ongetwijfeld verbeterd kan worden. Nu volgen de vergelijkingen voor

een wolk van N druppeltjes die elk een diameter d hebben. Het aantal 3 druppeltjes N kan ook geschreven worden als 6p p/ (p

1rrd ) met p 1 als de

dichtheid van water. De index 2 is weggelaten.

Behoudswetten

massabehoud:

• gas:

damp:

a äX(P gu)

a äX(pvu)

= 0 (2.2.1)

= (2.2.2)

(2.2.3)

De vergelijkingen geven aan dat er geen gas verloren gaat en dat

de damp en· de druppeltjes massa met elkaar uitwisselen via de

verdampingsmassastroom ~ . De verdampingsmassastroom is een V

gevolg van het niet bij elkaar passen van de dampdruk en de

verzadigde dampdruk die afhangt van de temperatuur van de

druppeltjes.

impulsbehoud:

gas + damp: * an -F +11 u -~ p v ax

* = F -~ u p V

(2.2.4)

(2.2.5)

waarin F de kracht op een wolk druppeltjes voorstelt ten gevolge p

van het snelheidsverschil tussen de druppeltjes en het * gasvormige gedeelte, en -~ u de impulsverandering weergeeft

V

die een wolk druppeltjes ondervindt ten gevolge van het verdampen * * (u =u ) of condenseren (u =u) van dampmolekulen van of op de

p druppeltjes.

-25-

energiebehoud:

gas + damp: a 1 2 1 *2 d(up) ~ui (p +p )~2 +p e +p e ] }=-F u +ll (e +L+;::u2 ) -Q-ax v g v v g g p p v p ax

(2.2.6)

1 -2 = F u -11 (e +L+:::u

2 * ) +Q p p V p

(2. 2. 7)

waarin F u de arbeid voorstelt die op de druppeltjes verricht p p wordt ten gevolge van de kracht F en -ll (e +Lt-:::u2

1 *2) de energie p V p

verandering weergeeft ten gevolge van het verdampen (u*=u ) of p

condenseren (u*=ul van molekulen van/op de druppeltjes. De eerste

twee termen van de verdampingsmassastroom stellen de enthalpie

verandering voor en de derde term de verandering van de

kinetische energie. Q stelt de warmtestroom naar de druppeltjes

voor ten gevolge van het temperatuurverschil tussen de druppeltjes

en het gas/damp-mengsel.

Overdrachtsvergeliikingen

verdampingsmassastroom 11

De drijvende kracht achter de massastroom is het verschil tussen

de verzadigde dampdruk p die heerst in een mengsel waarin de s druppeltjes met temperatuur T in evenwicht zijn met de omringende

p damp, en de werkelijk aanwezige dampdruk p . De snelheid waarmee

V

dampmolekulen kunnen verdampen van of condenseren op de druppeltjes

wordt beperkt door de diffusiesnelheid van de waterdamp in het

damp/gas-mengsel. Met het dimensieloze getal van Sherwood Sh

(Sh=hd/D waarin h is de massaoverdrachtscoëfficiênt en D de

diffusiecoëfficiënt) kunnen we de massauitwisseling karakteriseren.

Door Rieterna (76) wordt voor Sh de volgende vergelijking gegeven: 1 1 3 2 Sh = 2 . 0 + 0 . 6 Sc Re (2 . 2. 8)

met Sc=n/(pDJ als het kengetal van Schmidt dat dezelfde rol speelt

als het getal van Prandtl bij de warmteoverdracht. 11 is de dynamische

-26-

viscositeit en Re is het getal van Reynolds (Re=t.urrd/n).

Deze vergelijking geldt voor een laminaire grenslaag

dus voor 1 <Re< 3·105. Daar de massastroom ook evenredig is 2 met het totale oppervlak rrd N van de druppeltjes, kunnen we

voor de verdampingsmassastroom ~ schrijven (MAR69) : V

6P D Sh rrd ~v = l R T (ps(Tp)-p)

rrd pl v (2. 2. 9)

kracht F p

De drijvende kracht voor F p

tussen de druppeltjes en het

is het snelheidsverschil (u -u) p

gas/damp-mengsel. De kracht is 1 2 evenredig met de grootte van het totale oppervlak N~d van de

dwarsdoorsnede van de druppeltjes en de weerstandscoëfficiënt CD.

De weerstandscoëfficiënt CD is voor voldoend lage waarden van

het machgetal M alleen een functie van het Reynoldsgetal Re

(BAI71}. Voor Re<l, de zogenaamde Stokes-stroming, geldt CD=24/Re.

Voor Re-waarden tot circa 500 wordt het verband tussen CD en

Re gegeven door (PUT61):

1 2 CD = 24 (1 + 6" Re3") /Re

·De kracht wordt gegeven door (SMU64):

F = 1 c l c !. d2 I I c ) p 2 P g +p v D 4 u-up u-up 6p

n

(2.2.10)

(2.2.11)

warmtestroom Q

De drijvende kracht voor de warmtestroom is het temperatuur­

verschil (T -T} tussen de druppeltjes en de omgeving. Geheel p

analoog aan het Sherwood kengetal bij de massaoverdracht,

karakteriseert het getal van Nusselt Nu (Nu=ad/À met a

als de warmteoverdrachtscoëfficiënt en À als de warmtegeleidings­

coëfficiëntl de warmteuitwisseling. Als er warmteoverdracht

plaatsvindt door zowel zuivere geleiding (Nu=2) als convectie

(Nu=0.6 Pr1/ 3Re 112) geldt (KNU58): 1 1 3 2 Nu= 2.0 + 0.6 Pr Re (2.2.12)

-27-

met Pr als het kengetal van Prandtl (Pr=nc /À). De geldigheid p 5

van deze formule beperkt zich tot Re-waarden tussen 1 en 3•10 .

De warmtestroom is evenredig met het warmteuitwisselend oppervlak.

In formulevorm (RUD76) :

Q = ~%~ 1rd À Nu (T-T } 1T 1 p

(2.2.13)

Het stelsel vergelijkingen wordt gecomplementeerd door enkele

toestandsvergelijkingen en de randvoorwaarden.

Toestandsvergelijkingen

p = p + p V g (2.2.14)

pv = p R T • V V

(2.2.15}

pg = p R T g g (2.2.16)

e = e (T) = c T g g vg (_2.2.17)

e = e (T } = c T p p p pl p (2. 2 .18)

e = ev(T} = c T + Lo V vv (_2.2.19}

L = c_e: + R - c JT + La vv V pl p (2. 2. 20)

Randvoorwaarden

(2.2.21)

TpO (2. 2. 22)

2 = (_2y/(y+l)}(}1f-ll+l (2.2.23)

= (2/ (_y+l)l (_1-M~}/M~+l (2. 2. 24}

2 2 2 = (2/ (y+l)} (_y-1)/ (y+l) (Mf-11 (1/Mf) (yMf+l) +1 (_2. 2. 25)

met Mf = u0/afO waarbij afO gedefinieerd is als in vergelijking

2.1.16.

-28-

Door Kraay (80) is dit stelsel geschikt gemaakt voor numerieke

berekening. In de figuren 11 t/m 13 is voor een drietal machgetallen

de relaxatiezone gegeven. Bij deze berekeningen zijn de overige

parameters die de toestand karakteriseren constant gehouden zoals de -6 druppelstraal r 0 (5·10 m), de totaal druk Po (1 bar), de temperatuur

T0

(273 Kl en de ladingsfactor KO (0.004). In de figuren ziin de druk,

de snelheden van het gasvormige deel en de druppeltjes, en

druppeldichtheid p gegeven als functie van de afstand achter de schok. p

Ook is de evenwichtstoestand gegeven. In paragraaf 5.2 worden voor een

ander geval de relaxatiezone oerekend,

4

• 3

2

1 0 2 4 6 8 10

M =1.4 eO

12 14 16

Figuur 11: De druk als functie van de afstand achter de schok

voor de machgetallen 1.4, 1.7 en 2.0.

( -1 r 0=1 oar, Lvo=1.13·10 m).

0.8

up!u0 M =1.4 en 0.6 _j

u !u0 Me0=1.7 J v,g

0.4 Meo=2.0

u v,g

0.2

0 ~~--~--~--~--~--~~--~--~--~ 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 evenwicht

' Figuur 12: De snelheid van het gasvormige deel van het mengsel en

2.5

2

1.5

1

0.5

0

de druppelsnelheid als functie van de afstand achter de

schok voor de machgetallen 1.4 (u0=334.4 m/s), 1,7

(_uo=542,1 m/sl en 2.0 Cuo=637.8 m/s) (L~o=l.l3:lo- 1 m).

0 2 4 6

l

8 10 12 14 16 18 20 evenwicht x/Lvo

Figuur 13: De druppeldichtheid pp als functie van de afstand achter

de schok voor de machgetallen 1.4, 1. 7 en 2.0. 3 . -1

(Pno=0.0049 kg/rn, Lvo=l.l3'1U mJ.

-30-

2.3. DE DISPERSE SCHOKGOLF.

2. 3.1.

In deze paragraaf zal wat gedetailleerder worden gekeken naar een

systeem met slecht één relaxatieproces. Voor een uitvoerige behandeling

zij verwezen naar Vincenti/Kruger (VIN65) en Becker (BEC69). We zullen

het gecompliceerde model dat besproken is in paragraaf 2.2 terugbrengen

tot een model waarin slechts één relaxatieproces een rol speelt. Dit

model wordt behandeld in paragraaf 2.3.1. In paragraaf 2.3.2 wordt

vanuit de stationaire niet-lineaire vergelijkingen onderzocht of een

infinitesimale verandering van de snelheid mogelijk is. Deze

beschouwing leidt tot verrassende conclusies. In paragraaf 2.3.3

wordt een volledig ontwikkelde disperse schokgolf oplossing bepaald.

Een disperse schokgolf kan optreden dankzij het feit dat de snelheid

en de uitdemping van de golf afhankelijk zijn van de frequentie van

de verstoring. Er zal in paragraaf 2.3.4 beschreven worden hoe een

z~akke discontinue schokgolf kan uitgroeien tot een disperse continue

schok.

I I Model met een relaxatieproces.

We beschouwen een systeem van waterdruppeltjes, waterdamp en stikstof.

Wordt dit systeem uit evenwicht geóracht dan nemen we aan dat niet

de temperatuur en de snelheid uit evenwicht worden gebracht maar

slecht alleen de dampdruk. Steeds zal de temperatuur en de snelheid

van de druppeltjes en de omgeving aan elkaar gelijk zijn. De uit

evenwicht gebrachte dampdruk wordt teruggebracht naar evenwicht via

massauitwisseling. Voor het mengsel kunnen de volgende eendimensionale

behoudswetten worden opgesteld:

massabehoud: dp au 0 -+ p -= dt- a x (_2. 3 .1.1)

impulsbehoud: du ap - 0 p -+ ax -dt (_2. 3.1. 2)

energiebehoud: dh ~= 0 p dt - dt (2. 3 .1. 3)

Dit zijn drie vergelijkingen met vier onbekenden: de totale dichtheid p,

de snelheid u, de totaal druk p en de totale enthalpie h. Als het

systeem in evenwicht verkeert, kan het stelsel vergelijkingen worden

gecomplementeerd met de toestandsvergelijking:

h = h(p ,p)

Bevindt het systeem zich niet in evenwicht dan is er nog een derde

(niet-evenwichts) variabele p /p nodig om de toestand van het systeem V

te kunnen weergeven. Formeel wordt de toestandsvergelijking dan:

De belangrijkste bijdragen aan de enthalpie worden geleverd door

het ga~pg/p htvanwege de hoge gasdichtheid en door een term die de

verdampingswarmte L0 in rekening breng~pv/p L0. De overige termen in

de enthalpie zijn vanwege de geringe concentraties van de desbetreffende

stoffen te verwaarlozen. We vinden dan in goede benadering.

• h=....LE. y-1 p

p + :..JL L

p 0 (2. 3 .1. 4)

Nu moet nog een vergelijking voor de niet-evenwichtsgrootheid p /p V

gevonden worden. We gaan uit van de entropiebalans. Per kg mengsel

luidt deze:

T ds

waarin s de specifieke entropie is en ~ de specifieke thermodynamische

potentiaal. Voor waterdruppeltjes en damp in evenwicht geldt dat hun

thermodynamische potentialen aan elkaar gelijk moeten zijn:

waarin p=p +p *. Grootheden die zijn geïndiceerd met een sterretje* g V geven aan dat de desbetreffende grootheid in evenwicht is met zijn

omgeving. In ons speciale model wil dat zeggen dat water en waterdamp

voldoen aan de Clausius/Clapeyron vergelijking. Ontwikkelen we

~ (p ,T) rond de verzadigde dampdruk p *(T) dan krijgen we: V V V

Met de Gibbs/Duhem relatie voor de damp vinden we uiteindelijk:

1 ~1 - ~V = - (p *-p )

p V V V

-32-

De entropiebalans wordt hiermee:

1 1 Pv T ds = dh - - dp + - (p*-p ) d(-) p PV V V p

(2.3.1.5)

De entropieproductie die bij dit niet-evenwichtsproces optreedt

wordt gegeven door:

ds _ 1 ( * ) d{pv/ p) dt - p T Pv-Pv dt

V

Dit kan met p /p=q en p =p R T worden herschreven tot: V V V V

ds R do - = ~ (q*-q) .=. dt q dt

De entropieproductieterm kan volgens de eerste generalisatie van

Onsager uit de irreversibele thermodynamica altijd geschreven worden • als een product van een gegeneraliseerde "kracht" en een gegeneraliseerde

"flux". In ons geval is Rv(q*-q)/q op te vatten als de kracht en

dq/dt als de flux. Voor toestanden dichtbij evenwicht geldt in goede

benadering dat de flux evenredig is met de kracht (2de generalisatie

van Onsager)(~69):

~=~ dt T

(_2. 3 .1. 6)

Met de vergelijkingen 2.3.1.1 t/m 2.3.1.4 en 2.3.1.6 hebben we het

stelsel vergelijkingen bepaald dat veranderingen in ons vereenvoudigde

systeem kan beschrijven.

Alvorens verder te gaan met het bespreken van dit model zullen

eerst twee geluidssnelheden gedefinieerd worden. Beschouwen we de

Gibbs-relatie (2.3.1.5} en substituëren we voor dh de eerste orde

termen van de Taylorreeks dan vinden we:

T ds = (_h _.!_) dp + h dp + (_hq+RyqT (q*-q)) dq p p p

(2. 3 .1. 7)

We definiëren de "frozen" geluidssnelheid af onder de voorwaarden ds=O

en dq=O en met in achtneming van vergelijking 2.3.1.4 als:

-h ~ = h -f; p = p

p (2. 3.1.8)

-33-

en deevenwichtsgeluidssnelheid'a onder de voorwaarden ds=O en e dq 3 dq* met q*=q*(p,p) als:

a 2 - ~ = - ho +~'IQ e - ~p)·s,q=q* h +h q*-1/p

p q p

2 = af- 'IQ (y-l)p La

1+~ (y-l)p Lo (2. 3 .1. 9)

Aan de uitdrukkingen voor af en ae zien we dat ae<af. Dit is algemeen

geldend en onafhankelijk van het model (BEC69).

2.3.2. Voorwaarden voor een continue overgang van de ene naar de andere

evenwichtstoestand.

In deze paragraaf wordt besproken of dat vanuit een gegeven

evenwichtstoestand (0) een stationaire infinitesimale verandering

van de snelheid mogelijk is. We gaan uit van het stelsel vergelijkingen

zoals dat geldt voor ons model met één relaxatieproces. Dit stelsel

kan als volgt worden herschreven:

• Pouo

(2.3.2.1) = u p

2 (2. 3. 2. 2) p + p0u0u = Po + Pouo

h 1 2 ho

1 2 (2.3.2.3) +-u = +-u 2 2 0

h = y E.+ qLO (2.3.2.4) y - 1 p

~ = ~ (2. 3. 2. 5) u ax T

Nemen we van stelsel 2.3.2.1 t/m 2.3.2.3 de differenties dan vinden we:

1 -p 0u07 dp = du p

dp = -p 0u0du

dh + udu = 0

Wordt voor dh(p,p,q) de eerste orde termen van de Taylorreeks­

ontwikkeling gesubstitueerd en worden dp en dp geëlimineerd dan wordt

de volgende vergelijking verkregen:

Lodq = 1 du (u2 y - 1 u

(2.3.2.6)

-34-

Door q* en q te ontwikkelen rond de begintoestand gekarakteriseerd

door q0 = q0 wordt gevonden dat als:

q* ~ q ook geldt dat dq* > dq

en ook dat als:

q* ~ q ook geldt dat dq* ~ dq

(2.3.2. 7)

Omdat q* alleen een functie is van p en p kan voor dq* geschreven worden:

dq* = ~ dp + ~ dp aP ap

Met de continuiteits- en de impulsvergelijking kan dit herleid worden

tot:

2 du dq* = -(~ pu + q; p) -u (2.3.2.8)

Er wordt nu onderzocht onder welke voorwaarden kleine snelheidsvariaties • du rond de snelheid in de evenwichtsteestand u0 , aangebracht kunnen

worden. Voor de eenvoud gaan we uit van negatieve verstoringen in de

snelheid, du/u<O. Echter de uitkomst is geldig voor willekeurige du/u.

We onderscheiden twee gevallen:

1. uo ~ af Uit vergelijking 2.3.2.6 vinden we dq ~ 0. Dit levert q* ~ q en

dq* ) dq. Voegen we de vergelijkingen 2.3.2.6 t/m 2.3.2.8 samen

dan krijgen we:

1 du (Y -1) L

0 u

Met du/u < 0 kan

2 u ~

2 2 2 du (u -af) 1110 -(q* PU +q*P) --p p u

dit herschreven worden in:

of 2 u ~

2 a e

De conclusie is nu dat inderdaad kleine negatieve verstoringen in de

snelheid mogelijk zijn mits u0

~ ae. Dit levert dan een disperse schok:

een geleidelijke overgang van de ene evenwichtsteestand naar de andere.

2. u0 > af

Dit geval kan analoog worden behandeld. Dit leidt tot de conclusie

dat u0 < ae. Daar echter ae ~ af is dit in tegenspraak met het gestelde.

De conclusie is dat geen infinitesimale negatieve verstoring van u

mogelijk is. Het systeem kan alleen van de ene naar de andere

evenwichtsteestand komen via een discontinuïteit: een discontinue

schokgolf.

2.3.3.

-35-

Beschouwen we een systeem waarin geen relaxatieprocessen spelen dan

volgt uit de lineaire theorie dat als oplossing van zo'n systeem

alleen de geluidsgolf (u0 = a) mogelijk is. Een mengsel met

relaxatiegrootheden geven het systeem meerdere mogelijkheden om aan

de behoudswetten te voldoen. Er is nu een heel scala van snelheden

mogelijk (ae ~ u0 ~ af).

I I

Oplossing van het stelsel vergelijkingen voor een systeem met een

relaxatieproces.

In de vorige paragraaf is aangetoond dat er voor ae ~ u0 ~ af

mogelijk een oplossing bestaat voor het stelsel dat ons model

beschrijft. In deze paragraaf bepalen we de oplossing van een

volledig ontwikkelde disperse schokgolf. Met de vergelijkingen 2.3.2.1

t/m 2.3.2.4 kan q worden uitgedrukt in u:

• Y uo - u Po Y - 1 q - qo = y : 1 Lo C P ouo - u + 2y Cuo + u)) (2.3.3.1)

q* kan in gelineariseerde vorm altijd beschreven worden door middel

van een lineaire interpolatie tussen begin- en eindwaarden:

qo, u0 en q3, u3.

q* q3 - qo

(u (2. 3. 3. 2) - q = - u ) 0 u3 - uo o-

Door de laatste twee vergelijkingen van elkaar af te trekken vinden

we voor q* - q:

y + 1 q*- q =- (u- u )(u- u3)

2 (y - 11 10 o (2.3.3.3)

waarbij u3 de grootste oplossing is van de vierkantsvergelijking:

q -q p 2(y-l) (-3 0) + 2y 0 y-1

u3 = (y+l) 'u3-u0 y+l (POUO + ~ uO)

en waarin voor q3, in overeenstemming met paragraaf 2.1, een extra

vergelijking nodig is. Voor dq/dx kunnen we afleiden uit 2.3.3.1:

~= y + 1 (_u - u l du (2. 3. 3. 4) dx (_y - 1) 10 a dx

uo (_1 -1

(_1 -1 met u = (y 1) -y-)). a +

MfO

-36-

We merken op dat u a. ~ u0 en alleen indien Jl.lfO = 1 geldt u a. = u0. De

relaxatievergelijking krijgt dan de volgende benaderde vorm:

1 Cu- uO)(u- u3) 2 (y + 1) T

We beschouwen nu twee limiet gevallen:

1. Is de snelheid u0 in de buurt van de evenwichtsgeluidssnelheid ae

dan gaat (u3 - u0) + 0 en mogen we (u - ua.) benaderen door u0

- ua.

In dat geval is de oplossing

uo + u3 1 u3 -uo 2 + 2 (_uo - u3) tanh (2 tu - u ) E;,)

a. 0 u =

met ç; = x/ (_2u0• (_y+l)_). In figuur 14 is deze oplossing getekend.

u ---------------_;i_-

0 -x

Figuur 14: Volledig ontwikkelde disperse schokgolf.

2. Indien u0nadert tot af' dan nadert ook ua. tot af en wordt

vergelijking 2.3.3.5:

du 1 u - u3 dx = - 2 (y + 1) u0 •

De oplossing hiervan is een e-macht:

e -I;

met E;, x/(2u0T(y+l)). Figuur 15 geeft de oplossing.

......3.7-u

0 x

Figuur 15: Niet volledig ontwikkelde disperse schokgolf.

Is u0 groter dan af vinden we geen oplossing. De overgang van

de ene naar de andere toestand wordt gemaakt via een discontinuïteit

d~e eventueel gevolgd wordt door een relaxatiezone. We zullen dit

geval eens nader behandelen. We beschouwen daartoe nogmaals een mengsel

met een relaxatiemogelijkheid in een vat onder een zuiger. De

energiehuishouding van liet mengsel wordt weer beschreven door:

dh_l:_~=O dt p dt

waarin voor de enthalpie geldt:

Wordt op t = 0 de zuiger zo bewogen dat de druk instantaan wordt

verhoogd met öp dan geeft dit een verhoging van de enthalpie van

öh = öp/p. Omdat er zich in het mengsel een niet-evenwichtscomponent

aanwezig is, zal de verandering in h worden opgevangen door _r_l ~ y- p

terwijl qL0 constant blijft. Na de plotselinge verandering zal er een

relaxatieproces optreden dat ervoor zorgt dat _x_ ~ en qL weer met y-1 p 0

elkaar in evenwicht komen. In figuur 16 is dit geïllustreerd.

_...::L_ Po y-1 p

0

'~ -38-

:------------------------- h3

: y p3 I y-1 p I 3

-------------- ____ ..J _J._ E. y-1 p

0 t

Figuur 16: Schokgolf met relaxatiezone.

2.3.4. Ontwikkeling van een disperse schokgolf .

• In de werkeenheid gasdynamica/schokgolf wordt een compressiegolf

gemaakt door een Melinex vlies, dat de scheiding vormt tussen twee

volumina met verschillende druk, zeer snel te openen. Hierdoor vormt

er zich een stapvormige golf waarvan het interessant is te bekijken

hoe uit deze golf een disperse schokgolf kan ontwikkelen. Daartoe

zijn in appendix A de vergelijkingen 2.3.1.1 t/m 2.3.1.4 en 2.3.1.6

gelineariseerd. Uit de afleiding in de appendix vinden we dat de

snelheid en de uitdemping van de golf afhankelijk zijn van de

frequentie van de verstoring. Dit wordt respectievelijk dispersie

en absorptie genoemd. Zo worden de hoog frequente componenten van een

golf van willekeurige vorm sterk gedempt en planten deze componenten

zich voort met de ''frozen1' geluidssnelheid. Laag frequente componenten

worden nauwelijks gedempt en lopen met de evenwichtsgeluidssnelheid.

Doordat een stapvormige golf verschillende frequentiecomponenten

heeft, zal deze vervormen en zich "splitsen" in een stapvormig,

voornamelijk hoog frequent en dus sterk uitdempend golfje met

snelheid af en een lager frequent niet uitdempend deel met een

lagere snelheid ae (figuur 17}. Dat het hoog frequente deel van de

storing zich met de "frozen" geluidssnelheid voortplant is fysisch

als volgt in te zien. Een golffront plant zich voort in een medium

dat geen weet heeft van de naderende verstoring. Het medium heeft

-39-

dx dt-u

t

1

x

Figuur 17: Ontwikkeling van een disperse schokgolf.

dbs geen kans om zijn toestand te veranderen gedurende de passage

van het golffront en dit signaal moet daarom ook reizen met de

snelheid overeenkomend met de "frezen" interne toestand van het gas.

Het deel van de verstoring met de lage frequentie componenten

gaat ten gevolge van de frequentieafhankelijkheid van de snelheid

een steeds flauwer verloop krijgen. In werkelijkheid zal als gevolg

van niet-lineaire effecten op een gegeven moment evenwicht ontstaan

tussen het diffusie mechanisme en het niet-lineaire steiler worden

van een drukgolf. Er vormt zich dan een stationaire golf. Afhankelijk

van de tijd die een discontinue schokgolf nodig heeft om uit te

groeien tot een disperse schokgolf, is het al dan niet mogelijk om

een disperse schokgolf op te wekken in een schokbuis.

-40-

2.4. DISPERSE SCHOKGOLF IN EEN STOFWOLK-MODEL.

In paragraaf 2.2 zijn vergelijkingen opgesteld die de rela~atie­

processen in een nevel Beschrijven. Het stelsel is opgelost voor

"frozen" machgetallen groter dan 1. Als begintoestand is gekozen de

situatie juist na de schokgolf (vergelijkingen 2.2,21 t/m 2.2.25).

De vraag doet zich nu voor of dat er ook oplossingen mogelijk zijn

voor Mf ~ 1. In de vorige paragrafen is aangetoond dat er inderdaad

een oplossing mogelijk is voor Mf ~ 1 en Me ~ 1. Daar Mf ~ 1 zal er

geen gewone schok optreden in net gasvormige gedeelte van het mengsel,

maar omdat M ~ 1 Bestaat er voor net mengsel als geheel Bezien een e evenwichtsteestand die aanmerkelijK. verseRilt van de Begintoestand.

Geen enkele grootheid ondergaat meer een sprong maar gaat geleidelijk

naar de eindwaarde. Zo"n golf wordt een disperse schoRgolf genoemd.

Een BescfiTiiving van de dan optredende processen kan worden -verRregen

d~or in plaat~ -van de randvoorwaarden uit paragraaf 2.2 een realistische

infini~esimale Beginverstoring in de grootlieden aan te Brengen. De

verstoringen moeten 'VOldoen aan de Belioudswetten.

1.

1 1.

1.

u/afO 0 . 9 ~-,.!!E:;~

T/TO

1. 03 en

T/T 1. 02 p 0

en

I 0.9

up afO

0.8

Figuur 18:

0 100 200

x in cm

Disperse schokgolf voor een stofwolk model. Begintoestand:

p0 = 1 Bar, T0 = 295 K, K = 0.2, r 0 = 10 vm en het

evenwichtsmachgetal M = 1.08. Mengsel bestaat uit lucht e met glazen Bolletjes (uit Rud69-l.

-41-

Het is nog niet gelukt om uit Itet aangepaste stelsel een numerieke

disperse schok te öepalen. In figuur 18 is een door Rudinger (69)

berekende disperse schok te zien voor een mengsel dat bestaat uit lucht

en glazen bolletjes van 10 ~m (K = 0.2). Zo'n mengsel wordt een stofwolk­

model genoemd daar er geen massauitwisseling tussen de componenten

plaatsvindt. In de begintoestand is het mengsel op kamertemperatuur

en heeft een druk van 1 bar. Het schokmachgetal is Mf = 0.95 corres­

ponderend met M = 1.08. e

-42-

3. NEVELVORMING DOOR MIDDEL VAN EEN ADIABATISCHE EXPANSIE.

In dit hoofdstuk wordt in het kort een overzicht gegeven van de

processen die een rol spelen bij de nevelvorming. Door Geerts (81)

is de theorie uitgebreid besproken maar er zijn enkele aspecten

onderbelicht gebleven. Mistvorming kan geschieden door een mengsel

van waterdamp en stikstof via een snelle adiabatische expansie in

temperatuur te verlagen. Het moment waarop condensatie optreedt

hangt sterk af van het al dan niet aanwezig zijn van condensatiekernen.

Bij heterogene condensatie zijn de kernen vreemde deeltjes, zoals

stofdeeltjes, en is een geringe oververzadiging voldoende om

condensatie te doen plaatsvinden. Omdat hier de dampdruk p vrijwel V

gelijk is aan de evenwic~tsdampdruk p spreken we van evenwichts­s

condensatie. Bij homogene condensatie zijn geen vreemde deeltjes

aanwezig die als condensatiekernen kunnen fungeren. Er zullen kernen • gevormd moeten worden uit losse dampmolekulen die zich samenvoegen

tot clusters. Dat kost tijd, zodat het niet verwonderlijk is dat er

pas condensatie optreedt als de verzadigingsgraad s, die gedefinieerd

is als s = p /p , groter is dan 1. Dit type condensatie wordt dan V S

ook niet-evenwichtscondensatie genoemd. In dit hoofdstuk wordt de

homogene condensatie besproken.

Het condensatieproces is te verdelen in een drietal stadia.

Het eerste stadium omvat de vorming van condensatiekernen uit losse

dampmolekulen (KOT78,AND69}. Deze situatie blijft gehandhaafd totdat

de condensatiekernen een kritische grootte hebben bereikt. Het

mengsel is dan oververzadigd. Het condensatieproces komt dan in

stadium twee. De druppeltjes groeien vanaf de kritische straal

totdat de niet-evenwichtscondensatie (p /p > 1) overgaat in V S

evenwichtscondensatie (p /p = 1} (GYA63). In het derde stadium is V S

er sprake van quasi-evenwichtscondensatie (HAA80,SIS75).

Zoals in de inleiding al is gemeld,behelst het onderzoek:

schokgolfvoortplanting door een nevel. Om kwantitatieve uitspraken

over de gedragingen van de nevel na het passeren van de schokgolf

mogelijk te maken, dienen we parameters die de nevel karakteriseren

vast te leggen. Belangrijk is ook om na te gaan of de nevel homogeen

over de buis is verdeeld. Homogeniteit heeft daarbij betrekking op

-43-

deeltjesdichtheid en druppelgrootte verdeling. Bovendien dient deze

toestand gedurende een voldoend lange tijd te bestaan. In het tweede

gedeelte van dit hoofdstuk wordt een toestand berekend waarvoor geldt

dat alle grootheden die de nevel beschrijven over een voldoend lange

tijd constant zijn en waarbij tevens de snelheid van het mengsel

gelijk is aan nul.

3.1. HOMOGENE CONDENSATIE.

We volgen in grote lijnen de behandeling zoals gegeven door Cole (79)

en Modell (74). Homogene condensatie treedt op onder niet-evenwichts­

condities. We beschouwen een bolvormige druppel vloeistof met straal r,

druk p1 en temperatuur T1, omgeven door een oppervlaktelaag met

druk p en temperatuur T en door damp van dezelfde vloeistof, met druk cr cr p en temperatuur T . Voor zo'n systeem in evenwicht geldt dat

V V T• = T = T

1 = T en uit thermodynamische beschouwingen volgt dat v cr

moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de beschikbare arbeid A

C'ava.ilability") een extremum moet hebben.

dA = 0 (3.1.1)

met A = U + p0V - T0s waarin U de inwendige energie, V het volume

en S de entropie van het systeem is. A is een maat voor de maximale

arbeid die een systeem kan verrichten tijdens een verandering met

vaste druk p0 (hier dus gelijk aan pv) en temperatuur T0. Uit

vergelijking 3.1.1 volgt dat voor evenwicht ook moet gelden dat de

vrije enthalpieên per mol voor de vloeistof g1, het oppervlak g0

en de damp g aan elkaar gelijk zijn. V

(3.1. 2)

Voor het systeem in de buurt van evenwicht kan worden afgeleid

(COL79) dat:

2 3 RT p . 2 t,.A = 41Tcr (- !.__ - ln ( ~) + r )

3 crv1 ps (3.1.3)

met cr de oppervlaktespanning, v1 het volume van 1 mol vloeistof en

R de specifieke gasconstante. t,.A is in figuur 19 uitgezet als functie

van r voor de gevallen pv/Ps ~ 1 en pv/Ps > 1. Er treedt alleen een

-44-

I IPv

1 I -----< I Ps

!:!.A I I

I

I I

I I

I I

/

""

r* r

Figuur 1~: !:!.A als functie van r.

maximum op als p /p > 1. Voor dit extremum geldt dat d(!:!.A)/dr = 0 V S

waaruit volgt dat het maximum optreedt voor de straal r van de

druppeltjes gelijk aan:

• 2crv 1 Pv -1 r* = -- (ln(-)) RT p

V S

(3.1.4)

.Deze vergelijking wordt de formule van Kelvin genoemd. Druppeltjes

ter grootte van r* zijn in een instabiel evenwicht. Als door

fluctuaties het druppeltje iets groter wordt dan r* zal het druppeltje

gaan optreden als condensatiekern en uitgroeien tot een macroscopische

druppel. Wordt het druppeltje echter iets kleiner dan de kritische

straal dan zal het druppeltje verdampen.

We nemen aan dat het moment waarop condensatie optreedt wordt bepaald

door de snelheid waarmee condensatiekernen gevormd worden. Voor onze

doeleinden is dit samen met de druppelgroei he~ belangrijkste proces

zodat hier meer aandacht aan zal worden gegeven. Aan de evenwiehts­

condensatie zal geen aandacht worden geschonken.

Kernvorming kan beschouwd worden als een kinetisch proces waarbij

een cluster van dampmolekulen en een dampmolekuul zich door

intermolekulaire interacties samenvoegen tot een grotere cluster.

De algemene vorm van zo'n reactie luidt:

(3.1.5)

waarbij A. een cluster van i dampmolekulen is. Er wordt verondersteld 1

-45-

dat alleen bimoleculaire processen voorkomen zodat voorn., de 1

dichtheid van clusters A., geschreven kan worden: 1

dn. 1 I I (1' ' 2) dt = i - i+l 9

dn1

-=-I dt 2

(3.1.6)

(3.1. 7)

waarin I. de vormingssnelheid van A. is ten gevolge van interacties 1 1

met A. 1 : 1-

I. = c. 1n. 1

- e.n. 1 1- 1- 1 1

(3.1. 8)

Hierin is c. 1

de snelheid waarmee molekulen condenseren op een 1-

cluster A. 1 en e. de snelheid waarmee molekulen verdampen van een 1- 1

cluster A .. Condensatie treedt op als het groeiproces van combinatie 1

~t vervalproces van dissociatie overheerst. De grootte-verdeling

van de clusters verandert in de tijd waarbij de grotere clusters

in aantal toenemen. Heeft een cluster de kritische grootte A*

oereikt dan zal deze door fluctuaties rond evenwicht of anderszins

kunnen doorgroeien tot een druppel van macroscopische grootte.

We veronderstellen nu een stationaire toestand waaroij de grootte­

verdeling van de clusters weliswaar constant blijft maar er toch

een constante flux door de verschillende clustergroottes plaatsvindt.

Clusters boven een bepaalde grootte verdwijnen en het aantal enkele

dampmolekulen

dn.

wordt constant gehouden. We veronderstellen dus:

1 - 0 dt -

en I. = constant = I 1

(3.1. 9)

(3.1.10)

Deze veronderstelling is gerechtvaardigd als de relaxatietijd die

nodig is om tot een stationaire toestand voor de concentratieverdeling

van clusters te komen enkele ordes kleiner is dan de karakteristieke

tijd waarin zich veranderingen in de stroming in de schokbuis voltrekken.

Voor onze experimenten is deze veronderstelling gerechtvaardigd UKOT78l,

De flux wordt de stationaire toestand kernvormingssnelheid genoemd.

Onder de veronderstelling dat de clusters groot genoeg zijn om het

vloeistof-druppel-model te mogen toepassen heeft Volmer (39) voor de

kernvormingssnelheid gevonden:

I = z c

met Z = c

-46-

(3.1.11)

waarin vml het volume van een vloeistofmolekuul, ac de fractie van

de molekulen die na een botsing met een cluster aan de cluster blijven

plakken en k de Boltzmannconstante is. m is de molekuulmassa.

Hebben clusters een kritische grootte bereikt dan wordt het

uitgroeien tot een druppel bepaald door massa- en warmteuitwisseling

tussen druppel en omgeving. Gyarmathy (GYA63) heeft voor de groei

van druppeltjes groter dan r* de volgende formule afgeleid:

dr 1 r* L2

1 + p-pv RvT 1 }-1 lnCpPv) Pldt = -(1--){--2 _;:;....__ D

r r · ÀRT l+a Kn P Pv l+a Kn s t c

(3.1.12)

• waarin p 1 de dichtheid van water en L de verdampingswarmte is. Verder

zijn er nog een tweetal factoren aanwezig die de warmtegeleidings­

co~fficiënt À en de diffusiecoëfficiënt D corrigeren voor grote

Knudsengetallen. Het Knudsen-getal Kn is gedefinieerd als 1 /r m waarbij 1 de gemiddelde vrije weglengte van de dampmolekulen in

m het mengsel is en r de straal van de druppeltjes. Door fluctuaties

van de straal r rond r* en door het kleiner worden van r* ten

gevolge van het verder expanderen van het mengsel (p /p wordt V S

groter dus r* wordt kleiner), kan de straal r groter dan r* worden.

Het aangroeien van de druppeltjes volgens deze-vergelijking gaat

door totdat p /p = 1. Dan wordt verondersteld dat de condensatie V S

quasi-statisch verloopt en dat de nevel in evenwicht is met zijn

omgeving.

We beschouwen nu formule 3.1.11 eens nader. De belangrijkste

term is de e-macht. De factor voor de e-macht verandert relatief

weinig tijdens het expansieproces. Nemen we nu aan dat op liet moment

dat condensatie optreedt, I steeds een constante waarde Iieeft dan

geldt dat het argument van de e-macht een zekere vaste waarde

moet bereiken:

4 r* 2 - 3"'ITO"""'"ff = konstant (3 .1. 13)

-47-

Substitutie van uitdrukking 3.1.4 voor r* geeft dan: 3

log s on ex T -z

on

Op grond van deze redenering ziet men vaak experimenteel gevonden _l_

waarden van s uitgezet tegen T 2 (on="onset"). on on Echter, de redenering is te eenvoudig. Het tijdstip

waarop condensatie optreedt wordt namelijK niet Bepaald door

een kritiscfie Rernvormingssnelfieid maar door het

moment waarop dampmolekulen gaan condenseren op deze condensatiekernen.

Een beter criterium voor het ontstaan van condensatie is dan ook

dat de oververzadiging s, en dus ook de kernvormingssnelheid I

een maximum bereiken. Sislian (75) heeft de invloed onderzocht van

de steilheid van een expansie (figuur 20) op deze maxima door op

verschillende afstanden van het diafragma waar de expansie wordt

opgewekt, de toestand te liepalen Hij berekende de verzadigingsgraad s

(figuur 22), de kritische kernvormingssnelheid I (figuur 23), het

aantal druppeltjes N (figuur 24), de druppeldichtheid p (figuur 25) p

en de straal van de druppeltjes r (figuur 26) voor een gegeven verloop

van de temperatuur in de tijd (figuur 21).

0.7

. ·.· 0.6

0.2

0.2 0.4 0.6 0.8 1.0

---- t/1.2 in msec. t/1.2 in msec.

Figuur 20:

De dimensieloze druk p/p0 als

functie van de tijd t

(uit lSis75I _(p0=o. 89 bar).

Figuur 21:

De dimensieloze temperatuur T/T0 als functie van de tijd t

(uit Sis7sie_r0=295.3 KI.

-48-

s

80

60

20

0.3 o.s 0.7 0.9

t/ 1. 2 in msec.

• Figuur 22:

De verzadigingsgraad s als functie

van de tijd t (uit Sis75).

1017 .----------------.

N

(1/gram)

t/1. 2 in msec.

Figuur 24:

Het aantal waterdruppeltjes N per

gram mengsel als functie van de

tijd t (!lj.t Sis75),

(

I 1

cm3sec )

w

lOib

1015

lOH

0.2 0.4

t/1.2 inmsec .

Figuur 23:

De kritische kernvormingssnelheid

I als functie van de tijd t

(uit Sis75).

p

0.8

__ ___,..,t/1.2 in msec.

Figuur 25: De gecondenseerde waterfractie w

p

als functie van de tijd t

(uit Sis7SI.

-49-

10-5.--------------.

on

r

(cm)

0.2 o-.6 0.8

t/1.2 in msec,

F~guur 26: De straal van een druppeltje r als functie van

de tijd t (uit Sis75)

In de figuren 20 t/m .26 zijn een aantal grootheden uitgezet als

functie van de tijd l~ngs een deeltjesbaan die

ontspringt op: a 5 cm van het diafragma,

b 10 cm van het diafragma

en c 20 cm van het diafragma. Het mengsel dat

wordt geëxpandeerd heeft in de begintoestand een druk p0

(0.89 bar),

een temperatuur T0 (295.3 K) en een verzadigingsgraad s0 (0.96).

Het bereiken van het maximum in s en I wordt mede bepaald door de

groeisnelheid van de druppeltjes met straal r =r*. De groeisnelheid

van de druppeltjes is volgens uitdrukking 3.1.12 evenredig met r-r*.

De groei ontstaat doordat r* daalt, en is dus des te groter naarmate

(-dT/dt) groter is. Als gevolg daarvan zal het maximum eerder worden

bereikt (gemeten vanaf het moment dat oververzadiging ontstaat)

naarmate (-dT/dt) groter is (figuur 22). Doordat de verzadigingsgraad

s exponentieel van de temperatuur afhangt zal de maximum waarde

vans toch groter zijn bij grotere (-dT/dt). Daardoor is I groter on en ontstaan meer druppeltjes van een geringere diameter (figuren

23, 24 en 26).

-50-

3.2. BEREKENINGEN AAN EXPANSIES.

De experimenten zijn verricht in de lage-druk sectie, een stalen buis

met een vierkante dwarsdoorsnede A0 van 0.01 m2 en een lengte L van

7.76 m (figuur ~7a). Deze buis, die aan beide uiteinden via twee

afsluitende folies verbonden is met twee andere volumina, de hoge­

druksectie en het expansievat, wordt tot 1 bar gevuld met een

mengsel van waterdamp 3 (0.4 m ) wordt op een

hogere druk gebracht.

en stikstof. Het expansievat met volume V exp lagere druk en de hoge-druk sectie op een

Door op tijdstip t=O het vlies tussen de

lage-druk sectie en het expansievat te openen, stroomt het gas via

de uitstroomopening ~eel het expansievat in en expandeert het

mengsel in de lage-druk sectie. De temperatuur van het mengsel

wordt hierdoor verlaagd en afhankelijk van de diepte van de expansie

en de hoeveelheid waterdamp zal al of niet waterdamp condenseren • tot waterdruppeltjes. Is er gedurende enkele tientallen milliseconden

een constante toestand van waterdruppeltjes, waterdamp en stikstof

in de buis aanwezig dan wordt het membraan tussen de hoge- en de

lage-druk sectie geopend en gaat er een compressiegolf lopen in de

positieve x-richting. Deze schokgolf plant zich dan voort door een

nevel. We zullen ons nu beperken tot het vastleggen van dusdanige

begincondities dat er gedurende een voldoend lange tijd een constante

toestand van waterdruppe~tjes, waterdamp en stikstof in de buis

aanwezig is.

Er zijn een viertal eisen waaraan het experiment moet voldoen:

1. de nevel moet homogeen over de buis verdeeld zijn,

2. de nevel moet reproduceerbaar zijn,

3. de nevel moet bestaan uit waterdruppeltjes en niet uit ijskristallen en

4. de toestand moet gedurende enkele tientallen milliseconden

constant blijven.

Alvorens we de haalbaarheid en de verwezenlijking van deze eisen

Bespreken, zal eerst behandeld worden wat er in de buis plaatsvindt

nadat op tijdstip t=O het membraan tussen de lage-druk sectie en het

expansievat geopend wordt. De situatie is geschetst in figuur 27b.

Grootheden als de druk p, de geluidssnelheid a, de temperatuur T

en de snelheid van het gas u worden geïndiceerd overeenkomstig de

-51-

nummering van de zones in figuur 27b. We gaan op plaats x=-x de druk m

l h. -d.

volgen in de tijd (figuur27d). Op tijdstip t=O wordt ter plaatse

x=O een vlies geopend wat tot gevolg heeft dat het gas vanuit de

lage-druk sectie het expansievat instroomt en er in de lage-druk

sectie een drukgolf gaat lopen in de negatieve x-richting.

~ ............

V exp

sectie lage-druk sectie Ao IIA

keel

Figuur 27a expansievat

• t

t

t

4

m ----------

0 -x m

x=-x m

P-

t

t

Figuur 27d

t=t Figuur 27c ~--~m~----------~----------------------~

-L -x

Figuur 27a: Schematische meetopstelling.

275: Verloop van de expansiegolf in tijd en in afstand door

de buis.

27c: Drukprofiel over de lengte van de buis ten tijde t=t . m

27d: Drukprofiel in de tijd op plaats x=-x . m

-52-

Zowel het front als de staart van deze expansiegolf planten zich

ten opzichte van het gas voort met de lokale geluidssnelheid a. Ten

opzichte van het laboratoriumsysteem loopt het front van de golf

met een snelheid -a0 en de staart van de golf met een snelheid

u2-a2. De kop van de golf loopt sneller dan de staart wat in het

t-x-plaatje tot uiting komt in de waaiervorm van de twee

grenskarakteristieken. Het zal een tijd t=xm/a0 duren voordat de

expansiegolf x=-x heeft bereikt. Van t=O tot t=x /a0 blijft het m m mengsel ter plaatse in de rusttoestand die gekarakteriseerd wordt

door een temperatuur T0, een druk p0 en een snelheid u0=0 (zone 0).

Daarna volgt er een drukdaling. In de naar links lopende expansiegolf

wordt het mengsel versneld in de positieve x-richting. Deze drukdaling

weergegeven door gebied 1 geschiedt nagenoeg isentropisch en is

alleen een functie van x/t. De einddruk van de expansie p2 en dus

o~k de uitgebreidheid van zone 1 is afhankelijk van de grootte van

de uitstroomopening ~eel (BER82). Op een gegeven moment zal de

staart van de golf de plaats x=-x gepasseerd zijn. Het gas ter m

plaatse bevindt zich dan opnieuw in een gebied van constante

toestand met druk p2, temperatuur T2 en snelheid u2 (zone 2). De

golf reflecteert aan het vlies ter plaatse x=-L en zorgt opnieuw

voor een drukdaling waarbij de snelheid van het mengsel van u2 tot

u4=0 wordt teruggebracht. Toestand 4 is weer een gebied van constante

toestand met druk p4 , temperatuur T4 en snelheid u4=0. Gebied 5 is

een interactiegebied tussen de heengaande en de gereflecteerde

expansiewaaier. Voor het tijdstip t 45 , waar d~ interactie ophoudt

te bestaan, is een analytische oplossing bekend (GLA59) evenals voor

de andere grootheden die reeds genoemd zijn. Door op tijdstip t . d e1n de druk in het expansievat p gelijk te maken aan de druk na de exp gereflecteerde expansiegolf p4 kunnen we bewerkstelligen dat niet

opnieuw een drukgolf..wordt gereflecteerd; toestand 4 blij ft

gehandhaafd.

We keren terug naar de vier eisen die we de nevel stelden. De

homogeniteit van de nevel hangt af van de tijdafgeleide van de

temperatuur (§5.1.31. De reproduceerbaarheid van de nevel is

verzekerd als het mengsel van waterdamp en stikstof goed gemengd

wordt en uiteraard de begincondities constant worden gehouden (§5.1.2).

-53-

Om ervoor te zorgen dat er waterdruppeltjes en geen ijskristallen

gevormd worden, moeten we de temperatuur niet te laag maken. Dit is

te regelen met de grootte van de uitstroomopening en de voordruk in

het expansievat. Hoe kleiner de uitstroomopening des te hoger de

temperatuur T4 . Aan eis 4 wordt voldaan door op t=O een dusdanige

voordruk in het expansievat te brengen dat op tijdstip t=t . d de e1.n dr~k in het expansievat gelijk is aan druk p4 .

We gaan nu een model bespreken waarmee we, afhankelijk van de

grootte van de uitstroomopening ~eel' kunnen berekenen wat de

eindtoestand is en wat de voordruk in het expansievat moet zijn als

we toestand 4 tot eindtoestand willen maken. De volgende vereenvoudi­

gingen worden in het model aangebracht. We beschouwen een perfect

gas met R als gasconstante en y als de soortelijke warmteverhouding g

c /c . De expansiewaaiers worden oneindig smal verondersteld pg vg (figuur 28) . •

0 -L

4

-x m

2

_ __,.,.x 0

t . d e1.n

x=-x

P-

Figuur 28: Model voor de berekening aan de expansie.

t

t

Voor het tijdstip waarop de expansiegolf reflecteert, t 40 , is het

tijdstip t 45 gekozen zoals dat in figuur 21fi aangegeven is. Parallel

aan de bevindingen van Berkelmans (82) wordt rekening gehouden met

het effect dat het effectieve uitstroomoppervlak kleiner is dan het

werkelijke oppervlak. Dit effect wordt in de literatuur aangeduid

met "vena contracta" (SHA53). Er dient een oppervlak verkleinende

factor van 0.84 in rekening gebracht te worden. De snelheid van het

gas in het expansievat wordt verwaarloosd. We moeten twee situaties

onderscheiden:

-54-

1. De uitstroming door Akeel geschiedt stationair via een kritische

uitstroming (choking) in de keel. In dit geval is het machgetal

van de stroming in de keel precies 1 en is het massadebiet

onafhankelijk van de druk in het vat. In de keel bezitten de

toestandsgrootheden een kritische waarden (index kr). We veronder­

stellen een kritische uitstroming als de druk in het expansievat

lager is dan de kritische druk.

2. De uitstroming geschiedtinstationair. Dit treedt op als p hoger exp

is dan de kritische druk. Dit geval vereenvoudigen we op de volgende

manier (figuur 29).

I I

p~,

-x 1

Figuur 29: Model voor de instationaire uitstroming.

De druk in de keel stellen we gelijk aan de druk in het expansievat.

We veronderstellen een stationair gedeelte tussen de keel en

plaats x=-x1

waar de stroming contraheert van een dwarsdoorsnede A0 naar een dwarsdoorsnede Akeel en een instationaire stroming tussen

x=-x1

en x=-x2. Links van -x2 heerst gedurende de gehele expansie

toestand 2. Bij de bepaling van p2, p4 en pkr wordt er vanuit gegaan

dat juist na tijdstip t=O choking optreedt in Akeel" Voor kleine

uitstroomopeningen wordt hier niet aan voldaan.

De .V.Etrgelijkingen, die voor dit model kunnen worden opgesteld,

worden in appendix B geven. Hier worden slechts de resultaten van

deze berekeningen gegeven. In de figuren 30 t/m 34 zijn respectievelijk

p4 , T4, t . d' pk en de voordruk in het expansievat p 0 als functie e1n r exp van ~eel getekend.

-55-

0 . i .2 .3 .4 .s .6 . 7 .s .9 l ~~--~--~~---r--~~--~--~-.1

I

P/Po": \

.:: f

.s I

.S75

. 75

-625

.s

": f .z_

. ' 2 5 L---1.---'----'--~----'----'----'----'----':----" . ' 2 5 0 . ' .z .3 .4 .s 5 .9 .9

.375

-25

• Figuur 30: De druk p4 na de gereflecteerde expansiegolf als

2 functie van de uitstroomopening '\eel (p0=1 bar, A0=1 dm ) .

0 . i -2 .3 .. .s .6 . 7 . 3 .g I I

96 -96

.. T4/To 92 -92

"f .ss

.94 .34

.a .s

. 76 . 76

.72 . 72

-66 -63

-64 .64

6 6 0 . ' -2 . 3 .. .s 6 .~ .9

Akeel/Ao

Figuur 31: De temperatuur T4 na de gereflecteerde expansiegolf als

functie van de uitstroomopening Akeel lT0=293.2 K, A0=1 dm2).

0 3.5

3.4

t . d/to e1n . 3-2

2-9

2-6

2-•

2-2

-56-

·I .z . 3 .4 .s .6 . 7 .3 ,g l 3 6

1 ~ 3. 4

3-2

2-9

1 z '

r-4 L.2 I

~~--------~~---~---~~---~---~~~2 .[ -2 .3 .4 .s .s .9 g

Figuur 32: Het tijdstip t . d waarop de staart van de gereflecteerde e1n expansiegolf de buis verlaat als functie van de

uitstroomopening ~eel (t0=22.2 msec, A0=1 dm21

0 .[ .z .3 .4 .s .s .7 .3 .q .54 .S4

.sz

.s

. 43

Pkr/Po :: f

.42 r

.3: ~

.36 r

.34 I

.32

-52

.s

.46

.46

. 44 -

.42

.4

.38

.36

.]4

.32

3'-----'-----'----J...----l.---~---..i.----'---......l...-..1.----l

Figuur 33:

0 .[ .z .3 .4 .s .6 . 7 .9 ,g

De kritische druk in de uitstroomopening pk als functie r 2

van de uitstroomopening Akeel (p0=1 bar, A0=1 dm ).

-57-

0 ., .z .3 . 4 .s ·6 . 7 .a .9 1 1

.g

.3

• 7

.s .6

.s .s

.4 .4

.) r .)

.z .z r ·' . '

0 0 0 ·' . 2 . 3 .4 .s .s . 7 .a .9

'\ 'A ee1 1 0

Figuur 34: De voordruk p 0 exp die in het expansievat gebracht moet

worden als functie van de uitstroomopening Akeel

G>o=l fiar, A0;::l dm2).

-58-

4. MEETMETHODEN.

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de meetmethoden die

toegepast werden bij de experimenten aan nevelvorming en aan schokgolf­

voortplanting door een nevel in een lange buis. Allereerst zal een

beschrijving gegeven worden van de gehele opstelling. Daarna zullen

verschillende meetinstrumenten uitgebreider worden besproken. In

paragraaf 4.2 zal in het kort de procedure gegeven worden die leidt

tot het kunnen doen van een experiment.

4.1. MEETOPSTELLING.

De meetsectie bestaat uit een 7.76 m lange roestvrij stalen buis met

een vierkante dwarsdoorsnede van 0. lxO. 1 m2 (figuur 35) . Aan de ene

kant is deze buis via een variabele uitstroomopening verbonden met het

expansievat met een volume van 0.4 m3 terwijl de meetsectie aan de . .

andere kant verbonden is met een 2.52 m lange buis, de hoge-druk

sectie. De drie volumina zijn van elkaar gescheiden door polyester

vliezen van het merk Melinex die een dikte van 0.0236 mm hebben en

een overdruk van 1.5 bar kunnen verdragen. De lage-druk sectie kan,

naast met een rotatiepomp zoals de andere volumina, ook worden

geëvacueerd met een diffusiepomp tot een druk van 10-l Pa. De meetsectie

kan worden gevuld met waterdamp uit een watervat en worden aangevuld

tot 1 bar met stikstof uit een gasfles. Voor het reproduceren van

de metingen dient dit mengsel goed gemengd te worden. Daartoe bevindt

zich_ onder het lage-druk gedeelte een retourle_iding waardoor de

damp en het gas kunnen rondstromen en daardoor worden gemengd. Het

expansievat wordt op een lagere en de hoge-druk sectie op een

hogere druk ingesteld. De twee afsluitende membranen worden na

elkaar met een verhitte metaaldraad doorgebrand (BER82). Om een

goede reproduceerbaarheid te waarborgen is gekozen voor een hoog

electrisch vermogen zoals dat geleverd kan worden door een

lastransformator.

In de wand van de meetsectie zijn een aantal vensters aangebracht

en wel op 1.55, 3.12 en 5.13 m van de uitstroomopening bij het

expansievat waardoor via optische meetinstrumenten gekeken kan

worden naar de processen die er spelen. Zo wordt de dichtheid van

het gas gemeten met een Mach-Zehnder interferometer (§4.1.1) en met

floppy­disk

He-Ne-laser

retourleiding

He-Ne-laser

He-Ne-laser

x/y­

schrijver

1 ln (.() 1

-60-

een andere laseropstelling wordt de extinctie van een laserbundel

door afbuiging en wegvanging van licht door waterdruppeltjes gemeten

04.1.2). Bij de vensters zijn ook Kistlex-drukopnemers bevestigd.

Zij kunnen snelle drukveranderingen registreren. Dit zijn pi~zo­

electrische kristallen die ladingen afgeven die evenredig zijn met

de drukveranderingen. Deze ladingen worden versterkt door een

ladingsversterker. Op de kristallen is een isolerende en vocht afwerende

laag aangebracht. De druksignalen en de signalen van de fotodetectoren

waarmee de intensiteit van het laserlicht wordt gemeten, worden alle

in de vorm van electrische spanningen opgenomen met een difa-transient­

recorder, een digitaal geheugen. De opgenomen meetgegevens l~unnen door

een computer worden uitgelezen, permanent worden opgeslagen op floppy­

disk en op willekeurige tijdstippen worden verwerkt (VRI83). De

verwerkte gegevens kunnen via een digitale-analoog converter (DAC)

op een x-y-schrijver worden uitgetekend of op een printer worden

uitgeschreven.

4.1.1. De Mach-Zehnder interferorneter.

De Mach-Zehnder interferorneter, die schematisch is weergegeven in

figuur 36, is een optisch instrument waarmee via interferentie van

twee laserBundeisde dichtheid van het gas in de buis bepaald kan

worden. Lineair gepolariseerd licht van een 15 rnW He-Ne-laser valt

via een spiegel op een halfdoorlatende spiegel. Deze splitst de

bundel in een referentie bundel en een rneetbundel. De meetbundel

loopt via de vensters in de buis door het gas.- Dichtheidsveranderingen

in het gas veroorzaken faseverschuivingen van het licht volgens:

waarbij ö~

1

À

K

(4.1.1.1)

= faseverschuiving van het licht,

=door het licht afgelegde weg in het gas (1=0.1 m),

=golflengte van het licht (À=6328 A),

= Gladstone-Dale coëfficiënt (voor stikstof: K=2.38xl0- 4 rn3/kg)

en öp = dichtheidsverandering.

De referentie- en de meetbundel interfereren op de tweede halfdoorlatende

spiegel. Door gebruik te rnaken van een À/4-plaatje en twee polarisatoren

zijn de signalen van de fotodioden ~/2 uit fase. Hierdoor zijn

-61- fotodiode-2

spiegel

laser

ref rentie bun el

À/4 plaat

meetsectie

halfdoorlatende • spiegel

polarisatoren

fotodiode-!

halfdoorlatende spiegel

meetb ndel

spiegel

Figuur 36: De Mach-Zehnder interferometer.

dichtheidstoe- of dichtsheidsafname eenduidig te bepalen (GEE82).

Waterdruppeltjes worden verondersteld geen invloed te hebben op de

dichtheidsmeting. De theorie over de interferometer wordt behandeld

door de Vries (83}.

4.1.2. Meting van de verzwakkingscoëfficiënt.

Bij expansies door een mengsel van waterdamp en stikstof treedt

nevelvorming op. Deze nevel kan worden gedetecteerd door een laserbundel

door de nevel te leiden en daarvan de verzwakking te meten. Deze is

afhankelijk van het aantal druppeltjes N, de grootte van het oppervlak

van de dwarsdoorsnede van een druppeltje ~r2 , de lengte 1 van de weg

die de bundel door de nevel aflegt en een factor Q, de verzwakkings­

efficiency, die gedefinieerd is als de verhouding van 1. de door

het deeltje weggevangen en afgebogen lichtenergiestroom en 2. de

totale energiestroom die op een deeltje valt d.w.z. de energiestroom

in een deel van de lichtbundel met dezelfde doorsnede als het deeltje.

Voor grote deeltjes (straal veel groter dan de golflengte van het

opvallende lichtl geldt volgens Babinet's principe dat er aan de

-62-

rand van het deeltje precies evenveel licht afgebogen wordt als er

door het deeltje weggevangen wordt. Voor deze deeltjes geldt dan dat

de verzwakkings-efficiency Q = 2. Voor deeltjes met een straal in

de orde van de golflengte van het licht treedt een ander verschijnsel

op dat door Van de Hulst (57) "anomale breking" wordt genoemd. Door

interferentie tussen een deel van de bundel die midden door het

druppeltje gaat, en dus een faseverschuiving ondergaat, en het

ongestoorde veld wordt Q een functie van de straal van het druppeltje.

In figuur 37 is Q als functie van r getekend voor de brekingsindex

van water. De kleine oscillaties op de hoofdoscillatie wordt

waarschijnlijk veroorzaakt door interferentie met de voorwaartse

gloriestralen.

• 4

3

1 2 3 4 5 r in l..IID

Figuur 37: De verzwakkings-efficiency Q als functie van r voor de

brekingsindex van water (1.33)(uit:Hulst57).

Een grootheid die onafhankelijk is van de afmetingen van de wolk

waterdruppeltjes is de verzwakkingscoëfficiënt ~. Deze is gedefinieerd

als:

2 ~ = Q 1rr N (4.1.2.1)

-63-

De intensiteit I van het licht dat in de de~ector valt, wordt gegeven

door:

I = I0

exp ( -lç;) ( 4. 1. 2. 2)

Wordt in dit verslag voor de transmissie van het licht, gedefinieerd

als TR = I/I0, een waarde genoemd dan geldt steeds dat 1 = 0.1 m.

Nadat het licht is afgebogen,wordt door een diafragma verhinderd dat licht 1 -7 dat onder een hoek groter dan 4 x 10 sr. wordt afgebogen, in de

detector valt. Tussen dit diafragma en de detector bevindt zich

nog een lens, die bewerkstelligt dat de laserbundel geconcentreerd

tot een punt op de detector valt .

-64-

4.2. WATERDAMP ABSORPTIE.

Om ervoor te zorgen dat tijdens het experiment homogene condensatie

optreedt wordt de lage-druk sectie gedurende enige tijd (ongeveer 30

minuten) door middel van een olie-diffusie pomp op een druk

gehouden van

oeRende druk

-1 10 Pascal. Daarna wordt er waterdamp

en wordt de buis Bijgevuld tot 1.0 bar

ingelaten met

met stikstof.

Het mengsel wordt veTVolgens goed gemengd door het gedurende een

uur rond te pompen via een retourleiding. Ondertussen worden het

expansievat en eventueel de hoge druksectie op de gewenste drukken

georacfit, Zijn liet gas en de damp goed gemengd dan wo~den de

meetinstrumenten opeTati:oneel gemaakt. Het schot, zoals we een

exper~ent noemen, wordt verkTegen door met behulp van een

lastransf0rmator achtereenvolgens het membraan bij het expansievat

en ongeveer 70 à 160 milliseconden later eventueel het membraan

BTj de hoge-druk sectie dooT te Branden, Hierdoor wordt het gas-

damp-mengsel geêxpandeerd en wordt er, mits de condities gunstig

zijn, een nevel gevormd. !s de toestand van waterdruppeltjes,

vrateTdamp en stikstof constant gedurende enkele tientallen milli­

seconden dan wordt er met oeliulp van de hoge-druk sectie een schokgolf

opgeweRt,

Een belangrijke parameter is de hoeveelheid waterdamp in de

Buis. Zoals al is gezegd wordt een uur voordat een schot wordt

gedaan een fiekende hoeveelheid waterdamp in de buis gebracht.

Gedurende liet rondpompen wordt er waterdamp door de kunststoffen

delen in de fiuis geaBsorlieerd. De absorptie van waterdamp kan

een drukdaling~an ongeveer 250 Pa te weeg Brengen bij verzadigings­

g~aden p lp in de Buurt van 1. De waterdampdruk dient hiervoor -y s gecorrigeerd te worden, Om een indruk te krijgen van de hoeveelheid

geaosorBeerde waterdamp als functie van de beginwaterdampdruk zijn

regelmatig experimenten -verricht waarBij gedurende een uur de

waterdampdruk (waterdamp wordt niet aangevuld met stikstof) als

functie -van de tijd gemeten wordt. Hierbij wordt verondersteld

dat stiRstof geen invloed heeft op de hoeveelheid geabsorbeerde

waterdamp. De onnauwkeurigheid in de bepaling van deze geabsorbeerde

hoeveelheid waterdamp bedraagt ongeveer 60 Pa.

-65-

5. RESULTATEN.

Het merendeel van de experimenten was gericht op het verkrijgen van

een stilstaande hornogene nevel in de schokbuis gedurende een voldoend

lange tijdspanne (enige tientallen milliseconden). Deze metingen

worden Besproken in paragraaf 5.1. Daarnaast zijn ook enkele

experimenten uitgevoerd waarbij een schokgolf wordt opgewekt door

een nevel. In paragraaf 5.2 wordt een meting vergeleken met numerieke

berekeningen uit paragraaf 2.2.

5.1. NEVELVO&MINGSEXPERIMENTEN.

In paragraaf 5.1.1 zal een experiment uitvoerig worden besproken.

Hierna zal in paragraaf 5.1.2 en 5.1.3 respectievelijk de reproduceer­

baarheid van de nevel en de homogeniteit van de nevel in zowel de

dwars- als de lengterichtingvande buis aan de orde worden gesteld . •

In paragraaf 5.1.4 wordt besproken in ~oeverre het mogelijk is

golfreflecties aan het buis-einde té onderdrukken door een geschikte

keuze van de begindrukken in de Buis en het expansievat. In paragraaf

5.1.5 vergelijken we onze metingen met die van andere onderzoekers.

Er zal Bekeken worden of dat de waarden van de verzadigingsgraad s

en de temperatuur T zoals die heersen op het moment dat condensatie

optreedt, overeenkomen met de theorie van Volmer. De transmissie­

signalen worden nader bekeken in paragraaf 5.1.6. In figuur 38 is de

configuratie geschetst zoals die in de komende paragrafen gebruikt is.

venster venster venster 2 1

9 0 I

I ~ I

I .I I 1.55 ~ 14 ~ I 3.12 rn ex ansievat 5.13 rn

7.76 rn

Figuur 38: Schematische tekening van de rneetsectie.

-66-

5.1.1. Uitgewerkt experiment.

Uit een drukmeting, een meting van de transmissie van een lichtbundel

door de nevel en een dichtheidsmeting met de Mach-Zehnder interfera­

meter kan, zij het met een grote onnauwkeurigheid, de druppelgrootte

en de deeltjesdichtheid geschat worden. De meting is verricht op

1.55 m van het diafragma (venster 1) en met een uitstroomopening

van 0.36 dm2. De begincondities in de meetsectie zijn als volgt:

p0 = 1.0 bar, T0 = 294 K en s0 = 0.80. De voordruk in het expansievat

is 0.54 bar. In figuur 39 op de volgende bladzijde is de meting

geheel uitgetekend. In figuur 39a,b zijn de twee fotodiode-signalen

van de Mach-Zehnder interferometer getekend. Zetten we deze twee

signalen tegen elkaar uit op een x-y-schrijver dan krijgen we een

Lissajous figuur (figuur 39h). Hieruit kunnen we door in de tijd

het signaal te volgen de dichtheid berekenen (vergelijking 4.1.1.1) . • De dichtheid als functie van de tijd is in figuur 39d gegeven. Samen

met de druk (figuur 39c) en deze dichtheidsberekening kan via de ideale

gaswet de temperatuur bepaald worden (figuur 39e). In figuur 39f is

de transmissie getekend. De afstand 1 die het laserlicht in de buis

aflegt is 0.1 m. In figuur 39g is log p/p0 uitgezet tegen log p/p0 .

De bespreking van de vorm van de krommen heeft al gedeeltelijk

nlaats gefiad in paragraaf 3.2. Er werd daar onder andere aangenomen dat

de expansie adiaoatiscfi verloopt. Uit figuur 39g blijkt dat dit een

redelijke veronderstelling is totdat er waterdruppeltjes gevormd

worden. Daarna treden afwijkingen op en liggen de meetpunten van

de druk en de dichtheid niet meer op de lijn met richtingscoëfficiënt

1.4. We zetten onze bespreking voort op het moment dat condensatie

optreedt. In figuur 39f kunnen we het moment van condensatie bepalen

uit de afname van de intensiteit van het doorgelaten licht. Deze

afname van de intensiteit kunnen we ook constateren in figuur 39h,

de straal van de cirkel wordt kleiner (VRI83). Bij de overgang van

waterdamp naar water komt warmte vrij. Hierdoor wordt de temperatuur

van het mengsel verhoogd. Deze plotseling vrijkomende energie geeft

een kleine verhoging in de druk en de dichtheid ( in dit experiment

is dit niet waarneembaar). Door de temperatuurverhoging te bepalen

kan bij benadering de hoeveelheid water worden berekend uit:

p L = p c t.T p 0 g vg (5.1.1.1)

F.D.

t

1. o.f--""'\

PI Po

I 0.6 1.0

T/~00.8

1.0

TR

I o.s

0 1 50 100

---"--- t in msec r--------~o,.~5~~~~1 1

Figuur 39 g

F.D.2 0.5

Figuur 39 a

Figuur 39 b

Figuur 39 c

Figuur 39 d

Figuur 39 e

Figuur 39 f

150

Figuur 39 h F.D,l

Figuur 39: De M.Z. fotodiode-signalen (a,b), de druk (c), de dichtheid

(d), de temperatuur (e] en de transmissie (f] als functie

van de tijd en een log p-logp -plaatje (g) en een Lissa­

jous-figuur (hl van een expansie van een mengsel bestaande

uit waterdamp en stikstof in een buis met een uitstroomopening

van 0.36 dm2 . De begincondities zijn p0

=1.0 bar, T0=294 K,

s0=0.80 en p 0=0.54 bar. exp

-68-

Aangezien de verdampingswarmte L0 = 3.lxl06 J/kg, de soortelijke

warmte bij constant volume van het gas c = 742.3 J/kg K, de vg 3

gasdichtheid op het moment van condensatie p = 0.79 kg/m en g3

~T = 22 K vinden we voor p : p = 0.0042 kg/m . p p De intensiteitsafname van het licht ten gevolge van de aanwezig-

heid van de waterdruppeltjes, zoals weergegeven in formule 4.1.2.2,

kunnen we herschrijven in:

p 3 I = I 0 exp (-~-- Q 1)

p 1

4r (5.1.1.2)

Uit figuur 39f kunnen we I/I0 in de eindtoestand aflezen, I/I0 = 0.67.

Met de veronderstelling dat Q = 2 en dat de druppelgrootte-verdeling

vrij smal is, vinden we voor de straal van de druppeltjes: r = 1.6 ~m.

Deze grootte van de straal is in redelijke overeenstemming met wat

(GEE81, MIE82, BAR76).

uiteraard de voorkeur. 3

we verwachten op grond van andere experimenten

E~n rechtstreekse druppelgrootte bepaling heeft

Het aantal druppeltjes is ongeveer 7xl011 per m .

5.1.2. Reproduceerbaarheid van de nevel.

In de figuren 40 en 41 zijn twee experimenten gegeven waarbij de

begincondities hetzelfde zijn gehouden. Voor beide experimenten is

op twee plaatsen in de buis (op 1.55 men 3.12 m van het diafragma)

de druk en de transmissie van licht aan waterdruppeltjes gemeten.

Er z~Jn geen dichtheidsmetingen verricht. De begincondities voor

de meting van figuur 40 zijn: s0 = 0.72, T0 = 294.0 Ken p0 = 1.0 bar.

Verder vindt bij venster 1 condensatie plaats als T 1 = 249.6 K en on s = onl 13.71. Bij venster 2 vindt condensatie plaats als T 2 = 251.4 K on en s 2 = 11.82. Voor de on T0 = 294.4 Ken p0 = 1.0

meting van figuur 41 geldt: s0 = 0.70,

bar en treedt condensatie op bij T 1 = 250.5 K on mets 1 = 12.71 enT 2 = 252.0 K mets 2 = 11.20. Grootheden die on on on zijn geïndiceerd met een 0 geven de toestand weer juist voordat de

expansie plaats heeft. Grootheden die de situatie karakteriseren op

het moment dat condensatie optreedt hebben index on (onset). De

tweede index geeft het venster weer waar de meting is verricht. De

overeenkomsten van zowel de drukken als de transmissiesignalen voor

de twee metingen zijn treffend.

-69-

p/r o.:r ~------------- ~~ l: TR 1

t

0.5 ~~ r

j: I I

TR 1.------0.4

0 ~0 Iofj' 150 200 t in msec

Figuur 40: Druk- en transmissiemetingen op 1.55 men 3.12 m van het

diafragma met óegincondities: s0

= 0.72, r0

= 294.0 Ken

• p0 = 1.0 bar. Bij venster 1 (1.55 m) treedt condensatie

op als T 249.6 Ken s0

n· 1 .= 13.7l.en biJ. venster 2 onl -(3.12 m} is T

2 = 251.4 Ken s 2 = 11.82. on on

l.Or PIPo ----

t ~------0.4 1.0----..._..

TR

l 0. 5

1~ 1:

1.0 <: tTl

z (/)

'""'l

TR tTl

;Al

['.;,) t 0.4

0 50 100 150 200

:t in msec

Figuur 41: Druk- en transmissiemetingen op 1.55 men 3.12 m van het

diafragma met begincondities: s0 = 0.70, r 0 = 294.4 Ken

p0 = 1.0 bar. Bij venster 1 (1.55 m) treedt condensatie

op als Tonl = 250.5 Ken sonl = 12.71 en bij venster 2

(3.12 ml is T 2 = 252.0 Ken s 2 = 11.20. on on

-70-

5.1.3. Homogeniteit van de nevel.

Voor latere experimenten met schokgolven door nevels is de homogeniteit

van de nevel over"de buis van belang. De (in)homogeniteit zowel in

de dwars- als de lengterichting van de buis is onderzocht.

Homogeniteit in de dwarsrichting.

De homogeniteit in de dwarsrichting wordt beïnvloed door de

warmtegeleiding van de relatief warmere wanden naar het mengsel. Door

de Vries (83) zijn een aantal dichtheidsmetingen uitgevoerd om

de invloed van de wanden te onderzoeken. De dichtheid op 2 mm van

de wand werd vergeleken met de dichtheid in het midden van de buis

gedurende 60 msec na het begin van de expansie. Er waren geen

verschillen waarneembaar. Dit wijst erop dat de thermische grenslagen

l~ngs de wanden na 60 msec nog geen 2 mm dik zijn. Niettemin laten

experimenten in zuivere stikstof zien dat na 80 msec duidelijke

afwijkingen in adiabatisch gedrag gaan ontstaan.

Homogeniteit in de lengterichting.

De homogeniteit in de lengterichting is onderzocht door op drie

plaatsen in de buis de druk en de transmissie van een lichtbundel

door de nevel te meten. Er zijn in tabel 1 een aantal metingen

weergegeven. In deze tabel is, naast de beginverzadigingsgraad s0,

de verzwakkingscoëfficiënt gegeven voor een toestand die constant

is gedurende de aangegeven tijdsintervallen. rn het eerste deel

van de tabel zijn de metingen gegeven die zijn verricht op 1.55 m

en 5.13 m van het diafragma, in het tweede deel op 1.55 m

en 3.12 m van het diafragma. De uitstroomopening is steeds 0.46 dm2.

Daar echter voor de voordruk in het expansievat niet steeds dezelfde

waarde is gekozen zijn de metingen onderling niet goed vergelijkbaar.

We zien dat de verzwakkingscoéfficiënt lichtelijk toeneemt als we

verder van de uitstroomopening af zijn. Mogelijk hangt dit samen met de

verschillen in tijdafgeleide van de temperatuur, zoals besproken in

paragraaf 3.1. Berekeningen om dat kwantitatief te verifiëren zijn

in uitvoering (SCH84}.

-71-

so ç; llt (in msec)

venster 1 I venster 2 venster 1 venster 2

0.78 5.31 ± 0.3 9.09 ± 0.3 70-200 140-200

0.67 4.25 ± 0.3 6!03 ± 0.3 120-200 80-200

0.59 3.55 ± 0.3 3.01 ± 0.3 80-200 80-200

0.54 3.01 ± 0.3 4.12 ± 0.3 90-200 80-200

0.49 2.38 ± 0.2 2.35 ± 0.2 100-200 80-200

0.36 2.55 ± 0.2 3.11 ± 0.2 90-200 90-200

venster 1 I venster 3 venster 1 venster 3

0.81 6.04 ± 0.3 7.01 ± 0.3 100-200 90-200

0.76 5.82 ± 0.3 6.94 ± 0.3 70-200 90-200

0.72 5.21 ± 0.3 6.08 ± 0.3 70-200 80-200

• 0. 70 4.98 ± 0.3 5.19 ± 0.3 70-200 90-200

0.66 4.15 ± 0.3 - .- -0.60 3. 77 ± 0.3 5.08 ± 0.3 70-200 70-200

0.50 2.52 ± 0.2 2.92 ± 0.2 90-200 80-200

0.34 2.22 ± 0.1 3.10 ± 0.1 80-200 80-200

0.28 0 1.61 ± 0.1 - 110-200

Tabel 1: De experimenteel bepaalde verzwakkingscoëfficiënt ç; met

verschillende beginverzadigingsgraden s0

voor een toestand

die constant is gedurende de aangegeven tijdsintervallen

gemeten vanaf het moment dat de expansie een aanvang neemt.

De uitstroomopening is 0.46 dm2 en er zijn metingen verricht

op 1.55 m (venster 1}, 3.12 m (venster 2) en 5.13 m

(venster 3) van het diafragma.

We nemen aan dat de dichtheid van de vloeibare fase P in de p

eindtoestand overal in de buis gelijk is. Daar de nevelvorming

plaatsvindt in de gereflecteerde expansiegolf zal bij de vensters

verder weg van het expansievat de temperatuurafname per tijdseenheid

op het moment van condensatie het grootst zijn. In hoofdstuk 3.1 is

besproken dat als gevolg hiervan het aantal druppeltjes per

volume-eenheid het grootst zal .zijn en de druppelstraal het kleinst.

Uit vergelijking 5.1.1.2 kunnen we concluderen dat bij de vensters

verder weg van de uitstroomopening, de hoeveelheid weggevangen licht

-72-

toeneemt. De variaties in ~ over de lengte van de buis zijn ruwweg

kleiner dan 2. Nemen we de uitgewerkte meting van paragraaf 5.1.1

als voorbeeld dan vinden we met p = 0.0042 kg/m3 dat de gemiddelde p

druppelgrootte varieert tussen 1.1 en 1.6 ~m en de deeltjesdichtheid

tussen 7xlo11 en 13xlo11 m- 3. Wellicht kunnen wat betreft de

homogeniteit in de lengterichting betere resultaten worden bereikt

als er vreemde condensatiekernen in de buis worden ingebracht.

5.1.4. Constante toestand.

Het uiteindelijke doel van het onderzoek is de processen bestuderen

en beschrijven die gaan spelen als een schokgolf zich voortplant

door een nevel. Om er zeker van te zijn dat de effecten die optreden

enkel en alleen het gevolg zijn van het samenspel tussen schok en

mengsel, dient er voordat de schok passeert gedurende een voldoend • lange tijd een constante toestand van waterdruppeltjes, waterdamp

en stikstof te bestaan. Zo'n constante toestand kunnen we creëren

door ervoor te zorgen dat de druk in de buis nadat de gereflecteerde

expansiegolf is gepasseerd gelijk is aan de druk in het expansievat

op het moment dat de staart van de gereflecteerde expansiegolf de

buis verlaat. Hiertoe moet een bepaalde voordruk in het expansievat

worden aangebracht. In paragraaf 3.2 is een model opgesteld waarmee

de voordruk in het expansievat kan worden bepaald als functie van

de grootte van de uitstroomopening. In deze paragraaf worden de

numerieke resultaten getoetst aan het experiment. In de figuren

42 t/m 45 zijn vier expansie experimenten in stikstof gegeven

waarin voor een uitstroomopening van 0.46 dm2 de voordruk in het

expansievat is gevarieerd. Er is gekozen voor een voordruk van

0.46, 0.53, 0.59 en 0.66 bar. Een meting bestaat uit twee drukmetingen

en wel op 1.55 m (a) en op 5.13 m (b) van het diafragma. Uit de

drukmeting bij venster 3 kan goed bepaald worden of een geschikte

voordruk is gekozen. Bij venster 1 valt de staart van de gereflec­

teerde expansiegolf samen met de mogelijke reflectie van deze golf.

Uit de figuren blijkt dat in figuur 43 de golfreflecties het best

worden onderdrukt. De einddruk is gelijk aan de druk na de gereflec­

teerde expansiegolf. De daarbij gekozen voordruk in het expansievat

p/fo

Plfo

1.

0.

1.

I o. 1.

Plfo I o.

0

-73-

./""---..r"----'"-..-----1 :iguur 44

~--------L f-o __ ...___,r-"..__ __ --..." ____ ...._,..--.1 :iguur 45

~---t 50 100 150 200

t in msec

Figuren 42 t/m 4S: Expansie experimenten in stikstof met een voordruk

van respectievelijk 0.46, 0.53, 0.59 en 0.66 bar.

Er is op 1.55 m (a) en op 5.13 m (b) van de

uitstroomopening (0.46 dm2) de druk in de tijd

gemeten. De druk p0

is 1.0 bar.

-74-

was 0.53 bar en komt slecht overeen met de berekende waarde van

0.35 bar. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de vereenvoudigingen

in het model. Er werd verondersteld dat er een druk p2 heerste voor

de uitstroomopening ter plaatse -x2 (zie figuur 28 en 29). Echter in de

laatste 20 milliseconden van de expansie geldt deze vereenvoudiging

niet. De druk voor de uitstroomopening daalt dan van p2 naar p4 (zone 3 in figuur27). Hierdoor zal er minder gas in het expansievat

stromen met als gevolg dat een hogere voordruk gekozen kan worden.

De algehele conclusie is dat de methode om een voordruk in het

expansievat aan te brengen een juiste methode is om een constante

toestand van enkele tientallen milliseconden te verkrijgen. Dat

het experiment al of niet in overeenstemming is met het model

is daarbij van minder belang.

5.1.5. Vergelijking van experimenten met de theorie over de kernvorming . •

In paragraaf 3.1 is opgemerkt dat het moment waarop condensatie

optreedt alleen bepaald zou worden door de kernvormingssnelheid.

Er is tevens een formule voor de kernvormingssnelheid gegeven.

Via een aantal veronderstellingen is gekomen tot een lineair

verband tussen log s en T-3/ 2. Bij de bepaling van de verzadigings­

graad s (s = p /p ) dient een waarde voor de verzadigde dampdruk V S

p (T) ingevuld te worden. Hiervoor is, in overeenstemming met s andere onderzoekers, de verzadigde dampdruk boven ijs gekozen.

Bij de bepaling van de temperatuur van het mengsel op het moment

van condensatie is er vanuit gegaan dat de expansie isentroop

verloopt. In figuur 46 zijn onze experimenten samen met die van

andere onderzoekers uitgezet. De metingen die zijn verricht bij

de vensters 1, 2 en 3 worden weergegeven door respectievelijk

• en x. De verschillen tussen de resultaten van de diverse

onderzoekers zijn vermoedelijk terug te voerentot een verschil

in tijdafgeleide van de temperatuur. De absolute waarden voor

-dT/dt zijn voor de metingen van Kalra (75) van de orde 4 à 8xl04 K/sec.

terwij 1 in ons geval sprake is van 0. 2x104 K/_sec.

Opmerkelijk is dat de grootste waarden van s juist optreden on bij de kleinste absolute waarden van -dT/dt. Een bevredigende

verklaring hiervoor is niet gevonden.

-75-2.5

Wegener & Pouring (nozzle)

log s 2.0 ~ Stein (nozzle)

1.5

Figuur 46: Log s als functie van 104 !T3/ 2 met T in K (uit WEG77). •.•

correspondeert met een meting op 1.55 m van het diafragma,"••

met die op 3.12 m en•x"met die op 5.13 m.

5.1.6. Transmissie signalen.

De transmissie signalen zijn niet altijd van dezelfde vorm. Soms

komen een of meerdere oscillaties voor zoals onder andere te zien -

is in de figuren 39 t/m 41. Ook Geerts (82) heeft dit verschijnsel

waargenomen. In figuur 47 is nog een markant geval gegeven.

Deze oscillaties Runnen niet het gevolg zijn van het oscillerende

karakter van Q(r). Qr2 is namelijk een continu stijgende functie voor.

toenemende r met slechts lichte oscillatie;s. Daar het -verschijnsel

reproduceert en afliankelijk is van de beginverzadigingsgraad is h.et

niet waarschijnlijk dat mistaanslag optreedt tegen de -vensters. Mogelijk·

treedtcoalescentie op, het versmelten -van druppeltjes. Bij dezelfde

hoeveelheid gecondenceerd water leidt coalescentietot minder

druppeltjes met een grotere straal waardoor de transmissie van licht

toeneemt.

-76-

1

0.5

TR

1 •

0 5 50 100 -15Ó 200

t in msec.

Figuur 47: Druk- en transmissiemeting op 1.55 m van de uitstroom­

opening 0.46 dm2 met begincondities: s0

= 0.60, T0 = 294.0 K

en p0

= 1.0 bar.

-77-

5.2. SCHOKGOLF DOOR NEVEL.

In figuur 48 is een experiment uitgetekend waarbij nadat de nevel

is gevormd, een schokgolf wordt opgewekt. Er is op 1.55m en op

5.13 m van de uitstroomopening (0.46 dm2) de druk en de transmissie

gemeten. De meetgegevens zijn bij het onderschrift van de figuur 48·

geleverd.

To 1

0.5

TR 11 . f 0. 5

1 pf 0.4

1 TR

1 0.3

0

r-------, I I I I I I I I I ------------tJ------_J

100 125 130 135 140 145

t in msec

Figuur 48: Druk- en transmissiemetingen op 1.55 men op 5.13 m

van de uitstroomopening (0.46 dm2) met condities vóór

de expansie van s 0 = 0.76, T0 = 294.0 Ken p0 = 1.0 bar.

Condities juist voor de schok met Mf= 1.256 zijn

r = 1.8 ~m, p = 0.52 bar, T = 267.9 Ken K = 0.01.

a correspondeert met de meting op 1.55 m en b met de

meting op 5.13 m van het diafragma.

a

1

b

-78-Duidelijk zijn de twee drukdalingen als gevolg van de expansie te

zien. Als de toestand constant is, wordt het membraan tussen de

hoge-druk sectie en de meetsectie geopend en wordt de schokgolf

gevormd. Na de schok relaxeert het mengsel naar evenwicht. Daarna

volgt opnieuw een positieve druksprong ten gevolge Yan de reflectie

van de schokgolf aan de uitstroomopening bij het expansievat

(figuur 48a). Dan passeert een naar rechts lopende expansiegolf.

Deze expansiegolf vormde zich tijdens het openen van het vlies bij

de fioge-druR sectie waarbij zich ook de schokgolf vormde. In eerste

instantie loopt deze expansiegolf naar links maar reflecteert dan

aan de acfiterwand van de hoge-druk sectie. Door de toename van

het transmissie-signaal zien we dat direct na de schok het mengsel

wordt gecomprimeerd. Daarna wordt de kinetische energie van het gas

gedeeltelijk omgezet in warmte waardoor de waterdruppeltjes verdampen.

In de figuren 49 en 50 is de relaxatiezone van figuur 48a vergroot

weergegeven voor respectievelijk de druk en de transmissie. Tevens is het

n~meriek bepaalde druk- en transmissiesignaal getekend.

1

PIPo o.9

0.8

0.7

0.6

--0.5

0

Figuur 49:

~

I

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec.

Vergelijking van het experiment met het model. De

druk na de schok als functie van de tijd. Voor de

meetomstandigheden zij verwezen naar figuur 50.

(p0=1 bar) .

TR

0.25

0 0

Figuur 50:

-79-

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

--- t in msec.

Vergelijking van het experiment met het model. De

transmissie na de schok als functie van de tijd .

Condities juist voor de_ schok met Mf= 1.256 zijn

ro =1.8 ~m, p = 0.52 Bar, T = 267.9 Ken K = 0.01.

De overeenkomst tussen het experiment is redelijk gezien de grote

onnauwkeurigheid waarmee de toestand voor de schok kan worden

vastgelegd. fn appendix C zijn voor het geval nog enkele andere

grootheden uitgezet als functie van de tijd voor de Begincondities

zoals die in liet onderscfirift -van figuur 50 zijn gegeven.

-80-

6. CONCLUSIES.

Nu volgen de Belangrijkste conclusies uit het onderzoek.

~ Uit Tierekeningen van de evenwic~tsschokrelaties voor een nevel

filijK.t dat als -volledige verdamping optreedt temperatuur en

diclitlleid sterk afli.angen -van de ladingsfactor. De druk blijkt

nagenoeg onaffianRlijK te zijn van de ladingsfactor .

.,. Berekeningen van de relaxatiezone gaven te zien dat de relaxatietijd

sterk affiangt van net machgetal en dat de relaxatietijd van de

temperatuuraanpassing -veel langer is dan Bijvoorbeeld die van de

snellieidsa.anpass-ing.

~ Er is analytisch aangetoond dat voor een nevel met slechts één

relaxatieproces-, een overgang mogelijk is van de ene naar de andere

evenwicntS'toestand -voor Hfrozen" macB.getallen kleiner dan 1 mits

liet evenwiclitsmacfigetal groter is dan 1 .

Door het opweRken van een snelle adiabatische expansie in vochtige

stikstof kan op reproduceerbare wijze een nevel in de lange buis

worden opgewekt.

De nevel blijkt goed homogeen verdeeld te zijn over de dwarsdoorsnede

van de buis. Metingen toonden aan dat de temperatuurgrenslaag,

60 msec na ~et begin van de expansie kleiner is dan 2 mm zodat

geconcludeerd mag worden dat in dat tijdbestek de nevel weinig

invloed ondervindt van de warmere wanden,

~ De nevel is minder homogeen verdeeld over de lengterichting van

de lfuis. In het ongunstigste geval treden variaties op in de

straal van de druppeltjes in de orde van 30% en in het aantal

druppeltjes per m3 in de orde van 80%. Dit is waarschijnlijk een

gevolg van de verschillen' in de tijdafgeleiden van de temperatuur

op het moment van condensatie. Het verdient aanbeveling na te gaan

of met heterogene condensatie een betere homogeniteit kan worden

_fiereiRt.

- De temperatuur waarbij condensatie optreedt is ongeveer 250 K.

Doordat er waterdamp condenseert stijgt de temperatuur. Als de

constante toestand is Bereikt, ligt de temperatuur in het algemeen

boven het vriespunt. Er zijn dan ook waarschijnlijk waterdruppeltjes

en geen ijskristallen aanwezig. Hieromtrent kan meer zekerheid

-81-

worden verkregen door een kleinere uitstroomopening te nemen zodat

de expansie minder diep wordt. Door deze hogere eindtemperatuur

wordt ecMe.r de keuze voor de Beginverzadigingsgraden beperkter.

-s-ij te lage 'Verzadigingsgraden treedt geen condensatie op .

. ... De metfiode, om via een geschiR.te keuze van de voordruk in het

expansievat na ruwweg 80 msec na het begin van de expansie een

toestand te oereiKen waaroij de druk over enkele tientallen milli­

seconden nog sleciits 5% varieert, is een goede gebleken.

~ Er is een schatting gemaakt van de druppelgrootte (1.6 ~m) en van

liet aantal druppeltjes per m3 (7·1011 m-3}. Deze is in goede

o:vereenstennning met resultaten 'Van onderzoekers. Een rechtstreekse

oepaling -yan f>Tj'Voorlfeeld de druppelgrootte verdient natuurlijk de

voorkeur.

- De dichtheid wordt met de computer Berekend uit de doorlopen

Booglengte van de Lissajous cirkel. Bij deze berekening is een

Bepaling van liet middelpunt van de Lissajous cirkel noodzakelijk.

Het~iddelpunt verschuift eenter als er mist gevormd wordt. Deze

'Verschuiving kan zo groot zijn dat de dichtheidsf>erekeningen

onoetrouwoaar worden. Hier dient rekening mee te worden gehouden.

... Er fiestaat onzeR_erfieid over de Iioeveellieid waterdamp die in de

lfuis aanwezig is op liet moment dat een expansie experiment verricht

wordt. Voordat wordt gesclioten wordt namelijk gedurende een uur het

1nengsel gecirculeerd door de retourleiding. Tijdens dit mengproces

w~rdt waterdamp geaosoroeerd door de kunststoffen delen in de buis.

Deze geaosoroeerde lioeveellieid waterdamp i.? niet geheel reproduceer­

naar, Er zal nader gekeken moeten worden naar dit absorptieproces.

- Het model dat de relaxatiezones in een uit evenwicht gebrachte

nevel liesclirijft, is voor een enkel geval getoetst aan schokgolf

experimenten in een nevel. Ondanks de onnauwkeurigheden waarmee

de Jl:egintoestand @e toestand 'VÓÓr de scliokJ kan worden vastgelegd,

vertonen liet experi~ent en het model voldoende overeenkomsten.

-82-

APPENDIX A

LINEAIRE THEORIE.

We volgen de behandeling zoals die door Broer is gegeven (BROSO).

In paragraaf 2.3.1 is voor een systeem met een relaxatieproces

het volgende stelsel opgesteld:

dp au 0 CA 1) -+ p- = dt a x

p du + ~ _ dt ax - 0 CA 2)

dh ~- 0 (A 3) p dt - dt -

h=_L.E.+q y-1 p Lo (A 4)

• ~=~ (A 5) dt 1'

q* = q*(p,p) (A 6)

Om tot nieuwe inzichten te komen, wordt het niet-lineaire stelsel

gelineariseerd. Er worden kleine afwijkingen in de grootheden

geïntroduceerd: p=p0+p 1 , p=p 0+p', u=u', q=q0+q', q

0=q0 en h=h

0+h'.

De vergelijkingen kunnen worden herschreven als:

l.e_ au' at + Poax = O

au' ~ Po3t + ax = 0

h' = _:r___!_p' y-1 p

0 I

~- q* -q' at - 1'

0

Po _:r_ - P ' + q' La y-1 2

Po

I

q* : q* pI + q* Q I Po Po

(A 7)

(A 8)

(A 9)

(AlO)

(All)

(Al2)

I I Uit deze vergelijkingen kan een vergelijking worden afgeleid. Deze

luidt:

met

+ a •o af C

1 a2u 1

a~7-

•o hP h + h q* p q p

a2 I _u_)

ax2

-83-

"\2 I _a_u_) = 0 ax2 (Al3)

(Al4)

Deze lineaire derde orde vergelijking voor een niet-evenwiehts­

stroming is de tegenhanger van de klassieke golfvergelijking. De

oplossing van de klassieke golfvergelijking is een vlakke golf

die zich voortplant in de positieve en negatieve x-richting met

een snelheid a0 zonder zich van vorm te veranderen. Vergelijking

Al3 is in de limiet voorT~+ 0 (evenwichtsstroming) en voorT~+~ (frozenstroming) gelijk aan de klassieke golfvergelijking met

+ a0 = ae respectievelijk a0 = af. Voor willekeurige T0-waarden

geldt het klassieke resultaat niet meer en zijn er meerdere

snelheden in het spel .

• Voortplanting van vlakke akoestische golven.

Het oplossen van de niet-evenwichtsgolfvergelijking is niet eenvoudig

en we beperken ons dan ook tot harmonische verstoringen die zich

voortplanten naar het oneindige in de positieve x-richting. De

harmonische verstoringen kunnen worden voorgesteld door een

harmonische beweging van een zuiger met frequentie w en amplitude E.

I I 1---- x

: I

u(O,t)

x = k sinwt

dx = dt = wE coswt (AlS)

Figuur Al: Opwekken van harmonische verstoringen met een zuiger.

-84-

Na weglating van de accenten luidt de oplossing:

wo À u(x, t) = w e: exp [-(-)x] cos [w (t--x)]

af af (Al6)

met (Al7)

en k + = w-r 0 en b

Uit de oplossing valt af te leiden dat de voortplantingssnelheid

van de verstoring af/À is en dat de demping exponentieel gaat met

wo/af. Uit dit alles kan worden geconcludeerd dat de snelheid van

de golf en de demping afhangen van .;, af/ae en w. Een belangrijke

grootheid voor de grootte van de voortplantingssnelheid en de demping

is k, gedefinieerd als k = w•~· In figuur A2 is grafisch de afhankelijk­

h~id gegeven tussen 1/À en o en k.

I 1 I I 1.0 r-----------------

a/af l/ À

1-1/À en r-

0 -0.5

-

-.o -=-

0 0.5 1.0 1.5

k

2.0

-

-

-

-

Figuur A2: ~ en 1/ À als functie van k voor af /ae = 11/10.

Uit de oplossing blijkt zoals al eerder gemeld is dat het niet-evenwicht

resultaat tendeert naar het klassieke resultaat in de limiet naar de

evenwichts- en frezen-stroming. Voor de evenwichtsstrominggeldt + •o + 0 met als gevolg dat k = o = 0 en À = af/ae. Dit levert een

niet van vorm veranderende golf met a als voortplantingssnelheid op. e Voor de frozen stroming geldt .; + oo zodat k +oo en o + 0 en À = 1.

-85-

Ook dit is een niet-gedempte golf maar met voortplantingssnelheid af.

Tot nu toe is steeds gekeken naar veranderingen van k door ·~ te veranderen en w gefixeerd te houden. Er kan dezelfde k-range door­

lopen worden door de frequentie w te variëren en ·~ gefixeerd te houden.

We vinden dat de golfsnelheid en de demping frequentie afhankelijk

zijn. Het blijkt dat golven met een lage frequentie zich voortplanten

met een snelheid ae en hoog-frequente golven met af. Wat de

frequentie afhankelij~eid van de demping betreft is eenvoudig in te

zien dat laag frequente golven geen demping ondervinden. Na reeksont­

wikkelen van ó voor hoge frequenties zien we dat een hoog frequente golf

wel wordt gedempt. Laag frequente golven houden het dus langer vol dan

hoogfrequentegolven. Dit komt overeen met het feit dat in het eerste

geval een stromingselementje dichtbij evenwicht blijft en de entropie­

productie essentieel nul is. In het tweede geval geschieden de

v~randeringen zo snel dat de verschillen met evenwicht aanzienlijk

zijn en de entropieproductie ook groot is.

Nu de frequentie afhankelijkheid van de geluidssnelheid en de

demping bekend zijn, kan een willekeurige verstoring worden bekeken.

Een verstoring in het tijddomein moet worden Fourier getransformeerd

naar het frequentiedomein en dan kan worden onderzocht hoe de

verstoring wordt vervormd. De hoog frequente componenten planten zich

sneller voort en worden meer gedempt dan de laag frequente componenten.

De verstoring vervormt zich in tegenstelling tot wat de klassieke

lineaire theorie ons leert over evenwichtsstromingen. De frequentie­

afhankelij~eid van de snelheid wordt dispersie en de demping van de

amplitude wordt absorptie genoemd. De vervorming die plaats heeft als

gevolg van dispersie en absorptie is een lineair effect voor kleine

verstoringen. Het is niet verwant met het bekende effect van de

klassieke niet-lineaire theorie voor grote amplitude golven

(schokgolftheorie).

-86-

APPENDIX B.

UITWERKING VAN HET MODEL VOOR BEREKENING VAN DE UITSTROMING.

In deze bijlage wordt voor het model, zoals dat besproken is in

paragraaf 3.2, de vergelijkingen opgesteld. De indices corresponderen

met de zones in figuur 27.

We zullen allereerst vanuit een gegeven grootte van de uitstroom­

opening de vergelijkingen geven waaruit de drukken p2, p4 en pkr

afgeleid kunnen worden. We gaan er vanuit dat juist na tijdstip t=O

(het moment waarop de uitstroomopening Akeel wordt geopend) choking

optreedt in ~eel' Voor kleine uitstroomopeningen wordt hier niet

aan voldaan. Uit de vergelijkingen: 2 c2

1 2 c2 1 2 keel ~2 + y-1 = neel + y-l (Bernoulli, instationair) (B 1)

2c2 2c0 u2 - y-1 = - y-1

• (gemengde continuiteits- en impulsvgl.) (B 2)

puA = p u A 2 2 2 keel keel keel (massabehoud) (B 3)

en de nevenvergelijkingen:

Ao = Akeel 2

Y-1 p "'c

(choking in A_ ) -"keel (B 4)

(B 5)

(isentroop) (B 6)

volgen de drukken p2 en pkr als functie van de grootte van de

uitstroomopening. De einddruk p4

wordt bepaald uit vergelijking B 2

samen de vergelijkingen:

en u = 0 4

(gemengde continuiteits- en impulsvgl.) (B 7)

(B 8)

In de figuren 33, 30 en 31 zijn respectievelijk de kritische druk, de

einddruk en de eindtemperatuur gegeven als functie van ~eel' Voor t 40 heeft Glass (59) de volgende uitdrukking afgeleid:

-87-

Pz y-1 Pz y-1 2 6(-)y (1-(-) 2y)

L [ 1 + Po Po t 40 = c

0 p

2 y -1

3 _ _;__p_2_y--1~-S--] (2(-) y -1) (2(-)2y -1)

Po Po

Het tijdstip waarop de expansiegolf de buis verlaat wordt nu

gegeven door:

Ook deze grootheid is uitgezet tegen Akeel (figuur 32).

(B 9)

(BlO)

Nu volgen de vergelijkingen waar vanuit de druk p2 en afhankelijk

van het type instroming, de druk in het expansievat in de tijd kunnen

berekenen. Voor de toename van de druk in het expansievat geldt:

2 apexp _ Rg~eel ~2 + ckeel) at - c V pkeel ~eel (2 keel y-1

vg exp (B11)

• Is p lager dan pkr dan heerst er een kritische uitstroming in exp ~eel' Voor alle grootheden rechts van het gelijkteken die geïndiceerd

zijn met "keel" dienen de kritische waarden ingevuld te worden en

tevens geldt: ukeel = ckeel' Geschiedt de uitstroming instatienair

dan moeten een aantal andere vergelijkingen geïntroduceerd worden.

Voor het stationair stuk tussen -~1 en de keel geldt:

2 1 2 cl 1 2 ZU1 + y-1 = ZUkeel +

p c 2y keel = ( keelh-l =

P1 cl

2 ckeel y-1

(keell y pl

(Bernoulli, instationair) (B12)

(isent!oop) (B13)

(mas s ab eh oud) (B14)

Voor het instationaire gedeelte tussen -x2 en -x1 geldt:

2c1 2c2 ul + -- = u2 + --y-1 y-1 (gemengde continuïteits- en impulsvgl.} (BIS)

pl c1 _2_ (l)y -= (-)y-1 =

P2 c2 P2 (i sent roop) (B16)

-88-

en verder geldt nog: pkeel = Pexp (Bl7)

Met stelsel Bl t/m Bl7 kan bij een gegeven eindtoestand, de begindruk

in·het expansievat berekend worden. In figuur 34 is de begindruk

in het expansievat uitgezet als functie van de grootte van de

uitstroomopening .

-89-

APPENDIX C.

BEREKENING VAN DE RELAXATIEZONE.

In deze appendix vind u een numerie~ oepaalde relaxatiezone na een

schok door een nevel onder dezelfde oegincondities als in paragraaf 5.2.

Deze condities- juîs,t vóór de sclïOR. met rnaeligetal Mf is 1.256 zijn:

de S'traal -van de druppeltjes r G ÎS- 1. 8 j1Jil 1 de druK. .p is û_, 52 fiar,

de temperatuur T0

iS'- 267,9 IC en de ladingsfactor Kis 0.01,

Acfi:tereenvolgens zijn als functie -van de tijd uitgezet: de sneliieid

-van de druppeltjeS> u en die -van lîet gaS'Vomige gedeelte -van liet p

mengsel u (figuur Cli; de t'emperatuur -van de druppeltjes Tp en die

-van liet gas-vl!.lrmige gedeelte --van liet 111engsel T (figuur C2I ~ de dampdruk p

(figuur C3I; de druppeldi:ciD:lie:td f'p (figuur C4 I; de dampdiclitKeid pv

(figuur CSIJ de gasdicKtneid fDg (figuu'l' C6I en de straal van de

druppeltjes- r (figuur C7L

1~--~r----r----~---,----~----~--~

en

u /u v,g 00.6

u

0.4

0.2

evenwicht

t in msec.

Figuur Cl: De snelheid van de druppeltjes en het gasvormige

gedeelte van het mengsel als functie van de tijd.

t = 0 correspondeert met het tijdstip waarop de schok

passeert (u0 = 419.5 m/sJ.

V

-90-

1.25,---~--------~--~--~----~--~

l T /T0 v,g

1.15

1.10

1.05

F':tguur C2:

6

4

3

2

1

0 0

Figuur C3:

1 2

T p

3 4 '7 evenwicht

t in msec.

De temperatuuT "Yan de druppeltjes en I:i.et gasvormige

gedeelte van net ~engsel als functie van de tijd.

t = 0 co:r:respondeert met liet tijdstip waarop de scfiok

pass-ee:rt CI'o_ = 267.9 KL

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec.

De dampdruk p als functie van de tijd. t = 0 V

correspondeert met net tijdstip waarop de schok

passeert (pvO = 413 Pa).

1. 25

1

0.75

0.50

0.25

• Figuur C4:

3

2

1

0 0

Figuur CS:

-91-

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec .

De druppeldichtheid p als functie van de tijd. t = 0 p- .

correspondeert met het tijdstip waarop de schoR 3

passeert (ppO = 0.0065 kg/m ).

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec.

De dampdichtheid p als functie van de tijd. t = 0 . V

correspondeert met het tijdstip waarop de schok 3 passeert (Pvo = 0.0033 kg/m ).

-92 ...

1.75r----~--~r---~--~------~---~--~

1.60

1.45

1.30

1.15

0

• Figuur C6:

r/r0 0.8

0.6

0.4

0.2

0 0

Fîguur C7:

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec .

De gasdichtheid p als functie van de tijd. t = 0 g

correspondeert met het-tijdstip waarop de schok 3 passeert (pgO = 0.6488 kg/m ).

1 2 3 4 5 6 7 evenwicht

t in msec.

De straal van de druppeltjes als functie van de

tijd. t = 0 correspondeert met liet tijdstip waarop

de scliok passeert (r 0 = 1. 8 pm}.

Ve andeting d~ Teeh~ehe Nat~Runde van de Teeh~ehe Hog~ehool Eindhoven aanva~dt geen v~ntwoo~detijRheid voo~ de inhoud van dit

Ve.Mfug.

Ve Teehni~ehe Hog~ehoot Eindhoven aanva~dt d~halve geen aa~p~aRe­

ujRhud voo~ eventuele ~ehade o~:t.aan doo~ het opvolgen van in het

veMfug veJunûde adviezen.