111
Biotoopverbond Rijn Internationale Kommission zum Schutz des Rheins Commission Internationale pour la Protection du Rhin Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn

Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

Biotoopverbond Ri jn

InternationaleKommission zumSchutz des Rheins

CommissionInternationale

pour la Protectiondu Rhin

InternationaleCommissie terBeschermingvan de Rijn

Page 2: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

Colofon

Gepubliceerd door:

Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR)

Postbus 20 02 53

D-56002 Koblenz

Tel. +49 (0)261-94252-0

Fax: +49 (0)261-94252-52

E-mail: [email protected]

http://www.iksr.org

Werkgroep Ecologie - Biotoopdeskundigen

Drs. Noël Geilen, Rijkswaterstaat, RIZA, Arnhem (Voorzitter); Nina Bütehorn,

Hessisches Dienstleistungszentrum für Landwirtschaft, Gartenbau und

Naturschutz, Gießen; Marie-Hélène Claudel, Agnès Rosso-Darmet, Direction

Régionale de l’Environnement d’Alsace (DIREN), Strasbourg; Christine Gubser,

Bundesamt für Umwelt (BAFU), Bern; Ulrich Kaiser, Hessisches Ministerium für

Umwelt, ländlichen Raum und Verbraucherschutz, Wiesbaden; Erika Mirbach,

Landesamt für Umweltschutz, Wasserwirtschaft und Gewerbeaufsicht, Mainz

– Oppenheim; Thomas Hübner, Dr. Andreas Pardey, Landesanstalt für Ökolo-

gie, Bodenordnung und Forsten, Recklinghausen; Dr. Ulrike Pfarr, Herbert-

Michael Staeber, Regierungspräsidium Freiburg; Dr. Anne Schulte-Wülwer-

Leidig, secretariaat, Koblenz; Dr. Ralf Busskamp, Frank Loy, Bundesanstalt für

Gewässerkunde, Koblenz: Cartografie

Vertaling:

Balance Texts & Translations Maastricht/Amsterdam in opdracht van de ICBR

ISBN:

3-935324-59-6

Publicatiedatum:

november 2006

Oplage:

1.000, Duits – Frans – Nederlands

ook verkrijgbaar op cd-rom

Herdruk (ook in delen) is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming

van de ICBR en met bronvermelding.

Page 3: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

Voorwoord

Het ICBR-programma “Rijn 2020” streeft onder andere naar de verbetering van het ecosysteemRijn en het herstel van het biotoopverbond.

Het rapport inzake het “Biotoopverbond Rijn” en de bijbehorende ICBR-atlas (schaal1:100.000) voor 35 deeltrajecten van de Rijn - van het Bodenmeer tot de Noordzee - vormen eennieuwe mijlpaal voor de verdere ecologische opwaardering van het Rijnsysteem.

Op basis van gedefinieerde groepen biotooptypen worden voor de 35 deeltrajecten van de totaleRijnvallei de huidige toestand, de ontwikkelingsbehoefte (gewenste toestand) en de daaruit afge-leide acties die voor de afzonderlijke groepen biotooptypen dienen te worden ondernomen, beschreven en in de Rijn-atlas weergegeven. Hierop aansluitend treft u een analyse aan van het biotoopverbond voor de Rijn als geheel.

Deze analyse heeft geleid tot ICBR-aanbevelingen voor de ontwikkeling van een duurzaamBiotoopverbond Rijn, een verbond dat dient te worden geïmplementeerd teneinde de ontwikkelingvan duurzame populaties van relevante organismen onder de gegeven ruimtelijke randvoorwaar-den te stimuleren.

De combinatie van rapport en atlas vormt een goede basis voor de desbetreffende planningen enbeoordelingsprocedures in de Rijnoeverstaten, aangezien de ontwikkelingsdoelstellingen en zwaar-tepunten voor te nemen maatregelen zijn gedefinieerd. Het is nu zaak om de noodzakelijke maat -regelen in de praktijk te brengen. Dit is een taak voor de nationale overheden, elk op hun eigengrondgebied.

Daarnaast is er sprake van veel raakvlakken tussen ecologische opwaardering, de implementatievan de EU-Kaderrichtlijn Water en hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Hiervan dient gebruikgemaakt te worden om tegelijkertijd de Rijn en zijn uiterwaarden weer tot een meer intact leefgebied voor mens, flora en fauna te maken.

Het onderhavige rapport kon alleen worden gerealiseerd door de multidisciplinaire samenwerkingtussen waterbeheers-, natuurbeschermings- en hoogwaterbeschermingsorganisaties alsmede non-gouvernementele organisaties.

Hiermee is weer een belangrijke stap gezet op weg naar een steeds natuurlijker functionerendecosysteem Rijn, waarin de mens, het gebruik van wateren en de rivier op duurzame wijze metelkaar zijn verbonden. Als voorzitter van de werkgroep Ecologie bedank ik hierbij alle betrokkenenvoor de getoonde inzet en wens allen die deze maatregelen ter plaatse plannen en stimuleren, bijzonder veel succes.

Dr. Harald Irmer Voorzitter van de ICBR – werkgroep Ecologie

Page 4: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

2

Hoofdstukindeling

1. Inleiding

1.1 Programma “Rijn 2020”

1.2 Uitgangssituatie en probleemstelling

1.3 Oplossingsrichtingen

2.Concept van het Biotoopverbond Rijn

2.1 Definitie van het begrip “Biotoopverbond”

2.2 Basisprincipes van het biotoopverbond

3.Aanpak bij het opzetten van het biotoopverbond

4.Studiegebied en eenheden

4.1 Studiegebied

4.2 Eenheden

5.Bestandsinventarisatie, ontwikkelingsdoelstellingen en aanpak per Rijntraject

5.1 Hoogrijntraject Stein am Rhein, uitloop Untersee – Waterval bijSchaffhausen (kmr 23,5 - 48)

5.2 Hoogrijntraject: Rheinfall – Waldshut–Tiengen (waterval bijSchaffhausen tot monding van de Aare: kmr 48 - 102)

5.3 Hoogrijntraject: Waldshut – Tiengen – Basel / Weil (monding van deAare tot Basel: kmr 102 - 170)

5.4 Bovenrijntraject: Basel – Breisach/Neuf-Brisach (kmr 170 - 226) (oorspronkelijk Rijnbed na de kanalisering door Tulla [Restrhein] in het gebied van het Rheinseitenkanal)

5.5 Bovenrijntraject Breisach/Neuf-Brisach tot Kehl/Straatsburg (kmr 226 - 292) - (oorspronkelijk Rijnbed na kanalisering door Tulla in het gebied van de lussen)

5.6 Bovenrijntraject: Straatsburg tot Iffezheim (volledig gekanaliseerd) (kmr 292 - 334)

5.7 Bovenrijntraject: Iffezheim tot Ludwigshafen/ monding van de Neckar (kmr 334 - 428)

5.8 Bovenrijntraject: Ludwigshafen (monding van de Neckar) - Mainz(monding van de Main) (kmr 334 - 497)

5.9 Bovenrijntraject: Mainz (monding van de Main) tot Bingen “Inselrhein”(monding van de Nahe) (kmr 497 - 529)

5.10 Middenrijndal Bingen (monding van de Nahe) - Koblenz(monding van de Moesel) (kmr 530 - 590)

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

5

5

6

7

7

9

12

12

30

31

33

35

38

40

42

45

48

51

Page 5: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

3

5.11 Middenrijndal Koblenz - Bad Honnef (kmr 590 - 642)

5.12 Nederrijntraject: Bad Honnef tot monding van de Sieg (kmr 642 – 660.3)

5.13 Nederrijntraject: monding van de Sieg – monding van de Wupper (kmr 660,30 - 704,80)

5.14 Nederrijntraject: monding van de Wupper - Krefeld (kmr 704, 8 - 761,3)

5.15 Nederrijntraject: Krefeld – monding van de Lippe (kmr 761,3 - 814,4)

5.16 Nederrijntraject: monding van de Lippe tot de Duits-Nederlandse grens (kmr 814,4 - 863,70)

5.17 Deltarijn-traject Bovenrijn: Duits-nederlandse grens – PannerdenscheKop (kmr. 857,8 – 867,5)

5.18 Deltarijn-traject Bovenwaal:Pannerdensche Kop - Nijmegen (kmr.867,5 – 885)

5.19 Deltarijn-traject Middenwaal: Nijmegen – St. Andries (kmr. 885 – 925)

5.20 Deltarijn-traject Oostelijke Benedenwaal: St. Andries - Zuilichem (kmr. 925 – 942)

5.21 Deltarijn-traject Westelijke Benedenwaal: Zuilichem – Gorinchem (kmr. 942 - 955)

5.22 Deltarijn-traject Pannerdens Kanaal: Pannerdensche Kop – IJsselkop(kmr. 867,5 - 879)

5.23 Deltarijn-traject Doorwerthse Rijn: IJsselkop – Wageningen (kmr. 879 - 902)

5.24 Deltarijn-traject Gestuwde Nederrijn / Lek: Wageningen – Hagestein(kmr. 902 - 947)

5.25 Deltarijn-traject Boven-Lek: Hagestein – Schoonhoven (kmr. 947 - 971)

5.26 Deltarijn-traject Boven-IJssel: IJsselkop – Dieren (kmr. 879 - 912)

5.27 Deltarijn-traject Midden IJssel: Dieren – Deventer (kmr. 912 - 945)

5.28 Deltarijn-traject Sallandse IJssel: Deventer – Zwolle (kmr. 945 - 976)

5.29 Deltarijn-traject Beneden-IJssel: Zwolle – IJsselmonding (kmr. 976 - 1004)

5.30 Deltarijn-traject Biesbosch: (kmr. 955 – 983)

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

52

54

55

57

58

60

63

64

65

66

67

68

69

70

71

71

72

73

74

75

Page 6: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

4

5.31 Deltarijn-traject Getijdenrivieren: (kmr. 955 - 1003)

5.32 Deltarijn-traject Noordrand: (kmr. 1003 - 1035)

5.33 Deltarijn-traject Randmeren: (Ketelmeer, Zwarte meer, Vossemeer, Drontermeer, Veluwemeer,Wolderwijd-Nuldernauw, Eemmeer-Nijkerkernauw, Gooimeer)

5.34 Deltarijn-traject Markermeer

5.35 Deltarijn-traject IJsselmeer

6.Synopsis voor de Rijn als geheel

7.Realisatiemethodieken, voorgestelde maatregelen en controle van de behaalde resultaten

8.Glossarium

9.BijlagenBIJLAGE 1: Lijst van groepen biotooptypenBIJLAGE 2: Voorgestelde maatregelenBIJLAGE 3: Achtergrondinformatie over de

kwantitatieve uitspraken m.b.t. de ICBR-Biotoopverbonddoelstellingen

BIJLAGE 4: Literatuur

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

77

78

79

80

81

83

92

98

100

102

104

105

Page 7: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

5

ringen was de significante teruggang van devisbestanden en de minder in het oog sprin-gende teruggang van de plantenbestanden enpopulaties van kleinere organismen. Dooractiviteiten als de aanleg van stuwdammen enhet bouwen van steden en dorpen en indus -triële installaties werden de habitats voor dedieren en planten nadelig beïnvloed, werdendeze steeds kleiner en raakten deze steedsmeer versnipperd. De enorme vervuiling vande Rijn ten gevolge van de brand in eenopslagloods in Schweizerhalle in 1986 resul-teerde tenslotte in een heroriëntatie. De rege-ringen van de Rijnoeverstaten en de indus -triële concerns volgden nu een gemeenschappe-lijke doelstelling, het verbeteren van de Rijnals habitat. Omdat ondanks de reductie vande lozingen van schadelijke stoffen niet alleecologische doelstellingen konden wordengerealiseerd, werd snel duidelijk dat de reedsin de 19e eeuw ingezette veranderingen vanhet Rijnlandschap nog steeds het leefgebiedRijn dreigden te devalueren.Incidentele successen met dieren en plantendie na de verbetering van de waterkwaliteitplotsklaps weer opdoken, geven daarbij welis-waar reden tot de hoop dat het ecosysteemRijn als leefgebied voor dieren en plantenweer kan worden hersteld. Langzaam drongechter het besef door dat alleen met eenomvangrijke opwaardering van de in ecolo-gisch opzicht belangrijke leefgebieden degehoopte doelstellingen daadwerkelijk kunnenworden gerealiseerd.Daarom streeft het Programma Rijn 2020ernaar in zoveel mogelijk Rijntrajecten denatuurlijke functies van de rivier en zijn uiter-waarden weer te herstellen.Een goed functionerend ecosysteem Rijn biedtniet alleen een leef- en voortplantingsgebiedvoor de zalm, maar voor alle riviergebondenleefgemeenschappen en de bijbehorende dier-en plantensoorten, die zich hebben verspreidover het hele areaal dat vroeger door de Rijnwerd ingenomen.De grootschalige bouwkundige ingrepen terbescherming tegen hoogwater, voor het ver-krijgen van landbouwgronden, voor het op -wekken van energie en het mogelijk makenvan scheepvaart waren destijds maatschappe-lijk gewenst. Het streven naar een aantrek -kelijk rivierenlandschap dat eind vorige eeuwopkwam, is dan ook als een duidelijke waar-deverschuiving te zien. Immers, met deteruggang van de leefgebieden voor dieren enplanten is ook de omvang van de ‘belevings-gebieden’ voor de recreërende mens drastischafgenomen.

1. Inleiding

1.1 Programma “Rijn 2020”

De dertiende Rijnministersconferentie heeftop 29 januari 2001 de implementatie van het“Programma voor de duurzame ontwikkelingvan de Rijn – Rijn 2020” goedgekeurd. Decentrale doelstellingen van dit integrale programma zijn de verbetering van het ecosysteem Rijn, de verbetering van de hoog -waterpreventie en de hoogwaterbeschermingalsmede de bescherming van het grondwater.De voortdurende bewaking van de biologischeen chemische toestand van de Rijn en de ver-dere verbetering van de waterkwaliteit zijn enblijven echter ook in het programma “Rijn2020” absoluut noodzakelijk.Omdat in het tot nu toe gevoerde waterbeleidde nadruk met name werd gelegd op de ver-betering van de waterkwaliteit en op belang-rijke vormen van gebruik, werd aan hetbehoud van een intact riviersysteem niet dewaarde gehecht die een dergelijk systeemtoekomt.Daarom bevat het programma “Rijn 2020”met name een uitgebreide maatregelencatalo-gus voor de verbetering van het ecosysteemRijn en het herstel van het biotoopverbond,zowel langs de Rijn zelf als langs de neven-wateren.

1.2 Uitgangssituatie en probleemstelling

De Rijn was en is nog steeds de levensadervoor grote delen van Europa. De Rijn is deenige rivier in Europa die de Alpen met deNoordzee verbindt, die zijn stempel op hetlandschap drukt en die tegelijkertijd eenbelangrijke culturele en economische asvormt. De Rijnvlakte was vroeger een unieklandschap met typische door de Rijn gevormdehabitats. Hier leefden vroeger veel inmiddelsverdwenen dier- en plantensoorten. De ver-vuiling van de Rijn en de grootschalige bouw-kundige ingrepen in de 19e en 20e eeuw heb-ben deze habitats echter duidelijk beïnvloed.De omvangrijke veranderingen van de morfo-logie van de rivier resulteerden in het verliesvan de natuurlijke rivierdynamiek, het verliesvan het merendeel van de eertijds over-stroomde uiterwaarden van de Rijn (meer dan85%) alsmede in een toegenomen rivierbo-demerosie. Daarentegen hadden deze veran-deringen wel een lokale en regionale verbete-ring van de hoogwaterbescherming en deomstandigheden voor de scheepvaart totgevolg. Een ander gevolg van deze verande-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 8: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

6

implementatie van de op 22 december 2000van kracht geworden Kaderrichtlijn Water(60/2000/EU) en worden zij afgestemd metde doelstellingen en maatregelen van hetActieplan Hoogwater van de ICBR. DeEuropese Kaderrichtlijn Water integreert degebieden van de FFH–richtlijn (Flora-Fauna-Habitat, 92/43/EEG) en de Vogelrichtlijn(79/403/EEG), die als deel van het systeem“Natura 2000” streven naar het behoud vanwaterafhankelijke leefge bieden en soorten vanEuropees belang.

1.3 Oplossingsrichtingen

De activiteiten langs de Rijn in het ver ledenlaten duidelijk zien dat voor de ontwikkelingvan rivier en landschap de aspecten ecologie,economie en maatschappij multidisciplinairdienen te worden aangepakt, een invalshoekdie onder de noemer duurzaamheid wordtaangeduid. Een onderdeel van de duurzameontwikkeling van de Rijn is de verbetering vande leefbaarheid voor zowel recreanten uit destedelijke concentratiegebieden langs de Rijnals voor dieren en planten.Een centraal element in de duurzame ontwik-keling van de Rijn vormt het herstel van hetbiotoopverbond in het Rijnstroomgebied, zoalsgedefinieerd in het studiegebied (hoofdstuk4). Het doel van dit biotoopverbondconcept ishet beschrijven, behouden en uitbreiden vande restbestanden aan karakteristieke leef -gebieden in uiterwaarden met hun typischeflora en fauna, en deze door het ontwikkelenresp. herstellen van nieuwe waardevolle leef-gebieden met elkaar te verbinden tot éénsamenhangend biotoopverbondsysteem.Daarnaast wordt ernaar gestreefd de geneti-sche diversiteit te verhogen en de uitwisselingtussen populaties weer mogelijk te maken.

Daartoe wordt gestreefd naar het creëren vanvoor dier- en plantensoorten functionele ver-bindingen tussen verschillende rivier- enuiterwaardhabitats in lengterichting (longitu-dinale richting), tussen waterlopen en oeversresp. uiterwaarden (laterale richting) en derivierbodems, waarbij eveneens buitendijksegebieden dienen te worden betrokken. Alleeneen goed functionerend biotoopverbondmaakt het voor veel dier- en plantenpopulatiesmogelijk op lange termijn te overleven enzich verder te ontwikkelen. Als onderdeel vandit ecosysteem draagt de mens de verant-woordelijkheid voor het beschermen van denatuurlijke hulpbronnen, zoals bijvoorbeeld deinheemse dier- en plantenpopulaties.

De basis voor de activiteiten in het kader vanhet thema “Biotoopverbond Rijn” wordtgevormd door de naar aanleiding van detwaalfde Rijnministersconferentie uitgegevenICBR-publicatie “Inventarisatie van de ecolo-gisch waardevolle gebieden langs de Rijn eneerste stappen op weg naar een biotoopver-bond” en de bijbehorende Rijn-atlas van deICBR voor de terreinen ecologie en hoogwa-terbescherming.De activiteiten voor het creëren van het bio-toopverbond maken deel uit van hetProgramma “Rijn 2020”. Tevens vormen dezeactiviteiten een belangrijk element voor de

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 9: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

7

oppervlak in meer of mindere mate sprake isvan versnippering, is een ruimtelijke verbin-ding van deze afzonderlijke elementen eenabsolute voorwaarde. Op deze wijze ontstaateen biotoopnetwerk, waarin groepen biotoop-typen, oppervlak en ligging binnen het gebiedvan doors laggevend belang zijn.

De vakinhoudelijke uitgangspunten voor demogelijke stappen ter concretisering van hetbiotoopnetwerk worden enerzijds afgeleid uitde kennis met betrekking tot de structureleen locatiespecifieke kenmerken van de groe-pen biotooptypen en anderzijds uit de kennisover de locatiespecifieke en ruimtelijke eisendie worden gesteld door de in deze groepenlevende dier- en plantensoorten.

De door geselecteerde gidssoorten aan hetleefgebied gestelde eisen kunnen als basisdienen voor het definiëren van de minimaleareaalgrootte van biotoopbestanden en vande maximaal toelaatbare afstanden tussen debiotoopbestanden. Populatie-ecologischeonderzoeken, zoals deze voor bepaalde soor-ten reeds voorhanden zijn, alsmede eenregelmatige registratie van verspreidingsge-gevens verschaffen informatie over de uitwis-selings- en verspreidingsprocessen metbetrekking tot typische soorten. De kennisover door een gidssoort geprefereerde struc-turen en landschapsgebieden maakt hetmogelijk verbindingsstructuren te karakterise-ren.De aanpak van de ICBR met betrekking tothet biotoopverbond doet recht aan het feitdat de vergaande ingrepen van de mens inhet landschap hebben geleid tot een deelsaanzienlijke verkleining en isolement van derestgebieden van natuurlijke, semi-natuurlijkeen extensief gebruikte leefgebieden. Ter ver-duidelijking: het huidige landschap langs deRijn bestaat vaak uit een verzameling vaneilandjes – bewoond door zeldzaam gewordenleefgemeenschappen – middenin een schiereindeloze zee van voor bewoning en landbouwintensief gebruikte gebieden. De gevolgen vandeze landschappelijke veranderingen voor dedier- en plantenwereld zijn bijzonder ernstig:“De door de geïsoleerde ligging in meer ofmindere mate gevangen levensgemeenschap-pen zullen op de lange termijn nauwelijkskunnen overleven. Zelfs nu al kan wordengeconstateerd dat er sprake is van sterke ver-schuivingen binnen de biodiversiteit en vanhet uitsterven van veel soorten. De ecologi-sche problematiek van het isolement stelt destabiliteit van de natuurhuishouding ter dis-cussie” (JEDICKE 1994).

2. Concept van het Biotoopverbond Rijn

2.1 Definitie van het begrip “Biotoopverbond”

Onder “Biotoopverbond” wordt verstaanhet behoud, de ontwikkeling en het herstel van de ruimtelijke randvoorwaar-den en functionele relaties in natuur enlandschap met als doel het op de langetermijn veiligstellen van flora en fauna enhun respectievelijke leefgemeenschappenen leefgebieden.

Daarbij hebben de ruimtelijke randvoor-waarden betrekking op het veiligstellen enter beschikking stellen van gebieden vooreen functioneel samenhangend “netwerk”,dat landschapsspecifieke leefgebieden enhabitatcomplexen integreert en dat deeffecten van ruimtelijk isolement tegen-gaat.

BURKHARDT et al. (2004)

Teneinde voorstellen voor maatregelen vooreen Biotoopverbond Rijn te formuleren, die-nen specifieke leefgebieden alsmede diversedier- en plantensoorten te worden aangeduiddie voor de desbetreffende ecologische ont-wikkeling in een bepaald Rijntraject of voorde Rijnvallei als geheel een voorbeeldfunctiehebben.

2.2 Basisprincipes van het biotoopverbond

In het kader van het biotoopverbondconceptwordt voor de uiterwaarden van de Rijn eensysteem ontwikkeld van gebieden met daarinverschillende voor uiterwaarden karakteristie-ke biotooptypen en -groepen waarmee devoor de regio typische dier- en plantensoortenvoldoende ruimte krijgen voor het ontwikke-len van levensvatbare populaties. In hetBiotoopverbond Rijn wordt uitgegaan vanzowel de ruimtelijke als de functionele relatiestussen biotopen. Deze relaties bestaan tussenbiotopen van hetzelfde type maar ook tussenbiotopen van verschillende typen met eenonderlinge afhankelijkheid, aangezien bepaal-de karakteristieke soorten bijvoorbeeld voorhun levensfuncties (voedsel, rust, voortplan-ting) sterk zijn aangewezen op verschillendegroepen biotooptypen. Voor de duurzame ont-wikkeling van het ecosysteem is een biotoop-oppervlak van voldoende omvang absoluutnoodzakelijk. Indien er bij een dergelijk

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 10: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

8

Met name populaties van diersoorten die zijnaangewezen op grootschalige, intacte endivers gestructureerde leefgebieden – zoalsde visotter en veel roofvogelsoorten – wordengedecimeerd of zijn reeds volledig uitgestor-ven. Dit staat gelijk aan een verlies aan bio -diversiteit.Op grond van de beschreven voorwaarden ishet biotoopverbondconcept langs de Rijngebaseerd op drie hoofdaspecten (zie ookhoofdstuk 6):

1. het op duurzame wijze behouden en uit-breiden van de nog bestaande waarde-volle leefgebieden en/of het opnieuwcreëren van leefgebieden;

2. het opzetten van directe en indirectenetwerkstructuren voor de onderlingeverbinding van deze vaak geïsoleerdgelegen gebieden;

3. het verminderen van de gebruiksintensi-teit van de restgebieden ter verminde-ring van de isolerende werking van dezegebieden.

Intacte, onbelemmerde uitwisselingsmogelijk-heden zijn van essentieel belang voor defunctionaliteit van het bioptoopverbond.

Naast de bovenstaand genoemde belangrijkeaanwezigheid en uitbreiding van leefgebiedenis de kwalitatieve verbetering van aanwe-zige leefgebieden, zoals o.a. de extensieve-ring van het gebruik van graslanden of hetbehoud van het transport van bodemmateri-aal, eveneens van grote betekenis.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 11: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

9

Vastleggen van geselecteerde groepenbiotooptypen voor het biotoopverbondEerst werden acht groepen biotooptypen voorhet biotoopverbond geselecteerd. Zie voormeer bijzonderheden hoofdstuk 4.2, waardeze eenheden nader beschreven worden.

Analyseren van de huidige toestandAls eerste stap op weg naar het Biotoop -verbond Rijn werd een analyse gemaakt vande huidige toestand. Daarbij werden de huidige verspreiding van de gedefinieerdegroepen biotooptypen vastgelegd naar locatie,

toedeling, omvang van het gebied enbeschermingsstatus.

Hiervoor is per Rijntraject de beschikbareinformatie onderzocht, zoals luchtfoto’s, bio-tooptype- en ecotoopkaarten, gegevens overnatuurgebieden en andere beschermingbehoevende gebieden, onderhouds- en ont-wikkelingsplannen, karteringen in het kadervan de implementatie van de FFH-richtlijn, de EU-Vogelrichtlijn, de RAMSAR-gebieden etc.Het hele studiegebied is op basis van de groe-pen biotooptypen ingedeeld. Daarnaast werdvastgesteld hoe de acht groepen biotooptypendienden te worden weergegeven.Hoofdstuk 5 beschrijft de actuele stand vanzaken met betrekking tot het voorkomen vande afzonderlijke groepen biotooptypen in deafzonderlijke Rijntrajecten.

3. Aanpak bij het opzetten van het biotoopverbond

De hoofdstroom van de Rijn is de belangrijk-ste verbindingsas voor het Biotoop verbondRijn. De ecologische functionaliteit van dezeas wordt bepaald door de onbelemmerdestroomop- en stroomafwaartse migratie vanaquatische en semiterrestrische organismen,drift en genetische uitwisselingsmogelijk -heden.

Voor de duurzame ontwikkeling van het ecosysteem Rijn zijn daarnaast nog andereaspecten van belang, zoals de biotoopkwaliteit(waterstanddynamiek, aanbod van voedings-stoffen, etc.), de mate van bescherming, hetverspreidingsgebied van soorten, etc. Dezeaspecten worden slechts zijdelings behandeld.

In dit rapport staan de ruimtelijke aspectenvan het biotoopverbond centraal. Het doeldaarbij was de ontwikkelingsmogelijkhedenvoor geselecteerde groepen biotooptypen inkaart te brengen, rekening houdend metonderliggende functionele aspecten.

De ruimtelijke referentiekaders worden metname bepaald door de bovenregionale enregionale aspecten voortkomend uit het internationale niveau waarop de ICBR werk-zaam is.

Bij het opstellen van het biotoopverbond werden de onderstaande stappen doorlopen:

• vastleggen van geselecteerde groepenbiotooptypen voor het biotoopverbond,

• analyseren van de huidige toestand,• bepalen van het ontwikkelingspotentieel

per Rijntraject,• opstellen van een concept voor het

Biotoopverbond Rijn (basisprincipes),• formuleren van het streefbeeld Rijn en de

ontwikkelingsdoelstellingen per Rijntraject(gewenste toestand),

• afleiden van mogelijke maatregelen voorhet opzetten van een biotoopverbond opbasis van een knelpuntenanalyse, en

• afstemmen van mogelijke maatregelenmet bestaande plannen van de ICBR,zoals bijv. het Actieplan Hoogwater.

Het beoogde biotoopverbond is cartografischvastgelegd in de Rijn-atlas voor het biotoop-verbond (schaal 1:100.000).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 12: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

10

Formuleren van het streefbeeld Rijn ende ontwikkelingsdoelstellingen perRijntraject (gewenste toestand)Ter formulering van de ontwikkelingsdoelstel-lingen voor de gedefinieerde groepen biotoop-typen zijn meerdere stappen noodzakelijk. Zodienen bijvoorbeeld eerst de inhoudelijkeeisen aan de afzonderlijke groepen biotoop -typen en aan de karakteristieke uiterwaardenbeschreven te worden per, op basis van geomorfologische aspecten, gedefinieerd deeltraject.

Streefbeeld en ontwikkelings -doelstellingenVoor elk Rijntraject worden ontwikkelingsdoel-stellingen uitgewerkt. Deze zijn gebaseerd ophet streefbeeld voor de ecologische ontwikke-ling van de Rijn dat binnen de ICBR is opge-steld en vervolgens op 22 januari 1998 doorde twaalfde Rijnministersconferentie is goed-gekeurd. Daarop voortbordurend worden ont-wikkelingsdoelstellingen geformuleerd waarinkwantitatieve en kwalitatieve eisen wordenbeschreven voor de belangrijkste groepenbiotooptypen per Rijntraject.

Inhoudelijke eisen aan de afzonderlijkegroepen biotooptypenDe uitgangspunten hiervoor worden beschre-ven in hoofdstuk 4.2, waarin voor elke afzon-derlijke groep biotooptypen een overzichtwordt gegeven van de specifieke kenmerken(zie de onderdelen ”Beschrijving”, “Flora envegetatie”, “Fauna”, “Biotoopverbondaspecten”,“Gedegenereerde verschijningsvormen” en“Eisen aan bescherming en ontwikkeling”).Aangezien de inhoudelijke eisen voor een endezelfde groep biotooptypen per Rijntrajectkunnen verschillen, wordt daarbij tevensrekening gehouden met de ruimtelijke variatietussen Rijntrajecten.Daarnaast bevat dit hoofdstuk aanvullendeuitspraken over kwantitatieve ecologische criteria met betrekking tot het biotoopver-bond, zoals het beoogde oppervlak voor deafzonderlijke leefgebieden en maximale afstanden tussen de afzonderlijke gebiedenvan een groep biotooptypen. Deze getallen dienen te worden gezien als oriëntatiekaderter ondersteuning van het vastleggen van deontwikkelingsdoelstellingen; ze zijn gebaseerdop literatuuronderzoek naar de ruimtebehoef-te van geselecteerde gidssoorten die kunnenworden beschouwd als typische be woners vande desbetreffende groepen biotooptypen,waarbij een gedifferentieerde keuze naarRijntrajecten heeft plaats gevonden.

Bepalen van het ontwikkelings -potentieel per RijntrajectDe huidige rivierlandschappen worden vaaksterk gekenmerkt door antropogene verande-ringen. Langs de Rijn valt een louter doornatuurlijke processen bepaald systeem daar-om ook niet meer te realiseren. Het potentiëlegebied dat aan de Rijn en zijn uiterwaardenter beschikking zou kunnen worden gesteld,wordt eerder bepaald door gebruiksfunctiesdan door natuurlijke processen. De ruimtelijkeordening staat derhalve centraal in debeleidsmatige afwegingen met betrekking totde ontwikkelingsmogelijkheden van een rivie-renlandschap.

Het ontwikkelingspotentieel beschrijft demaximaal realiseerbare toestand van hetwatersysteem en zijn uiterwaarden, daarbijrekening houdend met de aanwezige restric-ties. Dit betekent dat de grootschalige enonomkeerbare invloeden van de mens op hetlandschap (bebouwing, ontbossing) in hetonderzoek worden meegenomen. Het ontwik-kelingspotentieel wijkt meestal aanzienlijk afvan de werkelijke toestand. De betekenis vande Rijn als de belangrijkste Europese vaarwegen de bescherming tegen hoogwater staanhierbij niet ter discussie.

Ter bepaling van het ontwikkelingspotentieelkan bijvoorbeeld de reactivering van nog res-terende dynamische processen worden over-wogen: hydrodynamiek (overstromingsfre-quenties, -duur en -hoogten) en morfodyna-miek (erosie, sedimentatie). Bij het behouden opnieuw creëren van biotopen vormendeze processen belangrijke randvoorwaarden.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Karikaturen: G. GROB / RWS RIZA

Page 13: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

11

Wat wordt verstaan onder kwalitatieve verbetering?

In tegenstelling tot de kwantitatieve verbete-ring van een leefgebied streeft men er bij dekwalitatieve verbetering naar de reeds aanwe-zige leefgebieden op te waarderen. De kwaliteitvan een leefgebied omvat zowel het behoudvan de diversiteit van soorten en leefgebied alshet esthetische unieke karakter.De kwaliteit van een bepaalde habitat wordtgedefinieerd middels de eigenschappen dienoodzakelijk zijn om te voldoen aan de voor-waarden die worden gesteld door de in dehabitat (potentieel) voorkomende soorten overeenkomstig hun natuurlijke karakter.

(1) Als hulpmiddel voor het vastleggen vande kwaliteit van een leefgebied kan wor-den uitgegaan van een referentietoestanddie overeenkomt met zo natuurlijk enongestoord mogelijke omstandigheden.

(2) Centraal daarbij staat dat bestaande aantastingen worden verwijderd en dreigende aantastingen dienen te wordenvoorkomen.

(3) De functionaliteit dient te worden gega-randeerd, d.w.z. dat de werkzaamheidbinnen de biotoop en met de omgevingdient te zijn gegarandeerd.

(4) De concrete maatregelen kunnen wordenafgeleid van de behoeften van de doelsoorten.

Voorbeelden van kwalitatieve verbeteringen:• Behoud van het transport van bodem -

materiaal (bijv. door toelaten erosie)• Laten liggen van dood hout (klinkhout,

drijfhout in het water)• Verwijderen van drainagesystemen• Extensivering van het gebruik (van

graslanden)

Afstemmen mogelijke maatregelen metbestaande planningen, zoals bijv. hetActieplan HoogwaterHet formuleren van de te nemen maatregelendient te worden afgestemd met de bestaandeplanningen van de ICBR, zoals maatregelenter bescherming tegen hoogwater of het trekvisprogramma. Het is daarom zondermeer zinvol om voor sommige gebieden uit-eenlopende doelstellingen te formuleren.Het spreekt voor zich dat er in verband metde implementatie van maatregelen ter bevor-dering van het biotoopverbond afstemming opuiteenlopende niveaus dient plaats te vinden.Deze maatregelen dienen in de ruimtelijkeplanvorming meegenomen te worden, alsmede bij milieurelevante planningsprocedu-res of bouwvergunningen. Lokale belangen-groepen en openbare instanties dienen bij hetopstellen van natuurontwikkelingsplanningente worden betrokken teneinde het noodzake-lijke draagvlak ter plaatse te creëren en deimplementatie van de afzonderlijke maatrege-len te bespoedigen.

Afleiden van mogelijke maatregelenvoor het opzetten van een biotoopver-bond op basis van een analyse naar bestaande tekortkomingenDoor de huidige toestand te vergelijken metde gewenste toestand kan, rekening houdendmet de uiteenlopende inhoudelijke eisen voorelk Rijntraject, worden bepaald welke groepenbiotooptypen er volledig ontbreken of slechtsfragmentarisch, d.w.z. in te geringe hoeveel-heden, voorkomen. Daarbij wordt duidelijkwaar er sprake is van grote oppervlakte -te korten of barrières die in strijd zijn met devoorwaarden van het biotoopverbond. Deresultaten van de analyse vormen de basisvoor specifieke acties met als doel kerngebie-den te versterken en tekorten te verhelpenresp. deze te compenseren. Hier vindt eeninteractie plaats met het ontwikkelingspoten-tieel van het gebied. Belangrijke aspectendaarbij zijn de cultuurlandschappelijke ont-wikkeling, de huidige gebruikssituatie enactuele en toekomstige vormen van gebruikalsmede de locatiespecifieke omstandigheden.Daarbij kan dit voor hetzelfde gebied leidentot uiteenlopende voorstellen voor maatrege-len die elkaar in principe uitsluiten, zoals het“Opnieuw creëren van ooibos” versus het“Behoud van aanwezige graslanden”. In datgeval dienen besluiten te worden genomen ofverschillende scenario’s te worden ontwikkeld.Afhankelijk van de beschikbare gegevens ende inhoudelijke opvattingen kunnen in deafzonderlijke Rijntrajecten verschillendewegen worden bewandeld.In elk geval bevat het resultaat een ruimtelij-ke prioriteitsstelling waarin “prioritaire gebie-den” worden aangewezen voor de implemen-tatie van de maatregelen.

De noodzakelijke acties ter verbetering vande ecologische situatie komen terug in deonderstaande maatregelen:

• Behoud en ecologische (kwalitatie-ve) verbetering van bestaande biotoopgebieden

• Vergroting of uitbreiding van bestaan-de gebieden ter verbetering van deoppervlakgerelateerde parameters vanhet biotoopverbond;

• Opnieuw creëren/ontwikkelen vanbiotopen, als stapsteen- of kern gebiedenin het biotoopverbond.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 14: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

12

4.2 Eenheden

Eerst werden acht voor de Rijnvallei vanbelang zijnde groepen biotooptypen gedefini-eerd en exact beschreven:

(1) Aquatische en amfibische zone van watersystemen (hoofdstroom en nevenwateren tot de gemiddelde waterstand, amfibisch gebied: zand,grind, slibvlakten)

(2) Natuurlijke en natuurvriendelijke kunstmatige uiterwaardwateren

(3) Moeras, riet, ruigte(4) Grasland(5) Droge biotopen(6) Ooibossen in het actuele

overstromingsgebied(7) Overige bossen in de voormalige

uiterwaarden(8) Overige biotooptypen die voor de

soortenbescherming / het biotoopverbond van belang zijn

De acht groepen biotooptypen worden onder-staand kort beschreven en middels foto’s geïllustreerd, waarbij telkens de aspecten vanhet biotoopverbond centraal staan. Bijlage 1 bevat een overzicht in tabelvorm van de 8 getoonde groepen biotooptypen. De groe-pen 1 t/m 7 zijn de doelbiotopen voor hetbiotoopverbond. De onderverdeling in dezebiotoopgroepen is een goede aanzet om uit-spraken te kunnen doen met betrekking tothet Biotoopverbond Rijn. Het spreekt voorzich dat het daarbij in werkelijkheid veelal omcomplexen van groepen biotooptypen gaat.

4. Studiegebied en eenheden

4.1 Studiegebied

Het studiegebied voor het biotoopverbondkomt overeen met het voor de implementatievan het Actieplan Hoogwater vastgelegde studiegebied in de Rijn-atlas van de ICBR. Hetstudiegebied is als volgt gedefinieerd:

Hoogrijn (Konstanz tot Basel - kmr: 0 – 170)Rivierdalbodem met natuurlijke overstro-mingsgebieden, inclusief aangrenzende, ecologisch waardevolle gebieden die voor deaaneenschakeling belangrijk zijn.

Bovenrijn (Basel tot Bingen - kmr: 170 – 529)Natuurlijk overstromingsgebied overeenkom-stig de monografie van de Rijn uit 1889.

Middenrijn (Bingen tot Rolandswerth -kmr: 529 – 642)Rivierdalbodem met natuurlijke overstro-mingsgebieden, inclusief aangrenzende, ecologisch waardevolle gebieden langs de zijrivieren die voor de aaneenschakelingbelangrijk zijn.

Nederrijn (Rolandswerth tot Lobith -kmr: 642 –857)Natuurlijk overstromingsgebied in relatie totde overstroming van 1926.

Rijndelta (Lobith – monding in deNoordzee – kmr: 857 – 1030) Bestaand overstromingsgebied, inclusief deaangrenzende, ecologisch waardevolle gebie-den en/of aangrenzende gebieden die vanbelang zijn voor hoogwaterretentie.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bovenrijn: Luchtfoto Breisach(fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 15: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

13

(1) Aquatische en amfibische zone van watersystemen (hoofdstroom en nevenwate-ren tot gemiddelde waterstand, amfibisch gebied: zand, grind, slibvlakten)

De Rijn vormt het belangrijkste onderdeel van deze groep biotooptypen. De hoofdstroom is de belangrijkste verbindingsas

voor het Biotoopverbond Rijn. De oorspronkelijk wilde rivier met zijn vele vertakkingen en brede meanders werd in de loop

van de afgelopen 200 jaar veelvuldig gekanaliseerd, waarbij de oevers werden versterkt en een monotoon karakter kregen.

Langs de Hoogrijn, de zuidelijke en centrale Bovenrijn en deels in de Deltarijn werd de vrijstromende rivier onderbroken

door stuwen en is door wateronttrekkingen de afvoer in het voormalige stroombed sterk gereduceerd. Deze bouwkundige

ingrepen hebben er tevens voor gezorgd dat het in ecologisch opzicht belangrijke transport van bodemmateriaal voorgoed

is gewijzigd, deels zelfs wordt tegengegaan. Stroomafwaarts van het middels stuwen geregelde traject op de Bovenrijn

dient op kunstmatige wijze bodemmateriaal te worden toegevoegd. Ook in het mondingsgebied in de Noordzee liggen grote

waterbouwkundige werken die het doorgaande karakter van de rivier sterk hebben gewijzigd. Van de vroegere vele duizen-

den grindeilandjes, slib-, zand- en grindbanken, steile en vlakke oevers en uitgestrekte intergetijdegebieden in het mon-

dingsgebied zijn slechts enkele restanten overgebleven. Tot deze groep biotooptypen behoren tevens de periodiek over -

stroomde pionierleefgebieden alsmede de meren (bijv. IJsselmeer / Deltarijn), die onderdeel zijn van het riviersysteem.

Naast de grotendeels vegetatieloze hoofdstroom hebben zich in de oevergebieden en de nevenwateren vegetaties van

water- en oeverplanten gevormd. Deze vegetaties variëren naar waterdiepte, waterstandvariaties en waterkwaliteit

(inclusief chloridegehalte (getijdegebied).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Periodiek overstroomde zand- en grindoeverszoals hier langs de Nederrijn bij Kleeve vor-men het leefgebied voor kortlevende vegeta-tievormen (eenjarige vegetatie, BTG 1)(fotografie: Th. Hübner)

Visbroedsel (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 16: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

14

Subtypes:Aquatische (rivier)zone: De hoofdstroom van de Rijn inclusief de bodem, zijrivieren en beken. Ook de grote meren inde Deltarijn (IJsselmeergebied) maken deel uit van dit subtype.

Periodiek overstroomde pionierleefgebieden en intergetijdezone: Periodiek overstroomde of droogvallende locatiesin de zone tussen gemiddelde en lage waterstand. Bij de getijdeninvloed betreft het de lage intergetijdezone tussen GLW(Gemiddeld Laag Water) en 50% overstromingsduur. Voorbeelden zijn delen van de oeverzone, grind-, zand- en slib -banken en droogvallende waterranden (verlandingszones).

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen:

Plantensoorten:Fonteinkruid (Potamogeton spec.), vlottende waterranonkel (Ranunculus fluitans), stijve waterranonkel (R.circinatus),waterpest (Elodea spec.), vederkruid (Myriophyllum spec.), grof hoornblad (Ceratophyllum demersum), sterrenkroos(Callitriche spec.), kranswier (Chara spec.), snavelruppia (Ruppia maritima), slijkgroen (Limosella aquatica), bruin cypergras (Cyperus fuscus), naaldgras (Eleocharis acicularis), driekantige bies (Scirpus triqueter), mattenbies (Scirpuslacustris), bittere veldkers (Cardamine amara), gele waterkers (Rorippa amphibia), spindotterbloem (Caltha palustris araneosa), ganzevoet (Chenopodium spec.), melde (Atriplex spec.), tandzaad (Bidens spec.).

Diersoorten:otter (Lutra lutra), noordse woelmuis (Microtus oeconumus), fuut (Podiceps cristatus), toppereend (Aythya marila), kleinezwaan (Cygnus columbianus), tafeleend (Aythya ferina), middelste zaagbek (Mergus serrator), lepelaar (Platalea leucoro-dia), aalscholver (Phalacrocorax carbo), visdief (Sterna hirundo), kleine plevier (Charadrius dubius), steltlopers, o.a. tureluur (Tringa totanus), Atlantische zalm (Salmo salar), steur (Acipenser sturio), elft (Alosa alosa), sneep(Chondrostorna nasus), rivierprik (Lampetra fluviatilis), barbeel (Barbus barbus), fint (Alosa fallax), bot (Platichthys flesus), spiering (Osmerus eperlanus), diklipharder (Chelon labrosus), dunlipharder (Liza ramada), zeeprik (Petromyzonmarinus), beekrombout (Gomphus vulgatissimus), rivierrombout (Gomphus flavipes), kleine plevier(Charadrius dubius),oeverloper (Actitis hypoleucos), driehoeksmossel, zebramossel (Dreissena polymorpha), Unio species (stroommossel),kokkel (Cerastoderma edule), veelkleurige zeeduizendpoot (Nereis diversicolor).

Biotoopverbondaspecten:

Minimumoppervlak:Uitspraken met betrekking tot het minimumoppervlak hebben betrekking op bepaalde subtypes van deze groep biotoo p -typen. Vissoorten als zalm en barbeel hebben in bepaalde levensfasen in de stromende wateren zones nodig met ondiepwater en met een omvang van ca. 100 ha. In het amfibisch gebied varieert het benodigde minimumoppervlak aan natuur-lijke slib-, zand- of grindbanken tussen 20 en 40 ha voor vogels tot 100 ha voor kleine zoogdieren.

Maximale afstand:De verspreiding van de dier- en plantensoorten vindt meestal op passieve wijze plaats via de rivier en deels op actievewijze door soorten die in staat zijn te vliegen, zwemmen of lopen. Over het algemeen is het gehele riviersysteem stroomafwaarts te bereiken. Stroomopwaarts wordt de dispersie (zwemmend) door dammen en stuwen belemmerd. In ditgeval vormt niet de afstand het kritische aspect maar het aantal te overwinnen barrières (en de daarmee gepaard gaandetijd, waardoor vissen te laat hun paaigebieden bereiken). In bepaalde levensfasen van o.a. vissen dienen mogelijkerwijsmaximale afstanden tussen deelhabitats (bijv. tussen paaigebied en “opgroeihabitat”) te worden aangeduid.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Iststeiner Schwelle (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 17: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

15

(2) Natuurlijke en natuurvriendelijke kunstmatige uiterwaardwateren

Natuurlijke en natuurvriendelijke kunstmatige uiterwaardwateren vormen een essentieel bestanddeel van de natuurlijke

uiterwaarden van de Rijn. Dit geldt niet voor de nauwe, met steile rotswanden omzoomde en diep in de rotsen ingesleten

delen van het Middenrijntraject. Deze groep wateren is vooral te vinden in het Boven- en Nederrijntraject. Tot dit

biotooptype worden gerekend de voormalige, door verlegging van het stroombed afgesloten rivierarmen, door hoogwater

veroorzaakte uitspoelingen (langs de Nederrijn “Woyen” genoemd), enkel tijdens overstromingen doorstroomde vloed -

geulen, vloedkommen, door bevers veroorzaakte lokale stuwwateren, semi-natuurlijke zand- en grindwinplassen alsmede

opkwellend grondwater resp. kwelbeekjes (langs de Bovenrijn “Gießen” genoemd). Afhankelijk van de overstromings-

dynamiek laten deze wateren uiteenlopende soorten vegetatie zien. Tot deze wateren behoren tevens natuurlijke,

stilstaande wateren en semi-natuurlijke afgravingen.

Subtypes:natuurlijke stilstaande wateren: bronnen, strangen, oude wateren, vloedgeulen, vijvers en andere uitspoelingen ennatuurlijke stuwwateren;semi-natuurlijke afgravingen: afgravingen die vanwege hun ligging in de uiterwaarden alsmede hun morfologie en waterdynamiek grotendeels overeenkomen met natuurlijke wateren.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen:

Plantensoorten:kleine vlotvaren (Salvinia natans), stekelharig kransblad (Chara hispida), krabbenscheer (Stratiotes aloides), paarbladigfonteinkruid (Groenlandia densa), glanzig fonteinkruid (Potamogeton lucens), waternoot (Trapa natans), watergentiaan(Nymphoides peltata), witte waterlelie (Nymphaea alba).

Diersoorten:bever (Castor fiber), ijsvogel (Alcedo atthis), waterral (Rallus aquaticus), wintertaling (Anas crecca), dodaars(Tachybaptus ruficollis), slobeend (Anas clypeata), grote zaagbek (Mergus merganser), nonnetje (Mergellus albellus),snoek (Esox lucius), grote modderkruiper (Misgurnus fossilis), boomkikker (Hyla arborea), springkikker (Rana dalmatina),ringslang (Natrix natrix), zwervende pantserjuffer (Lestes barbarus), groene glazenmaker (Aeshna viridis), zuidelijkeoeverlibel (Orthetrum brunneum), gerekte zwanenmossel (Anodonta cygnea).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Semi-natuurlijk aangelegde afgravingen vormen vervangingshabitats voor de sterkgekanaliseerde en gereguleerde hoofdtakRijn. Voorbeeld: Hengforderwaarden aan deIJssel (Deltarijn).(fotografie B. Boekhoven, NL)

Afgravingen kunnen zijn aangelegd als strangen en als zodanig waardevolle habitat(BTG 2) vormen die belangrijke functies in de uiterwaarden vervullen.(fotografie: Th. Hübner)

Page 18: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

16

Biotoopverbondaspecten:

Minimumoppervlak:Met name in een door gebruiksfuncties beïnvloed uiterwaardenlandschap hebben watervogels stilstaande wateren nodigmet een oppervlak van meer dan 5 ha; voor amfibieën en libellen vormen ook duidelijk kleinere wateren waardevollegebieden. Aangezien wateren in alle soorten en maten voorkomen en ook noodzakelijk zijn, is het aangeven van eenminimumoppervlak voor wateren derhalve niet zinvol. Teneinde grote, levensvatbare populaties van de karakteristiekesoorten te laten overleven, dient in een voor stilstaande wateren geschikt uiterwaardenlandschap naar een gebieds -aandeel van 1 tot 10% van het overstromingsgebied te worden gestreefd.

Maximale afstand:De verspreiding van de aan stilstaande wateren gebonden dier- en plantensoorten vindt deels op passieve wijze plaats viade rivier en overstromingen en deels op actieve wijze door soorten die in staat zijn te vliegen, zwemmen of lopen. Deoverbrugbare afstand tussen twee stilstaande wateren zonder isolerende barrières daartussen bedraagt voor mindermobiele diersoorten (bijv. loopkevers) enkele honderden meters, voor soorten met een gemiddelde mobiliteit zoals amfibieën een afstand tot 2 kilometer en voor grotere, vliegende soorten afstanden van vele kilometers (in extremis bijtrekkende vogelsoorten tot wel enkele duizenden kilometers). In een voor stilstaande wateren geschikt uiterwaardenland-schap dient derhalve te worden gestreefd naar netwerken van stilstaande wateren, waarbij de onderlinge afstand tussende afzonderlijke wateren 500 meter tot 1 kilometer bedraagt. Daarnaast dient een zo natuurlijk mogelijke overstromings-dynamiek in de uiterwaarden te worden gegarandeerd, waarin een deel van deze wateren wordt meegenomen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Watergentiaan (fotografie: H.-M. Staeber)

Bever (fotografie: NATURA, NL)

Page 19: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

17

(3) Moeras, riet, ruigte

Groep biotooptypen op locaties met een hoge grondwaterstand of frequente overstromingen.Beeldvormend zijn zegge- en biezensoorten alsmede grassen en deels ruigtesoorten. Afhankelijk van de afstand tot derivier, de overstromingsfrequentie en -dynamiek, de grondwaterstand en de waterkwaliteit kunnen afzonderlijke subtypentot ontwikkeling komen. Het betreft daarbij rietlanden, venen, rietvegetaties, grote-zeggenverbonden en uiterwaardruigte.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Grote lisdodde (fotografie: RWS RIZA, NL)

Rietland (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 20: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

18

Subtypes:

Rietlanden, venen:door zegge- en biezensoorten gedomineerde natte weiden op turfachtige, moerasachtige of minerale bodems, die gekenmerkt worden door een hoge grondwaterstand of kwelzones.

Rietvegetaties, grote-zeggenverbonden: soortenarme bestanden van hoog oprijzende grassen en grasachtige planten, bijv. riet of hoog oprijzende zeggen op vochtige of natte mesotrofe tot eutrofe standplaatsen, die tijdelijk of permanent zijn overstroomd tot een waterdiepte van1 meter.

Uiterwaardruigte: dichte, gematigd soortenrijke vegetatie uit hoog oprijzende, met betrekking tot water- en nutriëntenvoorziening, veeleisende ruigtesoorten. Veelal op locaties met tijdelijk opkwellend grondwater of een bijzonder hoge grondwaterstand.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen:

Plantensoorten van rietlanden en venen:gewone engelwortel (Angelica sylvestris), gewone dotterbloem (Caltha palustris), veenzegge (Carex davalliana), gelezegge (Carex flava), schubzegge (Carex lepidocarpa), blonde zegge (Carex hostiana), moeraswespenorchis (Epipactispalustris), breed wollegras (Eriophorum latifolium), moerasspirea (Filipendula ulmaria), duinrus (Juncus alpinus), grotewederik (Lysimachia vulgaris), grote kattenstaart (Lythrum salicaria), hertsmunt (Mentha longifolia), moerasorchis (Orchispalustris), knopbies (Schoenus nigricans), bosbies (Scirpus sylvaticus), zeegroene rus (Juncus inflexus), pitrus (Juncuseffusus), stijve zegge (Carex elata), scherpe zegge (Carex gracilis), moeraszegge (Carex acutiformis), tweerijige zegge(Carex disticha), valse voszegge (Carex otrubae), snavelzegge (Carex rostrata), oeverzegge (Carex riparia), blaaszegge(Carex vesicaria).

Plantensoorten van rietvegetaties en grote-zeggenverbonden:kalmoes (Acorus calamus), groot moerasscherm (Apium nodiflorum), kleine watereppe (Sium erectum), heen(Bolboschoenus maritimus), zwanenbloem (Butomus umbellatus), stijve zegge (Carex elata), scherpe zegge (Carex graci-lis), hoge cyperzegge (Carex pseudocyperus), oeverzegge (Carex riparia), watergras (Catabrosa aquatica), waterscheer-ling (Cicuta virosa), galigaan (Cladium mariscus), holpijp (Equisetum fluviatile), mannagras (Glyceria fluitans), liesgras(Glyceria maxima), stomp vlotgras (Glyceria plicata), gele lis (Iris pseudacorus), rijstgras (Leersia oryzoides), watermunt(Mentha aquatica), witte waterkers (Nasturtium officinale), watertorkruid (Oenanthe aquatica), riet (Phragmites australis),rietgras (Phalaris arundinacea), gele waterkers (Rorippa amphibia), pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), mattenbies x driekan-tige bies (Schoenoplectus x carinatus), mattenbies (Schoenoplectus lacustris), ruwe bies (Schoenoplectus tabernaemonta-ni), driekantige bies (Schoenoplectus triqueter), moeraskruiskruid (Senecio paludosus), grote watereppe (Sium latifolium),kleine egelskop (Sparganium emersum subsp. emersum), grote egelskop (Sparganium erectum), kleine lisdodde (Typhaangustifolia), grote lisdodde (Typha latifolia), beekpunge (Veronica beccabunga), blauwe waterereprijs (Veronica anagallis-aquatica).

Plantensoorten van de uiterwaardruigte:grote engelwortel (Angelica archangelica), haagwinde (Calystegia sepium), moesdistel (Cirsium oleraceum), gouden rib-zaad (Chaerophyllum aureum), harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), viltige basterdwederik (Epilobium parviflorum),koninginnekruid (Eupatorium cannabinum), moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris), moerasspirea (Filipendula ulmaria),veldrus (Juncus acutiflorus), pitrus (Juncus effusus), aardpeer (Helianthus tuberosus), hertsmunt (Mentha longifolia),grote brandnetel (Urtica dioica), echte valeriaan (Valeriana officinalis) s.l.

Diersoorten van rietlanden en venen:porseleinhoen (Porzana porzana), boomkikker (Hyla arborea)

Diersoorten van rietvegetaties en grote-zeggenverbonden:woudaap (Ixobrychus minutus), purperreiger (Ardea purpurea), snor (Locustella luscinioides), baardman (Panurus biarmi-cus), grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus), rietgors (Emberiza schoeniclus), kleine karekiet (Acrocephalus scirpa-ceus), roerdomp (Botaurus stellaris), koraaljuffer (Ceriagrion tenellum), tengere grasjuffer (Ischnura pumilio), beekoever-libel (Orthetrum coerulescens), vroege glazenmaker (Aeshna isosceles), glassnijder (Brachytron pratense), tweevleklibel(Epitheca bimaculata), geelvlekglanslibel, gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata), bruine winterjuffer(Sympecma fusca), gewone bronlibel (Cordulegaster boltonii).

Diersoorten van de uiterwaardruigte:bosrietzanger (Acrocephalus palustris), kwartelkoning (Crex crex), sprinkhaanzanger (Locustella naevia).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 21: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

19

Biotoopverbondaspecten:

Minimumoppervlak:Rietlanden: Het porseleinhoen heeft 50 – 100 ha aaneengesloten rietlanden en water nodig en is tijdens het broed -seizoen gevoelig voor verdroging van de wateren.

Rietvegetaties: De afzonderlijke rietvegetaties die dienen als broedbiotopen kunnen kleiner zijn van omvang en liggentussen 1 en enkele tientallen ha (grote karekiet, roerdomp, purperreiger). Belangrijk voor het leefgebied als geheel isechter een uitgestrekte omgeving die vrij is van verstoringen met een omvang van meerdere honderd hectare in de vormvan biotoopcomplexen met wateren, rietlanden en open landschap. Biotoopcomplexen van deze omvang bieden tevensvoldoende leefruimte voor de overige genoemde vogel- en libellensoorten.

Uiterwaardruigte en extensief beheerde weiden: De kwartelkoning heeft (10) 50 – 100 ha aaneengesloten gebiednodig, een mozaïek van open weide- en zeggenverbonden, en gegroepeerde struwelen.

Maximale afstand:Deze bedraagt voor de libellensoorten met een minder grote reikwijdte en voor de boomkikker slechts enkele kilometers.Belangrijk is de omgeving en de eventuele barrièrewerking. De maximale afstand kan voor de genoemde soorten op ca. 5km worden gesteld. Teneinde een regelmatige uitwisseling van afzonderlijke soorten binnen het biotoopverbondsysteemmogelijk te maken, dient echter gestreefd te worden naar kleinere afstanden van ca. 1 – 2 km. Verbinding door middelvan akkerranden en stroken met open land.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Siberische lis (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 22: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

20

(4) Grasland

In uiterwaarden die regelmatig worden overstroomd, vormen graslanden (d.w.z. met name door grassen gekenmerkte velden en weiden) bij een op de betreffende locatie aangepaste, extensieve vorm van gebruik de enige voor uiterwaardengeschikte vorm van agrarisch gebruik. Afhankelijk van de overstromingsfrequentie en –duur, de bodemvochtigheid (gema-tigd droog tot nat of wisselend droog tot wisselend vochtig), het nutriëntengehalte van de bodem en het soort gebruik(maaiweide of begrazing) vertonen graslanden een zeer uiteenlopend vegetatiebeeld, dat daarnaast nog door de geografi-sche ligging langs de verschillende Rijntrajecten kan variëren. Een extensieve, op de locatie aangepaste vorm van gebruikzonder bemesting garandeert naast grassen een deels grote diversiteit aan bloeiende planten die op hun beurt weer eenleefgebied vormen voor veel insectensoorten en de aanwezigheid van weidevogels mogelijk maken. Karakteristiek voor veelRijntrajecten zijn de drogere graslanden op de dijken. Tegenwoordig leiden echter in toenemende mate intensieve, doorbemesting en drainage ondersteunde vormen van gebruik, zoals veelvuldig maaien en intensief maaiweidebeheer in combi-natie met het voortdurend nieuw inzaaien van grassen, tot sterk soortenarme, uniforme graslanden waarbij locaties die nietvoor grondverbetering in aanmerking komen, worden opgegeven. Daardoor zijn de restanten van de eertijds zo talrijke,soortenrijke en extensief gebruikte graslanden in de uiterwaarden, op enkele natuurgebieden na, meestal verdrongen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Grasland (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Tot de mooiste graslandbiotopen [BTG 4]langs de Nederrijn worden de grootschalige,soortenrijke glanshaver- en karwijseliewei-landen in het FFH-gebied “Urdenbach-Kirberger Loch-Zonser Grind” bij Monheim in de Kreis Mettmann gerekend (fotografie: Th. Hübner)

Page 23: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

21

Subtypes:Natte en vochtige graslanden: velden en weiden die worden beïnvloed door grondwater en overstromingen, d.w.z. opnatte tot vochtige resp. wisselend vochtige standplaatsenMesofiel grasland (graslanden op gematigde standplaatsen): soortenrijke weiden en velden op vochtige tot gema-tigd vochtige resp. wisselend droge standplaatsen binnen/buiten de uiterwaarden en op dijken.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen: Plantensoorten van natte en vochtige graslanden:

fioringras (Agrostis stolonifera), grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), geknikte vossenstaart (Alopecurusgeniculatus), gewone dotterbloem (Caltha palustris), moesdistel (Cirsium oleraceum), brede orchis (Dactylorhiza majalis),vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), rietzwenkgras (Festuca arundinacea), moerasspirea (Filipendula ulmaria),Engelse alant (Inula britannica), zilt torkruid (Oenanthe lachenalii), varkenskervel (Peucedanum officinale), grote pimper-nel (Sanguisorba officinalis), waterkruiskruid (Senecio aquaticus), zaagblad (Serratula tinctoria), blauwe knoop (Succisapratensis).

Plantensoorten van graslanden op gematigde standplaatsen: glanshaver (Arrhenatherum elatius), zachte haver (Avenula pubescens), bevertjes (Briza media), kamgras (Cynosurus cri-status), echte kruisdistel (Eryngium campestre), cipreswolfsmelk (Euphorbia cyparissias), rood zwenkgras (Festucarubra), beemdkroon (Knautia arvensis), Engels raaigras (Lolium perenne), sikkelklaver (Medicago falcata), kattendoorn(Ononis repens ssp spinosa), harige ratelaar (Rhinanthus alectorolophus), veldsalie (Salvia pratensis), gulden sleutel-bloem (Primula veris).

Diersoorten:grutto (Limosa limosa), tureluur (Tringa totanus), kwartelkoning (Crex crex), ooievaar (Ciconia ciconia), paapje (Saxicolarubetra), patrijs (Perdix perdix), roodborsttapuit (Saxicola torquata), kolgans (Anser albifrons), wulp (Numenius arquata),kievit (Vanellus vanellus), watersnip (Gallinago gallinago), rugstreeppad (Bufo calamita), donker pimpernelblauwtje(Maculinea nausithous), purperstreepparelmoervlinder (Brenthis ino), gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar), moerassprinkhaan (Mecostethus grossus).

Biotoopverbondaspecten: Minimumoppervlak:

Gestreefd dient te worden naar leefgebieden met een omvang van ten minste (1-) 5 (-10) ha alsmede naar (indien detopografische situatie dit mogelijk maakt) aaneengesloten grasland-complexen met een omvang van ten minste (50 -)250 (tot 500) ha als graslandkerngebieden met habitatfuncties voor broedvogels. Daarbij dienen voor zoveel mogelijkgebieden extensieve vormen van gebruik resp. beheer te worden overeengekomen. Bij dergelijke landschapsmozaïekendienen eveneens gebieden met uiterwaardruigte alsmede rietverbonden en -velden te worden betrokken.

Maximale afstand:De verspreiding van de aan graslanden gebonden dier- en plantensoorten vindt op actieve wijze plaats door soorten die instaat zijn te vliegen, zwemmen of lopen en op passieve wijze via overstromingen. De overbrugbare afstand tussen tweeafzonderlijke graslandschappen zonder isolerende barrières daartussen bedraagt voor minder mobiele diersoorten (bijv. loop-kevers of voor locatiegebonden sprinkhanen) enkele honderden meters, voor soorten met een gemiddelde mobiliteit als dag-vlinders een afstand tot 3 kilometer en voor grotere, vliegende soorten afstanden van vele kilometers (in extremis bij trek-kende vogelsoorten als ganzen en snipachtigen tot wel enkele duizenden kilometers). In een voor graslanden geschikt uiter-waardenlandschap dient derhalve te worden gestreefd naar dichte netwerken van graslanden, waarbij de onderlinge afstandtussen de afzonderlijke graslanden (100 m -) 300 m (- 500 m) bedraagt. Tussen dergelijke kerngebieden dienen stapsteen -biotopen op maximale afstanden van 3 (tot 15) km te worden gegarandeerd. Daarnaast dient naar een zo natuurlijk mogelij-ke overstromingsdynamiek voor deze vochtige velden en weiden in de uiterwaarden te worden gestreefd.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Pimpernelblauwtje (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 24: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

22

(5) Droge biotopen

Deze groep biotooptypen omvat graslanden, struwelen en bossen op standplaatsen met geringe watertoevoer en geringeplantengroei. De standplaatsen bevinden zich vaak op grote afstand van grondwater en worden gekenmerkt door eengeringe aanwezigheid of beschikbaarheid van nutriënten. Niet-beheerde droge graslanden zijn zeer gefragmenteerd en vaakruderaal van aard. De droge bosarealen kunnen licht toegankelijk tot ontoegankelijk zijn en bestaan uit vaak doornachtigestruwelen die bestand zijn tegen droogte. Een kruidlaag uit van nutriënten afhankelijke planten ontbreekt grotendeels.Daartoe behoren ook arealen zonder bomen of struwelen (zandgrassen, halfdroge en droge graslanden) en arealen vanstruwelen (bosjes en bossen op droogwarme standplaatsen).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Veldsalie, droge locatie (fotografie: E. Jenny)

Schraal grasland, natuurgebied Taubergießen (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 25: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

23

Subtypes: Locaties zonder bomen of struwelen: droge graslanden, halfdroge graslanden, rotsspleetpopulaties, schrale wijnberg -bestanden (glanshaver-/donderkruidbestanden), zandgrassen.Locaties met bomen of struwelen: gematigd droge bossen en struwelen, droge bossen op rotshellingen, struwelen oprotshellingen.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen:

Plantensoorten:bevertjes (Briza media), bergdravik (Bromus erectus), wilde liguster (Ligustrum vulgare), bijenorchis (Ophrys apifera),soldaatje (Orchis militaris), varkenskervel (Peucedanum officinale), veldsalie (Salvia pratensis), wit vetkruid (Sedumalbum), bergandoorn (Stachys recta), wintereik (Quercus petraea).

Diersoorten:knautiabij (Andrena hattorfiana), grijze zandbij (Andrena vaga), bruine sprinkhaan (Chorthippus brunneus), veldkrekel(Gryllus campestris), heideslak (Helicella itala), blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens), roodvleugelsprinkhaan(Oedipoda germanica), koningspage (Iphiclides podalirius), kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia), adonisblauwtje(Lysandra bellargus), koninginnenpage (Papilio machaon), Zygaena ephialtes (Zygaena ephialtes), zandhagedis (Lacertaagilis), smaragdhagedis (Lacerta viridis), muurhagedis (Podacris muralis), grauwe klauwier (Lanius collurio).

Biotoopverbondaspecten:

Minimumoppervlak:Voor de populaties van karakteristieke ongewervelden zijn leefgebieden met een oppervlak van ca. 1 ha voldoende voorstabiele populaties; sommige soorten hebben zelfs duidelijk minder ruimte nodig. Belangrijker dan de omvang van hetleefgebied is de kwaliteit ervan en de vraag of er constante leefomstandigheden heersen, aangezien veel soorten een zeernauwe biotoopbinding vertonen en ook door tijdelijke, beperkt lijkende veranderingen van het milieu kunnen verdwijnen.Muur- en smaragdhagedissen hebben leefgebieden nodig met een grotere omvang van wel enkele hectaren langs de rotsachtige droge hellingen in het dal van de Middenrijn. Hun leefgebieden strekken zich gewoonlijk uit over grote gebieden buiten het natuurlijke overstromingsgebied van de Rijn.

Maximale afstand:De voor de biotoop karakteristieke sprinkhanen en vlinders leggen gewoonlijk maximale afstanden af van 200 m per jaar.Sommige soorten in de natuurlijke uiterwaard-pionierbiotopen leggen echter ook afstanden van meerdere kilometers af.Ook de voor de droge biotopen van de Rijnvlakte karakteristieke reptielen kunnen grote afstanden afleggen, maar danuitsluitend wanneer isolerende barrières als wateren of bos ontbreken. Vanwege de geringe mobiliteit van veel soorten enhun gevoeligheid voor barrières dient op daartoe geschikte locaties te worden gestreefd naar aaneensluitende samen -hangende netwerken van droge biotopen, bij voorkeur in de voormalige uiterwaarden, waarin langs de Bovenrijn metname de hoofddijk van de Rijn en langs de Middenrijn de spoordijken dienen te worden betrokken.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Lycaenidae sp. (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 26: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

24

(6) Ooibossen in het actuele overstromingsgebied

Ooibossen zijn bossen langs de rivier en in het overstromingsgebied van de Rijn, zijn zijrivieren en strangen. Afhankelijkvan de morfologie van de uiterwaarden ontbreken ooibossen soms deels of zijn deze bijzonder smal, terwijl ze van natureop andere plaatsen uiterwaarden van wel 15 km breed kunnen opvullen. Het ooibos kan worden onderverdeeld in een deelmet zachthoutsoorten direct naast de rivier en, daarop aansluitend, een minder vaak overstroomd deel met hardhoutsoor-ten. Ooibossen kennen een hoge structurele diversiteit. De dynamiek van ooibossen wordt bepaald door zeer frequenteoverstromingen, sterke fluctuaties in waterstanden van wel meerdere meters en het periodiek droogvallen ervan. Ooibossenmaken gewoonlijk deel uit van complexen met aangrenzende uiterwaardruigte, rietvegetaties, wateren en vegetatie-armegebieden.

Subtypes:Zachthoutooibos: Ooibos van overwegend schietwilgen in de zone van de langjarige gemiddelde waterstand. De over-stromingsduur bedraagt over het langjarige gemiddelde gedurende de vegetatieperiode (01.04.- 30.09.) meer dan 60dagen en kan in extreme gevallen oplopen tot wel 200 dagen per jaar. De frequentie, duur en hoogte van de over -stromingen nemen stroomafwaarts toe.

Hardhoutooibos: Deels geofytenrijke eiken-/iepen-/essen-/populierenbossen alsmede (hoger gelegen) eiken-/haagbeu-kenbossen. De populaties variëren per Rijntraject en bevinden zich boven de zachthoutooibossen. De duur van de regel-matige tot periodieke overstromingen kan tijdens de vegetatieperiode (zie bovenstaand) gemiddeld tot wel 60 dagenbedragen.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen: Plantensoorten van het zachthoutooibos:

schietwilg (Salix alba), kraakwilg (Salix fragilis), bindwilg (Salix x rubens), zwarte populier (Populus nigra), grijze wilg(Salix eleagnos), bittere wilg (Salix purpurea), amandelwilg (Salix triandra), katwilg (Salix viminalis), moeraszegge (Carexacutiformis), scherpe zegge (Carex gracilis), reuzenzwenkgras (Festuca gigantea), moerasspirea (Filipendula ulmaria),gele lis (Iris pseudacorus), rietgras (Phalaris arundinacea), riet (Phragmites australis), grote brandnetel (Urtica dioica) envele anderen.

Plantensoorten van het hardhoutooibos:zomereik (Quercus robur), fladderiep (Ulmus laevis), gladde iep (Ulmus minor), witte abeel (Populus alba), zwarte popu-lier (Populus nigra), gewone es (Fraxinus excelsior), Spaanse aak (Acer campestre), haagbeuk (Carpinus betulus), wildepeer (Pyrus pyraster), wilde appel (Malus sylvestris), bosrank (Clematis vitalba), rode kornoelje (Cornus sanguinea),hazelaar (Corylus avellana), eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus),klimop (Hedera helix), hop (Humulus lupulus), wilde liguster (Ligustrum vulgare), rode kamperfoelie (Loniceraxylosteum), sleedoorn (Prunus spinosa), wegedoorn (Rhamnus cathartica), wollige sneeuwbal (Viburnum lantana),Gelderse roos (Viburnum opulus), wilde druif (Vitis vinifera subsp. sylvestris), daslook (Allium ursinum), bosanemoon(Anemone nemorosa), gele anemoon (Anemone ranunculoides), gevlekte aronskelk (Arum maculatum), klokjesbloem(Campanula cochleariifolia), netelbladereprijs (Veronica urticifolia), zeegroene zegge (Carex flacca), zegge (Carex ornitho-poda), lelietje-van-dalen (Convallaria majalis), vingerhelm-bloem (Corydalis solida), besanjelier (Cucubalus baccifer), bos-geelster (Gagea lutea), gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), gewoon speenkruid (Ranunculus ficaria), grotebrandnetel (Urtica dioica), boszegge (Carex sylvatica), pinksterbloem (Cardamine pratensis), boskortsteel (Brachypodiumsylvaticum), groot heksenkruid (Circaea lutetiana), reuzenzwenkgras (Festuca gigantea), vroege sterhyacint (Scilla bifolia)en vele anderen.

Diersoorten:bever (Castor fiber), otter (Lutra lutra), dwergspitsmuis (Sorex minutus), waterspitsmuis (Neomys fodiens), watervleer-muis (Myotis daubentoni), wielewaal (Oriolus oriolus), nachtegaal (Luscinia megarhynchos), buidelmees (Remiz penduli-nus), matkop (Parus montanus), middelste bonte specht (Dendrocopos medius), kleine bonte specht (Dendrocoposminor), zwarte ooievaar (Ciconia nigra), zwarte wouw (Milvus migrans), bruine kikker (Rana temporaria), springkikker(Rana dalmatina), boomkikker (Hyla arborea), grote weerschijnvlinder (Apatura iris), kleine weerschijnvlinder (Apaturailia), rood weeskind (Catocala nupta), zwart weeskind (Mormo maura), pauwoogpijlstaart (Smerinthus ocellata), herme-lijnvlinder (Cerura vinula), wilgenhoutvlinder (Cossus cossus), blauwe ijsvogelvlinder (Limenitis reducta), grote ijsvogel-vlinder (Limenitis populi), glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis), wegedoornspanner (Philereme transversata), sporke-houtspanner (Philereme vetulata) en vele anderen.

Biotoopverbondaspecten: Minimumoppervlak:

Met name de spechtsoorten en de zwarte wouw stellen hoge eisen aan hun habitat. De kleine bonte specht, die het meestvoorkomt in zachthoutooibossen, heeft voor 2-3 broedgebieden ten minste behoefte aan 10 ha; geschikte ooibossen heb-ben een minimale omvang van 15 – 30 ha. De middelste bonte specht, die het meest voorkomt in hardhoutooibossen metveel eiken, heeft behoefte aan ten minste 3 – 10 ha; pas vanaf een omvang van ca. 30 ha worden alle geschikte ooibos-sen met broedgebieden bevolkt (zie Bovenrijn Baden-Württemberg).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 27: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

25

De zwarte wouw is geen pure bosbewoner en heeft als leefgebied een natuurlijk biotoopcomplex met een groot aandeelvochtig open landschap en wateren. De broedgebieden bevinden zich nabij de randen van het ooibos, waarbij kleineregebieden van ca. 1 – 10 ha volstaan. Met inbegrip van de open gebieden als jachtgebied dient de omvang van het leefge-bied tussen 10 en 100 km2 per broedpaar te bedragen. Leefgebieden van deze omvang zijn ook voldoende voor de overi-ge genoemde soorten.

Maximale afstand:De kleine bonte specht en watervleermuis maken graag gebruik van lintvormige oever¬begroeiingen en heggen als corri-dors voor de migratie tussen de broedbiotopen (kleine bonte specht) en als broed- en jachtgebied (watervleermuis).Dergelijke oeverbegroeiing is ook voor insecten en amfibieën van belang als migratiecorridor en leefgebied in de zomer(boomkikker).De afstand speelt met name voor de insecten en amfibieën een belangrijke rol. Voor een regelmatige uitwisseling zijnafstanden van enkele 100 m tot ca. 1 - 2 kilometer gunstig. De “grote ijsvogelvlinder” kan eventueel over gebieden zon-der bebossing afstanden tot 5 km afleggen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bosrank (fotografie: M.-H. Claudel)

Zwarte wouw (fotografie: M. Woike)

Ooibos (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 28: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

26

(7) Overige bossen in de voormalige uiterwaarden

Deze groep biotooptypen omvat de binnendijks van de hoogwaterdijken liggende bossen van de voormalige hardhoutooi-boszone. Hoewel deze bossen inmiddels niet meer worden bereikt door overstromingen als gevolg van hoge waterstandenin de Rijn of diens zijrivieren, zijn de bossen in de voormalige uiterwaarden echter nog steeds via de grondwaterdynamiekverbonden met deze riviersystemen. Door het uitblijven van overstromingen zijn de voor uiterwaarden zo karakteristieke,vaak concurrentiegevoeligere plantensoorten verdrongen door nieuwe, voor de nieuwe standplaatsfactoren karakteristiekeen voor overstromingen gevoelige plantensoorten.Daartoe behoort ook het grote muur-/haagbeuk-/zomereikenbos, het haagbeuk-/eikenbos op gematigde standplaats en hetbeukenbos op basische standplaatsen.

Subtypes:Grote muur-/haagbeuk-/zomereikenbos: Door grondwater of kwelwater beïnvloede, zo nu en dan overstroomde, vochtige, vaak nutriëntrijke- en basische bossenmet zomereiken, essen en haagbeuken. De struik- en kruidlaag is meestal tamelijk dicht. Kruidlaag soortenrijk, met tal -rijke geofyten.

Haagbeuk-/eikenbos op gematigde standplaatsen:Bossen van winter- of zomereiken, met haagbeuken als dominerende boomsoort. Standplaatsen gekenmerkt door tijdelij-ke vernatting en slechte luchtcirculatie in de ondergrond. Onderverdeeld overeenkomstig de bodemvochtigheid in haag-beuk-/wintereikenbos op drogere standplaatsen en haagbeuk-/zomereikenbos op natte tot wisselend vochtige standplaat-sen.

Beukenbos op basische standplaatsen:Arealen van redelijk snel tot snel groeiende beuk, normaliter eenlaags en met aaneengesloten kronen, in het gebied in devorm van een lievevrouwebedstro-/beukenbos. Kruidlaag matig soortenrijk, matig natte tot natte, basische, ten minsteoppervlakkig kalkarme soorten.

Typische planten- en diersoorten met indicatoreigenschappen

Plantensoorten van het grote muur-/haagbeuk-/zomereikenbos:haagbeuk (Carpinus betulus), zomereik (Quercus robur), Spaanse aak (Acer campestre), gewone es (Fraxinus excelsior),fladderiep (Ulmus laevis), gladde iep (Ulmus minor), zoete kers (Prunus avium), zwarte els (Alnus glutinosa), rode kor-noelje (Cornus sanguinea), hazelaar (Corylus avellana), wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), Gelderse roos(Viburnum opulus), daslook (Allium ursinum), gevlekte aronskelk (Arum maculatum), moeraszegge (Carex acutiformis),boszegge (Carex sylvatica), groot heksenkruid (Circaea lutetiana), moerasspirea (Filipendula ulmaria), geel nagelkruid(Geum urbanum), klimop (Hedera helix), aardbeiganzerik (Potentilla sterilis), slanke sleutelbloem (Primula elatior), guldenboterbloem (Ranunculus auricomus), gewoon speenkruid (Ranunculus ficaria), dauwbraam (Rubus caesius), bosandoorn(Stachys sylvatica), donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana).

Plantensoorten van het haagbeuk-/eikenbos op gematigde standplaatsen:haagbeuk (Carpinus betulus), wintereik (Quercus petraea), zomereik (Quercus robur), beuk (Fagus sylvatica), zoete kers(Prunus avium), Spaanse aak (Acer campestre), rode kornoelje (Cornus sanguinea), hazelaar (Corylus avellana), eenstij -lige meidoorn (Crataegus monogyna), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), daslook (Allium ursinum), boszegge(Carex sylvatica), schaduwzegge (Carex umbrosa), kropaar (Dactylis polygama), boswalstro (Galium sylvaticum), aardbei-ganzerik (Potentilla sterilis), gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), grote muur (Stellaria holostea), donkersporigbosviooltje (Viola reichenbachiana).

Plantensoorten van het beukenbos op basische standplaatsen:beuk (Fagus sylvatica), boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), boszegge (Carex sylvatica), lievevrouwebedstro (Galiumodoratum), grote gele dovenetel (Lamium montanum), eenbloemig parelgras (Melica uniflora), bosgierstgras (Milium effusum), donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana).

Diersoorten van het eiken-/beukenbos in een complex met open landschap en wateren:bever (Castor fiber), otter (Lutra lutra), dwergspitsmuis (Sorex minutus), waterspitsmuis (Neomys fodiens), watervleer-muis (Myotis daubentoni), wielewaal (Oriolus oriolus), nachtegaal (Luscinia megarhynchos), buidelmees (Remiz penduli-nus), matkop (Parus montanus), middelste bonte specht (Dendrocopus medius), kleine bonte specht (Dendrocopusminor), nachtegaal (Luscinia megarhynchos), zwarte ooievaar (Ciconia nigra), zwarte wouw (Milvus migrans), bruine kikker (Rana temporaria), springkikker (Rana dalmatina), boomkikker (Hyla arborea), grote weerschijnvlinder (Apaturairis), kleine weerschijnvlinder (Apatura ilia), rood weeskind (Catocala nupta), zwart weeskind (Mormo maura), pauwoog-pijlstaart (Smerinthus ocellata), hermelijnvlinder (Cerura vinula), wilgenhoutvlinder (Cossus cossus), blauwe ijsvogelvlin-der (Limenitis reducta), grote ijsvogelvlinder (Limenitis populi), glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis), wegedoorn-spanner (Philereme transversata), sporkehoutspanner (Philereme vetulata), breedborstloopkever (Abax parallelepipedus),kleine loopkever (Abax parallelus), slakkenloopkever (Cychrus caraboides).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 29: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

27

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Haagbeuk-/zomereikenbos (fotografie: M.-H. Claudel)

fotografie: M.-H. Claudel

Vliegend hert (fotografie: H. Dannenmayer)

Biotoopverbondaspecten:

Minimumoppervlak:Zie ook ooibossen. Een minimumoppervlak van ca. 100 ha noodzakelijk: 10 – 100 ha minimumoppervlak, voor zwartewouw min. 10 km2 complex landschap.

Maximale afstand:Zie ook ooibossen. Afgewisseld met heggen als migratiecorridors en leefgebieden.Enkele 100 m tot ca. 2 km noodzakelijk ten behoeve van regelmatige onderlinge uitwisseling van soorten.

Page 30: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

28

(8) ) Overige biotooptypen die voor de soortenbescherming / het biotoopverbondvan belang zijn

HoogrijnVoor de Hoogrijn vormen daarnaast bosjes op akkers, heggen en akkerranden zeer belangrijke biotooptypen, die in hogemate gekenmerkt worden door antropogene invloeden. Van belang zijn daarnaast eveneens grindplassen en gemengdeboomgaarden.

Zuidelijke Bovenrijn

BroekbossenBossen op standplaatsen gekenmerkt door een voortdurend hoge grondwaterstand en tijdelijk opkwellend grondwater oplaagveenturf. Deze bossen komen van nature voor in de randslenk van het rivierdal, maar alleen nog maar in kleine rest-bestanden. Samen met andere bossen met bodems met een uiteenlopende vochtigheidsgraad, rietvegetaties, graslandenlangs langzaam stromende wateren en (tijdelijk) stilstaande wateren vormen zij waardevolle groepen biotooptypen.

Vogelkers-/elzen-/essenbossenOp moerasachtige standplaatsen komen vogelkers-/elzen-/essenbossen voor.

Gemengde fruitboombestanden Hiertoe behoren alle hoogstamfruitboomgaarden op natte tot gematigd droge standplaatsen.

Niet-natuurlijke afgravingen met een bijzondere functie voor de soortenbescherming:Hoewel de Germersheimer Hafen en de Schäfersee bij Lingenfeld van grote betekenis zijn voor doortrekkende water -vogels, beschikken deze beide standplaatsen niet over de waardebepalende kenmerken van een natuurlijk stilstaandwater.

Noordelijke Bovenrijn

Broekbossen / vogelkers-/elzen-/essenbossenBossen op standplaatsen gekenmerkt door een voortdurend hoge grondwaterstand en tijdelijk opkwellend grondwater oplaagveenturf resp. moerasbodems, veelal overgaand in bosbiotoopcomplexen. De elzen-/essenbossen komen meer frequent voor dan broekbossen. De aan gebieden met een voortdurend hoge grondwaterstand gebonden broek- en moerasbossen komen van nature voor in de randslenk van het rivierdal. Momenteel treft men deze aan in Rheinland-Pfalz. In de afgelopen decennia is de verbreiding van de moerasbossen toegenomen door het feit dat veel natte weidenbraak zijn komen te liggen. De broek- en moerasbossen vormen waardevolle biotoopcomplexen samen met andere bossenmet bodems met een uiteenlopende vochtigheidsgraad, rietvegetaties, graslanden langs langzaam stromende wateren en(tijdelijke) stilstaande wateren.

Gemengde fruitboombestandenHiertoe behoren alle hoogstamfruitboomgaarden op natte tot gematigd droge standplaatsen. De meest vóórkomendefruitbomen zijn appelbomen. Deze zijn vanwege het feit dat ze reeds in een vroegtijdig stadium holtes in de stammenvormen en hun hoge mate van geschiktheid voor epifytische korstmossen en mossen van zeer grote betekenis voor debescherming van soorten en biotopen. Meer zelden en dan vaak ook nog als bijmenging bevatten de gemengde fruit-boombestanden pruimen- en perenbomen en, bij hoge uitzondering, kersenbomen. Het merendeel van de gemengdefruitboombestanden treft men aan op de groene weiden in de oude uiterwaarden. Op enkele plaatsen zijn ook de eertijdsvoor dit landschap zo karakteristieke fruitboomlanen langs veldwegen bewaard gebleven.

Niet-natuurlijke afgravingen met een bijzondere functie voor de bescherming van soortenSinds de jaren ‘30 van de vorige eeuw, en in versterkte mate sinds ca. 1950, vond in de vlakte van de Bovenrijn op groteschaal grindwinning plaats. De uitbreiding van deze grindmeren is inmiddels grotendeels tot stilstand gekomen. In tegen-stelling tot de tot in de 19e eeuw in gebruik geweest zijnde kleinschalige kleigroeven vertonen deze grindplassen vanrecentere datum echter geen echte overeenkomsten met natuurlijke stilstaande wateren. Desondanks vervullen enkelevan deze grindplassen een belangrijke rol voor doortrekkende vogels en deels ook voor de watergebonden diersoortenvan pionierleefgebieden die in de oorspronkelijke dynamische uiterwaarden van de Rijn hun natuurlijke leefgebied hadden(bijv. stekelharig kransblad, kleine plevier, rugstreeppad, sommige libellensoorten, etc.). Ook sommige havens zijn vanbetekenis geworden voor doortrekkende watervogels omdat deze havens, in tegenstelling tot de grindplassen, gedurendestrenge winters ijsvrije stilstaande wateren bieden.

Parken in bebouwde gebiedenGrootschalige groenvoorzieningen als parken of langs de oevers van de Rijn gelegen groenvoorzieningen hebben leef -gebieds- en koppelingsfuncties overgenomen voor de voor ooibossen zo karakteristieke diersoorten. Deze voorzieningenbevinden zich vooral dichtbij de grotere steden, waar ze voor het biotoopverbond van bijzonder grote betekenis kunnenzijn.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 31: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

29

Middenrijn

Gemengde fruitboombestandenLangs de Middenrijn kunnen gemengde fruitboombestanden bijna uitsluitend worden teruggevonden op de restanten vande terrassen langs het onderste deel van de Middenrijn, met name in de omgeving van de monding van de Ahr. De veld-laag is deels mager en bevat restanten van halfdroge graslanden.

Niet-natuurlijke afgravingen met een bijzondere functie voor de bescherming van soortenHet Neuwieder Becken wordt grotendeels gekenmerkt door grind- en puimsteengroeven. De inmiddels met water gevuldevoormalige grindgroeven bevinden zich merendeels nog in een pril ontwikkelingsstadium en kunnen zowel door voor deuiterwaarden karakteristieke pioniersoorten als door doortrekkende watervogels worden gebruikt. De puimsteengroevenzijn niet gevuld met water. Op de steile hellingen van deze groeven hebben zich voor het biotoopverbond belangrijke envoor cultuurlandschappen karakteristieke structuren gevormd, zoals gras- en rietvegetaties en struwelen.

Parken in bebouwde gebiedenGrootschalige groen- en deels sportvoorzieningen langs de Middenrijn zijn met name terug te vinden in het gebied rond-om Koblenz – Lahnstein. Aangezien dit gebied door de intensieve benutting door bebouwing en infrastructurele voorzie-ningen nauwelijks natuurlijke leefgebieden bevat, kunnen de groenvoorzieningen voor het biotoopverbond een bijzonderebetekenis krijgen.

Nederrijn

Niet-natuurlijke afgravingen met een bijzondere functie voor de bescherming van soortenVanuit het oogpunt van morfologie behoren hiertoe niet-natuurlijke afgravingen die een bijzondere functie vervullen voorde bescherming van soorten. Het betreft met de hoofdtak in verbinding staande wateren die voor de visfauna van bijzon-der belang zijn alsmede wateren die van belang zijn voor watergebonden vogelsoorten (wateren met de functie vanbroed-, rust- en/of overwinteringsgebieden).

Rijndelta

Niet-natuurlijke afgravingen met een bijzondere functie voor de bescherming van soortenVanuit het oogpunt van morfologie behoren hiertoe niet-natuurlijke afgravingen die een bijzondere functie vervullen voorde bescherming van soorten. Het betreft met de hoofdtak in verbinding staande wateren die voor de visfauna van bijzon-der belang zijn alsmede wateren die van belang zijn voor watergebonden vogelsoorten (wateren met de functie vanbroed-, rust- en/of overwinteringsgebieden).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Fruitkwekerij Alter Wörth (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 32: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

30

heggen [BTG 8]. Moerassen en rietlanden[BTG 3] van enige omvang kunnen slechtssporadisch worden aangetroffen. Bij Stein amRhein rondom Hemishofen alsmede in hetNeuparadies-gebied bevinden zich grootscha-lige natte graslanden [BTG 4]. De schietwilg-ooibossen [BTG 6] zijn hier, net als langs hetmerendeel van de Hoogrijn, beperkt tot uiter-waardachtige galerijbosstroken. De watervalvan Schaffhausen, op Zwitsers grondgebied,vormt de grens van dit traject en werkt alseen natuurlijke barrière bij de migratie vanvissen.

DoelenDe speerpunten voor het behoud en deopwaardering zijn de aquatische en amfibi-sche gebieden, de ooibossen en de stilstaandeuiterwaardwateren. De aquatische en amfibi-sche biotopen, met name de vrijstromendetrajecten en de grind- en slibachtige vlakkeoevers, zijn langs de Hoogrijn behoudengebleven.De periodiek overstroomde vlakke oeverswerden uitgebreid. Voor zover topografischmogelijk, wordt de overgang van het aquati-sche naar het terrestrische gebied [BTG 1]gevormd door lange grind- en zandachtigevlakke oevers. Langs het hele Hoogrijntrajectis de toestand van de bypass-wateren envistrappen zodanig dat de doorgankelijkheidervan voor de visfauna maar ook voor demacrozoöbenthos is gegarandeerd. De oever-aanpassingen zijn tot een minimum geredu-ceerd en de mondingsgebieden van de zijri-vieren zijn opgewaardeerd, met name doorhet ontwikkelen van ooibossen [BTG 6].Galerijachtige zachthoutbestanden omzomende oevers.De rietlanden langs de oever zijn begroeidmet rietvegetaties en uiterwaardruigte [BTG3]. Tussen eertijds geïsoleerde gebieden is nusprake van corridors. Met behulp van maatre-gelen voor het sturen van bezoekersstromenkonden verstoringen door recreanten wordengereduceerd. Het verbond van droge biotopen[BTG 5] aan Zwitserse zijde is verbeterd enaangesloten op het verbond aan Duitse zijde.Op sommige plaatsen is er sprake van recen-te oeverafkalving langs de steile hellingen,waardoor aan dit Hoogrijntraject dat vannature arm is aan meegevoerd bodemmate -riaal sediment wordt toegevoerd. Op de steilehellingen reikt een gordel van bosjes tot aande lijn van de gemiddelde waterstand.Aansluitend aan de bosranden en langs denevenwateren strekken zich graslanden [BTG4] uit. Deze graslanden komen ook vaak voor

5. Bestandsinventarisatie, ontwikkelingsdoelstellingenen aanpak per Rijntraject

In de atlas voor het biotoopverbond zijn deonderstaand beschreven 35 Rijntrajecten vande uitloop van het Bodenmeer tot aan demonding in de Noordzee weergegeven en vanverklarende grafieken voorzien.

5.1 Hoogrijntraject Stein am Rhein, uitloop Untersee – Waterval bij Schaffhausen (kmr 23,5 - 48)

Huidige situatieDe Rijn [BTG 1] stroomt ongehinderd doorstuwen uit de Untersee. De Rijn is overwe-gend snelstromend en kent een geringe totgemiddelde waterdiepte. Aangezien hetBodenmeer fungeert als buffer, is de water-stand van dit deel van de Rijn niet onderhevigaan grootschalige waterstandfluctuaties.Kenmerkend voor dit Rijntraject zijn de perio-diek overstroomde grindbanken.Vaak reiken de steile hellingen tot in de rivier.De eertijds instabiele, erosiegevoelige oeverszijn echter zeldzaam geworden. Het betreft

met name standplaatsen met natuurlijkebebossing resp. oeverbegroeiing [BTG 5].Voor de steile oevers bevinden zich vaaksmalle grind- tot zandachtige oevers [BTG 1].De effecten van de terugstuwing van de elek-triciteitscentrale Schaffhausen zijn echterreeds te bespeuren bij Gailingen/Diessenhofen,ca. 9 km vanaf de Untersee.In het omringende landschap is een mozaïekontstaan van droge hellingen met schraalgrasland [BTG 5] en natuurlijk beukenmeng-bos [BTG 8]. Binnen de agrarisch intensiefgebruikte gebieden resteren nog enkelegemengde boomgaarden, bosjes op akkers en

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Waterval van Schaffhausen (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 33: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

31

5.2 Hoogrijntraject: Rheinfall – Waldshut–Tiengen (waterval bij Schaffhausen tot monding van deAare: kmr 48 - 102)

Huidige situatie Er zijn nog twee vrijstromende Rijntrajecten[BTG 1] behouden gebleven. Een van dezetrajecten bevindt zich stroomopwaarts van demonding van de Thur (ca. 6 km lang) en hetandere traject stroomopwaarts van de mon-ding van de Aare (ca. 12 km lang). Binnendeze riviertrajecten zijn ook de periodiekoverstroomde grind-, zand- en sliboevers[BTG 1] goed ontwikkeld. Volgens de water-structuurkaart Rijn van de ICBR (ICBR 2003)is er langs de Hoogrijn sprake van belangrijkeecologische tekorten met betrekking tot derivierbodem. Meer dan 80% van het trajectverkeert in een “slechte” resp. “onvoldoende”toestand (index 4 en 5). Vanaf het

Bodenmeer-Untersee (kmr 24) tot aan demonding van de Thur (kmr 65) transporteer-de de Hoogrijn van nature altijd al geringehoeveelheden bodemmateriaal. De bodemvan de Hoogrijn is als gevolg van de verstoor-de sedimenthuishouding grotendeels dicht -geslibd en geëgaliseerd. De gereduceerdestroomsnelheden leiden tot zandafzetting inde gestuwde riviertrajecten waardoor de oor-spronkelijke grindbodems of rotsspleten wor-den bedekt, hetgeen aanzienlijke negatievegevolgen heeft voor de morfologische verhou-dingen in de aquatische en amfibische bioto-pen. Gezien de geologie en dalvorm van deHoogrijn zijn uiterwaardwateren [BTG 2] niettypisch voor de Hoogrijn. Uiterwaardwaterenkwamen slechts op enkele plaatsen van natu-re voor, zoals bijv. in de mondingsgebiedenvan Thur, Töss en Wutach. In het gebied vande monding van de Wutach ligt de voor re -activering geplande, en deels behouden geble-ven strang Weidengrien. Op de tegenoverlig-gende, Zwitserse zijde van de Rijn bevinden

in combinatie met gemengde fruitboombe-standen. Barrières die de uitwisseling tussende kerngebieden belemmerden, zijn vermin-derd. Enkele grindplassen werden opengehouden om waardevolle vervangende leef-gebieden voor amfibieën te vormen.

AanpakHoewel dit traject nog als enigszins natuurlijkkan worden beschouwd, zijn er hiaten opaquatisch en amfibisch gebied als gevolg vande stuweffecten van de elektriciteitscentraleSchaffhausen en de grootschalige oeveraan-passingen. De weinige natuurlijke oevers metnatuurlijk karakter worden op de toegankelij-ke plaatsen verstoord door vrijetijds- enrecreatiegebruik. In de omgeving Gailingen /Diessenhofen en Büsingen zijn de oevers grotendeels verhard. In het gebied rondSchaffhausen zijn er hiaten in het netwerkvan droge biotopen, wat betreft aantal enomvang.

Het behoud van de in dit Rijntraject nog rijke-lijk voorhanden vrij stromende riviertrajectenheeft prioriteit. Op dit gebied, van Stein amRhein tot Gailingen, zijn dan ook de inspan-ningen geconcentreerd om de oorspronkelijke,bewaard gebleven structuur te behouden.[BTG 1]: De aanpassingen in de oeverzonedienen over grote delen te worden verwijderden er dient een natuurlijke overgang vanwater en land te worden bereikt.Door het sturen van bezoekersstromen dientde recreatiedruk van te beschermen gebiedente worden weggenomen.[BTG 3]: De moerassen en rietlanden in hetgebied rond Büsingen, met name in hetpotentiële overstromingsgebied, dienen doorhet creëren van daartoe geschikte zones teworden uitgebreid. Verstoringen door recrean-ten dienen te worden beperkt.[BTG 4]: De graslandlocaties dienen behou-den te blijven en zo mogelijk te worden uit -gebreid.[BTG 5]: Er wordt gestreefd naar een verster-king van deze biotooptypen. In het gebiedSchaffhausen, waar sprake is van een tekort,dienen nieuwe gebieden te worden aange-legd. De erosie van de droge oeverhellingendient zo mogelijk te worden toegelaten.Schrale graslanden dienen tegen toevoer vannutriënten te worden beschermd.[BTG 6]: Door periodieke overstromingen die-nen vochtige gemengde loofbossen in ooibos-sen te worden veranderd. De galerijachtigezachthoutooibossen langs de oevers in aan-sluiting op de vlakke grindoevers dienen teworden uitgebreid.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Open bos, Dachsen (fotografie: Ch. Gubser)

Page 34: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

32

bevordert de verbinding tussen de sterkgeïsoleerde moerassen en rietlanden, die ookde natte en periodiek natte zones omzomen.Met name de te beschermen natuurgebiedenzijn omgeven door graslandlocaties [BTG 4]die een buffer vormen met de door de land-bouw intensief gebruikte gebieden. Hetgebruik van alle vochtige weiden is geëxtensi-veerd. De graslandhabitats zijn met elkaarverbonden. De bodem van het dal wordtgestructureerd door akkerranden en bosjes opde akkers. De erosie op de droge hellingen[BTG 5] langs de oevers voert sediment aande Rijn toe. De toevoer van sediment vindtbovendien plaats via de zijrivieren. De schra-le, droge en halfdroge graslanden [BTG 5]zijn met elkaar verbonden via nieuwe drogebiotopen met en zonder bosjes. De onderlingekoppeling tussen de ooibossen [BTG 6] isgeoptimaliseerd. Bosgebieden konden zich totooibossen ontwikkelen door het aanleggenvan enkele hoogwatergeulen. De ooibossenhebben zich uitgebreid langs de zijrivierenThur en Aare en langs de kleinere nevenwate-ren en de overstromingsgebieden van de Rijn.Op de steile Rijnoevers bevinden zich smallestroken bos. Stapstenen zorgen voor de ver-binding tussen de aanwezige samenhangendeooibossen.

AanpakIn dit Rijntraject bevinden zich drie elektrici-teitscentrales (de centrales van Rheinau,Eglisau en Reckingen). Bij de centraleRheinau wordt het water, met uitzonderingvan een geringe restwaterhoeveelheid, aan deRijn onttrokken via onderaardse gangen engebruikt in de waterkrachtcentrale. De water-stand in de Rijn wordt op peil gehouden metbehulp van twee hulpstuwen. Het waterstroomt in deze lus bijzonder langzaam enheeft meer het karakter van een stilstaandwater. De continue stroom van de rivier wordthier onderbroken.

Stroomafwaarts van deze Rijnlus begint hetbelangrijke, vrij stromende HoogrijntrajectJestetten (kmr 58) – monding van de Thur(kmr 65). De oevers van de aangrenzendebossen zijn deels aangepast. Het bos datdeels door het hoogwater wordt bereikt, ismet naaldboombestanden doorspekt. Aan heteinde van het Rijntraject, tussen Reckingen(kmr 90) en de monding van de Aare (kmr102), bevindt zich het tweede belangrijkevrijstromende Hoogrijntraject. Vanwege devoornamelijk verharde oevers en de geringeoeverstructuur is hier sprake van aanzienlijkeecologische tekorten. Daarnaast ontbreekt

zich nog twee strangen (“Alt Rhi”, “Kli Rhi”),waarvan de reactivering eveneens is gepland.

Moeras, riet en ruigte [BTG 3] begeleiden deloop van de Rijn en zijn nevenwateren. Wijdverbreid is het rietgras. Het natuurgebied“Nacker Mühle” vormt langs de Hoogrijn hetgrootste wetland [BTG 3].

Het heeft een oppervlak van ca. 25 ha, ligt inde zone van het terrassenlandschap enbestaat uit complexen van venen, zeggenver-bonden, rietvegetaties en brongebieden. Metca. 8,5 ha is het “Stettener Ried” [BTG 3] hetop een na grootste gebied. Het betreft hiereen complex van vochtige weiden, eveneenszonder directe verbinding met de Rijn. Ditgebied ligt eveneens in het terrassenland-schap. Daarnaast kunnen geen andere groot-schalige gebieden met moeras, riet en ruigte[BTG 3] worden aangetroffen. De gebiedenhebben meestal een omvang van minder dan0,5 ha.

Tussen de waterval bij Schaffhausen en demonding van de Aare zijn er slechts enkelegebieden waarin overblijfselen van ooibossen[BTG 6] kunnen worden aangetroffen engrootschalige ontwikkeling van ooibossenmogelijk zou zijn. Deze gebieden bevindenzich in ruimtelijk opzicht dichtbij momenteelreeds waardevolle gebieden, zoals het natuur-gebied Nacker Mühle of de monding van deThur of de Wutach.Op het laagterras hebben zich droge biotopen[BTG 5] als schrale, droge of halfdroge gras-landen en bosarealen langs de gebiedsrandengevormd. Grasland [BTG 4] kan slechts ingeringe mate worden aangetroffen.

DoelenDe oevers van de Rijn [BTG 1] bevinden zichin een semi-natuurlijke toestand. De grind- ensliboevers werden kleinschalig uitgebreid. Demondingen van de zijrivieren zijn niet aange-tast en de oeververdedigingen zijn groten-deels verwijderd. De nevenwateren zijn metde hoofdtak verbonden. De bodem van hetvrijstromende deel, met name stroomafwaartsvan de monding van de Thur, vertoont dekarakteristieke structuur van een natuurlijke,sediment meevoerende stromende rivier. Deweinige, eertijds aanwezige strangen [BTG 2]zijn weer geactiveerd en op de rivier aange-sloten. Door de overstromingsgebieden lopenvloedkommen en -geulen. Tussen de stil-staande wateren is er sprake van voldoendestapsteenbiotopen. Een relatief brede zoomvan rietvegetaties [BTG 3] langs de oevers

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 35: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

33

5.3 Hoogrijntraject: Waldshut – Tiengen – Basel / Weil (monding van de Aare tot Basel: kmr 102 - 170)

Huidige situatieMet de toestroom uit de Aare verdubbelt hetdebiet van de Rijn. Het stroombed [BTG 1] isvanwege de grotere watervolumes veel diepergeworden. Op dit traject wordt de Rijn geken-merkt door de terugstuwing van de elektrici-teitscentrales. Vanaf nu volgen er, met uitzon-dering van korte stukken stroomafwaarts vande stuwen van de centrales, geen vrijstro-mende rivierdelen meer. Natuurlijke strangenontbreken eveneens grotendeels. De oeversvan de Hoogrijn zijn hier overwegend steil envaak verdedigd.

Tussen de monding van de Thur en Basel(kmr 170) voerden de zijrivieren oorspronke-lijk bij hoogwater veel bodemmateriaal toeaan de Rijn. De voortdurende verplaatsingvan grindbanken leidde tot een structurele

diversiteit waardoor een leefgebied ontstondvoor een groot aantal inheemse in stromendwater levende organismen. Door de afnamevan de toevoer van bodemmateriaal vanuit dezijrivieren (gestuwde rivierdelen, correctie vanwaterlopen) en het beperkte transportvermo-gen van bodemmateriaal in de gestuwdedelen van de Hoogrijn, vindt tegenwoordig inongeveer de helft van de Hoogrijn geen trans-port van bodemmateriaal meer plaats.

In de overige trajecten kan nog maar eenfractie van de oorspronkelijke hoeveelheidgetransporteerd bodemmateriaal worden aan-getroffen. In het stuwpand van de elektrici-teitscentrale Ryburg-Schwörstadt blijft hetbodemmateriaal liggen. Op het stroomaf-waarts gelegen traject vindt geen transport

een afdoende transport van bodemmateriaal.De enkele, eertijds aanwezige kleinschaligereuiterwaarden in de mondingsgebieden van dezijrivieren Thur, Töss en Wutach zijn verwaar-loosd. In het gebied van de monding van deWutach bevindt zich een van de weinige voor-malige strangen (strang Weidengrien) die nietmeer is aangesloten op de Rijn. De beneden-loop van de Wutach is ingedamd en stroomtin een recht profiel. In het gebied rondomRietheim ontbreken de oorspronkelijke strangen.Ook in dit traject ligt het zwaartepunt van deherstelactiviteiten op de vrijstromende tra-jectdelen, o.a. bij de monding van de Thurtussen Nacker Mühle en Flaach. Momenteelworden ter verhoging van de ecologischewaarde van dit gebied grootschalige projectenuitgevoerd.

Eveneens van grote betekenis is het aangren-zende gebied van het natuurgebied Aargau incombinatie met het mondingsgebied van deWutach aan Duitse zijde van de Rijn.

[BTG 1]: Het gebied langs de rivier dient teworden opgewaardeerd door het verwijderenvan oeveraanpassingen. De vrijstromende tra-jectdelen kunnen het gewenste effect echteruitsluitend sorteren door het toevoegen vanbodemmateriaal; dit geldt met name vanaf demonding van de Thur. Voor zover toegestaanin verband met de bescherming tegen hoog-water, dient de natuurlijke erosie te wordengestimuleerd. Er wordt gestreefd naar eenuitbreiding van de vlakke oevers.

[BTG 2]: Verschillende strangen dienen teworden gereactiveerd (strang bij Rietheim,strang Weidengrien). Met name in het gebiedLienheim dienen de verbindingen tussen destilstaande wateren en de hoofdtak weer teworden hersteld.

[BTG 3]: De rietlanden dienen in combinatiemet verbeteringen van BTG 1 en 2 te wordenversterkt en gestimuleerd.

[BTG 4]: Het beheer van de aanwezige gras-landen dient te worden geëxtensiveerd,waarbij dient te worden gestreefd naar eenuitbreiding.

[BTG 5]: Dit biotooptype dient te worden ver-sterkt door de erosie op de steile oever- hellingen toe te laten. De halfdroge en schralegraslanden op het laagterras dienen te worden beschermd.

[BTG 6]: De ooibosarealen in de mondingsge-bieden dienen te worden versterkt en, waarmogelijk, te worden uitgebreid.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Eiland in de Hoogrijn (fotografie: Ch. Gubser)

Page 36: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

34

le betekenis als leefgebied voor vogels. In hetgebied Grenzach-Wyhlen zijn de gemengdefruitboombestanden [BTG 8] bepalend voorhet landschapsbeeld. Daarnaast bevinden zichin dit traject enkele grotere, niet volgestortevoormalige grindgroeven [BTG 8]. TussenRheinfelden en Mumpf alsmede bij Muttenzbevinden zich grotere bosarealen met de sta-tus van beschermd natuurgebied. Belangrijkvoor een koppeling tussen Hoogrijn enBovenrijn zijn ook de gebieden in de overstro-mingsgebieden van de Wiese in het kantonBasel-Stadt met stilstaande wateren, bosarealenen gemengde boomgaarden [BTG 2 en 8].

DoelenDit traject wordt gekenmerkt door woon- enindustriegebieden. Vlakke oevers [BTG 1]werden nieuw aangelegd of uitgebreid.Kunstmatige vervalpunten in de zijrivierenzijn afgevlakt en omgebouwd tot “kunstmati-ge stroomversnellingen”. De grotere zijrivie-ren zijn weer passeerbaar gemaakt voorwaterorganismen. Het verlandingsproces vande monding van de Wehra, en de daarmeesamenhangende negatieve effecten dooreutrofiëring, is tot staan gebracht door hetfijne sediment uit te baggeren. De oeverver-dedigingen zijn grotendeels teniet gedaan. Destilstaande uiterwaardwateren [BTG 2] zijnondanks het kleinschalige karakter en degrote onderlinge afstand met elkaar verbon-den. Sommige van de bij de Rijn gelegengrindgroeven staan in verbinding met de Rijn,en compenseren, als vervangende biotopen,de structuurarmoede. In het mondingsgebiedvan de zijrivieren en op nieuw aangelegdevlakke oevers hebben zich moerassen ontwik-keld en rietvegetaties gevestigd [BTG 3]. Opdeze wijze is een kleinschalig verbond gereali-seerd. De vele hiaten in de verbinding tussende weinige graslanden [BTG 4] werden gemi-nimaliseerd door de ecologische opwaarderingen de incidentele extensivering van landbouw-gebieden. Met name in waterwingebieden ente beschermen natuurgebieden is het exten-sief beheerde aandeel grasland toegenomen.Er werden nieuwe corridors en stapsteenbio-topen naar de droge biotopen [BTG 5] aange-legd. Het aandeel niet-verdedigde, droge stei-le oevers en schrale graslanden op het laag-terras nam toe. In het gebied tussen de Rijnen het omleidingskanaal van de elektriciteits-centrale Albbruck-Dogern staat de ontwikke-ling van ooibossen [BTG 6] centraal. Andereooiboslocaties werden hier nog aan toege-voegd. Een voormalig eiland in de Rijn werdhersteld, en ook dit eiland bevat ooibossen.De ooiboshabitats zijn met elkaar verbonden.

van bodemmateriaal plaats. Het effect van ditgebrek aan bodemmateriaal is van invloed opde Bovenrijn en de aansluitende Rijntrajecten.

Bij de centrale Albbruck / Dogern bevindt zicheen voor de Hoogrijn groot uiterwaardenge-bied (ca. 25 ha) [BTG 6] waarin met nameschietwilg-ooibossen sterk vertegenwoordigdzijn. Binnen het bereik van het Klingnauerstuwmeer (monding van de Aare) bevindt zichaan Zwitserse zijde een groot ooibosbestand(samen met moerassen en rietlanden).Andere restanten van ooibossen zijn te vindenin de nabijheid van Bad Säckingen, bij de

monding van de Wehra, noordelijk vanSchwaderloch (Rossgarten) alsmede tussenEtzgen en Sisseln. De monding van de Wehra[BTG 2] vervult in bovenregionaal opzicht eenbelangrijke functie als broed-, rust- en over-winteringsgebied voor vogels. Verder stroom-afwaarts zijn in toenemende mate steileoevers [BTG 5] te vinden die goed zijn bebostmet eiken-/beukenbossen. De droge biotopenop de linker Rijnoever bevinden zich meestalop het laagterras.Vanaf Rheinfelden kan de Rijn door grote binnenschepen worden bevaren. De oevers ende rivierbodem staan bloot aan golfslag enopwerveling door schepen. Stroomopwaartsvan de stuw Augst-Wyhlen bevindt zich eengestuwde Rijnstrang [BTG 2]. Deze is, net alsde monding van de Wehra, van bovenregiona-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Hoogrijn: Uiterwaard (fotografie: Ch. Gubser)

Page 37: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

35

zeer sterk gedecimeerd.

Dit laatste traject van de Hoogrijn is sterkaangetast. De maatregelen ter verbeteringvan de ecologische situatie concentreren zichmet name op de zijrivieren van de Rijn(Ergolz, Birs, Wehra, Wutach).

[BTG 1]: De verhardingen van de oevers die-nen te worden verwijderd en de mondings -gebieden van de zijrivieren dienen te wordenopgewaardeerd, met name om de migratievan vissen naar hun paaiplaatsen te kunnenbevorderen.

[BTG 2]: De maatregelen beperken zich voor-namelijk tot de versterking van de incidentelevervangende biotopen in aanwezige grind-groeven.

[BTG 3]: Met de verbetering van de BTG 1 en2 dienen ook de rietlanden te worden gesti-muleerd of nieuw te worden aangelegd.

[BTG 4]: Het potentieel voor graslanden dientvolledig te worden benut en de aanleg vannieuwe graslanden (als stapsteengebieden)dient te worden gestimuleerd.

[BTG 5]: De droge biotopen dienen behoudente blijven, zo mogelijk te worden uitgebreiden als verbindingsas tussen laagterras enrivierdal te worden ontwikkeld.

[BTG 6]: Er wordt gestreefd naar een uitbrei-ding van de ooiboslocaties met de voor deHoogrijn zo karakteristieke lintvorm.Restanten van ooibossen dienen te wordengereactiveerd en uitgebreid.

5.4 Bovenrijntraject: Basel – Breisach/Neuf-Brisach (kmr 170 - 226) (oorspronkelijk Rijnbed na de kanalisering door Tulla [Restrhein] in het gebied van het Rheinseitenkanal)

Huidige situatieIn dit traject is de Rijnvlakte ongeveer 4 kmbreed. De rivier heeft een aanzienlijk verval(ca. 1‰). Vóór de uitbouwmaatregelenbestond de Rijn uit zeer veel, voortdurendwisselende ondiepe waterlopen die na elkhoogwater telkens veranderden en verscho-ven (furcatiezone). Deze haarvatenstelselszijn bijna volledig verdwenen vanwege dedoor de uitbouw veroorzaakte erosie van hetlaagwaterbed en de daaruit resulterende ver-laging van de grondwaterspiegel.

Verstoringen door recreanten konden wordenbeperkt. Het knelpunt in de verbinding voorhet gebied rondom Basel en de gebieden vande afzonderlijke biotopen langs de Bovenrijn,wordt met behulp van stapstenen optimaaloverbrugd [BTG 8].

AanpakTussen de monding van de Aare en Baselbevinden zich nog 7 elektriciteitscentraleslangs de Rijn. Van vrijstromende Rijntrajectenis dan ook geen sprake meer. Het trajectwordt gekenmerkt door tekortkomingen in deoeverstructuur. De oevers zijn op veel plaat-sen verhard, met name in de omgeving vande elektriciteitscentrales. Het gebied bijAlbbruck (kmr 108 – 114) wordt gekenmerktdoor het inloopkanaal van de centrale, eengroot waterbekken en een omleidingskanaal.De restwaterhoeveelheid in de Rijn is momen-teel zeer gering. In het gebied bij Laufenburg(kmr 120) is de Rijn arm aan oeverstructurenen oeverbegroeiing.

In de omgeving van Bad Säckingen (kmr 130)is de oever massief verhard en is er eengebrek aan vlakke oevers. Stroomopwaartsvan Schwörstadt (kmr 138) mondt de Wehrauit in de Rijn. De Wehra is een door stuwengescheiden rivier uit het Zwarte Woud, waar-van de benedenloop is gekanaliseerd en metstenen beschoeiing is voorzien; de Wehra is inhet mondingsgebied kunstmatig vernauwd.De verlanding van de lus in de Wehra schrijdtsnel voort, de rivier is niet toegankelijk voorvissen. De aan de Rijn grenzende gebiedenvan het laagterras worden agrarisch intensiefgebruikt en worden gekenmerkt door grotetransformatorstations en hoogspannings -leidingen. De biotoopgroepen moerassen, rietlanden en uiterwaardruigten alsmede nattegraslanden komen in te lage aantallen enomvang voor.

In Rheinfelden zijn de oevers grotendeelssterk aangepast. De vernieuwing van de elek-triciteitscentrale staat op stapel. Zelfs stap-stenen komen in dit dichtbevolkte gebied nietvoor. Tussen Rheinfelden en Basel is de Rijnals Bundeswasserstraße voor grote binnen-vaartschepen uitgebouwd. Ook verderstroomafwaarts zijn de oevers verhard. Hetaangrenzende laagterras wordt grotendeelsagrarisch intensief gebruikt. In de wijdeomgeving van Basel worden de verkeers- enbebouwingsstructuren steeds dichter.Natuurlijke stilstaande wateren, de biotoop-groepen moeras, riet en ruigte alsmede nattegraslanden en ooibossen zijn op dit traject

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 38: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

36

zeer zelden aangetroffen. In het zuiden bevin-den zich alleen in het verlandingsgebied vande kribvlakken langs de beide Rijnoeversschietwilgbossen en zwarte populierbestanden.Binnen de uiterwaarden van de Möhlin, in deinvloedssfeer van de stuw KulturwehrBreisach (een gepland hoogwaterretentiege-bied), kunnen kleinschalige ooibosbestandenworden aangetroffen. In het studiegebiedbevinden zich, deels grootschalige, eiken-/beukenbossen en zegge-/eiken-/lindenbossen[BTG 7]. Kleinschalige gemengde fruitboom-bestanden kunnen langs het hele traject wor-den aangetroffen. Overblijfselen van moerasen broekbossen groeien tussen Märkt enNeuenburg. Er bevinden zich ongeveer 10grindgroeven in het studiegebied [BTG 8].

DoelenTussen Basel en Breisach zijn, door het dieperleggen van het landschap in het kader vanhet geïntegreerde Rijnprogramma, hoogwa-terretentiegebieden ontstaan. Deze gebiedenhebben zich ontwikkeld tot voor de rivierkarakteristieke landschapselementen.Morfodynamische processen geven vorm aan

de voor de furcatiezone zo karakteristiekegrindbanken [BTG 1]. Kenmerkend voor dezich ontwikkelende nieuwe uiterwaarden inhet retentiegebied Weil / Breisach zijn schiet-wilg- en zwarte populierooibossen, in combi-natie met eiken-/iepenooibossen [BTG 6]. In het retentiegebied van de KulturwehrBreisach worden de bossen van de voormaligeuiterwaarden die reeds lange tijd niet meerdoor het hoogwater werden bereikt, nu weerregelmatig overstroomd. Daarnaast behorenzonminnende struwelen en zomereikenbos-sen, droge en halfdroge graslanden [BTG 5]tot de overige waardevolle elementen van hetgebied. Rietlanden [BTG 3] konden wordenversterkt en uitgebreid.

Het traject bestaat momenteel uit:

- het 52 km lange Rheinseitenkanal. Dit verloopt parallel aan de Restrhein, de oudeloop van de Rijn tussen Kembs en Breisach, en neemt het grootste deel van de afvoer van de Rijn op (tot 1.400 m3/s).

Met zijn niet-permeabele bodem, betonnen oevers en 4 waterkrachtcentrales vormt

het kanaal een aanzienlijke hydrologische en biologische barrière;

- de Restrhein [BTG1]. Buiten de perioden van hoogwater neemt de Restrhein slechts een gering deel van de afvoer van de Rijn op (< 30 m3/s).

Vanwege de aanzienlijke rivierbodemerosie nade Rijncorrectie door Tulla worden tegenwoor-dig de oevers van de Restrhein bij hoogwaterniet meer overspoeld en is de grondwater-spiegel tot aan Marckolsheim sterk verlaagd.De permanente onttrekking van aanzienlijkehoeveelheden water door hetRheinseitenkanal heeft ook geleid tot eenlagere gemiddelde waterafvoer en deels zeerdiep liggende grondwaterstanden. Natuurlijkegrindbanken [deels zonder vegetatie, deelsmet eenjarige vegetatie], begeleiden de vrij-stromende Restrhein [BTG 1]. Tevens kent deRestrhein buiten het laagwaterbed enkele stil-staande waterbiotopen [BTG 2], die bij hoog-water onderling verbonden zijn. Directstroomopwaarts van Breisach kunnen over-blijfselen van natuurlijke en natuurvriendelijkekunstmatige uiterwaardwateren, alsmede spo-radische door bronnen gevoede vijvers enkwelbeekjes (Gießen) worden aangetroffen.Zeer bijzonder is de ter linkerzijde van de Rijngelegen “Petite Camargue Alsacienne”. Hierkomen door grondwater gevoede waterenvoor naast stilstaande, van de Rijn afgeslotenoude wateren en venen. Het mozaïek van bio-tooptypen in het studiegebied bevat verspreidrietlanden [BTG 3]. Grasland [BTG 4] kanslechts bijzonder sporadisch worden aange-troffen. Ten gevolge van de gedaalde Rijn-waterstanden ontwikkelden zich ter rech-terzijde van de Rijn en op het Rijneiland, tus-sen het Rheinseitenkanal en de Restrhein,droge biotopen [BTG 5]. Dit landschapsgebiedwordt gekenmerkt door een ruimtelijke con-centratie van zonminnende zomereikenbos-sen, loofrijke bos- en boomgroepranden, zon-minnende struwelen met duindoorn, droge enhalfdroge graslanden alsmede door guldenroede en struisriet gedomineerde gebieden.Overstromingsgebieden en de daarmee ver-bonden ooibossen [BTG 6] worden slechts

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Isteiner Schwelle (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 39: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

37

het hoogwater werden bereikt, nu weer regel-matig overstroomd.Op de linker Rijnoever vormen de bosarealenFessenheim, Geiswasser en Vogelgrün (in hetkader van het LIFE Nature-programma vooreen levendige Rijn) natuurontwikkelingspro-jecten waarmee de habitats kunnen wordenverbeterd en uitheemse soorten kunnen wor-den geëlimineerd. In het ObersaasheimerWald dient een deel van een oude Rijnstrang(van de Giessen) te worden hersteld, waar-door weer uiterwaardarealen tot ontwikkelingkunnen komen. De uitbreiding van hetnatuurgebied “Petite Camargue Alsacienne”zal resulteren in een verbetering van de kwa-liteit van deze biotopen; met name deomvang van moerassen/dynamische uiter-waardruigte [BTG 3] en graslanden [BTG 4]zal toenemen.

[BTG 1]: Door morfodynamische processendienen in het verdiepte gedeelte de voor defurcatiezone zo typische grindbanken te ont-staan. De vistrek in de zijrivieren dient kwali-tatief te worden verbeterd. Daartoe dienen demondingsgebieden van de zijrivieren te wor-den aangepast en ecologisch te worden opge-waardeerd.

In het kader van demaatregelen om de risi-co’s van hoogwater tebeperken, zijn de uiter-waardwateren [BTG 2]weer aangesloten op deRijn. Op enkele plaatsen,met name op voormaligegraslandlocaties, kunnenweer weiden [BTG 4] wor-den aangetroffen. Hetgebied is goed voorzienvan semi-natuurlijke ele-menten van het cultuur-landschap [BTG 8].

AanpakTussen Basel en Breisachbevinden zich tweegeplande hoogwaterreten-tiegebieden, waarvoor inhet kader van hetIntegrierte Rhein-programm IRP (geïnte-greerd Rijnprogramma)voor de aanleg ervan een vergunning is aange-vraagd: het retentiege-bied Weil/Breisach enhet retentiegebiedKulturwehr Breisach. Beide gebiedenmaken tevens onderdeel uit van het ActieplanHoogwater van de ICBR.

In het retentiegebied Weil/Breisach is deuiterwaardverlaging over een afstand van ca.40 km en een gemiddelde breedte van 90 mgepland. De erosie aan de beide oeversmaakt het transport van nieuw bodemmateri-aal mogelijk, waardoor nieuwe grindeilandjesontstaan. Het transport van bodemmateriaalis noodzakelijk om de voortplanting van zal-men in het stromende water (creëren vanpaaigebieden en nieuwe habitats) te kunnenbevorderen. De verlaagde gebieden zullenmet de overstromingsdynamiek van de Rijnverbonden zijn, zodat een uiterwaardachtigbiotoopmozaïek zal ontstaan. Daarnaast is hetwaarschijnlijk dat dankzij de onderhande -lingen over de vernieuwing van de concessievoor de waterkrachtcentrale Kembs de afvoerin de Restrhein in de komende jaren wordtverhoogd; daarmee wordt een sterkere dyna-miek in de rivier hersteld, hetgeen gunstig isvoor de ontwikkeling van uiterwaardbiotopen.

In het retentiegebied Kulturwehr Breisachworden de bossen van de voormalige uiter-waarden, die reeds lange tijd niet meer door

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bovenrijn bij Breisach (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 40: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

38

Door de koppeling van strangen, kwelbeekjesen hoogwatergeulen met behulp van sloten,

werd een permanent watervoerende en door-gaande passage door de oude Rijn vanBreisach tot Kehl gecreëerd. De bodem is vrij-wel impermeabel waardoor een uitwisselingvan grondwater bijna niet meer plaatsvindt.Het Leopoldskanaal, met daarin verenigd deDreisam, Elz en Glotter, stroomt als een geka-naliseerde rivier in de Rijn. Het “PlobsheimerBecken” dat is ontstaan bij het uitbouwen vande Rijn en het onderste deel van de Ill, vormtop de linker Rijnoever een groot oppervlakte-water.

[BTG 2]: In de toekomstige uiterwaarden vanhet verlaagde gebied dient een vertakt net-werk van uiterwaardwateren te worden aan-gelegd en/of dient het aanwezige systeemvan uiterwaardwateren in kwalitatief opzichtte worden verbeterd door de wateraanvoer teverhogen en afzonderlijke hoogwatergeulen teverbinden.

[BTG 3]: Op locaties zonder bomen of struwe-len dienen de typische vertegenwoordigersvan de rietlanden zich uit te breiden. Reedsaanwezige populaties dienen kwalitatief teworden verbeterd.

[BTG 4]: Er dienen op kleine schaal nieuwegraslanden te worden aangelegd.

[BTG 5]: Ter compensatie van het verlies vande huidige droge uiterwaarden in het te verla-gen gebied dienen de beheersmaatregelenvoor de resterende gebieden te worden uitge-breid en versterkt.

[BTG 6]: Er dienen op grote schaal nieuweooibossen te worden aangelegd. Op de tenbehoeve van de hoogwaterretentie verlaagdegebieden zal weer bebossing ontstaan. Er zullen achtereenvolgens zacht- en hardhout-ooibossen tot ontwikkeling komen.Overstromingen zullen ongecontroleerdplaatsvinden, afhankelijk van de afvoer vande Rijn. Door deze ecologische overstro -mingen zullen de bossen in het retentiegebiedKulturwehr Breisach weer meer tot uiterwaar-den worden.

[BTG 7]: Nieuw ontwikkelen van extra bos -arealen buiten de uiterwaarden.

[BTG 8]: Behoud en kwalitatieve verbeteringvan bestaande arealen.

5.5 Bovenrijntraject Breisach/Neuf-Brisach tot Kehl/Straatsburg(kmr 226 - 292) - (oorspronkelijk Rijnbed na kanalisering door Tulla in het gebied van de lussen)

Huidige situatieVoor de uitbouw verliep dit Rijntraject inhydrogeomorfologisch opzicht meanderend enwas het vertakt. Tegenwoordig stroomt de Rijndoor een ca. 200 m breed, gekanaliseerd bed[BTG 1]. Tussen Neuf-Brisach en Straatsburgwerden 4 rijnlussen met behulp van stuwenaangelegd ten behoeve van waterkrachtcen-trales (Marckolsheim, Rheinau, Gerstheim enStraatsburg). Door de aanleg van de lussenbleven trajecten van de Rijn behouden.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Kwelbeekje (fotografie: M.-H. Claudel)

Kwelbeekje (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 41: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

39

gebruikte gebieden of gebieden waarin na deecologische herstelmaatregelen veel onge-wenste soorten zijn binnengedrongen), zijn inhet traject Marckolsheim tot Plobsheim weerhersteld. De wateren in dit gebied wordenonderhouden. Het continueren van dit onder-houd zou voor het behoud kunnen zorgen vande hoge ecologische kwaliteit van deze gras-landen, waarop deels orchideeën groeien endie daarmee tot biotopen van Europeesbelang worden gerekend.

De aanwezigheid van overige biotooptypendie voor de soortenbescherming / het bio-toopverbond van belang zijn [BTG 8] kantevredenstellend worden genoemd.Gemengde fruitboombestanden kunnen ver-spreid over het gebied worden aangetroffen.

Doelen

De biotoopwaarde van de Rijn en zijn oeversis toegenomen. De oeveraanpassingen kon-den worden gereduceerd, en de Rijn is weerpasseerbaar gemaakt voor waterorganismen.Nadat de stuwen en kunstmatige barrièresdeels zijn omgebouwd, kunnen deze door ver-schillende diersoorten worden gepasseerd. Deuitwisseling tussen grondwater en de oudeRijn is gegarandeerd. De mondings-gebieden van de zijrivieren bevinden zich ineen natuurlijke toestand [BTG 1]. De kwaliteitvan de brongebieden en strangen is behoudengebleven en zelfs verbeterd [BTG 2]. De doorde landbouw gebruikte voormalige uiterwaar-den worden gestructureerd door venen opkalkgronden, rietvegetaties, dynamischeuiterwaardruigte en grote-zeggenverbonden[BTG 3]. Het beheer van de graslanden in deuiterwaarden is geëxtensiveerd.Akkerbouwpercelen zijn geconverteerd naargrasland [BTG 4]. Buiten de uiterwaarden wer-den de bestaande gebieden uitgebreid zodatgrote samenhangende gebieden zijn ontstaan.Het vegetatiemozaïek wordt verrijkt met waar-devolle droge en halfdroge graslanden [BTG 5].

Op de rechter Rijnoever bevinden zich in hetstudiegebied talrijke natuurlijke en natuur-vriendelijke kustmatige uiterwaardwateren enkwelbeekjes [BTG 2].Rietvegetaties en grote-zeggenverbonden[BTG 3] behoren tot de karakteristieke land-schapselementen in het gebied tussen Wyhlen Altenheim, op de “Rijneilanden” (gebiedtussen Rijn en lus) en in de bosgebieden opde linkeroever van de gekanaliseerde Rijn.

Natte, vochtige en gematigd vochtige weiden[BTG 4] kunnen met name in het gebied tenwesten van Kappel-Grafenhausen wordenaangetroffen alsmede, op grote schaal, tussenAltenheim en Kehl. Over het algemeen wordthet gebied op de linker Rijnoever tussenNeuf-Brisach en Straatsburg gekenmerkt doorgraslanden. Deze graslanden lopen normaliterniet door tot aan de Rijn. Meestal betreft hetdaarbij kleine, versnipperde arealen. Op derechter Rijnoever hebben zich op zeer droge,dunne bodems met een hoog grindaandeel enop het zuiden gelegen, oude Rijndammen,droge of halfdroge graslanden [BTG 5] ont-wikkeld. Deze zijn geconcentreerd in het zui-delijke deel van het traject, met name in hetnatuurgebied Taubergießen. De enige nog res-terende uiterwaardgebieden langs de zuidelij-ke Bovenrijn bevinden zich in het gebied vande Rijnlussen aan de rechter oever en op deeilanden in de Rijn. Vanwege de sterk beperk-te amplitude van de grondwaterspiegelfluctu-aties, het deels toegenomen gemiddeldegrondwaterstanden en de afgenomen over-stromingsfrequentie worden deze op de rech-ter Rijnoever als “bastaarduiterwaarden” aan-geduid. Op deze locaties groeien deels groot-schalige, samenhangende uiterwaardachtigehardhoutbossen alsmede afzonderlijke klein-schalige schietwilg- en wilgenbossen.Grootschaligere eiken-/beukenbossen zijnterug te vinden in de voormalige uiterwaar-den aan weerszijden van de Rijn [BTG 7].De ingebruikname van de Erstein-poldermaakt het mogelijk om in de polder ecologi-sche overstromingen toe te passen (onderwetenschappelijk toezicht). Daarmee is hetmogelijk om het ooibos, waarvan de overstro-mingsfunctie al meer dan 30 jaar geledenverloren was gegaan, weer van water te voor-zien.Op het als natuurgebied aangewezen over-stroombare eiland Rheinau wordt momenteelde watervoering in zoverre hersteld dat deafvoervoorwaarden voor de Restrhein-lus wor-den aangepast, teneinde het uiterwaardkarak-ter van het bosgebied te versterken [BTG 6].De op de linker Rijnoever gelegen graslanden(deels afkomstig van door de landbouw

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Taubergießen (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 42: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

40

[BTG 4]: Het is wenselijk om graslandlocatiesin gebieden met waardevolle restbestanden uitte breiden. Dit bestand dient behouden te blij-ven en te worden versterkt.

[BTG 5]: Reeds aanwezige droge biotopen die-nen behouden te blijven en in kwalitatiefopzicht te worden opgewaardeerd.

[BTG 6]: De geplande retentiegebieden zijngrotendeels bebost. Deze bossen dienen weerin ooibosachtige populaties te worden gewij-zigd, waardoor deze de hoogwaterretentiefunc-tie van het gebied zonder schade kunnen over-leven. Bijzonder gevoelige gebieden wordenbeschermd door maatregelen om bezoekers-stromen te sturen. Er zijn natuurbelevings -paden opgezet, men kan met boten varen ener zijn uiterwaardinformatiecentra ingericht.

[BTG 7]: Noodzakelijke compensatie-/herbe-bossingsmaatregelen op momenteel agrarischgebruikte percelen dragen bij aan deze BTG.Het toelaten van langdurigere en grootschaligehernieuwde overstromingen stimuleert de ont-wikkeling van uiterwaardomstandigheden.

[BTG 8]: Behoud en kwalitatieve verbeteringvan bestaande arealen.

5.6 Bovenrijntraject: Straatsburg tot Iffezheim (volledig gekanaliseerd)(kmr 292 - 334)

Huidige situatie Tussen Straatsburg en Iffezheim bedraagt debreedte van het rivierdal nog maar 4 tot 7km. De Rijn is op veel punten gelijk aan hetvorige traject. De benutting van de water-kracht vindt hier echter plaats in de Rijn zelf.In de hoofdtak van de Rijn bevinden zichdaartoe twee waterkrachtcentrales(Gambsheim en Iffezheim). De stuw vanIffezheim is voorzien van een vispassage.

Door de hernieuwde overstroming van voor-malige uiterwaardgebieden (retentiegebieden)en het dynamiseren van de grondwaterstandzijn natuurlijke ooibossen ontstaan [BTG 6]met daarin karakteristieke soorten struiken enbomen. De voormalige uiterwaarden wordengestructureerd door loofbossen met een zeergrote diversiteit aan soorten en structuren(eiken/haagbeuk- en elzen/essenbossen metovergangen naar elzenbroekland) [BTG 7 en8]. De talrijke ontgrindingsplassen wordengekenmerkt door ondiepwaterzones en semi-natuurlijke structuurelementen.

AanpakTussen Breisach en Kehl ligt het zwaartepuntvoor het biotoopverbond op vier geplandehoogwaterretentiegebieden (Breisach/Burkheim, Wyhl/Weisweil, Elzmonding,Ichenheim/Meißenheim/Ottenheim).

De retentiegebieden Altenheim enKulturwehr Kehl/Straatsburg zijn reeds ingebruik genomen en vormen daarmee onder-geschikte prioritaire gebieden. Overige onder-geschikte prioritaire gebieden zijn het “militaireoefenterrein” Jechtingen/Sasbach en hetnatuurgebied Taubergießen, die enkel nog spo-radisch door het hoogwater worden bereikt.Deze gebieden vervullen reeds een belangrijkerol in het biotoopverbond. De biotoopstructu-ren van deze gebieden dienen derhalve behou-den te blijven en verder te worden ontwikkeld.Het ecologisch herstel van verschillende strangen in het gebied van Biesheim/Balzenheim (INTERREG–programma) heeftgeresulteerd in een opmerkelijke verbeteringvan de BTG 2.

[BTG 1]: Er wordt gestreefd naar een toenamevan de structurele diversiteit in de oeverzonedoor het verwijderen van de oeverbescherminglangs daartoe geschikte Rijntrajecten. De pas-seerbaarheid dient door vistrappen en/ofbypass-wateren te worden hersteld.

[BTG 2]: De bestaande strangen en stilstaandewateren in de uiterwaarden dienen behoudente blijven en kwalitatief te worden verbeterd.De door de ontbrekende of te zelden plaats -vindende overstromingen veroorzaakte slib -afzettingen worden op veel plaatsen door eensterkere doorstroming van de uiterwaardwate-ren in retentiesituaties of bij ecologische over-stromingen, duidelijk gereduceerd.

[BTG 3]: Indien er sprake is van gunstigestandplaatsfactoren voor rietlanden en -vegetaties, dienen deze te worden behoudenen eventueel in kwalitatief opzicht te wordenverbeterd.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Haagbeuk-/zomereikenbos, daslook in bloei (fotografie: M.-H. Claudel)

Page 43: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

41

kunnen momenteel niet meer vanzelf ont-staan. De ooibossen op de linker Rijnoeverbevinden zich in het overstromingsgebied vande Moder en bij Offendorf, waar in het kadervan het LIFE Nature-programma eenRijnstrang kon worden hersteld en gestreefdwordt naar een gedeeltelijke of periodiekehervernatting van de bossen. De grindwinningin de voormalige Rijnuiterwaarden heeftgeleid tot het verlies van talrijke bosbiotopen.De bossen van de voormalige uiterwaarden[BTG 7] zijn in het studiegebied behoudengebleven. In het gebied bevinden zich tevensoverige voor de bescherming van soorten enbiotopen waardevolle landschapselementen[BTG 8]. In het gebied bevinden zich naastbosjes op akkers en gemengde fruitboom -bestanden tevens overblijfselen van moerasen broekbossen.

DoelenDe oeveraanpassingen werden deels onge-daan gemaakt. De Rijn en zijn zijrivieren[BTG 1] zijn weer passeerbaar voor waterfau-na. De stuwen kunnen worden overwonnen.De mondingsgebieden van de zijrivieren zijnin een natuurlijke toestand gebracht. Door hetopnieuw overstromen van voormalige uiter-waardgebieden, is de dynamiek van de grond-waterstand verbeterd. Hierdoor wordt hetdebiet vanuit de brongebieden hoger en is dedoorstroming door strangen hoger [BTG 2].De rietvegetaties en grote-zeggenverbondenbevinden zich in een vitale toestand en vor-men een optimale aanvulling op het aanbodvan leefgebieden [BTG 3]. De graslanden[BTG 4] worden extensief beheerd.Akkerbouwpercelen zijn geconverteerd naargrasland. De droge en halfdroge graslanden[BTG 5] zijn voldoende met elkaar verbondenen hun voortbestaan is verzekerd. Ooibossen[BTG 6] worden weer overstroomd. De grond-waterstand heeft zijn voormalige dynamiekweer bijna volledig terug. De voor de uiter-waarden zo karakteristieke soortendiversiteitis teruggekeerd. In de voormalige uiterwaar-den konden de oorspronkelijk bossen [BTG 7]zich uitbreiden, met name in vernatte gebie-den. Als stapsteenbiotopen vervullen de ove-rige voor de bescherming van soorten en bio-topen waardevolle landschapselementen [BTG8] een belangrijke rol.

AanpakTussen Kehl en Iffezheim is een retentiege-bied gepland (retentiegebied Freistett) enwordt een ander retentiegebied aangelegd(Söllingen/Greffern).Zuidelijk van Straatsburg is de ecologischehervernatting van het eiland Rohrschollen

Bebouwing en infrastructurele voorzieningenin het gebied Kehl/Straatsburg zorgenervoor dat dit een gebied is met tekorten.Nieuwe biotoopstructuren kunnen slechts zeerbeperkt worden ontwikkeld.Op de linkeroever monden twee grotere zij -rivieren uit in de Rijn, de Ill en de Moder. Opdit traject bevinden zich op enkele plekkengrootschalige overstromingsgebieden(Straatsburg en Wantzenau; bij Fort-Louis).Overstromingen worden eerder veroorzaaktdoor het feit dat de zijrivieren van de Rijnbuiten hun oevers treden en niet de Rijn zelf.De grondwateramplitude is sterk beperkt.Grotere zijrivieren op de rechter Rijnoeverzijn de gekanaliseerde Kinzig en de Rench.

De Rijn [BTG 1] is een Bundeswasserstraße.De uitbouwbreedte bedraagt ca. 230 m. Opde rivierbodem bevindt zich geen grind, deoevers zijn volledig verhard. Er vindt geentransport van bodemmateriaal plaats. Dewaterkrachtcentrales van Gambsheim enIffezheim belemmeren de vrije waterloop envormen een barrière voor het bodemmateriaaldat op natuurlijke wijze door de rivier wordtgetransporteerd. Het bodemmateriaal wordtafgezet stroomopwaarts van de stuwen endient regelmatig te worden verwijderd omoverstromingen te voorkomen. Een belangrij-ke zijrivier, de Kinzig, vormt in potentie eendoor zalm te bevolken water. Over de heleafstand tot de paaigebieden bij Wolfach is erechter sprake van ca. 20 dwarsconstructies inde rivier die niet of slechts beperkt passeer-baar zijn. De volledig gekanaliseerde Rijnwordt aan weerszijden begeleid door deelsgoed ontwikkelde natuurlijke en natuurvrien-delijke kunstmatige uiterwaardwateren enstilstaande wateren [BTG 2]. Kenmerkendvoor dit studiegebied is een eerder kleinscha-lig mozaïek van door bronnen gevoede vijversen wateren. Rietvegetaties en grote-zeggen-verbonden [BTG 3] zijn mozaïekachtig ver-spreid. Deze kunnen met name in goed ont-wikkelde en omvangrijkere populaties wordenaangetroffen tussen Greffern en Iffezheim.Aan de rivierzijde van de dijken van de Kinzigen zuidwestelijk van Iffezheim bevinden zichuitgestrekte graslandgebieden [BTG 4].Kleinere arealen kunnen worden aangetroffenlangs het hele riviertraject en in de laagvlaktevan de Moder. De hoogwaterdijken van deRijn en zijn zijrivieren worden deels geken-merkt door halfdroge graslanden [BTG 5].Afgezien van kleinschalige bastaarduiterwaar-den (zie vorig Rijntraject) kunnen geen over-stromingsgebieden met ooibossen [BTG 6]meer worden aangetroffen. Aanlandingen

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 44: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

42

[BTG 4]: De graslandgebieden dienen te wor-den uitgebreid. Ideale gebieden daartoe zijnde voormalige uiterwaarden bij Auenheim-Honau en het overstromingsgebied zuidelijkvan de stuw Iffezheim. Buntgrasweiden die-nen met behulp van beheersmaatregelenbehouden te blijven.

[BTG 5]: Reeds aanwezige droge biotopendienen behouden te blijven en met behulpvan beheersmaatregelen in kwalitatief opzichtte worden opgewaardeerd.

[BTG 6]: De bossen in de retentiegebiedenFreistett en Söllingen/Greffern dienen over-eenkomstig hun toekomstige functie te wor-den veranderd in uiterwaardachtige arealen.Daarbij dient te worden gestreefd naar eenvoor de uiterwaarden karakteristieke grond-water- en overstromingsdynamiek. In exten-sief beheerde bossen dient een natuurlijke

ontwikkelingsdynamiek te worden toegepast.Door de hernieuwde aantakking van voormali-ge Rijnstrangen dienen de bossen weer teworden overstroomd. De vernietiging van ooi-bossen langs de Rijn, met name door kap-werkzaamheden, dient te worden voorkomen.

[BTG 7]: De bosgebieden worden uitgebreiddoor binnendijkse herbebossingsmaatregelenop in de nabijheid van dijken gelegen akker-bouwpercelen. Deze gebieden dienen ondermeer als vluchtgebieden voor dieren in hoog-watersituaties.

[BTG 8]: De voormalige uiterwaarden bijAuenheim-Honau dienen te worden ontwik-keld tot een agrarisch gebied met gemengdefruitboombestanden, heggen en bosjes.Grindplassen dienen te worden beschermdtegen intensief recreatief gebruik. De oeversdienen op natuurlijke wijze te worden aange-legd.

gepland, waardoor nieuwe overstroomde ooi-bossen tot ontwikkeling zullen komen.Het uiterwaardkarakter in de WantzenauerWald dient door de hernieuwde aantakking vande wateren aan de Rijn te worden verbeterd.Door deze aantakking aan de rivierloop neemthet natuurlijke karakter van het gebied toe.De voormalige uiterwaarden bijAuenheim-Honau en het overstromings-gebied noordelijk van de stuw Gambsheimzijn ondergeschikte zwaartepuntsgebieden. Indeze gebieden bevinden zich biotoopstructu-ren die dienen te worden opgewaardeerd enuitgebreid.

[BTG 1]: Er wordt gestreefd naar een toena-me van de structuurrijkdom in de oeverzonedoor het verwijderen van de oeververdediginglangs daartoe geschikte Rijntrajecten. De pas-seerbaarheid voor waterorganismen van de

centrale bij Gambsheim en van de zijrivierendient te worden hersteld.

[BTG 2]: Voormalige uiterwaarden dienenweer te worden overstroomd. De uiterwaard-wateren dienen behouden te blijven en kwali-tatief te worden verbeterd. Er dient gestreefdte worden naar een voor de uiterwaardenkarakteristieke dynamiek van de waterstand.Waardevolle waterplantenpopulaties in bron-gebieden dienen te worden beschermd.Vloedkommen (hoogwatergeulen) dienenbehouden te blijven.

[BTG 3]: Riet- en rietlandbestanden dienenbehouden te blijven en in kwalitatief opzichtte worden opgewaardeerd. Dit dient door hetverwijderen van struwelen te worden bevor-derd.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Zachthoutooibos (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 45: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

43

graslanden [BTG 4]. Dankzij het droge klimaatin de zomer zijn deze graslanden op sommigeplaatsen, met name bij Speyer en tussenDettenheim en Brühl, rijk aan stroomdalvege-tatie. Deze graslanden zijn met name terug tevinden in gebieden met veel kwelwater.Over het algemeen zijn droge biotopen [BTG5] vrij zeldzaam. Deze zijn meestal vrij spora-disch ontwikkeld en geconcentreerd op speci-fieke delen van de hoogwaterdijken, lokalegrindruggen en op enkele plaatsen op derechter Rijnoever. In de recentere uiterwaard-gebieden kunnen aan weerszijden van de Rijngrotendeels samenhangende ooibosstroken[BTG 6] worden aangetroffen. De zo karakte-ristieke zonering van laag gelegen zachthout-ooibossen met de schietwilg als enige boom-soort en hoger gelegen hardhoutooibossenmet eiken-/iepenbossen, is deels bijzondergoed ontwikkeld. De eiken-/iepen-/essenarea-len zijn echter vaak ingenomen door populier-bestanden. De bossen van de voormaligeuiterwaarden [BTG 7] zijn met name behou-den gebleven in het gebied achter de dijken.Deze staan meestal in contact met de ooibos-

sen en zijn, wat de flora/fauna-samenstellingbetreft, gelijk aan elkaar. De door grondwatergevoede randslenk is tegenwoordig sterk ont-waterd. De voor dit gebied zo karakteristiekevegetatie (broek- en moerasbossen, rietlan-den en moerassen) is sterk achteruit gegaan.

5.7 Bovenrijntraject: Iffezheim tot Ludwigshafen/ monding van de Neckar (kmr 334 - 428)

Huidige situatieStroomafwaarts van Iffezheim is er weer spra-ke van een natuurlijke uiterwaardendynamieken kan de Rijn weer regelmatig buiten zijnoevers treden. De amplitude tussen het gemid-delde hoog- en laagwater ligt, afhankelijk vanhet profiel van de desbetreffende uiterwaar-den, tussen 4,5 en 5,5 m. De door het smeltenvan de sneeuw veroorzaakte hoogwaterpiek inhet voorjaar/de vroege zomer is duidelijk aan-wezig en kan tijdens de vegetatieperiode leidentot voortdurend hoge overstromingen van hethele uiterwaardengebied.

De Rijn maakt in het begin van dit traject nogdeel uit van de furcatiezone. Hier bereikt hetoverstromingsgebied een breedte van 1 tot1,7 km. Ongeveer vanaf Neuburgweier, waarde meanderzone begint, wordt het overstro-mingsgebied smaller en bedraagt de breedteplaatselijk ca. 200 m.Vroeger reikten de grote, uitwaaierendemeanders tot aan het laagterras. Door de aan-leg van dijken zijn de Rijnlussen [BTG 2] deelsvolledig afgesneden, deels alleen nog maarstroomafwaarts aangetakt. Grote delen van denieuwe en de voormalige overstromingsgebie-den zijn als natuurgebied aangewezen.De oevers van de Rijn [BTG 1] zijn voorname-lijk verhard. Bij enkele zacht glooiende hel -lingen waar de loop van de Rijn niet werdgecorrigeerd, zijn natuurlijke, bij laagwaterdroogvallende grindbanken bewaard geble-ven. De enige grote zijrivier op de linkerRijnoever is de Sauer met een vrij natuurlijkemondingsdelta. De beide grote zijrivieren opde rechter Rijnoever zijn de gekanaliseerdeMurg en Neckar. De meeste uiterwaardwate-ren [BTG 2] zijn alleen nog maar via hunmonding of in hoogwatersituaties verbondenmet de Rijn en hebben voornamelijk hetkarakter van stilstaande wateren met eenrijke drijfvegetatie. Enkele strangen wordenechter ook door de Rijn doorstroomd en ver-vullen zo de leefgebiedsfuncties van de Rijnvan voor de correctie. Samen met de ooibos-sen vormen zij op sommige plaatsen natuur-lijke biotoopmozaïeken. De van het hoogwaterafgesneden strangen hebben het karakter vanvijvers. In de verzande strangen, de diep -liggende door kwel- en grondwater gevoedegeulen en de moerasachtige randslenken kun-nen grootschalige rietlanden en -vegetaties[BTG 3] worden aangetroffen. In de overwe-gend door de landbouw gebruikte voormaligeuiterwaarden bevinden zich samenhangende

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Rijn bij Mannheim (fotografie: Regierungspräsidium Freiburg)

Page 46: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

44

Hördter Rheinaue, het eiland Flotzgrün enBöllenwörth het beste ontwikkelingspotentieel.

Prioritaire gebieden van minder belang zijn deRastatter Rheinaue, de RheinaueGermersheim-Philippsburg, deHockenheimer Rheinbogen en het gebiedNeuhofener Altrhein - Reißinsel.

Gebieden waar binnen afzienbare tijd geengrotere ontwikkelingen voor het biotoopver-bond mogelijk zijn, zijn de knelpuntenrondom Karlsruhe en Mannheim.

Op de linker Rijnoever kunnen, in de overwe-gend beboste uiterwaarden, slechts geringeverschillen worden geconstateerd tussen deomvang van het ooibos en de geformuleerdeontwikkelingsdoelstellingen. Met betrekkingtot de ecologische kwaliteit zijn verbeteringennoodzakelijk. Bij het aanleggen van retentie-gebieden dient met name rekening te wordengehouden met de ontwikkeling van voor deuiterwaarden karakteristieke leefgebieden.Daarbij dient de mogelijkheid tot het aantak-ken, aan de stroomopwaartse zijde, van meerstrangen te worden getoetst.

[BTG 1]: In het gebied van de RastatterRheinaue en de Reißinsel Mannheim zijnmaatregelen ter revitalisering van in slechtestaat verkerende Rijnoevertrajecten gepland.Langs de zijrivieren wordt gestreefd naarkwalitatieve verbeteringen van de doorganke-lijkheid en de structuur van de wateren. Hetgebied van de Hördter Rheinaue biedt bijzon-dere grootschalige mogelijkheden voor deontwikkeling van natuurlijke uiterwaardleef -gebieden, bijv. door het qua duur, omvang enwaterstanden beperken van overstromingen.

[BTG 2]: De uiterwaardwateren dienen kwali-tatief te worden verbeterd. Een verhoogdetoevoer in de strangen dient te voorkomendat de wateren dichtslibben.Afkalvende oevers en het ontstaan van steileoevers zijn gewenst. Met betrekking totgebruik voor recreatie of watersport dienenafspraken te worden gemaakt ter bescher-ming van de leefgebieden. De waterdynamiekvan de stilstaande wateren kan worden ver-hoogd door de wateraanvoer bij matige hoog-watersituaties te verbeteren. Op de linkerRijnoever is er sprake van gunstige omstan-digheden voor het creëren van een systeemvan nevenwateren door het verbinden en her-stellen van hoogwatergeulen.

[BTG 3]: De moeras- en rietlanden dienenbehouden te blijven en in kwalitatief opzichtte worden opgewaardeerd. Momenteel wordtin het zuidelijke deel van de deelstaatRheinland-Pfalz de uitwerking van maai- en

Enkele oude wateren zijn in de afgelopen vijf-tig jaar tot grindplassen [BTG 8] uitgebreid.Agrarisch gebruikte percelen zijn in de recen-tere uiterwaardgebieden nauwelijks vertegen-woordigd.

DoelenDe oeveraanpassingen zijn deels ongedaangemaakt. Op die plaatsen waar dit niet tegende belangen van de hoogwaterbeschermingen de scheepvaart indruiste, zijn de Rijn -oevers op natuurlijke wijze ontwikkeld. Metname langs de glooiende oevers komen bijlaagwater uitgestrekte grindbanken [BTG 1]te voorschijn. In de voortdurend of tijdelijkdoorstroomde strangen [BTG 2] komen afkal-vende oevers, steile oevers, grindachtigewaterlopen, stilstaande wateren, stroomver-snellingen en dood hout voor. Afgezien van desamenhangende, doorstroomde nevenwaterenkunnen in het gebied afgesneden slenken methet karakter van stilstaande wateren wordenaangetroffen. Rietvegetaties, grote-zeggen-verbonden en dynamische uiterwaardruigte[BTG 3] verbinden de door vochtigheid geken-merkte leefgebieden. De bestanden groeiengoed en zijn vitaal. In het gebied van de wei-devogels waarvan de broed- en foerageerge-bieden bedreigd worden, is het aandeel gras-landen [BTG 4] verhoogd. De hoofddijk vande Rijn met zijn lineaire structuur verbindt degrote graslandgebieden met elkaar. In hetbiotoopmozaïek kunnen in geringe omvangdroge locaties [BTG 5] worden aangetroffen.De langs de Rijn gelegen band van ooibossen[BTG 6] is grotendeels aaneengesloten. Opsommige plaatsen zijn de uiterwaarden doorhet landinwaarts verplaatsen van de dijk ver-groot. Deze gebieden zijn grotendeels bebost.De herbebossing van de randslenk [BTG 7]schrijdt voort. Broek- en moerasbossen zijn ininmiddels weer grootschaliger vertegenwoor-digd. De aanwezige grindgroeven kennennatuurlijke structuren die de functie van ver-vangende biotopen vervullen. In de voormali-ge uiterwaarden hebben de biotopen van hettraditionele cultuurlandschap [BTG 8] zich uit-gebreid, en gaan samen met de natuurlijkevegetatie-eenheden van het uiterwaarden-landschap.

AanpakDe prioritaire gebieden tussen Iffezheim ende monding van de Neckar zijn (aan de zijdevan de deelstaat Baden-Württemberg) de driegeplande retentiegebieden Bellenkopf/Rappenwörth, Elisabethenwörth enRheinschanzinsel. Voor de linker Rijnoever(aan de zijde van de deelstaat Rheinland-Pfalz) bieden de Hagenbacher Rheinaue,

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 47: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

45

zachthoutooibossen [BTG 6] en rietlanden[BTG 3]. Door de oeveraanpassingen zijn opveel plaatsen langs dit Rijntraject voor deuiterwaarden kenmerkende biotopen verlorengegaan. Oude Rijnlussen en plassen zijn

bovengemiddeld snel verzand door de aanlegvan dijken of de grootschalige ontwatering, ofwerden gewoon volgestort. Naast de kleinere,natuurlijke uiterwaardwateren [BTG 2], dieook nu nog hier en daar in het oevergebiedvan de Rijn of in de oude waterlopen voorko-men, ontstonden door afgravingen en ontgrin-ding kunstmatige stilstaande wateren die deleefgebiedsfuncties van natuurlijke stilstaande

afbrandmaatregelen getest om zo de struc-tuur te verbeteren. Door het onderhoud vangreppels te staken, konden bepaalde bestan-den worden gestimuleerd.

[BTG 4]: Het aandeel graslandgebieden dientbehouden te blijven en indien mogelijk teworden uitgebreid. Ideale graslandlocatieszijn de broed- en foerageergebieden vanbedreigde weidevogels. Agrarisch gebruiktegebieden binnen de toekomstige retentiege-bieden kunnen deels worden aangewezen omtot extensief beheerde graslanden te wordengeconverteerd. Bij het gebruik dient rekeningte worden gehouden met de incidenteel voor-komende droge biotopen. Tevens dient, ookvanwege het belang ervan voor vlinders enweidebroedvogels, het gebruik van destroomdalweiden in de randslenk te wordengeoptimaliseerd.

[BTG 5]: De droge locaties dienen behoudente blijven en, door sturing van het gebruik enbeheersmaatregelen, kwalitatief te wordenverbeterd. Bij de reactivering van het natuur-lijke waterregime ontstaan ook andere ont-wikkelingsmogelijkheden voor droge biotopen.

[BTG 6]: Bestaande ooibossen dienen behou-den te blijven en ecologisch te worden opge-waardeerd. Het aandeel ooibossen dient teworden uitgebreid. In de toekomstige reten-tiegebieden dient het bestaande bos zoveelmogelijk in uiterwaardachtig bos te wordenveranderd. Er dienen nieuwe ooibossen teworden gecreëerd.

[BTG 7 en 8]: Er wordt gestreefd naar eenherbebossing van de randslenk, met nameook met broekbossen, waarbij reeds aanwezi-ge bossen behouden dienen te blijven enkwalitatief dienen te worden verbeterd.

[BTG 8]: De hervernatting van de randslenkdient te worden gestimuleerd door te stoppenmet het onderhoud van de greppels en doordrainagegreppels af te sluiten.

5.8 Bovenrijntraject: Ludwigshafen (monding van de Neckar) - Mainz (monding van de Main) (kmr 334 - 497)

Huidige situatieDe noordelijke Bovenrijn wordt zowel in deuiterwaarden als in de voormalige uiterwaar-den met name gekenmerkt door graslanden.

De volledig gekanaliseerde Rijn [BTG 1 in hetvrijstromende deel] gaat slechts op enkeleplaatsen vergezeld van ietwat gevarieerdergestructureerde oevergebieden. Deze staan inverbinding met kleinere strangen [BTG 2],

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Uiterwaardbiotoopcomplex bij Oppenheim (fotografie: E. Mirbach)

Iris spuria, Laubenheimer Ried (fotografie: E. Mirbach)

Page 48: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

46

waar deze veelvuldig vergezeld gaan van riet-landen. Bij Groß-Gerau en Wattenheimbevindt zich het zwaartepunt van de broek-en moerasbossen [BTG 8]. Grotere rietvege-taties en grote-zeggenverbonden [BTG 3]kunnen worden aangetroffen op de linkerRijnoever in de oude Rijn bij Gimbsheim enRoxheim.

Met name dient het gebied van de“Lampertheimer Altrhein” aan de zuidelijkerand van de Hessische Rijnvlakte te wordenvermeld, niet alleen vanwege de grootschaligezachthoutooibossen en restanten van hard-houtooibossen [BTG 6], grootschalige rietve-getaties en zeggenverbonden [BTG 3] maarvooral vanwege de stroomdalweiden. Dit opwisselend vochtige omstandigheden aange-paste weidetype kan ook telkens weer op delinker Rijnoever worden aangetroffen en isdaar nauw verbonden met de wisselend half-droge graslanden van het stroomdal(Mesobrometum “alluviale”) [BTG 5]. Op derechter Rijnoever is sprake van droge resp.schrale biotopen, met name droge zandgras-landen en, hier en daar, buntgras-/dennen-bos.

Doelen1

Zowel de uiterwaarden als de voormaligeuiterwaarden worden met name gekenmerktdoor graslanden [BTG 4] als leefgebied. Metname in de voormalige uiterwaarden hebbenzich de weiden, door de gunstige invloed vanhet continentale klimaat, deels als zeer soor-tenrijke pijpestro-weiden (“stroomdalweiden”)ontwikkeld. De grote verspreiding van gras-land ook in de recente uiterwaarden wordtgunstig beïnvloed door de ten opzichte van dehoogwatersituaties in de winter minder fre-quente hoogwatersituaties in de zomer.

Door het deels verleggen van de hoogwater-dijk werd de ontwikkeling van het natuurlijkeoverstromingsgebied mogelijk gemaakt.Vanwege de hernieuwde overstromingen ont-wikkelt zich de karakteristieke uiterwaarden-zonering van gebieden zonder bomen of stru-welen [BTG 1] via zacht- en hardhoutooibos-sen [BTG 6] tot de slechts gedurende zeerkorte tijd overstroomde eiken-/beukenbossen(bovenste hardhoutooibossen).

De verharding van de Rijnoevers is beperkttot het voor hoogwaterbescherming enscheepvaart absoluut noodzakelijke minimum.Met name langs de glooiende oevers vallen bijlaagwater uitgestrekte grindbanken en deelsook zandbanken [BTG 1] droog. In de recente

wateren kunnen overnemen. Ook de semi-natuurlijke ontgrindingsplassen[BTG 8] zijn relevant voor het bovenregionaleverbond van biotopen.

Aan de kant van de deelstaat Hessen zijn inhet gebied van de voormalige Rijnlussen ver-schillende grote uiterwaardgebieden behou-den gebleven, waarin de vroegere structurelediversiteit nog valt te herkennen. Kwalitatiefhoogwaardig is het natuurgebied “Kühkopf-Knoblochsaue” langs de oude Rijn bijStockstadt-Erfeld. De eigenlijke Kühkopfinselstaat sinds een dambreuk in 1983 in principeweer in verbinding met de hoogwaterdyna-miek van de Rijn. Op veel van de voormaligelandbouwgronden is sprake van een ontwikke-ling naar ooibossen. De karakteristieke uiter-waardzonering met grindbanken, vegetatie opperiodiek droogvallende locaties [BTG 1], riet-landen [BTG 3], wilgenstruweel, zachthout-en hardhoutooibos [BTG 6] is tot nog toe ech-ter met name buiten de overwegend nog aan-

wezige zomerdijken goed herkenbaar.Opvallend zijn daarnaast de verschillendewatergebieden, eveneens gemiddeld quaomvang, als strangen en oude wateren [BTG2]. Extensief beheerde velden en weiden opgemiddeld vochtige, wisselend vochtige envochtige locaties [BTG 4] worden in deBovenrijnvlakte steeds zeldzamer, zijn echterkenmerkend voor het graslandaspect van deKühkopf.Ooibossen [BTG 6] blijven op de linkerRijnoever beperkt tot afzonderlijke kleinebestanden, waar deze nauw vergezeld gaanvan eiken-/beukenbossen of populierenbossen[BTG 8]. Op de rechter Rijnoever kunnenrestbestanden van hardhoutooibossen wordenaangetroffen. Zachthoutooibossen komen spo-radisch voor langs de oude Rijn bij Ginsheimen in de oude Rijnstrang Bleiaubach [BTG 6],

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Zachthoutooibos bij Oppenheim (fotografie: E. Mirbach)

1Voor de Hessische zijde gelden de doelen van de NATURA 2000-gebieden.

Page 49: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

47

ling van een natuurlijk overstromingsgebied.De door de geplande verleggging van dehoogwaterdijk gewonnen gebieden sluitendirect aan op het belangrijke ooibosgebiedvan de Lampertheimer Altrhein en worden opde linker Rijnoever aangevuld door de terug-legging van de dijken bij Worms. Voorgesteldwordt om het prioritaire gebied“Kirschgartshausen” vanwege de ruimtelij-ke nabijheid tot het FFH- en vogelbescher-mingsgebied “Lampertheimer Altrhein” te ver-groten en te hernoemen tot “Kirschgarts -hausen und Lampertheimer Altrhein”.Stroomafwaarts volgt de Rijnvlakte bijWorms-Oppenheim, die aan de zijde vanRheinland-Pfalz is geselecteerd vanwege hethoge standplaats potentieel voor het helespectrum van voor de uiterwaarden karakte-ristieke groepen biotooptypen. Hier dient metname te worden gewezen op de grootschaligeterrassenzandgronden tussen Osthofen enGundersheim, die een potentieel vertonenvoor droge biotopen. Het gebied Kühkopf-Maulbeeraue is sinds jaren weer blootge-steld aan de invloed van het hoogwater vande Rijn en maakt een deels zelfstandige dyna-mische ontwikkeling door. In de Rijnvlaktetussen Oppenheim en Ginsheim dienenmet name de Rijneilanden Kisselwörth enSändchen, als ontwikkelingsgebied voor hard-en zachthoutooibossen, en het Laubenheim-Bodenheimer Ried, voor uiterwaard- enstroomdalweiden, te worden genoemd. Bij hetaanleggen van retentiegebieden dient ook hiermet name rekening te worden gehouden metde ontwikkeling van voor de uiterwaardenkarakteristieke biotopen.

Het knelpunt rondom Mainz vormt een effec-tieve barrière voor de uitwisseling van orga-nismen omdat dit gebied over een afstandvan enkele kilometers direct tot bij de Rijndoorloopt. In de binnenstad dienen de groteparken en langs de Rijnoever alle overigemogelijkheden te worden benut voor hetcreëren van stapsteenbiotopen om deze bar-rièrewerking te reduceren. Hieraan kantevens een waardevolle bijdrage worden gele-verd door ontwikkelingsmaatregelen op deRijneilanden Rettbergsaue en Petersaue als-mede in het oevergebied van de SchiersteinerAue. De barrièrewerking van het knelpuntrondom Worms, wordt op effectieve wijzegereduceerd door de aanwezige parken metoude boombestanden, hetgeen daarnaastwordt ondersteund door de ontwikkeling vanooibossen in het gebied waarin de dijken zijnverlegd.

[BTG 1]: Middels het openen aan de stroom-

uiterwaarden kunnen, afgezien van graslan-den, tevens meerdere grootschalige ooibossen[BTG 6] worden aangetroffen, met name inde gebieden tussen Frankenthal en Wormswaar dijken zijn verlegd alsmede geconcen-treerd in de binnenbochten van meanders bijHamm, Eich en Oppenheim. Het gaat hierbijom eiken-/iepenooibossen. De schietwilg-ooi-bossen komen vanwege de hoogteligging vande uiterwaarden slechts sporadisch voor. Deooibossen op de linker en rechter Rijnoeverwisselen elkaar af, zodat ondanks de deelsaanzienlijke afstanden tussen de bestandenop de linker Rijnoever voor de mobiele orga-nismen sprake is van een biotoopverbond.

Rietvegetaties kunnen worden aangetroffen inbelangrijke delen van stilstaande wateren diedoor afgravingen, ontgrindingen en anderemenselijke activiteiten zijn ontstaan. Door devoormalige uiterwaarden loopt een dicht net-werk van sloten, die deels breed, diep en per-manent watervoerend zijn. De afzonderlijkerietvegetaties zijn met elkaar verbonden viade waterkanten van deze sloten.

In de voormalige uiterwaarden van Rhein -hessen zijn op de terrassenzandgrondendroge graslanden en andere droge biotopen[BTG 5] grootschalig tot ontwikkeling geko-men. Deze gaan gepaard met de halfdrogegraslanden van de stroomdalweiden. Op som-mige terugliggende dijken kunnen door hetPannonisch klimaat gevormde droge graslan-den worden aangetroffen.

AanpakIn het noordelijke Bovenrijntraject is sprakevan afwijkingen tussen huidige situatie endoel, met name wat betreft de uitbreiding enontwikkeling van graslanden en ooibossen.Een ander belangrijke afwijking kan wordengeconstateerd bij de droge biotopen en destromende wateren.

Rheinhessen is over het algemeen arm aanbebossing. Grotere, ook voor veeleisenderdiersoorten toereikende ooibossen kunnenworden aangetroffen in Oppenheim en op deRijneilanden Kisselwörth en Sändchen. Deoverige ooibossen liggen geïsoleerd en zijn,vanwege hun geringe omvang, voor veelkarakteristieke vogels alleen geschikt als tij-delijke stapstenen. De huidige omvang vanhet ooibos blijft duidelijk achter bij het gestel-de doel.Tot de prioritaire gebieden van zeer grootbelang voor het biotoopverbond hoort deRijnvlakte bij Kirschgartshausen. Hierdient te worden gestreefd naar de ontwikke-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 50: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

48

5.9 Bovenrijntraject: Mainz (monding van de Main) tot Bingen “Inselrhein” (monding van de Nahe) (kmr 497 - 529)

Huidige situatie In het vrijstromende deel wordt het stroom-bed van de Rijn [BTG 1], voordat deze hetRheinische Schiefergebirge binnenstroomt,breder en neemt de stroomsnelheid duidelijkaf. Daardoor konden zich een aantal Rijn -eilanden ontwikkelen, op de oevers waarvannog rivierdynamische afkalvings- en sedimenta-tieprocessen plaatsvinden. Zo zijn hier bijvoor-beeld enkele zwak doorstroomde oude waterlo-pen behouden gebleven, die in direct contactstaan met rietlanden [BTG 3], vochtige graslan-den [BTG 4] of restanten van ooibossen.De aanwezigheid van hardhoutooibossen [BTG6] is beperkt tot kleine delen van de Rijn -eilanden en enkele gebieden van de uiter-waarden tussen Gaulsheim en Budenheim. Ophet eiland Rettbergsaue ter hoogte vanWiesbaden kunnen grootschaliger gebiedenmet hard- en zachthoutooibossen wordenaangetroffen [BTG 6]. Ook in de WalluferBucht, zuidwestelijk van Schierstein, en ophet Rijneiland Winkeler Aue kunnen groot-schaliger zachthoutooibossen worden aange-troffen. In de Mariannenaue daarentegenworden uitsluitend langs de randen eerdergalerijachtige ooibossen en struwelen aange-troffen. Deze bevinden zich direct op deRijnoevers of op de oevervoorzieningen in deRijn. In de uiterwaard- en eilandgebieden aanHessische zijde kunnen slechts enkele klein-schalige rietvegetaties en grote-zeggenver-bonden [BTG 3] worden aangetroffen. Inafgesneden strangen of door Rijnkwelwatergevoede poelen zijn enkele primaire stil -staandwaterbiotopen tot ontwikkeling ge -komen [BTG 2]. Natte en vochtige weiden[BTG 4] kunnen uitsluitend worden aange -troffen in de overstromingsgebieden en voor-malige uiterwaarden van de Rijn. Sporadischtreft men kleine maar representatieve rest-bestanden aan van stroomdalweiden [BTG 4],die nauw verbonden zijn met schrale gras -landen in overgangsstadia naar halfdrogegraslanden [BTG 5] alsmede met moeras -weiden en kalkrijke laagveenrestanten.

De grootschalige kalkvliegzandgebieden tus-sen Mainz en Ingelheim met hun hoog poten-tieel voor bossen op zandgronden, zandgras-sen en halfdroge graslanden [BTG 5] gaan opde terrasrestanten ook over in de voormaligeuiterwaarden van de “Inselrhein”. Deze wor-den echter met name agrarisch (fruit- enaspergeteelt) gebruikt en bevatten slechts

opwaarts gelegen zijde van de strangen in deuiterwaarden (zandvlakte bij Ingelheim).Daarnaast dienen de systemen van slotenmet een geschikt ontwikkelingspotentieel eco-logisch te worden opgewaardeerd.

[BTG 2]: Ondersteuning van de verlaagdegrondwaterstand. Periodiek of regelmatigopkwellend grondwater en kleinschalige ver-diepte gebieden dienen te leiden tot een ver-sterkte structurering van de rietvegetaties inde verlande strang (Eich-Gimbsheimerstrang). Dit geldt eveneens voor anderenatuurlijke of door afgraving/ontgrinding ont-stane stilstaande wateren. Nieuwe stilstaandewateren dienen incidenteel, kleinschalig en ineen ruimtelijke context met reeds aanwezigebiotopen te worden aangelegd teneinde depopulaties van karakteristieke organismen testabiliseren.

[BTG 3]: De grootschalige rietlanden dienenbehouden te blijven en ecologisch te wordenopgewaardeerd. Negatieve invloeden door hetverlandingsproces en uitdroging dienen teworden gestopt door beheersmaatregelen dieeen dienovereenkomstig watermanagementvereisen.

[BTG 4]: Het aandeel graslandgebieden dientbehouden te blijven en indien mogelijk doorde aanleg van nieuwe gebieden te worden uit-gebreid. Daarbij dient met name rekening teworden gehouden met de stroomdalweidege-bieden. Bij het nieuw creëren van graslandendient eerst de koppeling van de stroomdalwei-den te worden gegarandeerd.

[BTG 5]: De vliegzand- en terrassenzandgron-den Osthofen en Gundersheim vormen metname bijzonder geschikte locaties voor devoor de uiterwaarden karakteristieke drogebiotopen. Het biotoopverbond in deze gebie-den zou via de in Rheinhessen buiten deuiterwaarden voorkomende droge biotopenkunnen worden gerealiseerd. Op dammen endijken zou de ontwikkeling van halfdrogegraslanden kunnen worden gestimuleerd.

[BTG 6]: In het gebied van de IbersheimerWerth en de Rijnboog bij Eich is de aanlegvan nieuw ooibos gepland. De aanwezige ooi-bosgebieden op de Rijneilanden dienen teworden uitgebreid en door de daaropvolgendevervanging van de boomsoorten ecologisch teworden opgewaardeerd.

[BTG 7]: Over het algemeen wordt gestreefdnaar een verhoging van het aandeel bos.

[BTG 8]: Behoud en kwalitatieve verbeteringvan bestaande arealen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 51: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

49

(stroomdalweiden) worden aangetroffen en opgrindruggen en dijken soortenrijke halfdrogegraslanden [BTG 5]. De stroomdalweiden zijneveneens kenmerkend voor een door middelvan dijkverlegging hersteld uiterwaardenge-bied tussen Heidenfahrt en Ingelheim-Noord.Op sommige plaatsen in de voormalige uiter-waarden kunnen uitgestrekte gemengde fruit-boombestanden [BTG 8] worden aangetroffen.

Rietlanden [BTG 3] zijn lokaal en kleinschaligvertegenwoordigd langs oude wateren en ingraslandslenken. Broek- en moerasbossenbevinden zich langs de zuidelijke rand van devoormalige uiterwaarden.

AanpakDe Inselrhein is ook in de huidige toestandvoor het nationale en internationale biotoop-verbond van bijzonder groot belang voordoortrekkende waad- en watervogels. Er issprake van duidelijke tekorten in de inrichtingvan de Rijnvlakte tussen Mainz en Bingen metsoortenrijke graslandgebieden die wordengekenmerkt door ingebedde droge biotopen.Voor veel soorten zijn nog te regenererenrestpopulaties aanwezig die kunnen dienenals bron voor de verdere verspreiding. Eenander tekort is de omvang en inrichting vande ooibosbestanden op de eilanden.

De Inselrhein vervult nu reeds belangrijkefuncties binnen het biotoopverbond. Als prio-ritair gebied werden die eilanden en strangengeselecteerd die niet voor de scheepvaartworden gebruikt en die gebieden van de voor-malige uiterwaarden waarin als gevolg van dehoogwaterretentiemaatregelen uiterwaardbio-topen kunnen worden ontwikkeld. Daartoebehoren de gebieden IngelheimerRheinebene, Königsklinger Aue, Mariannenauealsmede Rüdesheimer Aue en Fulder Aue –Ilmenaue, Rettbergsaue, Petersaue,Schiersteiner Aue.

[BTG 1]: Toelaten van de eigen dynamiek vande stromende wateren en toestaan vannatuurlijke erosie en sedimentatie, met namein de niet voor de scheepvaart benodigdegebieden. Dit onderstreept het grote belangvan dit Rijntraject voor doortrekkende water-en waadvogels. Ecologische opwaardering vanhet bestaande parallel aan de Rijn verlopendesysteem van sloten.

[BTG 2]: De uiterwaardwateren dienen kwali-tatief te worden verbeterd. Een verhoogdetoevoer in de strangen dient te voorkomendat de wateren dichtslibben. Afkalvendeoevers en het ontstaan van steile oevers zijn

kleinschalige arealen van de genoemde BTG.Hoewel de fruitteelt hier de dominerendevorm van bodemgebruik is, zijn gemengdefruitboombestanden met oude hoogstambo-men [BTG 8] echter zeldzaam.

Doelen1

Dit vaak als “Inselrhein” aangeduid Boven -rijntraject wordt met name gekenmerkt doorenkele langgestrekte eilanden. Tussen deeilanden en de oever van Rheinland-Pfalzworden de brede armen van de rivier nietgebruikt voor de scheepvaart. De oevers zijnover grote delen onverhard [BTG 1]. Lokaalvinden recente afkalvings- en sedimentatie-processen plaats. Daarnaast zijn er door -stroomde, grotendeels parallel aan de Rijnverlopende strangen met zandige bodems ennatuurlijke dynamische processen langs deoevers. Langs de oevers van de strangen enoude wateren gaan schietwilg-ooibossen [BTG6] vloeiend over in vlakke zandbanken, enheel soms in zich onder de gemiddeldewaterstand bevindende grindbanken. In deuiterwaarden zijn ooibossen [BTG 6] en gras-landen [BTG 4] ongeveer gelijkelijk vertegen-woordigd, waarbij op de eilanden het bosoverheerst. Zo kan bijvoorbeeld op de zand -vlakte bij Ingelheim een karakteristiekmozaïek van water- en bosleefgebieden wor-den aangetroffen.

Grasland [BTG 4] kan worden aangetroffen inde voormalige uiterwaarden. De zomer-droogte aan de noordelijke rand van deBovenrijnvlakte heeft een karakteristiekeafwisseling tot gevolg van de weidesoorten inrelatie tot het lokale reliëf. Naast natte wei-den kunnen op wisselend vochtige, in dezomer droge locaties ook pijpestroweiden

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Zijarm van de Rijn bij Ingelheim (fotografie: K. Wendling)

1Voor de Hessische zijde gelden de doelen van de NATURA 2000-gebieden.

Page 52: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

50

gewenst. Met betrekking tot gebruik voorrecreatie of watersport dienen afspraken teworden gemaakt ter bescherming van deuiterwaardleefgebieden.

[BTG 3]: De rietlanden in de strangen dienendoor beheersmaatregelen behouden te blijvenen ecologisch te worden opgewaardeerd.

[BTG 4]: In de graslandgebieden dienen dekalkrijke laagvenen, de stroomdalweiden ende droge graslanden in een graslandnetwerkte worden opgenomen. Ter bevordering vande diversiteit zijn maatregelen ter optimalisa-tie van het gebruik en het beheer absoluutnoodzakelijk.

[BTG 5]: Op zandige locaties dient prioriteit teworden toegekend aan de uitbreiding van derestbestanden van door het Pannonisch kli-maat gevormde droge graslanden.

[BTG 6]: Ooibosgebieden op de Rijneilandendienen te worden uitgebreid en door de daaropvolgende vervanging van de boom -soorten ecologisch te worden opgewaardeerd.Bij het plannen van retentiegebieden dienthet nieuw creëren van ooibossen voorrang tekrijgen boven het creëren van grasland -gebieden.

[BTG 7]: Bestaande ooibossen dienen behou-den te blijven en ecologisch te worden opge-waardeerd.

[BTG 8]: Behoud en kwalitatieve verbeteringvan bestaande arealen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 53: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

51

DoelenIn het nauwe doorbraakdal van het zuidelijkeMiddenrijntraject worden de uiterwaardenbijna volledig door de rivier ingenomen en dezeer smalle voormalige uiterwaarden doorverkeersinfrastructuur en bebouwing. Demogelijkheden voor de ontwikkeling vanuiterwaardbiotopen zijn daardoor beperkt;deze concentreren zich op de enkele in derivier gelegen eilanden. De oevers van de eilanden zijn deels onver-hard waardoor hier slechts delen van natuur-lijke stromend waterleefgebieden, met inbe-grip van amfibische locaties beneden de lijn

van de gemiddelde waterstand, tot ontwikke-ling zijn gekomen (bijv. “Kauber Werth” en“Tauberwerth” [BTG1]). Direct boven de lijnvan de gemiddelde waterstand strekken zichlangs de Rijnoevers smalle, maar lintvormigeschietwilgooibossen [BTG 6] en oeverwilgstru-welen uit. Slechts op enkele plaatsen is erruimte voor smalle rietvegetaties, bijv.stroomafwaarts van Boppard [BTG 3].

Het hardhoutooibos neemt nog minder opper-vlak in dan het zachthoutooibos en beperktzich voornamelijk tot smalle, buitendijks gele-gen randen langs de weg- en spoorwegdam-men, die de recente uiterwaarden begrenzen.Op enkele plaatsen waar de uiterwaarden ietsbreder zijn (bijv. ten noorden van Boppard),zijn de eiken-/iepenooibossen [BTG 6] slechtszeer kleinschalig vertegenwoordigd in moza -ieken met uiterwaardgraslanden [BTG 4]. Vandienovereenkomstige structuren is eveneenssprake op voldoende hoge Rijneilanden, zoalsde “Kauber Werth” en de “Ehrentaler Werth”.

Aan de zuidelijke rand van het Middenrijndal,in de “Binger Krippen”, kan een nauwbegrensd, maar zeer divers uiterwaardenmo-zaïek met stilstaande wateren [BTG 2], riet-landen [BTG 3] en ooibos [BTG 6] wordenaangetroffen. Zuidwestelijk van Spay is nogeen uiterwaardbiotoopmozaïek met natuurlij-ke oevertrajecten [BTG 1], rietlanden [BTG

5.10 Middenrijndal Bingen (monding van de Nahe) - Koblenz (monding van de Moesel)(kmr 530 - 590)

Huidige situatieMet de doorbraak van de Rijn door de langge-rekte kwartsietrug van het RheinischeSchiefergebirge ontstond een wild, romantischen canyonachtig dal dat door de steile rots-partijen, nauwe rivierlussen en diverse struc-turen van een unieke schoonheid is.De Rijn is in dit daltraject volledig aangepasten wordt aan weerszijden begeleid doorBundesstraßen en zeer drukke spoorwegver-bindingen. De oevers zijn verhard en derivierbodem en uiterwaarden zijn, vanwege demorfologie, zeer smal. Voor de uiterwaardenkarakteristieke biotopen komen derhalveslechts zeer beperkt tot ontwikkeling.Desondanks vormt de Rijn vanwege de deelsrijk gestructureerde, met zijn door gesteentegevormde rivierbodem en verbeterde water-kwaliteit, een belangrijke stromend waterbio-toop waarin de diversiteit aan soorten in hetvrijstromende deel van de Rijn [BTG 1] nogsteeds toeneemt. Eerste aanzetten van vooruiterwaarden karakteristieke biotoopstructu-ren nabij de lijn van de gemiddelde water-stand, zoals grindbanken en rotsklippen (bijv.de “Lochsteine” en “Mühlsteinfelsen”), kunnenworden aangetroffen op de eilanden in de Rijnen in sommige glooiende oevergebieden. AanHessische zijde is de natuurlijk gevormde, inde Rijn mondende Wisper van belang voorbiotooptypegroep 1.Zachthoutooibossen [BTG 6] kunnen wordenaangetroffen op de “Bacharacher Werth”, dekribben in de Rijn ten zuiden van Bingen, de“Ehrenthaler Werth”, de “Tauberwerth”, de“Lorcher Werth” bij “Haus Peterspay” tennoorden van Boppard en ten zuiden vanOberwesel. Natuurlijke uiterwaardwaterenontbreken. De enige rietvegetaties en zeggen-verbonden [BTG 3] bevinden zich ten noordenvan Boppard in een klein gebied met oudewateren en plassen [BTG 2]. Amfibischegebieden van enige omvang beneden de lijnvan de gemiddelde waterstand kunnen wor-den aangetroffen in de “Kauber Werth”. Deontwikkeling van lineaire zachthoutooibossenis mogelijk op lange oevertrajecten.De bijzondere betekenis van het Middenrijndalvoor het biotoopverbond is echter gelegen inde nauwe relatie van de rivier met de diversgestructureerde steile hellingen. Hierdoor ont-staan bijzondere klimatologische omstandig-heden waardoor de presentie van xerother-mofiele leefgemeenschappen wordt gestimu-leerd.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bacharacher Werth (fotografie : E. Mirbach)

Page 54: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

52

5.11 Middenrijndal Koblenz - Bad Honnef (kmr 590 - 642)

Huidige situatieHet onderste deel van het Middenrijndal kentenkele verbrede delen. Desondanks zijn overgrote delen ook hier de natuurlijke mogelijk-heden voor uiterwaardbiotopen, vanwege hetnauwe karakter van het doorbraakdal, zeerbeperkt. De verbredingen van het dal wordenintensief benut voor bebouwing en verkeers-infrastructuur en deels ook voor de winningvan grondstoffen, waardoor restanten vannatuurlijke leefgebieden zeer zeldzaam zijn.De Rijn is vanwege de deels rotsachtigebodem en de weer verbeterde waterkwaliteiteen belangrijk stromend waterbiotoop [BTG1]. De Rijnoever is verhard, met uitzonderingvan enkele trajecten bij de eilanden. Langs deenkele niet-verharde trajecten kunnen natuur-lijke structuren worden aangetroffen zoalssteile oevers met oeverafkalving en bredeamfibische zones. Belangrijke, natuurlijkestromend waterleefgebieden kunnen metname worden aangetroffen in het mondings-gebied van de Ahr, en in beperkte mate ookin het mondingsgebied van de Nette. De mon-ding van de Ahr is een van de weinige toe-voergebieden van de Rijn waar ook nu nog

natuurlijke sedimenttransportprocessenplaatsvinden.

De oude wateren aan de Namedyer Werthbehoren tot de weinige natuurlijke stilstaandewateren [BTG 2] langs de Middenrijn.Zachthoutooibossen hebben zich slechtslokaal gevormd op de Rijneilanden NamedyerWerth, Weißenthurmer Werth, Graswerth enNonnenwerth, aan de monding van de Ahralsmede lokaal langs de Rijnoevers, bijv. tenzuiden van Bendorf en bij Brohl-Lützing. Dezebossen staan deels in contact met kleinschali-ge rietvegetaties [BTG 3]. Graslanden [BTG 4]kunnen langs het onderste deel van de

3], graslanden [BTG 4] en hardhoutooibossen[BTG 6] tot ontwikkeling gekomen.

De uitgestrekte droge biotopen [BTG 5] vande dalhellingen reiken op enkele plaatsen totop de bodem van de voormalige uiterwaarden.Grasland [BTG 4] en bos [7] kunnen vanwegehet plaatsgebrek in de voormalige uiterwaar-den vrijwel niet worden aangetroffen.

AanpakIn het nauwe, zuidelijke Middenrijndal kunnenslechts enkele natuurlijke oever- resp. uiter-waardbiotopen een stapsteenfunctie voormigrerende vissoorten vervullen. Waar de loka-le omstandigheden dit toelaten, dienen de gro-tendeels door bebouwd gebied verlopende,overkluisde zijstromen van de beken te wordengeopend, passeerbaar te worden gemaakt enin een natuurlijke staat te worden gebracht.

Als prioritaire gebieden van zeer groot belangvoor het biotoopverbond werden de mondingvan de Nahe / Binger Kribben alsmedeBacharacher Werth / Kauber Werth, Spay /Osterspay geselecteerd.

In het knelpunt bij Koblenz/Lahnstein wordtde verbreding van het dal aan de mondingvan Lahn en Moesel bijna volledig in beslaggenomen door bebouwing en verkeersinfra-structuur. Maatregelen ter vermindering vande barrièrewerking zijn daardoor binnenafzienbare tijd niet mogelijk.

[BTG 1]: Oplossen van gebruiksconflicten metrecreatie-activiteiten. In het belang van deleefgebiedsfuncties voor migrerende vissoor-ten dient in principe te worden overwogen omaf te zien van oeverbeschermingen of dezeongedaan te maken.

[BTG 2]: Behoud en ecologische verbeteringvan de kleine gebieden met stilstaande wate-ren bij de monding van de Nahe.

[BTG 3]: Behoud en ecologische verbeteringvan de kleine rietvegetaties bij de mondingvan de Nahe.

[BTG 6]: De hard- en zachthoutooibossen bijde monding van de Nahe dienen behouden teblijven en ecologisch te worden opgewaar-deerd. De enkele gebieden met ontwikkelings-potentieel voor hardhoutooibossen in hetgebied van de “Bacharacher Werth” en langsde Rijnoever bij Spay dienen te wordengebruikt voor het creëren van nieuwe bioto-pen van dit type.

[BTG 8]: Behoud en kwalitatieve verbeteringvan bestaande arealen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Blik vanaf de Rolandsbogen op het eiland Nonnenwerth (fotografie: E. Mirbach)

Page 55: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

53

men door graslanden zoals ten noorden vanKripp en aan de monding van de Ahr.

De voormalige uiterwaarden zijn in het onder-ste deel van de Middenrijn weliswaar deelsomvangrijk, maar de hoge gebruiksdruk(bebouwing, verkeer, grondstoffenwinning)beperkt de mogelijkheden van de biotoopont-wikkeling. Plaatselijk kunnen grotere gras-landgebieden [BTG 4] worden aangetroffen,veelal met gemengde fruitboombestanden[BTG 8]. Dergelijke gebieden bevinden zichbijvoorbeeld bij Bad Bodendorf en ten zuidenvan Sinzig. De weiden zijn ook deels methalfdroge graslanden doorspekt [BTG 5].Andere droge biotopen bevinden zich in hetovergangsgebied tussen de voormalige uiter-waarden naar de dalhellingen, waar zich dezeleefgebieden grootschalig voortzetten. In deverbreding van het dal bij Neuwied hebbenzich afgravingen ontwikkeld tot stilstaandewateren met zeer diverse leefgebiedsfuncties[BTG 2].

AanpakEr is sprake van aanzienlijke verschillen tus-sen huidige situatie en doel, met name watbetreft hardhoutooibossen.

Het onderste deel van het Middenrijndal kenteen bodemstructuur waardoor de voor de ont-wikkeling van natuurlijke uiterwaardbiotopenstandplaatsfactoren aanwezig zijn. Deze bio-topen worden echter door de ontwikkelingvan de bebouwing in toenemende mate in hetnauw gebracht.Als prioritaire gebieden van zeer groot belangvoor het biotoopverbond werden die gebiedengeselecteerd, die aanknopingspunten biedenvoor een dergelijke ontwikkeling. Daartoebehoren: de dalverbreding bij Neuwiedsamen met de Urmitzer en WeißenthurmerWerth alsmede de monding van de Ahr.Prioritaire gebieden van groot belang voorhet biotoopverbond zijn het eilandGraswerth, de monding van de Nette, alsmede de Hammersteiner en NamedyerWerth.

[BTG 1]: De watergebieden bij de UrmitzerWerth dienen met name vanwege hun functieals stapsteen voor doortrekkende vogelsbehouden te blijven. Er dient derhalve of per-manent te worden afgezien van waterbouw-kundige maatregelen of deze dienen te wor-den beperkt, teneinde de natuurlijk verlopen-de rivierdynamische processen aan de mon-ding van de Ahr te garanderen. De mondingvan de Nette dient behouden te blijven alsbarrièrevrije migratieweg voor migrerendevissoorten.

Middenrijn met name worden aangetroffen opde terrasrestanten, langs de rand van devoormalige uiterwaarden (Sayn – Horchhein,Rhens – Spray, Rijn/Ahr-terrassen), waardeze op deels droge bodems doorspekt zijnmet halfdroge graslandrestanten [BTG 5].Vaak kunnen hierop gemengde fruitboombe-standen [BTG 8] worden aangetroffen. In deverbreding van het dal bij Neuwied heeft degrind- en puimsteenwinning weliswaar tot hetverlies van agrarische leefgebieden geleid,maar deels hebben de oude groeven zich ont-wikkeld tot belangrijke vervangingsbiotopen;zo zijn bijvoorbeeld grootschaligere stilstaan-de wateren in het pionierstadium of uiter-waardruigte en struwelen op taluds [BTG 8]ontstaan.

DoelenStroomafwaarts van de monding van deMoesel wordt de bodem van het Middenrijndalbreder dan stroomopwaarts; dit geldt metname in de verbredingen van het dal bijKoblenz, Leutesdorf, Namedy, Rheinbrohl/BadHönningen, Bad Breisig/Remagen (de zgn.Goldene Meile), en bij Erpel/Unkel tot bij BadHonnef. Hier reikt de breedte van de oor-spronkelijke uiterwaarden tot 3 km.

De zijrivieren Ahr en Nette monden in natuur-lijke uiterwaardbiotoopmozaïeken uit in deRijn. Hier vinden, net als op sommige plaat-sen langs de oevers van met name deRijneilanden, natuurlijke riviermorfologischeprocessen plaats die resulteren in de vormingvan nieuwe leefgebieden [BTG 1]. Rondom deeilanden wordt slechts een van de twee voor-bijstromende rivierarmen voor de scheepvaartgebruikt, de andere rivierarm staat als nage-noeg niet-verstoord waterleefgebied [BTG 1]ter beschikking. Plaatselijk kunnen binnen deuiterwaarden van de rivier afgesneden oude,stilstaande wateren [BTG 2] worden aange-troffen, bijv. bij Namedy.

Het zachthoutooibos [BTG 6] strekt zich langsde Rijnoevers uit als een smalle maar overlange trajecten samenhangende band. Hetbos wordt breder bijv. bij Brohl-Lützing;grootschaliger bestanden zijn beperkt totenkele geschikte locaties, waaronder de mon-ding van de Ahr waar het bos vergezeld gaatvan rietlanden [BTG 3]. In de verbredingenvan het Rijndal (bijv. tussen Remagen en BadBreisig) en op de Rijneilanden (bijv. Urmitzeren Hammersteiner Werth) sluit zich in dezone boven het zachthoutooibos plaatselijkook het eiken-/iepenooibos aan. Over langeafstanden wordt de hardhoutooiboszone langshet onderste deel van de Middenrijn, dat doorhet winterhoogwater wordt beïnvloed, ingeno-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 56: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

54

bondstructuren met de omgeving(Siebengebirge, Ennert, Kottenforst) zijn bin-nen dit traject van bijzondere ecologische bete-kenis. Op deze wijze kan voor veel diersoortende door het stedelijk gebied van Bonn veroor-zaakte barrièrewerking voor het biotoopver-bond voor een deel gecompenseerd worden.

In het resterende deel van het Rijntraject tus-sen Bad Honnef en Bonn kunnen relatief wei-nig en over het algemeen slechts kleinschali-ge uiterwaardbiotoopgebieden worden aange-troffen.

DoelenMet betrekking tot de voor te stellen maatre-gelen is de bescherming resp. uitbreiding vanaanwezige biotopen, met name in de uiter-waarden van de Sieg, prioritair. Bovenop deactueel reeds positieve situatie kan hier eengrootschalig, divers gestructureerd en aaneen natuurlijke dynamiek blootstaand uiter-waardenlandschap tot ontwikkeling komen.Ooibossen zouden daarbij van groter belangkunnen worden en een aanvulling vormen opde biotoopdiversiteit van rietlanden [BTG 3],natuurlijke stilstaande en stromende wateren

[BTG 2]: Behouden van de strang bij deNamedyer Werth.

[BTG 3]: Uitbreiden van rietlanden in hetoevergebied van het eiland Graswerth.

[BTG 4]: Extensieve begrazing van de braak-liggende gebieden van het Engerser Feld,beheer van de braakliggende graslandgebie-den in de monding van de Ahr, nieuw ontwik-kelen van graslanden in het gebied van demonding van de Nette alsmede in de voorma-lige uiterwaarden in het gebied van deHammersteiner Werth.

[BTG 5]: Behouden en ecologisch verbeterenvan de halfdroge graslandgebieden bij demonding van de Ahr.

[BTG 6]: Nieuw ontwikkelen van hardhoutooi-bossen op de Weißenthurmer Werth, op heteiland Graswerth en op de Rijn/Ahr-terrassen.Behouden en ecologisch verbeteren van hetdaar aanwezige zachthoutooibos.

[BTG 7]: De bestanden van de overige bossendienen behouden te blijven en ecologisch teworden opgewaardeerd.

[BTG 8]: Behouden en ecologisch verbeterenvan de grindplassen in de voormalige uiter-waarden. Nieuw creëren van een biotoopver-bond op het Engerser Feld.

5.12 Nederrijntraject: Bad Honnef tot monding van de Sieg (kmr 642 – 660.3)

Huidige situatieDit Rijntraject, dat loopt van de deelstaat-grens met Rheinland-Pfalz tot de mondingvan de Sieg in de Rijn, is met een oppervlak-te van ca. 2.800 ha het duidelijk kleinste tra-ject in Nordrhein-Westfalen en vormt hetovergangsgebied tussen Midden- en Nederrijn.De Rijn verloopt hier langgerekt vanuit hetmiddelgebergte komend naar het laaglandvan de Nederrijnse bocht.

Van bijzonder belang is het gebied van demonding van de Sieg in het terugstuwings-gebied van de Rijn, dat bestaat uit natuurlijkecomplexen van ooibossen [BTG 6], strangen[BTG 2], deels soortenrijke graslanden [BTG4] en voor het behoud van soorten belangrij-ke afgravingen [BTG 8]. Het gebied wordtdaarom als bijzonder waardevol prioritairgebied “monding van de Sieg" geclassificeerd.De rivier Sieg is daarnaast, met trekvissoor-ten als zalm en rivierprik, bijzonder waardevolvoor de visfauna. In dit traject bevinden zichde beide enige Rijneilanden in Nordrhein-Westfalen. Ook de aanwezige regionale ver-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

De monding van de Sieg tussen Bonn en Keulen wordt gezien als relatief natuurlijk en wordt gekenmerkt door een grote diversiteit van voor uiterwaarden karakteristieke structuren. (fotografie: M. Woike)

Strangachtige afgraving Afgravingen kunnen zijn aangelegd als strangen en als waardevolle habitat [BTG 2] die belangrijke functies in de uiterwaardenvervullen. (fotografie: Th. Hübner)

Page 57: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

55

Daarnaast dienen in de resterende delen vandit Rijntraject alle mogelijkheden te wordenbenut om, door een ecologische verbeteringvan de aanwezige voor de uiterwaardenkarakteristieke biotopen en de ontwikkelingvan extra gebieden, ten minste een verbete-ring van de huidige situatie te realiseren.Daartoe dienen rietvegetaties en dynamischeuiterwaardruigten uitgebreid en de aanwezigegraslanden zo extensief als mogelijk beheerdte worden. Ook bestaande bosjes dienen uit-gebreid te worden, waarbij de ontwikkelingvan een grotendeels aaneengesloten, deoevers omzomend bos dient te worden onder-zocht. Met betrekking tot de stilstaande wate-ren staat hier ook een ecologische verbeteringcentraal.

5.13 Nederrijntraject: monding van de Sieg – monding van de Wupper (kmr 660,30 - 704,80)

Huidige situatieDit Rijntraject tussen de mondingen van deSieg en Wupper heeft een oppervlak van ca.6.200 ha en wordt gekenmerkt door steedsbredere uiterwaarden en een hierdoor veroor-zaakte beginnende meandering van de rivier.Het landschap wordt bepaald door het stede-lijk concentratiegebied Keulen-Bonn met eenzeer dichte, vaak tot aan de Rijn doorlopendebebouwing. Het gebied wordt derhalve geken-merkt door een relatief gering aandeel ecolo-gisch hoogwaardige biotopen. Bij de enkeleaanwezige biotopen betreft het voornamelijkgraslanden [BTG 4] in het gebied van devoormalige meanderbochten van de Rijn.Waardevolle, aan de invloed van overstro -mingen blootgestelde uiterwaardgebieden enandere ecologisch waardevolle biotopen meteen actuele betekenis voor het biotoopver-bond kunnen worden aangetroffen in enkelesmalle natuurbeschermingsgebieden die zichmet name bevinden ten zuiden van Keulen bijRodenkirchen en Godorf (prioritair gebied“Keulen Zuid”), ten noorden van Keulen (bijv.de “Flittarder Rheinaue”) alsmede in het noor-delijk gelegen gebied Leverkusen. Afgezienvan de genoemde graslanden kunnen deelsopen, waardevolle zand-/grindachtige oever-gebieden in de amfibische zone alsmede res-tanten van ooibossen [BTG 6] worden aange-troffen. Er is sprake van weinig oude wateren,zoals bijv. in de voormalige monding van deWupper, alsmede tijdelijk met water gevuldevloedgeulen [BTG 2]. De regionale verbond -structuren naar de omgeving van de uiter-waarden hebben ten westen van de Rijn opde eerste plaats betrekking op de groenestructuren in het gebied van de stedelijke

[BTG 2, BTG 1] en soortenrijke graslanden[BTG 4]. Daarnaast dienen in het stedelijkgebied van Bonn, voor zover mogelijk, nieuwenatuurlijke biotopen te worden ontwikkeldteneinde de barrièrewerking in dit traject teverminderen. Met betrekking tot de aanwezi-ge stromende wateren dient te wordengestreefd naar een verbetering van de pas-seerbaarheid en de hydrologische dynamiek.

Aanpak Bijna het hele traject, met uitzondering vanhet gebied van de monding van de Sieg, isgeclassificeerd als ontwikkelingsgebied(“Bonn/Bad Honnef”). Vanwege het hier vannature nauwe uiterwaardengebied en het feitdat ca. 40% van het voormalige uiterwaar-dengebied in beslag wordt genomen door demens (bebouwing en verkeersinfrastructuur),kunnen aanzienlijke tekorten worden vastge-steld bij alle biotoopgroepen. Zo kunnen bij-voorbeeld waardebepalende leefgebiedtypen,als grasland en uiterwaardwateren, slechtssporadisch worden aangetroffen waardoor debiotoopverbondsituatie in grote delen van hettraject als onvoldoende dient te wordenbeoordeeld. Daarom wordt het totale traject,met uitzondering van het gebied van de mon-ding van de Sieg, geclassificeerd als ontwik-kelingsgebied “Bonn/Bad Honnef”. Gezien deactuele beperkingen door de bebouwing zijnde mogelijkheden om deze knelpunten in debiotoopverbondsituatie te verbeteren,beperkt. De verbondstructuren naar de aande Rijnuiterwaarden grenzende bosgebieden(o.a. Siebengebirge, Ennert) bieden echtermogelijkheden voor het ontwikkelen van eengrootschalig terrestrisch biotoopverbond.

Met betrekking tot het realiseren van de doel-stelling van een grootschalig en natuurlijkuiterwaardengebied ligt het zwaartepunt in ditRijntraject op de monding van de Sieg. Opdeze locatie kan, vanwege de verspreidingvan de huidige uiterwaardbodemtypen, debuitendijkse ligging en de daarmee samen-hangende regelmatige overstromingen, wor-den uitgegaan van een bijzonder hoog lokaalontwikkelingspotentieel. Daartoe dienen ener-zijds de reeds aanwezige waardevolle structu-ren, zoals rietvegetaties en dynamische uiter-waardruigte, behouden te blijven en, in gevalvan graslanden, verbeterd te worden metbehulp van op de bescherming van de natuurgerichte beheersvormen. Ooibossen ennatuurlijke stilstaande wateren in de uiter-waarden dienen vergroot te worden en inaantal toe te nemen, waarbij tevens tot nogtoe minder natuurlijke stilstaande waterendienen te worden betrokken.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 58: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

56

In het stedelijk gebied van Keulen wordt hetstroombed van de Rijn aan weerszijdenbegrensd door bebouwing, waardoor er –behalve in enkele natuurbeschermingsgebie-den – geen sprake is van uiterwaarden. Deenige groenstructuren langs de oevers zijn dedaar vaak slechts enkele meters brede groen-voorzieningen. Uit de aanwezige gegevensblijkt derhalve duidelijk dat met name in hetstedelijk gebied van Keulen en Wesselingsprake is van een duidelijk verstoord biotoop-verbond. Ook is er geen sprake van verbin-dingen met de natuurlijkere biotopen in dewijdere omgeving, waardoor deze verbin -dingen zich met name beperken tot de groenegordel in Keulen en de mondingsgebieden vanWupper en Dhünn. Hierdoor bevinden zich,van zuid naar noord gezien, achter elkaar deontwikkelingsgebieden "Niederkassel", "Köln"en "Leverkusen/Dormagen".

Daarom is het moeilijk om prioritaire gebie-den aan te wijzen waarin op grootschaligerwijze natuurlijke uiterwaardbiotoopcomplexenkunnen worden aangetroffen of opnieuw wor-den ontwikkeld. In plaats daarvan dienen inde genoemde ontwikkelingsgebieden de aan-wezige, voor de uiterwaarden karakteristiekebiotopen behouden te blijven en ecologisch teworden opgewaardeerd. Teneinde de func -tionaliteit van de resterende uiterwaardgebie-den binnen het lokale en bovenregionale bio-toopverbond te garanderen, dient daartoeeveneens een evenwicht te worden bereikttussen de hoge recreatiedruk en de door denatuur- en landschapsbescherming gesteldevoorwaarden.

Concreet dienen de aanwezige stilstaandewateren [BTG 2] ten noorden en zuiden vanKeulen te worden vergroot en dient de ecolo-gische kwaliteit van de stromende wateren[BTG 1] te worden verbeterd. Totnogtoe niet-natuurlijke stilstaande wateren [BTG 8]dienen te worden ontwikkeld tot natuurlijkerewateren. De graslanden [BTG 4[ dienenbehouden te blijven en door een extensiefbeheer kwalitatief te worden verbeterd. Tenzuiden van Keulen dienen de graslandgebie-den te worden uitgebreid. Met betrekking totde ooibossen [BTG 6] dient de omvang vande reeds aanwezige bossen te worden ver-groot resp. dienen in het gebied bijLeverkusen en Wesseling nieuwe ooibossen teworden ontwikkeld. Dit geldt eveneens voorde buiten de overstromingszones gelegenbossen [BTG 7]. Ook rietvegetaties en dyna-mische uiterwaardruigten [BTG 3] dienen quaomvang te worden uitgebreid.

groene gordel van Keulen. Op deze wijze is erten minste sprake van een beperkt verbondmet de bosgebieden in het Ville-gebied alsmede met de uiterwaarden van de Erft. Tenoosten van de Rijn zijn in dit verband deWahner Heide alsmede de uiterwaarden vande Agger en Sülz, die op hun beurt via deSieg (zie ook Rijntraject “Bad Honnef - monding van de Sieg”) zijn verbonden met deuiterwaarden van de Rijn, van grote betekenis.

DoelenDe hoofdoelstellingen van de biotoopverbond-planning voor dit met betrekking tot het ont-wikkelingspotentieel aanzienlijk beperkt ste-delijk concentratiegebied zijn enerzijds hetbehoud en de verbetering van de weinige res-terende delen van de natuurlijke uiterwaard-vegetatie. Anderzijds moeten alle mogelijkhe-den worden benut voor het opnieuw ontwik-kelen van voor de uiterwaarden karakteristie-ke biotopen, wat zou kunnen leiden tot eenverbetering van de biotoopverbondsituatie.Daarom dient te worden gestreefd naar devergroting van aanwezige biotopen buiten debebouwingsgebieden. Daarnaast dienen in hetstedelijk gebied van Bonn en Wesseling, voorzover mogelijk, nieuwe natuurlijke biotopen te worden ontwikkeld teneinde de barrière-werking in deze trajecten te verminderen. Op deze wijze kunnen ook in het stedelijkgebied Keulen-Bonn waardevolle, kleinschali-ge en middelgrote stapstenen in de Rijn -uiterwaarden behouden blijven en ontwikkeldworden, zoals de “Godorfer Hafen”, de“Flittarder Rheinaue”, de “RheinaueWorringen-Langel” of de “Rheinaue Langel-Merkenich”, die daarnaast een functie hebbenvoor de natuur beleving van de bevolking inhet kader van de dagrecreatie.

AanpakIn dit Rijntraject blijken met betrekking tothet realiseren van de doelen van een groot-schalig biotoopverbond duidelijk de tekortenen tegelijkertijd de slechts beperkte mogelijk-heden binnen een door dichte bebouwinggekenmerkt stedelijk concentratiegebied.Meer dan de helft van alle gebieden in denatuurlijke uiterwaarden hebben momenteelgeen functie voor het biotoopverbond, een-derde deel van de gebieden staat vanwegegebruik door de mens (bebouwing/verkeer)niet ter beschikking van het biotoopverbond.Bijna tweederde deel van het studiegebied isingedijkt en daarmee grotendeels aan dedynamiek van de uiterwaarden onttrokken.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 59: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

57

5.14 Nederrijntraject: monding van de Wupper - Krefeld (kmr 704, 8 - 761,3)

Huidige situatieHet Rijntraject tussen de monding van deWupper en het bebouwingsgebied van Krefeldheeft een oppervlak van ca. 12.500 ha. In dittraject begint de grootschalige meanderingvan de Rijn. Ingebed in dit gebied liggen degrootschalige stedelijke gebieden vanDüsseldorf, Neuss en Duisburg. In dit trajectkunnen de eerste grootschalige, natuurlijkeuiterwaardgebieden worden aangetroffen metbiotoopcomplexen van graslanden, uiterwaard-wateren en restanten van ooibossen, deelsook met grootschaligere zand- en grindoevers.De belangrijkste voor het biotoopverbond rele-vante groep biotooptypen wordt gevormd doorde graslanden [BTG 4]. De regionale voor-waarden met betrekking tot het minimum -oppervlak worden duidelijk overschreden,waardoor het actuele biotoopverbond metbetrekking tot deze groep biotooptypen, tenminste in kwantitatief opzicht, als voldoendekan worden gezien. Naast de dominante in -vloed van graslanden, wordt het gebied o.a.gekenmerkt door een mozaïek van klein -schalige restanten van ooibossen [BTG 6] enrietlanden [BTG 3], wat de verbondfunctieervan beperkt. Hoewel stilstaande wateren[BTG 2] deel uitmaken van de natuurlijkestructuurrijkdom van dit riviertraject, kunnendeze hier slechts in geringe mate worden aan-getroffen. Dit geldt eveneens voor de buitende uiterwaarden gelegen bossen [BTG 7]. Vaneen aan de kwantitatieve voorwaarden voldoend biotoopverbond is derhalve geensprake.

Ecologisch bijzonder waardevolle gebieden inde buitendijkse gebieden met een hoogpotentieel voor het biotoopverbond kunnenworden aangetroffen ten zuiden vanDüsseldorf in het gebied van de "UrdenbacherKämpe" en de "Zonser Grind" (prioritairgebied "Zonser Grind/UrdenbacherKämpe/Himmelgeister Rheinbogen). Hierbevinden zich de meest waardevolle uiter-waardweiden langs de Rijn [BTG 4] inNordrhein-Westfalen alsmede een van debeste ooibosgebieden [BTG 6, hardhout- enzachthoutooibossen]. Beide gebieden staanonder invloed van de overstromingsdynamiek.Eveneens van internationale betekenis zijn debuitendijkse gebieden van de "IlvericherRheinbogen" alsmede van de "WorringerBruch" (prioritairegebieden "IlvericherRheinbogen" en " Worringer Bruch"). Dezevormen een complex met voormalige ooibos-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Ooibos BaumbergLangs de Nederrijn zijn karakteristiek gevormde ooibossen (BTG 6)gereduceerd tot kleine restgebieden, zoals hier bij Baumberg in hetFFH-gebied “Urdenbacher Kämpe” (Kreis Mettmann). (fotografie: Th. Hübner)

sen, wateren, rietvegetaties en dynamischeuiterwaardruigte [BTG 3]. In de "MonheimerRheinbogen" werd door dijkverlegging eengroot uiterwaardengebied gereactiveerd. Inde "Himmelgeister Rheinbogen" in Düsseldorfstaat eveneens een dijkverlegging gepland. Indit uiterwaardengebied groeien op veel dijkenbijzonder waardevolle graslandvegetaties, metname schrale (veldsalie-)glanshaverweiden endeels halfdroge graslanden van het stroomdal[BTG 4]. Regionale verbondstructuren naar deomgeving kunnen voornamelijk worden aan-getroffen ten westen van de Rijn via de mon-ding van de Erft bij Neuss-Grimlinghausen. Deoostelijk van Düsseldorf aangrenzende bosge-bieden vormen een vrijwel ononderbrokenband van voor het biotoopverbond geschikteleefgebieden, waardoor in ieder geval terres -trische en mobiele soorten ruim om de ste -delijke gebieden van Düsseldorf en Neussheen kunnen bewegen.

DoelenBinnen dit Rijntraject bieden de reeds uit -gevoerde of nog geplande dijkverleggingenalsmede de aanwezige, goed ontwikkelde restanten van ooibossen belangrijke kern -gebieden voor het lokale en bovenregionalebiotoopverbond. Soortenrijke weiden, ooi -bossen, rietvegetaties en dynamische uiter-waardruigte in een complex van natuurlijkestilstaande wateren dienen een leefgebied tebieden aan talrijke dier- en plantensoortenvan de uiterwaarden. De meanderbochten vande Rijn kunnen zich daardoor nog sterker dantot nog toe ontwikkelen tot belangrijke kern-gebieden van het bovenregionale biotoopver-bond langs de Rijn.

AanpakMet betrekking tot de nog aanwezige ooibos-locaties is er binnen dit traject sprake van eenzeer gedifferentieerd beeld. Goed ontwikkelde

Page 60: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

58

selijk kwalitatief te worden verbeterd. Ook deuit het oogpunt van natuurbescherming waar-devolle, maar structureel semi-natuurlijkewateren dienen behouden te blijven.

Het aandeel bosgebied dient te worden uitge-breid. Zo zijn bijvoorbeeld de standplaats -factoren voor de ontwikkeling van ooibossen[BTG 6] in verschillende buitendijkse gebiedengoed. Dit doel zou zowel kunnen wordengerealiseerd door de conversie van de tot nogtoe aan de overstromingsdynamiek onttrokkenbossen binnen de geplande polders tot ooibos-sen ("Worringer Bruch", “Monheim”, “Itter-Himmelgeist”, "Ilvericher Bruch"), als door devergroting van de aanwezige bosgebieden bin-nen het huidige uiterwaardengebied. In hetgebied bij Meerbusch dienen bossen buitenhet uiterwaardengebied nieuw te worden ont-wikkeld resp. te worden uitgebreid.

5.15 Nederrijntraject: Krefeld – monding van de Lippe (kmr 761,3 - 814,4)

Huidige situatieHet Rijntraject tussen Krefeld en de mondingvan de Lippe heeft een oppervlak van ca.18.800 ha. In het zuidelijke deel van dit tra-ject stroomt de Rijn met een slechts zeersmal buitendijks gebied door de westelijkerand van het Roergebied. Vanaf hetBinsheimer Feld ten noorden van Moersbegint op de linker Rijnoever de overgangnaar het open landschap van het "onderstedeel van de Nederrijn".

Tot Duisburg stroomt de Rijn door een deelvan de stedelijke concentratiezoneRuhrgebiet, die een vrijwel aaneengeslotenbebouwing kent en een groot ruimtebeslagvoor verkeers- en infrastructuurvoorzieningen.Gebieden met een hoge biotoopkwaliteit kun-nen vrijwel uitsluitend worden aangetroffenten noorden van Duisburg in de directe omge-ving van de Rijn waar de bebouwing duidelijkminder dicht is. Overeenkomstig de partiëleverbondenheid met het onderste deel van deNederrijn vormen de graslanden in dit trajectde belangrijkste groep biotooptypen [BTG 4],waarbij het echter overwegend soortenarme,intensief beheerde graslanden betreft. Hetovereenkomstig de regionale aanpak vastge-legde benodigde minimumoppervlak voordeze groep biotooptypen is tienmaal zo grootals gewenst, waarmee de bovenregionalebetekenis van deze gebieden voor het bio-toopverbond langs de hele Rijn duidelijkwordt geïllustreerd. Naast de dominerende

restanten van ooibosgebieden worden afge-wisseld met knelpunten, zoals bijv. het stede-lijk gebied Düsseldorf-Neuss. Dit ontwikke-lingsgebied vormt in ecologisch opzicht eenduidelijke barrière. Andere ontwikkelingsge-bieden bevinden zich in het noorden("Krefeld") en het zuiden ("Leverkusen /Dormagen") van het traject. Het water -voerend vermogen van de weinige natuurlijkestilstaande wateren in dit gebied, zoals het"Kirberger Loch" in Monheim, wordt door debodemerosie van de Rijn bedreigd. Ook hetbiotoopverbond met het achterland is in grotedelen volledig onderbroken.

Er kunnen derhalve zowel gebieden met eenzeer hoog als gebieden met een zeer geringontwikkelingspotentieel ter verbetering van debiotoopverbondsituatie worden aangetroffen.De verharding van ongeveer eenderde deelvan de uiterwaarden beperkt in hoge mate deter beschikking staande mogelijkheden overgrote delen van het Rijntraject. Dit geldt metname voor het gebied van Düsseldorf, waaraan weerszijden door de bebouwing slechtseen nauwe rivierloop met zeer smalle uiter-waarden kan worden aangetroffen. In totaalligt 65% van het studiegebied buitendijks; devoor uiterwaarden karakteristieke bodemsmaken ca. 50% uit. Een hoog voor de uiter-waarden karakteristiek locatiepotentieel kanmet name worden aangetroffen in het gebiedvan de eerder genoemde grote meanderboch-ten, die echter deels ingedijkt zijn. Lokaalkunnen goed ontwikkelde recent gevormdestelsels van geulen met een duidelijk gediffe-rentieerd reliëf worden aangetroffen.

Concreet dient met betrekking tot de stro-mende wateren [BTG 1] de ecologische kwali-teit, zoals de structurele diversiteit, te wordenverbeterd door maatregelen gericht op metname de passeerbaarheid en een natuurlijkehydrologische dynamiek. Hierbij zou ook deontwikkeling van een natuurlijk systeem vannevengeulen kunnen helpen, bijvoorbeeld inhet gebied bij Monheim en Himmelgeist. Doorde sedimentatie van fijnsubstraat zouden der-gelijke maatregelen tevens de ontwikkelingvan nieuwe droge biotopen in (deels) geredy-namiseerde stromend watertrajecten, bijv. inhet gebied van nieuwe nevengeulen, stimule-ren. Met name in het gebied van de meander-bochten zouden nieuwe natuurlijke stilstaandewateren [BTG 2] en vochtige gebieden metrietvegetaties, zeggenverbonden en dynami-sche uiterwaardruigte moeten worden ontwik-keld. De graslanden [BTG 4] dienen behoudente blijven en door een extensief beheer plaat-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 61: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

59

DoelenCentraal bij de planning van het biotoopver-bond in dit Rijntraject staan enerzijds hetbehoud en de voortdurende verbetering vande situatie in het prioritaire gebied “Orsoy enWalsum”. Dit gebied neemt een belangrijkepositie in het grootschalige biotoopverbond -systeem langs de Rijnas in. Anderzijds vormthet verminderen van de barrièrewerking vande bebouwingscomplexen van Duisburg enKrefeld een belangrijk aandachtspunt. Inalgemene zin dienen de stromende waterenen graslanden van dit traject behouden teblijven en te worden verbeterd, terwijl de stil-staande wateren, rietvegetaties en uiter-waardruigte alsmede de binnen en buiten deoverstromingsgebieden gelegen bossen dooreen vergroting van het oppervlak belangrijkerdienen te worden.

Aanpak Net als in het bovenstaand reeds beschrevenRijntraject “monding van de Wupper totKrefeld” bevinden zich ook tussen Krefeld ende monding van de Lippe zowel goed ontwik-kelde uiterwaardgebieden als knelpunten. Totde eerste categorie behoort het reeds genoem-de prioritaire gebied “Orsoy en Walsum” en totde laatste categorie de ontwikkelingsgebieden“Krefeld”, “Duisburg” en “Friedrichsfeld”. Deaaneengesloten bebouwing van Krefeld enDuisburg kent echter, in vergelijking tot anderestedelijke concentratiegebieden als Keulen-Bonn en Düsseldorf, een relatief hoog aandeeluiterwaardbiotopen langs de Rijn. Desondanksliggen de biotopen van de meeste groepen bio-tooptypen vaak erg verspreid en zijn dezekleinschalig, waardoor de biotoopverbondsitua-tie onbevredigend is, zowel wat betreft hetoppervlak als de ruimtelijke spreiding. De voorde uiterwaarden karakteristieke ooibosbiotopenkunnen slechts zeer sporadisch worden aange-troffen. De weinige natuurlijke uiterwaardwate-ren als de "Roos" zijn afgekoppeld van de Rijnen vallen steeds vaker droog vanwege devoortschrijdende rivierbodemerosie in de Rijn.De regionale verbondstructuren naar de omge-ving zijn in dit Rijntraject duidelijk beperkt. Tenoosten van de Rijn wordt dit met name veroor-zaakt door het aangrenzende Roergebied als-mede door de ecologisch slechte kwaliteit vande stromende wateren in dit gebied (o.a.Emscher, monding van de Ruhr).

Bijna 75% van de uiterwaarden van dit trajectis ingedijkt, ongeveer eenderde deel van hethele oppervlak wordt in beslag genomen doorbebouwing en verkeersvoorzieningen en onge-veer eenvierde deel wordt gebruikt als akker-

invloed van graslanden kunnen sporadischtevens (kleinschalige) restanten van ooibos-sen [BTG 6] en rietvegetaties/uiterwaardruig-te [BTG 3] worden aangetroffen. Dit geldteveneens voor stilstaande wateren [BTG 2] enbossen [BGT 7] buiten de uiterwaarden, dievrijwel uitsluitend in het gebied ten noordenvan de monding van de Ruhr kunnen wordenaangetroffen. Belangrijk zijn tevens de voorde bescherming van soorten belangrijkeafgravingen. Als bijzonder waardevolle gebie-den kunnen hier met name worden genoemdde buitendijkse gebieden "Mommniederung"(karakteristiek Nederrijnlandschap rijk aanheggen) en de "Walsumer Rheinaue", met tal-rijke door bodemdaling ten gevolge van mijn-bouw ontstane ondiepe wateren (prioritairgebied "Orsoy en Walsum"). In de "OrsoyerRheinbogen" werd door dijkverlegging eenomvangrijk uiterwaardengebied in het over-stromingsgebied gereïntegreerd. VanafDuisburg-Walsum begint het vogelbescher-mingsgebied, zoals gedefinieerd in de EU-Vogelrichtlijn, en RAMSAR-gebied “UntererNiederrhein”. Daarnaast vormt het gebied vande monding van de Lippe een belangrijkknooppunt voor het biotoopverbond in dedeelstaat. De regionale verbondstructurennaar de omgeving zijn duidelijk beperkt,waarbij de uiterwaarden van de Lippe in hetnoordoosten een uitzondering vormen. In hetwesten is er sprake van een koppeling tussende uiterwaarden van de Rijn en de Niers, viade bosgebieden en natuurgebieden bijRheinberg en Issum.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Walsumer RheinaueDe Rijnuiterwaarden bij Walsum (Duisburg) vormen het begin van deecologisch waardevolle Nederrijn ten noorden van het stedelijk con-centratiegebied Rijn-Ruhr. (fotografie: Th. Hübner)

Page 62: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

60

5.16 Nederrijntraject: monding van de Lippe tot de Duits-Nederlandse grens (kmr 814,4 - 863,70)

Huidige situatieHet betreft hierbij met name het open, dooragrarisch gebruik gekenmerkt gebied van hetonderste deel van de Nederrijn zonder groterebebouwingsgebieden dat ligt tussen de mon-ding van de Lippe en de grens metNederland, met een totaal oppervlak van ca.38.000 ha. In dit traject openen zich denatuurlijke Rijnuiterwaarden tot een breedtevan meer dan tien kilometer waarvan grotedelen echter zijn ingedijkt.

Langs de Rijn bevindt zich één samenhangendgebied dat zowel als vogelbeschermingsge-bied, zoals gedefinieerd in de EU-Vogelrichtlijn, en RAMSAR-gebied “UntererNiederrhein” is aangewezen en dat eenbelangrijke functie vervult voor overwin -terende arctische wilde ganzen. Het gebiedwordt gedomineerd door de groep biotoop -typen grasland, waaronder productiegrasland.Deels kunnen bredere, recent tot ontwikkelinggekomen uiterwaardgebieden worden aange-troffen. De zeer grootschalige graslandbio-toopgebieden illustreren, in ieder geval quaoppervlak, de bovenregionale betekenis vandeze gebieden voor het biotoopverbond langsde hele Rijn. Daarnaast onderscheidt dit tra-ject zich door zijn rijkdom aan talrijke natuur-lijke wateren en deels zeer grote strangen,alsmede door de voor de bescherming vansoorten belangrijke grindplassen. Met namelangs de Rijn komen vaak meer of minderononderbroken uiterwaardruigten voor, waar-

land. Onbebouwde, overstroomde uiterwaard-gebieden kunnen derhalve slechts sporadischen veelal op slechts een van de beide oeversworden aangetroffen. Met betrekking tot deontwikkelingsmogelijkheden dienen, net alsbovenstaand bij de beschrijving van de actuelebiotoopsituatie, de bebouwings- en uiterwaard-gebieden ten noorden van Duisburg op eenandere wijze te worden benaderd. Het hogerepotentieel van het hier beginnende “onderstedeel van de Nederrijn” voor ecologische her-stelmaatregelen blijkt met name uit de recentgevormde systemen van geulen, met name inhet gebied Büderich, Rheinberg, Voerde, Orsoyen Moers. Hier zou in principe het herstel vanvoor de uiterwaarden karakteristieke biotopenmogelijk zijn. Daarbij dient er echter rekeningmee te worden gehouden, dat alle gebiedenzich vrijwel volledig in het binnendijkse gebiedbevinden. Bij de selectie voor de planning vanvoor het verbond geschikte biotopen langs deRijn dient derhalve in eerste instantie te wor-den gedacht aan de reactivering van overstro-mingsgebieden van de Rijn.

De stromende wateren [BTG 1] in dit trajectdienen met name in ecologisch opzicht te wor-den verbeterd (passeerbaarheid, natuurlijkehydrologische dynamiek). De mogelijkheid vanhet ontwikkelen van nevengeulen van de Rijnin gebieden met weinig restricties (met namebebouwing) dient te worden onderzocht.Stilstaande wateren [BTG 2] dienen behoudente blijven en in ecologisch opzicht te wordenverbeterd en, incidenteel, nieuw te wordenontwikkeld. In dit verband dienen tevens de uithet oogpunt van natuurbescherming waarde-volle, maar semi-natuurlijke grindplassen [BTG8] behouden te blijven. De voor stilstaandewateren te stimuleren aspecten zijn eveneensvan toepassing op rietvegetaties, uiterwaard-ruigte en zeggenverbonden [BGT 3], met namein de nabijheid van de Rijn. Voor de graslanden[BTG 4] dient een groot gebied ten behoevevan de extra bescherming en stimulering vanecologisch hoogwaardige weiden te wordenaangewezen, waartoe een extensief beheernoodzakelijk zou zijn. Tot nog toe zeldzamedroge biotopen [BTG 5] zouden zich kunnenontwikkelen in de (deels) geredynamiseerdestromend watertrajecten, bijv. in nieuw gecre -eerde nevengeulen, door de afzetting van fijnsubstraat en op deze wijze een verrijking vor-men voor het biotoopspectrum. Bossen dienenzowel buiten [BTG 7] als binnen [BTG 6] deaan overstromingen blootgestelde gebieden teworden vergroot, teneinde de tot nog toe tegeringe oppervlakte te vergroten.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bislicher Insel – vloedkomDe aanleg van nevengeulen en vloedkommen [BTG 1] zoals hiergetoond in het FFH- en natuurgebied “Bislicher Insel” aan deNederrijn (Kreis Wesel) vormt een belangrijke maatregel voor hetecologisch herstel van de Rijnuiterwaarden (fotografie: Th. Hübner)

Page 63: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

61

ving strekken zich voor namelijk uit naar denoordelijk gelegen Issel alsmede naar de wes-telijk gelegen Niers.

Doelen Bij dit over grote delen als een in internatio-naal opzicht belangrijk geclassificeerdRijntraject staat vanzelfsprekend het behoudvan deze kwaliteiten voor de vogelstand cen-traal. Het landschappelijk karakter van ditgebied wordt gekenmerkt door de afwisselingvan grootschalige graslandcomplexen van uit-eenlopende aard, stilstaande wateren, uiter-waardruigte en rietlanden. Naast het behoudvan de status quo dient voor stilstaande wate-ren en delen van de graslanden of de rietvege-taties en uiterwaardruigte te worden gestreefdnaar een verbetering van de kwaliteit van hetleefgebied. Daarnaast dient eveneens het aan-deel bos te worden verhoogd, daarbij echterrekening houdend met de beschermingsdoel-stellingen voor bijvoorbeeld weidebroedvogelsen wintergasten. Voor de weliswaar in deRijnuiterwaarden van nature voorkomende,maar tegenwoordig nauwelijks vertegenwoor-digde droge biotopen geldt dat, afgezien vanhet behoud van bepaalde gebieden in de“Wisseler Dünen”, dergelijke locaties ook langsde Rijn dienen te worden ontwikkeld.

AanpakVoor bijna alle uiterwaardbiotooptypen geldtdat een ideaal biotoopverbond momenteelalleen in een nauw begrensd gebied tot ont-wikkeling is gekomen en dat grote delen vanhet studiegebied door indijking aan de dyna-miek van de uiterwaarden zijn onttrokken.Daarnaast dient, net als bij de andere trajec-ten, te worden opgemerkt dat de graslanden[BTG 4] in de uiterwaarden van de Rijn overhet algemeen, met uitzondering van de gras-landen in geselecteerde natuurbeschermings-gebieden, intensief worden gebruikt en daar-door wat betreft hun biotoopkwaliteit duidelijkonderontwikkeld zijn. Deze toestand komt –ten minste qua dominantie – niet overeenmet de doelstellingen uit het oogpunt vannatuurbescherming. Alle met de Rijn in ver-binding staande wateren [BTG 2] vertonenduidelijke eutrofiëringsverschijnselen, waar-door er in deze wateren nauwelijks nog spra-ke is van onderwatervegetatie. Daarnaast iser door de geforceerde rivierbodemerosie intoenemende mate sprake van een hydrologi-sche afkoppeling van rivier en uiterwaarden,wat bijvoorbeeld kan resulteren in het droog-vallen van grondwaterafhankelijke stilstaandewateren. Het biotoopverbond met betrekkingtot ooibossen [BTG 6] en bossen van de voor-

mee voor deze groep biotooptypen het binnende regionale aanpak geformuleerde benodigdeminimumoppervlak duidelijk wordt bereikt.

Ecologisch waardevolle gebieden binnen derecent tot ontwikkeling gekomen uiterwaardenmet een hoog potentieel voor een biotoopver-bond kunnen met name worden aangetroffenin het gebied van de "Bislicher Insel", hetRijnstrangencomplex "Bienen/Griether Ort"alsmede in het gebied "Salmorth/MillingerWaard". Deze zich veelal langs de Rijn uit-strekkende grootschalige kernzones wordensamengevat tot een groot prioritair gebied“Nederrijn". Tot de prioritaire gebieden beho-ren eveneens de gebieden “Bovenrijn /Emmerich” en “Düffel”. Langs de Rijnstrangenkunnen deels nog grootschalige rietlanden vaneen in ornithologisch opzicht zeer grote bete-kenis worden aangetroffen, zoals langs de"Altrhein Bienen-Praest". Vanwege de eutro -fiëring is er in alle met de Rijn in verbindingstaande wateren nauwelijks nog sprake vanonderwatervegetatie. Hier kunnen tevens bij-zonder waardevolle restanten van en begin-nende ooibossen worden aangetroffen als -mede bredere, glooiende zand/grindoevers. In de buitendijkse gebieden bevinden zichwaardevolle vochtige weidegebieden zoals"Hetter" en "Düffel", bijzonder waardevollewatercom plexen als "Kalflack / KellenerAltrhein" en "Rindersche Kolke" alsmede eenprachtig duinenlandschap bij Wissel (bijzonderprioritair gebied "Wisseler Dünen") met deenige goed en grootschalig ontwikkelde, uiter-waardgebonden droge biotopen van de Rijn inNordrhein-Westfalen. In de buitendijkse gebie-den kunnen daarnaast talrijke, voor debescherming van soorten belangrijke ont -grindingsplassen worden aangetroffen.Regionale verbondstructuren naar de omge-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Altrhein Bienen-PraestDe waterplantgemeenschappen van stilstaande wateren [BTG 2] en rietlanden[BTG 3] kunnen nog in verschillende Rijnstrangen van de Nederrijn wordenaangetroffen, zoals hier in het FFH- en natuurgebied “Altrhein Bienen-Praest”(Kreis Kleve). (fotografie: Th. Hübner)

Page 64: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

62

leerd om de samenhang tussen de wateren teverbeteren. Ook de semi-natuurlijke, maar uithet oogpunt van natuurbescherming waarde-volle, grindplassen dienen te wordenbeschermd. Rietvegetaties, zeggenverbondenen uiterwaardruigte dienen in een prioritairgebied behouden te blijven en ecologisch teworden geoptimaliseerd. In het randgebiedvan de natuurlijke uiterwaarden zou moetenworden gestreefd naar de ontwikkeling vannog meer biotopen.

Voor het grasland dient, naast het behoudvan grote geïntegreerde complexen, gestreefdte worden naar een ecologische verbeteringdoor een extensief beheer van deelgebieden.Tenslotte dient het aandeel bosgebied te wor-den uitgebreid. Dit geldt voor zowel over-stroomde ooibossen [BTG 6], die bijv. in denieuw ontstane polders gestimuleerd dienente worden, als voor bestanden die voorkomenin ingedijkte gebieden [BTG 7].

malige uiterwaarden [BTG 7] is zowel watbetreft omvang als ruimtelijke spreiding vandeze biotoopgroepen duidelijk verstoord.

Dit traject heeft een ingedijkt aandeel van deuiterwaarden van 80%, het hoogste aandeelvan alle Rijntrajecten in Nordrhein-Westfalen.De bebouwde gebieden nemen slechts 15% inbeslag en de akkergebieden 36%. De talrijkenog aanwezige systemen van geulen in debuiten- en binnendijkse gebieden vormenzeer natuurlijke en voor de uiterwaardenkarakteristieke locaties. Dit Rijntraject wordttevens gekenmerkt door een zeer hoog aan-deel van voor de uiterwaarden karakteristiekebodems. Door ontgrindingsactiviteiten metdaarop volgende opvulling met over het alge-meen van steenbergen afkomstig materiaal inde recent tot ontwikkeling gekomen uiter-waarden, is er echter sprake van door mense-lijk handelen veranderde bodems.

Over het algemeen genomen wordt dit trajectderhalve gekenmerkt door een zeer hoogpotentieel aan voor de uiterwaarden karakte-ristieke standplaatsfactoren. Er dient echtervan te worden uitgegaan dat dit locatiepoten-tieel, vanwege het bijzonder hoge aandeelingedijkte gebieden, op veel plaatsen nogmaar beperkt aanwezig zal zijn. Daarom die-nen maatregelen voor een biotoopverbond-planning Rijn met name te worden genomenin die gebieden waarin de dijken reeds zijnverlegd of waar reeds plannen daartoebestaan. Een verdergaande dijkverleggingdient, niet op de laatste plaats vanwege hetintensieve agrarische gebruik, op korte ter-mijn als niet realistisch te worden beschouwd.

Met betrekking tot de stromende wateren[BTG 1] dient te worden gestreefd naar eenverbetering van de ecologische kwaliteit doormaatregelen gericht op met name de pas-seerbaarheid van de wateren alsmede op eennatuurlijke hydrologische dynamiek en dedaardoor veroorzaakte structurele diversiteit.De mogelijkheid dient onderzocht te wordenof, door de ontwikkeling van natuurlijkenevengeulen van de Rijn, de structurelediversiteit kan worden verhoogd en het aantalleefgebieden kan toenemen. Hiervan zoudeno.a. door de sedimentatie van fijnsubstraattot ontwikkeling komende droge biotopen[BTG 5] profiteren die tot nog toe bijna nietvoorkomen in het studiegebied. De aanwezigestilstaande wateren dienen, bijv. met betrek-king tot de waterkwaliteit, duidelijk te wordenverbeterd. Tevens dient het ontstaan vannieuwe (kleine) wateren te worden gestimu-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 65: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

63

uitoefenen. Het streven is productiegraslanden akker om te zetten in meer natuurlijkeecotopen. Voor de oeverzone is de ontwikke-ling gericht op een jong, dynamisch rivieroe-ver-landschap, bestaande uit zandige oevers,grindrijke nevengeulen (BTG 1), dynamischestrangen (BTG 2), oeverwallen (BTG 5) enzachthoutooibos (BTG 6). Hiertoe wordenbrede oeverzones nagestreefd (o.a. bij Bijlanden zuidelijke oevers). Voor de hoger gelegen

uiterwaarden worden laagdynamische doelennagestreefd zoals geïsoleerde strangen (BTG2), moeras (BTG 3) en hardhoutooibos (BTG6). Deels betreft het hier versterking vanreeds bestaande waarden (m.n.Lobberdensche Waard en Geitenwaard). Dezeontwikkeling sluit aan bij de ontwikkeling vanhet binnendijkse Rijnstrangengebied en destroomopwaarts gelegen rivierterassen langsde Niederrhein.

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zichmet name op de omzetting van productie-grasland naar meer natuurlijke ecotopen. Ditkan door een verandering in het beheer (b.v.extensivering) al dan niet in combinatie metvergraven (b.v. uiterwaardverlaging, aanleggeulpatronen (BTG 1 en 2). Voor de laagdy-namische delen van het gebied wordt ingezetop versterking van moerasachtige systemen(BTG 2 en 3), stroomdalgrasland, soortenrijkhooiland (BTG 4) of hardhoutooibos (BTG 6).Belangrijk hierbij is dat belangrijke Natura2000 waarden behouden blijven. Gelet op denog aanwezige ruimte (ook binnendijks) ende aanwezige hoge rivierdynamiek biedt deBovenrijn de laatste mogelijkheid voor groot-schalige wetland-ontwikkeling in het rivieren-gebied. Vanuit het oogpunt van het biotoop-verbond dient aansluiting gezocht te worden

5.17 Deltarijn-traject Bovenrijn: Duits-nederlandse grens – Pannerdensche Kop (kmr. 857,8 – 867,5)

Huidige situatieDe Bovenrijn heeft het karakter van eeninsnijdende zand(grind)rivier. In dit trajectzijn grootschalige wetlands aanwezig (b.v.Rijnstrangen), welke door de indijking van derivier grotendeels binnendijks zijn komen teliggen. Door de aanleg van dijken is de oor-spronkelijke overstromingsvlakte sterk ver-kleind. De rivierdynamiek in dit traject isgroot, maar de invloed is veelal beperkt totde oeverzone omdat de uiterwaarden relatiefhoog liggen. Afgezien van de aanwezigheidvan kribben zijn de oevers doorgaans onver-dedigd. Als gevolg van de hoge dynamiekwordt de oeverzone gekenmerkt door uitge-strekte zandige kribvakken, daarnaast zijn ergrindoevers in dit traject aanwezig (ten oos-ten van Lobith) (BTG 1). De uiterwaardenbestaan grotendeels uit productiegrasland(BTG 4), maar door de relatief lage gebruiks-druk zijn er nog volop restanten van ooibos-sen (BTG 6), ruigtes en moeras (BTG 3) voor-handen. Een belangrijke te behouden natuur-waarde in dit traject vormen de kleiputten-complexen van de Lobberdensche Waard waarzich een waardevol laag dynamisch rivierland-schap ontwikkeld heeft dat tezamen met debinnendijks gelegen Rijnstrangen tot eenwaardevol wetland is uitgegroeid (BTG 2, BTG3). De Lobberdensche Waard speelt door zijnrelatief hoge ligging bovendien een belangrij-ke rol bij de waterverdeling over het split-singspunt tussen Waal en Nederrijn. Eenandere belangrijke waarde vormt de grote,oude meander De Oude Waal, de nabijgele-gen zandwinplas De Bijland en de stroomdal-graslanden op de Bijlanddijk. De zandwinplasvormt een belangrijke rustplaats voor over-winterende watervogels. De Gelderse Poort isaangewezen als Habitat- enVogelrichtlijngebied.

DoelenDe bijzondere ligging van dit traject in de kopvan de Nederlandse delta, tussen twee stuw-wallen en met beperkte bebouwing biedt uit-stekende mogelijkheden voor de ontwikkelingvan grootschalige natuur. Nagenoeg het gehe-le uiterwaardengebied van de Bovenrijn is danook aangewezen als natuurontwikkelingsge-bied (Gelderse Poort). Het gebied kan binnenhet (inter)nationale biotoopverbond voor deRijn een belangrijke rol als kerngebied gaan

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Overzicht Bovenrijn, met op de voorgrond het splitsingspunt„Pannerdense Kop“, waar de Rijn zich splitst in Waal en PannerdensKanaal (fotografie: B. Boekhoven, NL)

1Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden in Nederland zonder beschermingsstatus waarvoor ecologisch herstel is gepland. Ze vormen een zeerbelangrijke categorie in het Nederlandse natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur, EHS) en zijn vastgelegd in het Structuurschema Groene Ruimte.

Page 66: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

64

DoelenDe uiterwaarden van de Bovenwaal zijn nage-noeg geheel als natuurontwikkelingsgebiedaangewezen. De aanwezige hoge rivierdyna-miek in combinatie met de voorhanden zijndegrote meanderbochten leidt er toe dat in deafzonderlijke uiterwaarden een gradiënt inrivierdynamiek tot ontwikkeling gebracht kanworden. In de lage, onbekade en dynamischestroomafwaartse deel van de uiterwaardenontstaat een jong, dynamisch rivieroever-landschap, bestaande uit natuurlijke oevers,nevengeulen (BTG 1) en dynamische stran-gen (BTG 2). Op specifieke locaties worden de kansen voor het vergroten van het areaallevend rivierduin (BTG 5) benut. In de hogeredelen, mede als gevolg van historische beka-dingen, is ruimte voor laagdynamische ecoto-

pen als moeras (BTG 3) en geïsoleerde stran-gen (BTG 2). Dit geldt o.a. voor de OudeWaal bij Nijmegen. In de stroomluwe delenvan de Gendtse en Bemmelsche Waard kun-nen ooibossen tot ontwikkeling komen.

AanpakDe potenties voor natuurontwikkeling in dittraject zijn groot: zowel ruimte als rivierdyna-mische processen zijn voorhanden. Doorextensivering van het agrarisch beheer van deproductiegraslanden, al dan niet in combinatiemet vergraving, kunnen de aanwezige poten-ties voor een grotere variatie aan natuurlijkeecotopen benut worden. Hierbij dient reke-ning gehouden te worden met de versterkingvan de structuur en samenhang in het gebied.De reeds aanwezige geïsoleerde strangen enkleiputcomplexen kennen een hoge natuur-waarde die behouden dient te blijven en ver-sterkt dient te worden door een keten vanwetlands te ontwikkelen, waarbij ook binnen-

bij de stroomopwaarste moerassystemenlangs de Niederrhein (o.a. rondom de ouderivierarmen).Voor de toekomstige hoogwaterbeschermingkan het gebied van de Rijnstrangen eenbelangrijke rol gaan spelen. Indien het gebiedals retentiegebied gebruikt gaat worden kun-nen aanvullende kansen ontstaan om debestaande laagdynamische natuurwaarden tevergroten.

5.18 Deltarijn-traject Bovenwaal:Pannerdensche Kop - Nijmegen (kmr. 867,5 – 885)

Huidige situatieDe Bovenwaal is een traject waar de rivier inhet verleden breeduit is gaan meanderenomdat het verval van de rivier hier sterkafnam. De rivier komt hier vanuit een tame-lijk smal dal in een laagvlakte. Vanaf hiervindt dan ook grootschalige sedimentatie vanklei plaats. Door het afzetten van het materi-aal zijn in het verleden de meanders ont-staan. De ligging van ondergrondse uitlopersvan de stuwwal kunnen hierbij ook een rolgespeeld hebben. Door de bochtwerking zijndynamische uiterwaarden aanwezig en zijnzandige oeverwallen en rivierduinen ontwik-keld. Doordat de uiterwaarden lager zijn is derivierdynamiek in de uiterwaarden groter danin de Bovenrijn: de uiterwaarden stromenmeer en vaker mee bij hoge afvoeren. Ditleidt ertoe dat op de kop van de uiterwaardtijdens hoogwater sedimentatie plaatsvindt,wat resulteert in actieve oeverwallen. Op spe-cifieke locaties hebben zich rivierduinen (BTG5) ontwikkeld (Millingerwaard). Hier bevindtzich ook het belangrijkste restant hardhout-ooibos (Colenbrandersbos; BTG 6) vanNederland. Karakteristiek voor de Bovenwaalis de opeenvolging van platen en geulen,doordat de rivier in het verleden een aantalkeren zijn bedding verplaatst heeft. Dit oudepatroon uit zich in de aanwezigheid van dyna-mische strangen (BTG 2). Deze wordenomzoomd door complexen van uiterwaard-ruigte (BTG 3) en zachthoutooibos (BTG 6).Hoewel er op relatief grote schaal natuurlijkeelementen voorhanden zijn, wordt een aan-zienlijk deel (25%) van de uiterwaarden doorproductiegrasland (BTG 4) ingenomen. Ookdit traject maakt onderdeel uit van deGelderse Poort en is als zodanig aangewezenals Habitat- en Vogelrichtlijngebied.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Overzicht Bovenwaal, met op de voorgrond de „Oude Waal“ bijNijmegen (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 67: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

65

Voor de toekomstige hoogwaterbeschermingkan de Ooypolder een belangrijke rol gaanspelen. Indien het gebied als retentiegebiedgebruikt gaat worden kunnen aanvullendekansen ontstaan om de bestaande laagdyna-mische natuurwaarden te vergroten.

5.19 Deltarijn-traject Middenwaal: Nijmegen – St. Andries (kmr. 885 – 925)

Huidige situatieDit traject is een opvallend recht, zwak slin-gerend riviertraject. De uiterwaarden in dittraject zijn in vergelijking met voorgaandetrajecten opvallend smal, de rivier zelf maakteen groot deel van het buitendijkse gebieduit. Vooral in het oostelijke deel zijn de uiter-waarden smal, in het westelijke deel zijn dezebreder en bevatten een patroon van platen enverlande geulen. Dit patroon is ontstaanomdat in het verleden de rivier ook hierregelmatig zijn loop verlegd heeft. In de hui-dige situatie is de zanddynamiek nog beperktmerkbaar (o.a. bij de Plaat van Ewijk). Op dekoppen van de uiterwaardcomplexen bevindenzich zandige recente oeverwalcomplexen ofrivierduinen. De oude rivierbeddingen funge-ren vaak als dynamische strangen die bijhoogwater meestromen. De smalle uiterwaar-den zijn mede door de bedijking die op deoude oeverwallen is aangebracht hoogdyna-misch, waardoor de ruimte voor laagdynami-sche ecotopen beperkt is. In de huidige situa-tie kent het gebied over grote delen een agra-risch gebruik, waardoor productiegrasland(BTG 4) sterk domineert. Het gebied is verdervan belang als rustgebied voor overwinteren-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Bovenwaal stroomopwaarts: uitzicht op de Millingerwaard (fotografie: B. Boekhoven, NL)

De Middenwaal bij St. Andries: rechts de verbinding naar de Maas(fotografie: B. Boekhoven, NL)

dijkse systemen (b.v. Erlecomse Waaij enGroenlanden) betrokken worden.

de watervogels (o.a. Kaliwaal BovenLeeuwen), die fourageren op de binnendijksgelegen voormalige komgronden.

DoelenVoor dit traject wordt vanuit het beleid eencombinatie van natuurontwikkeling, ontgron-dingen en een handhaving van het agrarischgebruik nagestreefd. Dit traject kent dan ookeen kleiner areaal vanuit het natuurbeleidbegrensde gebieden (o.a. natuurontwikke-lingsareaal). De Middenwaal heeft binnen hetbiotoopverbond dan ook meer een verbinden-de functie tussen de bovenstrooms gelegenGeldersche Poort en het benedenstroomsegebied rond Fort St. Andries en de Biesbosch.Over het algemeen wordt een ontwikkelingvan riviergebonden natuur van oeverzones(zandplaten, nevengeulen, zandige oevers(BTG 1)) en uiterwaardvlaktes (dynamischestrangen (BTG 2) en begraasde ruigtes (BTG3)) voorgestaan. Hiermee wordt de eerdergenoemde functie als verbindingszone in hetbiotoopverbond vorm gegeven en versterkt.

Er komen in dit traject nagenoeg geen oudenatuurgebieden voor. Er is wel een aantalhooggewaardeerde natuurontwikkelingspro-jecten voorhanden (o.a. Ewijkse Plaat,Moespotse Waard, Leeuwensche Waard).

Page 68: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

66

als hoog dynamische strangen (BTG 2). Dezevoormalige rivierbeddingen of nevengeulenworden omzoomd door dynamische ruigte(BTG 3) en in mindere mate zachthoutooibos(BTG 6). De zanddynamiek beperkt zich inde huidige situatie tot de oeverzone. Op dekoppen van de uiterwaarden zijn rivierduinen(BTG 5) aanwezig. Het aandeel laagdynami-sche standplaatstypen op dit traject isbeperkt. Uitzondering vormen deNatura2000-gebieden de Kil van Hurwenenen de Rijswaard, waar ruimte is voor de ont-wikkeling van een laagdynamische, geïso-leerde strang (BTG 2) en moeras (BTG 3).De uiterwaardplassen en productiegraslan-den (die ook hier weer sterk domineren; BTG4) in dit traject zijn van belang als rustge-bied voor wintergasten, die doorgaans foura-geren op de binnendijkse gronden (Land vanMaas en Waal, Bommelerwaard, Maaskant).Tevens bestaan er belangrijke ecologischerelaties met de Linge en de Maas.

DoelenDe uiterwaarden in dit traject zijn deels aan-gewezen als natuurontwikkelingsgebied, deelsten behoeve van de natuurgerichte landbouwom de reeds bestaande natuurwaarden (KilHurwenen) te handhaven cq. te versterken.Voor de natuurontwikkelingsgebieden wordtvooral ingezet op de meer dynamische rivier-natuur: nevengeulen (BTG 2), dynamischeruigte (BTG 3) en zachthoutooibos (BTG 6).Voor de gehele oeverzone wordt gestreefdnaar dynamische zandige oevers (BTG 1). Bijdeze ontwikkelingen dient wederom weeraandacht besteed te worden aan de structuurvan het gebied. Zo dient het knooppunt bijSt. Andries, waar de Maas en Waal bijna

AanpakDoor de combinatie van handhaving landbouwen natuurontwikkeling geldt hier dezelfdeaanpak als in voorgaande trajecten, maar danin mindere mate. Door extensivering van hetagrarisch beheer van de productiegraslanden,al dan niet in combinatie met vergraving,kunnen de aanwezige potenties voor een gro-tere variatie aan natuurlijke ecotopen benutworden. Hierbij ligt de nadruk op het verster-ken van de verbindingsfunctie tussen de grotenatuurkernen Geldersche Poort en Fort St.

Andries en Biesbosch. Dit kan o.a. gedaanworden door het actief aanleggen van neven-geul-complexen (zoals in natuurontwikke-lingsproject Beneden Leeuwen), waarmeetegelijkertijd het karakter van de MiddenWaal(opeenvolging van platen en (verlande) geu-len) versterkt wordt.

5.20 Deltarijn-traject Oostelijke Benedenwaal: St. Andries - Zuilichem (kmr. 925 – 942)

Huidige situatieDit riviertraject is bochtiger dan voorgaandeMiddenwaal. De brede meanders zijn ont-staan voor de bedijking toen de stroomge-bieden van Rijn en Maas nog met elkaar incontact stonden. In de huidige situatie is derivier hier een zwakslingerende zandrivier.Als restant zijn er echter grote bochtigeuiterwaarden (voormalige meanderbochten)aanwezig met dynamische strangen (BTG 2).Op deze locaties heeft vaak zandwinningplaatsgevonden, wat resulteert in grotezandwinplassen. De dynamiek in de uiter-waarden is groot. Het patroon van opgeslibtezandplaten en geulen is duidelijk herkenbaar.De geulen functioneren in de huidige situatie

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Natuurontwikkelingsproject „Ewijkse Plaat“ (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Natuurontwikkelingsproject „Gamerense Waard“ (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 69: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

67

3) en zachthoutooibos (BTG 6). Afwijkend vande andere Waaltrajecten is dat de uiterwaar-den een moerassiger karakter kennen door dehogere laagwaterstanden die kenmerkend zijnvoor de overgang naar het benedenrivieren-gebied. Dit komt ook tot uiting in de aanwe-zigheid van riet (BTG3) op de oevers.

DoelenVoor dit traject wordt vanuit het natuurbeleideen combinatie van natuurontwikkeling, ont-grondingen en handhaven van de landbouw voorgesteld, waarbij de versterking van deverbindingsfunctie tussen Biesbosch en FortSint Andries benadrukt wordt. De afgelopenjaren zijn in het kader van “Deltawet GroteRivieren “ (hoogwaterbescherming) enkelenatuurontwikkelingsprojecten versneld uitge-voerd (Gamerense Waard, Breemwaard).Hierbij staat de ontwikkeling van rivier -gebonden natuur van oeverzones (zandplaten,nevengeulen, zandige oevers (BTG 1)) en

meer moerassige uiterwaarden (dynamischestrangen (BTG 2), moerassige ruigtes (BTG 3)) voorop.

AanpakVoor dit traject geldt eenzelfde aanpak alsvoor voorgaande trajecten. Door extensive-ring van het agrarisch beheer van de produc-tiegraslanden, al dan niet in combinatie metvergraving, kunnen de aanwezige potentiesvoor een grotere variatie aan natuurlijke eco-topen benut worden. De nadruk ligt hierbij ophet versterken van de verbindingsfunctie tus-sen grotere natuurkernen als Biesbosch enFort St. Andries.

samenkomen, benadrukt te worden door deontwikkeling van grootschalige wetlands. Opkleinere schaal bieden de oude meanderboch-ten goede kansen voor de ontwikkeling vanmeer laagdynamische natuur zoals moeras enstrangen. Hiermee worden deze fossielepatronen tegelijkertijd meer geaccentueerd.

AanpakDoor de combinatie van handhaving landbouwen natuurontwikkeling geldt hier dezelfdeaanpak als in voorgaande het voorgaandeMiddenwaal-traject. Door extensivering vanhet agrarisch beheer van de productiegraslan-den, al dan niet in combinatie met vergra-ving, kunnen de aanwezige potenties vooreen grotere variatie aan natuurlijke ecotopenbenut worden. Met name bij St. Andries die-nen de kansen voor de ontwikkeling van een kerngebied in het biotoopverbond van Rijn enMaas genomen te worden door in te zetten opgrootschalige natuurontwikkeling.

5.21 Deltarijn-traject Westelijke Benedenwaal: Zuilichem – Gorinchem (kmr. 942 - 955)

Huidige situatieDit traject heeft, net als de andereWaaltrajecten, het karakter van een slinge-rende zandrivier, maar de invloed van hetbenedenrivierengebied (getij) is merkbaar. Deinvloed van de zee wordt met name bij laagwater merkbaar en behelst niet een brakwa-terindringing, maar komt tot uiting in stabielelaagwaterpeilen, lagere stroomsnelheden engetijdenwerking. Bovendien worden de oever-wallen lager, de uiterwaarden smaller en dekomgebieden uitgestrekter. Het traject kan alshet overgangstraject van het Nederlandsebovenrivieren- naar het benedenrivierenge-bied worden beschouwd (vergelijkbaar metDeltarijn-traject Boven-Lek en Beneden-IJssel). De uiterwaarden liggen relatief hoogten opzichte van het rivierpeil. Het trajectvormt in het biotoopverbond een belangrijkeecologische schakel tussen de Biesbosch enFort Sint Andries. Mede door het grootschali-ge agrarische gebruik van de uiterwaarden(productiegrasland (BTG 4)) zijn de uiterwaar-den van belang als rust- en fourageergebiedvoor overwinterende watervogels. Net als deoverige Waaltrajecten kent dit traject eenhoge rivierdynamiek, die vooral tot uitingkomt in biotooptypen als zandplaten ennevengeulen (BTG 1), oeverwalruigtes (BTG

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Slot „Loevestein“ (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 70: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

68

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zichvoor de hogere delen van de uiterwaardenmet name op de omzetting van productie-grasland naar meer natuurlijke ecotopen,voornamelijk hardhoutooibos. Dit kan dooreen verandering in het beheer (b.v. extensi-vering) al dan niet in combinatie met vergra-ven (b.v. uiterwaardverlaging, aanleg geulpa-tronen (BTG 1 en 2). Dit laatste geldt zekervoor de lagere delen van de uiterwaarden ende oeverzone.

5.22 Deltarijn-traject Pannerdens Kanaal: Pannerdensche Kop – Ijsselkop (kmr. 867,5 - 879)

Huidige situatieHet Pannerdens Kanaal vormt de verbindingtussen het Waalsysteem en het Rijn- /IJsselsysteem. Het eerste deel van het trajectis een gegraven kanaal tussen de Waal en hetstroombed van de (afgedamde) Oude Rijn.Voor dit deel past de structuur van de uiter-waarden qua oriëntatie dan ook niet bij hetkarakter van het huidige Pannerdens Kanaal,vanaf Loo pakt de rivier het stroombed vande Oude Rijn weer op en representeren deuiterwaarden weer de huidige rivierdynamiek.Bij lage afvoeren is de invloed van de stuw bijDriel (Deltarijn-traject Doorwerthse Rijn)merkbaar. Veelal zijn hooggelegen zomerdij-ken aanwezig.

In de oeverzone is de dynamiek goed merk-baar door de aangezande oevers (BTG 1) enontwikkelde uiterwaardruigte (BTG 3). Deuiterwaarden liggen relatief hoog (o.a.Roswaard, Angerense Waard). Deze uiter-waarden bieden goede mogelijkheden voor deontwikkeling van hardhoutooibos (BTG 6). Inde lagere uiterwaarden (b.v. HuissenseWaard) is het aandeel strangen groter dan inde hoger gelegen uiterwaarden. In de huidigesituatie domineert het productiegrasland in deuiterwaarden.

DoelenHet traject vormt een cruciaal punt in het bio-toopverbond van de Rijntakken. Als uitlopervan het wetland van de Gelderse Poort dienthet zorg te dragen voor de verbinding metstroomafwaarts gelegen wetlands. De ontwik-keling van natuurlijke oevers, nevengeulen(BTG 1) en strangen (BTG 2) helpt deze func-tie te versterken. Op kleinere schaal is er eendirecte verbinding met het binnendijkseRijnstrangengebied (BTG 3 en 6). Vanuit het natuurbeleid is dit traject aange-wezen voor de ontwikkeling van natuurlijkeoeverzones (inclusief de “groene rivier” aanPannerdense zijde). In de geïsoleerde uiter-waarden Roswaard, Angerense Waard enPannerdense Waard bestaat de mogelijkheidvoor de ontwikkeling van hardhoutooibos(BTG 6).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Het Pannerdens Kanaal splitst zich bij de „IJsselkop“ in IJssel enNederrijn (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 71: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

69

AanpakDoor de sterke verstedelijking rond m.n.Arnhem staat de verbinding tussen de ecosys-temen van de “Noordoever Nederrijn” en de “Gelderse Poort” onder druk. Middels natuur-ontwikkeling dient deze functie versterkt teworden. Naast aanleg van meer natuurlijkeoevers (BTG 1) kunnen ook uiterwaardprojec-ten een belangrijke rol spelen, zoalsMeinderswijk (BTG 2, 3, 4, 6), dat tegelijker-tijd een belangrijke rol vervult als stedelijkuitloopgebied, of Bakenhof, waar de koppelingis gelegd met hoogwaterbescherming in devorm van een dijkverlegging en de ontwikke-ling van een dynamische oeverzone inclusiefnevengeul (BTG 1).Aan de noordzijde wordt de rivier begrensddoor een aantal uitlopers van de Veluwe.Deze scherpe, beboste begrenzing biedtgoede mogelijkheden voor de ontwikkelingvan natte natuurwaarden, hierbij dienen dekansen voor het inpassen van kwelsituatiesuit de stuwwal benut te worden. Tegelijkertijdbiedt deze situatie goede kansen voor hetversterken van dwarsverbindingen tussenriviersysteem en Veluwe. M.n. de beekdalen

5.23 Deltarijn-traject Doorwerthse Rijn: Ijsselkop – Wageningen (kmr. 879 - 902)

Huidige situatieDe rivier is op dit traject een zwakslingerendezandrivier. De in dit traject gelegen stuw bijDriel heeft een duidelijke, stabiliserendeinvloed op de lagere waterpeilen. Aangeziendeze stuw alleen van invloed is op de laagsteafvoeren, kent het traject ondanks de stuwingvrij sterke fluctuaties in stroomsnelheden enwaterstanden. Deze dynamiek blijft echtergrotendeels beperkt tot de rivierbedding ende oeverzone, in de rest van de uiterwaard isde invloed van de rivier gering. De lage dyna-miek van de meeste uiterwaarden wordt ver-sterkt door de hoge ligging en de aanwezigehoge zomerkades. Het traject grenst aan hetpleistocene Veluwemassief. Er zijn relaties viahet grondwater. Doordat dijken hier groten-deels ontbreken kan het bos doorlopen in deuiterwaarden (BTG 6). In de Doorwerthseuiterwaarden zijn hiervan nog restanten aan-wezig. De meer dynamische natuurwaardenkomen tot ontwikkeling in de oeverzone (BTG1, 2, 3 en 6). In de Plasserwaard (kleiputten-complex) heeft zich een waardevol complexvan moeras (BTG 3) en zachthoutooibos (BTG6) ontwikkeld. Bovenstrooms in dit trajectsplitst de IJssel zich van de Rijn af(IJsselkop). Dit gedeelte wordt tevens geken-merkt door een sterke verstedelijking(Arnhem). In het traject is verder een aantalzandwinputten aanwezig die mede door dekwel vanuit de nabijgelegen stuwwal lokaalkansen bieden voor bijzondere ecologischewaarden (BTG 2). In de huidige situatie wor-den de uiterwaarden gedomineerd door (pro-ductie)grasland (BTG 4). Mede hierdoor is hetgebied van belang voor (overwinterende)watervogels.

DoelenVoor een deel van het gebied is een natuur-ontwikkelingsvisie opgesteld (NoordoeverNederrijn). Deze legt het accent op het ver-sterken van de grondwaterinvloed (kwelsitua-ties (BTG 3 en 6)) en de ecologische relatiemet de Veluwe. De invloed van de rivierdyna-miek wordt alleen in de oeverzone versterkt.Daarnaast wordt ingezet op het vergroten vanhet aandeel laag dynamische, natte natuur-waarden in de vorm van geïsoleerde strangen(BTG 2 en 3). Gelet op het biotoopverbond isverder een vrije migratie over de stuw bijDriel voor vissen van belang. In 2003 is eenvispassage gerealiseerd, waardoor dit knel-punt in het aquatische netwerk is opgeheven.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Combinatie van hoogwaterbescherming en natuurontwikkeling: de dijkverlegging “Bakenhof” (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Arnhem, met midden boven de dijkverlegging “Bakenhof” (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 72: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

70

DoelenDe uiterwaarden van de Nederrijn / Lek zijnminder dynamisch en kennen een kunstmati-ger karakter dan van de Waal en de IJssel.Vanuit het natuurbeleid wordt voor hetbovenstroomse deel van dit traject (totAmerongen) ingezet op grootschalige, dijk-overschrijdende natuurontwikkeling. Grote,natte, kwelbeïnvloede natuurgebieden zijn hetdoel (BTG 2, 3 en 4), mede ter versterkingvan de Natura 2000 waarden. Verder dientwaar mogelijk de dwarsverbinding met deaangrenzende heuvelcomplexen versterkt teworden, door onder meer de ontwikkeling vanhardhoutooibos (BTG 6). Tot slot dient hetopen, cultuurlandschap enigszins standgehouden te worden, mede tot behoud van

de functie van het gebied voor overwinteren-de watervogels

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zichop een omzetting van productiegrasland naarmeer natuurlijke, vooral grondwaterbeïnvloe-de ecotopen. Dit kan door een verandering in

van de spoelzandvlaktes bij Renkum enHeelsum vormen een goede plek een dergelij-ke ecologische verbinding te realiseren.

5.24 Deltarijn-traject Gestuwde Nederrijn / Lek: Wageningen – Hagestein (kmr. 902 - 947)

Huidige situatieDoor de stuwen bij Hagestein (Deltarijn-tra-ject Boven-Lek) en Amerongen heeft dit tra-ject het karakter van een gestuwde rivier.Door het gestuwde karakter treden alleen bijhoge afvoeren grote fluctuaties in waterstan-den op, waardoor de dynamiek in de oeverzo-nes en uiterwaarden beperkt is. De uiterwaar-den liggen bovendien relatief hoog ten opzich-te van het gemiddeld rivierpeil en wordengrotendeels door productiegrasland (BTG 4)gekenmerkt. Rond de stuw van Amerongentreedt boven de stuw sterke vernatting op(rivierkwel en toestroom grondwater uitUtrechtse Heuvelrug), waardoor een hogekwaliteit moeras (BTG 3) en grasland (BTG 4)tot ontwikkeling is gekomen (o.a.Natura2000-gebied Amerongse Bovenpolder,Ingense Waarden). Kenmerkend voor het bovenstroomse deelvan dit traject is de overgang naar de stuw-wal bij met name Amerongen en Rhenen (vgl.Deltarijn-traject Doorwerthse Rijn). Het bene-denstroomse deel wordt vooral gekenmerkt

door de stedelijke waterfronten van plaatsenals Wijk bij Duurstede en Culemborg.Opvallend in dit traject is verder de kruisingmet het Amsterdam-Rijn-kanaal.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Uitzicht op de Gestuwde Nederrijn (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Kruising met het Amsterdam-Rijn-Kanaal (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Stuw Amerongen, met vistrap in aanleg (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 73: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

71

namiek. Dit is als zodanig ook vastgelegd inde gebiedsvisie voor dit traject en betekentonder meer de aanleg van nevengeulen engetijdenstrangen (BTG 1). Door de vergrotingvan de rivier- en zoetwatergetijdendynamiekwordt de ontwikkeling van oeverwallen /rivierduinen met stroomdalgrasland (BTG 4)en slikkige oevers met riet en biezen (BTG 1,3) weer mogelijk.

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zichop een omzetting van productiegrasland naarmeer natuurlijke, vooral zoetwatergetijde eco-topen. In veel gevallen zal naast een veran-dering in beheer (extensivering) een zekeremate van vergraving nodig zijn om degewenste gradiënten in hoogteligging endynamiekinvloed te creëren.

5.26 Deltarijn-traject Boven-IJssel: IJsselkop – Dieren (kmr. 879 - 912)

Huidige situatieDit traject omvat een geologisch interessanteovergang van een echt delta-traject metoeverwallen en kommen naar een laaglandri-vier met een meestromende overstromings-vlakte omgeven door hogere gronden. Deaanwezige grote meanders en kronkelwaar-den herinneren aan een historische periode,de huidige IJssel heeft niet meer de natuur -lijke potenties om dergelijke grootschaligepatronen te ontwikkelen. Ook hebben in deloop der tijd een aantal kunstmatige rivier-bochtcorrecties plaatsgevonden. De huidigedynamiek kan alleen een zwak slingerendezandrivier onderhouden met steilwanden naar

het beheer (b.v. extensivering), al dan niet incombinatie met vergraven (m.n. uiterwaard-verlaging, aanleg geulpatronen). Tot voor kort vormden de stuwen vanHagestein en Amerongen een knelpunt voorde vismigratie. Beide stuwen zijn voorzienvan een vispassage.

5.25 Deltarijn-traject Boven-Lek: Hagestein – Schoonhoven (kmr. 947 - 971)

Huidige situatieDit traject ligt op de overgang naar het bene-denrivierengebied. De veranderingen uitenzich door het smaller worden van de uiter-waarden, het hoger worden van de dijken ende aanwezigheid van rietgorzen (BTG 3) in delagere delen van de uiterwaarden. De Boven-Lek toont vele sporen van gerichte, riviertech-nische aanpassingen (o.a. stuw Hagestein,bochtafsnijding Lopikerkapel) en is in feitedeels gegraven. Het traject vormt de overgang van een zandrivier naar het benedenrivierengebied.Bovenstrooms domineert nog het meer dyna-mische karakter van de zandrivier, wat o.a.tot uiting komt in de vorming van zandigeoeverwallen en rivierduinen (BTG 5) en deaanwezigheid van waardevolle stroomdalgras-landen (BTG 4, o.a. Middelwaard). VanafLexmond krijgt het karakter van de beneden-rivier de overhand: de uiterwaarden wordensmaller en de invloed van de getijslag (geenbrakwaterinvloed) wordt zichtbaar. Naast debijbehorende natuurwaarden (m.n. getijde-geul (BTG 1), riet en biezen (BTG 3)) komenook hier waardevolle stroomdalgraslandenvoor (BTG 4, De Bol). De uiterwaarden van deLek zijn belangrijk voor weidevogels (BTG 4).Bovendien vormen ze een belangrijke ecologi-sche verbindingszone (m.n. moerascomponent (BTG 3)) voor het openZuid-Hollandse en Utrechtse veenweidege-bied.

DoelenDoor de relatief grote uiterwaarden in verge-lijking met de Beneden-Lek (Deltarijn-trajectGetijdenrivieren) en de geringe overstro-mingsfrequentie, heeft dit traject de grotepotenties voor de ontwikkeling van natuur-waarden die gebonden zijn aan de getijdendy-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Stuw Hagestein, met vistrap in aanleg (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 74: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

72

er voor gewaakt te worden dat kronkelwaar-den en geïsoleerde strangen behouden blijven. De natuurontwikkeling in dit traject is gerichtop versterking van het (dijkoverschrijdende)biotoopverbond. Havikerwaard, Fraterwaarden Vaalwaard zijn hierbij aangewezen alsspeerpunten voor natuurbehoud en –ontwik-keling in de uiterwaarden.

5.27 Deltarijn-traject Midden IJssel: Dieren – Deventer (kmr. 912 - 945)

Huidige situatieDe Midden-IJssel is een vrij afstromendezwakslingerende rivier. In het verleden zijn indit traject kronkelwaarden gevormd. Deze zijnvoor een groot deel nog onvergraven(Bronkhorsterwaarden, Cortenoever,Rammelwaard, Ravenswaarden, WilpseWeerd). Deze uiterwaarden zijn reliëfrijk enhet patroon van ruggen en geulen is goedwaarneembaar. In de huidige situatie, meteen lagere rivierdynamiek en de nagenoeggeheel verdedigde oevers, vindt er nauwelijksvorming van zandige oeverwalafzettingenplaats en al zeker geen vorming van kronkel-waardsystemen. Alleen in de directe oeverzo-ne kan de rivier een zandige rivieroever metsmalle platen en oevergeulen onderhouden.In vergelijking met het vorige traject zijn deuiterwaarden smaller, lager en is er meerdynamiek in de uiterwaard. Op de hogeredelen in de uiterwaarden zijn stroomdalgras-landen (BTG 4) aanwezig (o.a. Cortenoever,Rammelwaard, Ravenswaarden). De kwaliteitvan deze terreinen loopt echter sterk terug.In dit traject is ook een aantal oude rivier-duincomplexen (BTG 5) aanwezig (Zutphen,

de grote hoge uiterwaarden, smalle zandpla-ten en verzandende geulen.In de huidige situatie domineert productie-grasland (BTG 4) het aanzien van het buiten-dijkse gebied, maar ook meer natuurlijkegraslandbiotopen zoals stroomdalgraslandkomt nog regelmatig voor. Langs de Boven-IJssel komen lokaal nog kwelbeïnvloedestandplaatsen voor. Deze locaties(Middachten) vormen een restant van eenooit veel omvangrijker bronnen- en broekge-bied. De nabijheid van de Veluwe biedt uniekepotenties voor ontwikkeling van duurzameverbindingszones in de uiterwaarden tussenrivierdal en hoge gronden.

DoelenVan alle Rijntakken kent de IJssel de grootstepotenties voor de ontwikkeling van een rivier-

boslandschap. Dit komt door het relatiefbrede winterbed, de nabijheid van hogeregronden en de hoge uiterwaarden met gerin-ge overstromingsdieptes. Voor dit specifiekeIJsseltraject, met zijn zeer brede uiterwaar-den, zou dit ingevuld kunnen worden dooreen combinatie van bosontwikkeling (BTG 6),vergroten kwelinvloed door bijvoorbeeld uiter-waarverlaging (BTG 3 en 4) en ontwikkelingvan dynamische oevermilieus (BTG 1, 3 en 6).

AanpakHet gebied kent in de huidige situatie reedseen hoge landschappelijke waarde.Natuurontwikkeling richt zich op het benuttenvan de aanwezige potenties aangaande hetexploiteren van de aanwezige rijkdom aangradiënten voor met name de laagdynamischemilieu’s. In veel gevallen behelst dit een ver-andering van productiegrasland in meernatuurlijke ecotopen middels verandering vanbeheer (extensivering), al dan niet in combi-natie met vergraven. In dit laatste geval dient

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Uitzicht op het stroomopwaartse deel van de Boven-IJssel (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Ravenswaarden (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 75: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

73

5.28 Deltarijn-traject Sallandse IJssel: Deventer – Zwolle (kmr. 945 - 976)

Huidige situatieDit traject wijkt geomorfologisch sterk af vande overige IJsseltrajecten. Het is een vrijrechte, zwak meanderende zandrivier, dieover het algemeen midden door het winter-bed stroomt. Het ontbreekt aan het fossielemeanderpatroon van de voorgaande tweeIJsseltrajecten. De rivier heeft zich ingesletenin de zandige ondergrond en wordt geflan-keerd door brede, hoog gelegen uiterwaar-den. De uiterwaarden liggen op dezelfdehoogte als de oeverwallen en zijn grotendeelsbedijkt. Bij Hattem doorsnijdt de IJssel uitlo-pers van het Veluwemassief.

De dynamiek in de rivierbedding en oeverzo-ne is relatief groot wat leidt tot een patroonvan platen en geulen. De omstandigheden ineen groot deel van de uiterwaarden zijn veelminder dynamisch (minder dan 50 d/j over-stroomd). De mogelijkheden voor de ontwik-keling van hard- en zachthoutooibos (BTG 6)in deze uiterwaarden zijn dan ook groot. Inde huidige situatie kent een groot deel van deuiterwaarden een agrarisch gebruik (produc-tiegrasland (BTG 4)). Belangrijke te behoudennatuurwaarden liggen in de Duursche enOenerwaarden (complex van ooibos (BTG 6),dynamische strang (BTG 2), dynamische ruig-te en moeras (BTG 3)). Een ander interessantgebied vormt de aansluiting tussen de (onbe-dijkte) riviervlakte en de beboste stuwwalrichting Veluwe.

DoelenHet natuurbeleid richt zich in dit traject voor-namelijk op het behoud van de reeds aanwe-zige natuur- en landschapswaarden (stroom-dalgrasland (BTG 4), strangen (BTG 2), hagenen ooibos (BTG 6). Daarnaast wordt in enkelenatuurontwikkelingsprojecten door ontgron-ding en jaarrondbegrazing ingezet op de ont-wikkeling van dynamische riviernatuur (stran-gen (BTG 2), ruigte en moeras (BTG 3) enzachthoutooibos (BTG 6)). Dit geldt ook voorde oeverzone.Het geformuleerde wensbeeld van rivierbos-landschap voor de gehele IJssel is goedinpasbaar voor de hogere uiterwaarden in dittraject (o.a. Keizers/Stobbenwaarden,Hengforderwaarden en Den Nul). Specialeaandacht gaat hierbij uit naar de Hoenwaard,waar de overgang (ecologische verbindingszo-ne) naar de Veluwe benut kan worden.

Gorsel, Epse). De lagere delen van de uiter-waarden worden gekenmerkt door een com-plex van oude strangen (BTG 2), moeras (BTG3) en grasland (BTG 4). Bijna overal op dittraject zijn meidoornhagen aanwezig in deuiterwaarden (BTG 6). Deze spelen eenbelangrijke rol in het lokale biotoopnetwerken dit dient verder versterkt te worden. Opgrotere schaal geldt dit ook voor de verbin-ding tussen rivierdal, Veluwe en Graafschap(o.a. via de beeksystemen).

DoelenHet natuurbeleid voor dit traject richt zichvoornamelijk op het behoud van de reedsaanwezige natuur- en landschapswaarden(stroomdalgraslanden en dijkvegetaties (BTG4), strangen (BTG 2), hagen (BTG 6) en kron-kelwaarden). Natuurontwikkeling richt zich ophet versterken van de bestaande waarden ende verbindingsfunctie voor de (boven)regiona-le biotoopnetwerken en het verbeteren van deecologische kwaliteit van o.a. de strangen(BTG 2) en de stroomdalgraslanden (BTG 4).Het wensbeeld voor de gehele IJssel van eenrivierboslandschap is door de relatief smalleuiterwaarden in dit traject beperkter toepas-baar dan in voorgaand traject. Er zijn echterook hier goede mogelijkheden om op de over-gangen naar de hogere gronden ooibos teontwikkelen (BTG 6).

AanpakNatuurontwikkeling behelst in veel gevalleneen verandering van productiegrasland inmeer natuurlijke ecotopen middels verande-ring van beheer (extensivering), al dan niet incombinatie met vergraven. Specifiek voor dittraject geldt het verbeteren van de ecologi-sche kwaliteit van met name de stroomdal-graslanden en strangen als doelstelling.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Cortenoever (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 76: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

74

(geen grote haven of industrie). Toch kandeze delta niet natuurlijk genoemd worden.De delta van de IJssel is sterk ingesnoerd:het aantal mondingen is teruggebracht (tot2), uiterwaarden zijn versmald, kommenafgekoppeld (dijken) en ontwaterd. In hetmondingsgebied wordt de rivier omzoomddoor moerassen en rietgorzen (BTG 3).

De Beneden-IJssel is in ecologisch opzicht eenbijzonder riviertraject. In het bovenstroomsedeel is nog sprake van een dynamisch milieu,veroorzaakt door de bochtwerking. In de hui-dige situatie worden nog zandige oeverwallenen kronkelwaarden gevormd. De uiterwaardenzijn geomorfologisch zeer gevarieerd metwaardevolle stroomdalgraslanden (BTG 4) opde hogere zandige ruggen. In deKoppelerwaard bij Wilsem is de laatste hogestroomrug zichtbaar, vanaf hier verandert derivier definitief in een deltarivier. In dit trajectbevindt zich ook de enige locatie waar langsde IJssel Kievitsbloemen (BTG 4) voorkomen(Scherenwelle). In het bovenstroomse deelvan het traject wordt de rivier geflankeerddoor een complex van strangen (BTG 2),uiterwaardruigte en moeras (BTG 3). Deuiterwaarden liggen hier relatief hoog. Eenbelangrijk natuurelement in dit deel vormt hetZalkerbos (BTG 6). Het benedenstroomse deelheeft het karakter van een moerassige bene-denrivier. Als gevolg van zandwinning zijn ertalrijke zandwinputten in de uiterwaardenaanwezig (BTG 2). Als gevolg van het stabielelaagwaterpeil wordt de uiterwaard gedomi-neerd door rietgorzen en moerassen (BTG 3).

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zichvoor de hogere delen van de uiterwaardenmet name op de omzetting van productie-grasland naar meer natuurlijke ecotopen,voornamelijk hardhoutooibos. Dit kan dooreen verandering in het beheer (b.v. extensi-vering) al dan niet in combinatie met vergra-ven. Dit laatste geldt zeker voor de lageredelen van de uiterwaarden en de oeverzonewaar ingezet gaat worden op meer dynami-sche riviernatuur. Daarnaast geldt ook voordit traject dat het verbeteren van de ecologi-sche kwaliteit van met name de stroomdal-graslanden een belangrijke doelstelling is.

5.29 Deltarijn-traject Beneden-IJssel: Zwolle – IJsselmonding (kmr. 976 - 1004)

Huidige situatieDe IJssel krijgt hier het karakter van eenbenedenrivier: de rivier verliest aan kracht,gaat sedimenteren en zijdelings verplaatsen.De rivier creëerde brede oeverwallen metdaarachter uitgestrekte, venige komgebieden.

Op de oeverwalcomplexen zijn in de loop dertijd dijken aangelegd om deze komgebiedente beschermen. Een belangrijk fenomeen voorde rivierdynamiek in dit traject is de stuwingop de IJssel als gevolg van opwaaiing vanwater vanuit het Ketelmeer (Deltarijn-trajectRandmeren). Dit is tot aan Olst te merkenaan hogere rivierwaterstanden.

Bij de monding is Kampereiland gevormd,deels door de rivier (delta), deels door marie-ne afzettingen (Zuiderzee). De IJsseldelta iséén van de minst aangetaste rivierdelta’s

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Een van de eerste natuurontwikkelingsprojecten in de Nederlandseuiterwaarden: „Duursche Waarden“ (fotografie: B. Boekhoven, NL)

IJsselmonding (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 77: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

75

5.30 Deltarijn-traject Biesbosch: (kmr. 955 – 983)

Huidige situatieDe Biesbosch is een uitgestrekt moerasgebieden vormt een voor Nederland en binnen hetRijnstroomgebied uniek gebied. Het ligt op deovergang van rivier naar (voormalig) estuari-um, in de kern van het zoetwatergetijdenge-bied. Vanaf dit traject gaan de Rijn en deMaas samen verder richting zee. Tot dit tra-ject behoren de Sliedrechtse Biesbosch,Dordtsche Biesbosch en Brabantse Biesbosch,Nieuwe Merwede, Amer en Bergsche Maasvan het Maassysteem. De Biesbosch is ont-staan door de St. Elisabethsvloed (1421). Uitde grote binnenzee die destijds ontstond, isonder invloed van sedimentatieprocessen vanzee en rivieren de Biesbosch ontstaan.Sedimentatie- en erosieprocessen, inpolderin-gen en biezen-, riet- en griendcultuur hebbenhet gebied verder gevormd. Als gevolg van deDeltawerken is een groot deel van de oor-spronkelijke getijdynamiek verloren gegaan.Er rest nog slechts een beperkt getijverschil:van ca. 2 meter in 1969 naar zo’n 60 centi-meter in Sliedrechtse Biesbosch en zo’n 30centimeter in het Brabantse en Dordtschedeel nu.

In de huidige situatie is aan de structuur vanhet gebied het vroegere sterkere getijdenregi-me nog herkenbaar: een omvangrijk stelselvan grote en kleine kreken, afgewisseld metplaten (BTG 1), gorzen, polders en eilanden.In de huidige situatie kennen grote delen vanhet gebied (m.n. de bekade delen) een agra-risch gebruik (BTG 4). Verder zijn de krekendeels gekanaliseerd en is een deel van hetoorspronkelijke natuurgedeelte verlorengegaan door de aanleg van grote spaarbek-kens voor de drinkwatervoorziening. Door hetgrotendeels wegvallen van het getij verlandenkreken en vindt er op grote schaal oeveraf-slag plaats. Tezamen met het instorten vande riet- en griendcultuur heeft dit er toegeleid dat de voormalige rietvelden (BTG 3)en grienden verruigen en dat een groot deelvan de Biesbosch zich nu in de richting vaneen ruig wilgenbos (BTG 6) ontwikkelt.Biezenvelden zijn zelfs bijna helemaal ver-dwenen (BTG 3). Desalniettemin kent hetgebied een hoge natuurwaarde en vervult heteen belangrijke recreatieve rol. Het gebied is

DoelenHet natuurbeleid richt zich voor de Beneden-IJssel in de eerste plaats op het behoud vande reeds aanwezige natuur- en landschaps-waarden (natte graslanden, stroomdalgraslan-den (BTG 4), rietgorzen en moerassen (BTG3) en strangen (BTG 2)). De natuurontwikke-lingsplannen haken met name in op de voordit traject unieke combinatie van de moeras-sige laaglandrivier (moerassen (BTG 3) ennatte graslanden (BTG 4)) en zandige oever-walafzettingen (ooibos (BTG 6)). In het mon-dingsgebied dient het moerassige deltakarak-ter versterkt te worden en aansluiting gezochtte worden (biotoopverbond) met deRandmeren, Zwarte Meer (Deltarijn-trajectRandmeren) en de Wieden.

AanpakDe voorgestelde natuurontwikkeling richt zich op het vergroten van het areaal laagdy-namische natte natuur, middels het omzettenvan productiegrasland naar meer natuurlijkeecotopen middels een ander beheer, gecombi-neerd met vergraven (m.n. uiterwaardverla-ging). Daar waar mogelijk wordt de grondwa-terinvloed met deze maatregelen versterkt.

Momenteel wordt de sanering van hetKetelmeer (Deltarijn-traject Randmeren) insamenhang met de aanleg van ondiepeoevers in de IJsselmonding gerealiseerd.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Natuurontwikkelingsproject “Vreugderijkerwaard” (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 78: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

76

AanpakVoor het vergroten en versterken van hetzoetwatergetijdenkarakter van het gebied ende hierbij behorende natuurwaarden (m.n.BTG 1, 2, 3 en 6) zijn twee belangrijke zakennodig: oppervlak en toename invloed getij.Oppervlak kan vergroot worden door agra-risch gebied om te zetten in meer natuurlijkebiotopen door extensivering van beheer, aldan niet gecombineerd met vergraven. Hierbijkunnen eventuele kades doorgestoken ofgeheel verwijderd worden. Dergelijke ingre-pen bieden goede mogelijkheden tot koppe-ling met hoogwaterbescherming. Een toena-

me van de invloed van het getij kan gereali-seerd worden door het instellen van eenander beheer van de Haringvlietsluizen (vaker/ meer open). Het besluit De Kier (openstel-ling vanaf 1 januari 2008) is daartoe een eer-ste stap. Aanvullende maatregelen zijn o.a.het uitgraven van verlande kreken of aan -takken van afgesloten takken. Een maatregeldie voor nagenoeg het gehele mondingsge-bied geldt, betreft de kwalitatieve verbeteringvan de (water)bodem door middel vanbodemsanering.

aangewezen als Nationaal Park. Grote delenvan het gebied zijn aangewezen alsHabitatrichtlijngebied en/of Vogel richt -lijngebied.

DoelenDe grote uitdaging voor dit traject betreft hetversterken en vergroten van het gebied totéén grote Biesbosch. Hiertoe dient zowelingezet te worden op schaalvergroting van

bestaande natuurwaarden (m.n. BTG 1, 2, 3en 6), als verbetering van de ruimtelijkesamenhang tussen kerngebieden. Daarnaastdient een kwaliteitsverbetering gerealiseerd teworden door de invloed van het getij te ver-sterken. De relatieve “leegte” van het gebied(zeker vergeleken met de nabijgelegenRandstad) biedt hiertoe goede mogelijkheden.Naast een koppeling met recreatie biedt eenkoppeling met rivierverruiming (hoogwaterbe-scherming) goede kansen tot realisatie vandeze doelen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Het instorten van de knotwilgencultuur heeft tot een verruiging van degrienden geleid (fotografie: RWS RIZA, NL)

Met riet omzoomde stroom- en getijdegeulen vormen samen met dewilgenbossen de bepalende landschapselementen van de Biesbosch(fotografie: RWS RIZA, NL)

Uitzicht over een deel van de Brabantsche Biesbosch, met linksboven de spaarbekkens voor de drinkwatervoorziening (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 79: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

77

neert het beeld, maar in de Oude Maas is eenklein deel van het water zout (BTG1). Er zijnnog flinke arealen slikken (BTG1), gorzen en(verruigde) grienden aanwezig, met namelangs de Oude Maas. Ook langs de Lek zijnnog slikken en gorzen aanwezig die onderinvloed staan van het getij. De gorzen zijnbegroeid met biezen, riet en ruigtesoorten(BTG3), afgewisseld met grienden. Deze zoneis echter smal.

DoelenDoel voor de getijdenrivieren is het herstellenvan de kenmerkende zonering: open water –slik (BTG 1) – biezen – riet (BTG 3) – wilgen(BTG 6). Gelet op de beperkt beschikbareruimte zal dit over het algemeen resulteren inhet versterken van de ruimtelijke samenhang(verbindingszones) en kan alleen lokaal spra-ke zijn van grootschaligere ontwikkelingen.Hierbij kan ook gedacht worden aan koppelin-gen met binnendijks gelegen gebieden. M.n.vanuit de hoogwaterbescherming kunnen zichhiertoe kansen aandienen.

AanpakVoor het herstel van de typische oeverzone-ring is binnen de beschikbare ruimte een gro-tere invloed van de rivier- en getijdynamieknoodzakelijk. Een belangrijke maatregel diehieraan bijdraagt is het vervangen van deharde oeververdediging door natuurvriendelij-kere vormen van oeverbescherming. Gelet opbeperkte ruimte en de hoge scheepvaartin-tensiteit (golfaanval) zal dit doorgaans eenvooroeververdediging omvatten. M.n. langsde Lek, Dordtsche Kil en Spui is de ruimtezeer beperkt. Hier zijn er wellicht kansen inde kribvakken. Wanneer de mogelijkheidbestaat binnendijkse gebieden er bij tebetrekken (zoals ontpolderingen of in combi-natie met maatregelen ten behoeve van dehoogwaterbescherming) dan is grootschalige-re natuurontwikkeling mogelijk middels aan-passing terreinbeheer, al dan niet gecombi-neerd met vergraving (b.v. aanleg kreken ofverlagen maaiveld). Een maatregel die voornagenoeg het gehele mondingsgebied geldt,betreft de kwalitatieve verbetering van de(water)bodem door middel van bodemsane-ring.

5.31 Deltarijn-traject Getijdenrivieren: (kmr. 955 - 1003)

Huidige situatieDit traject omvat een groot aantal riviertak-ken, te weten Oude Maas, Spui, DordtscheKil, Beneden Merwede, Noord, Lek, BovenMerwede en Afgedamde Maas. Deze verzame-ling riviertakken kent op zich een grote varia-tie, maar in de huidige situatie worden zegekenmerkt door dezelfde problemen. Alsgevolg van de scheepvaartfunctie zijn dewaterlopen genormaliseerd en zijn de oeversgrotendeels verdedigd of voorzien van voor-oeverconstructies. Daarnaast is er doorgaansweinig ruimte buitendijks. Door dit alles is deintergetijdenzone smal en slecht ontwikkeld,alleen lokaal is de specifieke zoetwatergetij-dennatuur goed ontwikkeld (b.v. langs deOude Maas). Net als bij het voorgaandeDeltarijn-traject (Biesbosch) is als gevolg vande Deltawerken de getij-invloed sterk vermin-derd, waardoor het zoetwatergetijdenkaraktervan het gebied deels verloren is gegaan. Degetijdengolf kan nu nog slechts via de NieuweWaterweg binnenkomen (Deltarijn-trajectNoordrand). Hierdoor hebben de getijdenrivie-ren in het noordelijk deel nog een getij vaneen meter of meer (Oude Maas, Noord, Spui),terwijl die voor de overige takken nog slechtsenkele decimeters bedraagt. Een ander gevolgvan de verminderde getij-invloed is de groot-schalige afslag van oeverzones. Het langdurigvaste waterpeil veroorzaakt een geconcen-treerde golfaanval en daarmee een teruggang

van de oevers met soms tientallen meters perjaar. De aanleg van oeververdedigingen heeftdeze achteruitgang uiteindelijk tot staangebracht.

De beschikbare ruimte voor natuur in dit tra-ject is beperkt doordat de rivierloop is vastge-legd door dijken en kanalisaties. Ook staathet gebied onder druk van verstedelijking enindustrialisatie. Het zoete open water domi-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Uitzicht over de Lek (fotografie: Bureau Pandion, NL)

Page 80: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

78

zoutgradiënt, slibtransport). Dit biedt goedemogelijkheden aanvullende stapstenen in hetbiotoopverbond te ontwikkelen in een verderweinig natuurlijk aandoend traject.

AanpakAangezien de bedding middels baggerwerkactief op diepte wordt gehouden, dienen demaatregelen zich te richten op de oeverzone.Hoewel de ruimte beperkt is kunnen metnatuurvriendelijkere vormen van oeververde-diging natuurlijke ontwikkelingen gestimu-leerd worden (flauwere oevertaluds, “open”bekleding met ruimte voor begroeiing, etc.).Lokaal kan dit wellicht op iets ruimere schaal,

waardoor middels natuurontwikkeling stapste-nen ontwikkeld kunnen worden (intergetijden-natuur (BTG 1, 2, 3, 4 en 6). Hierbij kangedacht worden aan oude havens, overhoe-ken en kribvakken. In veel gevallen zullenaanvullende technische maatregelen nodigzijn, zoals vergraven of het aanleggen vaneen vooroeververdediging. Een maatregel dievoor nagenoeg het gehele mondingsgebiedgeldt betreft de kwalitatieve verbetering van

5.32 Deltarijn-traject Noordrand: (kmr. 1003 - 1035)

Huidige situatieDit Deltarijn-traject omvat Nieuwe Waterweg,Nieuwe Maas, Calandkanaal, Hartekanaal,Beerkanaal en Hollandsche IJssel. In de huidi-ge situatie bevat dit traject de enige openverbinding van de Rijn naar de Noordzee. Tenbehoeve van de hoogwaterbescherming (enscheepvaart) is hier gekozen voor de bouwvan een mobiele stormvloedkering in plaatsvan een damconstructie.

De Noordrand is een sterk door de mensbeïnvloed traject, met weinig ruimte voornatuur en natuurlijke ontwikkelingen.Nagenoeg het hele traject wordt gekenmerktdoor een sterke mate van normalisatie enkanalisatie en een grote antropogene druk opde “oeverzone” (verstedelijking en industrie,o.a. haven Rotterdam). Dit resulteert in eensteile gradiënt van nat naar droog, met ver-harde oevers en een smalle intergetijdenzone.In het meest extreme geval bestaat de over-gang water – land uit steile damwanden.

Door de open verbinding met zee kent deNoordrand een sterke getij-invloed, inclusiefzoutindringing. De waterfase (BTG 1) bestaatdan ook grotendeels uit diep brak en diepzout water (diep omdat met baggerwerk descheepvaartdiepte (zeeschepen) gegaran-deerd wordt) en slechts een klein deel diepzoet water. De Noordrand vormt door de openverbinding de enige ononderbroken migratie-route voor vissoorten die tussen het riviersys-teem en de zee heen en weer pendelen. Deoevers (BTG 1) zijn veelal verhard en spora-disch zijn in de oeverzone riet- en biezenve-getaties (BTG 3) aanwezig. Het resterendeoppervlak droogvallende platen en slikken engorzen is zeer beperkt. Dit traject vormt minof meer een antropogeen veroorzaakte fles-senhals in het biotoopnetwerk van de Rijn.Waardevolle restanten zoetwatergetijdenge-bied (BTG 2, 3, 4 en 6) omvatten o.a. Storm -poldervloedbos (Krimpen aan de IJssel) enKleine Zaag (Krimpen aan de Lek).

DoelenDoor de hoge antropogene druk in dit trajectzijn de mogelijkheden voor natuur(ontwikke-ling) zeer beperkt. Het eerste doel is dan ookde handhaving en waar mogelijk versterkingvan bestaande natuurwaarden (o.a. KleineZaag – Bakkerskil). Daar staat tegenover datdoor de open verbinding de potenties voor ditgebied zeer groot zijn (i.e. grote getijslag,

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Stapstenen in het havengebied: Gors bij Rozenburg (fotografie: M. Zindler, NL)

De Maeslantkering: hoogwaterbeschermingsmaatregel in de enigeopen verbinding van de Rijn met de Noordzee (fotografie: RWS Zuid-Holland, NL)

Page 81: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

79

5.33 Deltarijn-traject Randmeren: (Ketelmeer, Zwarte meer, Vossemeer, Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd-Nuldernauw, Eemmeer-Nijkerkernauw, Gooimeer)

Huidige situatieNa afsluiting van de voormalige Zuiderzee zijnbij het inpolderen van de Noordoostpolder enFlevoland de Randmeren ontstaan. De Rand -meren spelen een belangrijke rol bij de water-huishouding van het omringende gebied.Hiertoe kennen de Randmeren vaste geregu-leerde streefpeilen, die lager zijn in de winterdan in de zomer. De Randmeren die niet inopen verbinding staan met het IJsselmeer of

het Markermeer (i.e. Drontermeer, Veluwe -meer, Wolderwijd - Nuldernauw) kennen eenhoger zomer- en winterpeil dan de overigemeren en zijn met sluizen van deze water -systemen afgesloten. De wateraanvoer vanhet Ketelmeer geschiedt met name via deIJssel. Daarnaast is er een aantal kleinerewatertoevoeren (m.n. beken), waarvan deOverijsselse Vecht / Zwarte Water de belang -rijkste voor het Zwarte Meer is. HetVeluwemassief voedt via beken de Veluwe -randmeren, terwijl de Flevopolders afwaterenvia gemaal Lovinck. De Eem is een de belang -rijkste wateraanvoer van Eem- en Gooimeer. De Randmeren zijn het beste te karakterise-ren als ondiepe zoete meren (BTG 1). De die-pere delen worden voornamelijk gevormddoor de vaargeul voor de (beroeps)scheep-vaart. De oeverzone is deels verhard en steil(met name aan de polderzijde), deels betrefthet natuurlijke, veelal begroeide oeverstroken(met name aan de “oude land”-zijde; BTG 1)).Hier liggen nog uitgestrekte riet-, biezen- enruigtevelden (BTG 3). Het omringende land ismet name in agrarisch gebruik (BTG4), afge-wisseld met (productie)bos (BTG6).

de (water)bodem middels bodemsanering.

IJsselmeergebiedEen apart onderdeel binnen de Deltarijn enhet Rijnstroomgebied als geheel vormt hetIJsselmeergebied. Het IJsselmeergebied iseen complex van zoete laaglandmeren datontstaan is na afsluiting van de Zuiderzeemiddels de Afsluitdijk. Het overgrote deel vanhet IJsselmeergebied bestaat uit (zoet) water(ca. 2.000 km2). De belangrijkste natuur-waarden zijn dan ook logischerwijze gekop-peld aan deze waterfase. Het gebied speelteen belangrijke rol voor watervogels en is alszodanig aangewezen als Vogelrichtlijngebied.Naast de waarde voor natuur is het gebiedvan groot belang voor de waterhuishoudingvan het omringende land en voor de recrea-tie. Het gebied wordt navolgend beschrevenaan de hand van de Deltarijn-trajectenRandmeren, Markermeer en IJsselmeer.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Kranswieren (fotografie: RWS RIZA, NL)

Page 82: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

80

gebied in natuur nodig. Een verbetering vande kwaliteit van het grasland kan bereikt worden door een aangepast, ecologischbeheer (o.a. van dijken).

5.34 Deltarijn-traject Markermeer

Huidige situatieHet Markermeer is middels de dijk Enkhuizen– Lelystad afgesneden van het IJsselmeer enwas destijds gereserveerd voor een nieuweinpoldering (Markerwaard), maar de plannenhiertoe zijn van de baan. Het Markermeer iseen ondiep meer dat grotendeels omgeven isdoor dijken. Buitendijkse gebieden komennauwelijks voor en bevinden zich o.a. langsde zuidrand van de Gouwzee en in het zuidenvan het IJmeer. Het is dan ook niet verwon-derlijk dat het open water (BTG 1) domineertin dit gebied. Net als de andere meren in hetIJsselmeergebied speelt het Markermeer eenbelangrijke rol bij de watervoorziening vanhet omringende gebied. Analoog aan deandere meren kent het Markermeer dan ookvaste gereguleerde streefpeilen, die hogerzijn in de zomer dan in de winter. Dezestreefpeilen zijn dezelfde als in het IJssel -meer. Door het grote wateroppervlak kent hetMarkermeer ook een belangrijke recreatie-functie.

Vanwege het grote oppervlak ondiep waterdat van grote waarde is voor verschillendesoorten watervogels is het Markermeer aan-gewezen als speciale beschermingszone in hetkader van de Europese Vogelrichtlijn. Lokaalwordt met de aanleg van vooroeververdedi-gingen natuurontwikkeling vormgegeven alscompensatie voor over het algemeen ver-harde oeverlijn (BTG 1 en 3). Een belangrijkewaarde in het gebied vormt de Gouwzee inhet zuidwesten van het Markermeer (bijMarken). Dit hangt samen met de aanwezig -heid van uitgebreide waterplantenvegetaties(met o.a. het relatief zeldzame Sterkranswier).Dit gebied is in procedure voor aanmeldingals Habitatrichtlijngebied. Een andere belang -rijke waarde (watervogels) vormt de zuide-lijke kust van het IJmeer, door de combinatiemet binnendijkse rust- en fourageergebieden.Verder vormt het Markermeer een belang rijkeschakel in het “natte” netwerk Noord-Hollandse Waterland, Utrechtse Vechtgebieden de moerasgebieden in Flevoland(Lepelaarsplassen, Oostvaardersplassen).

De Randmeren vormen een keten van ondiepe meren en zijn als zodanig een belang-rijk onderdeel van de Ecologische Hoofd -structuur van Nederland en de Natte As. Zefunctioneren als ecologische verbindingszonetussen het Utrechtse Vechtplassengebied enhet meren- en plassengebied in NoordwestOverijssel en Friesland. Vrijwel alle delen vanhet gebied zijn aangewezen als Vogelrichtlijn-of Habitatrichtlijngebied.

DoelenNatuurontwikkeling is vooral gericht op hetvergroten van de oeverlijn en het versterkenvan de natuurwaarde van deze land-waterovergang. Ontwikkelingen zijn gericht op hetvergroten van het areaal moeras- en rietve-getaties (BTG3) en waar mogelijk een gelei-delijke overgang naar (moeras)bos (BTG6).Natuurlijke oeverzones worden afgewisseldmet recreatieve en verstedelijkte zones. Eenspecifiek doel betreft het creëren van meernatuurlijke overgangen tussen verschillendewatersystemen: zoals beekmondingen (o.a.Veluwemeer) en de IIsseldelta (overgangrivier – meer).

AanpakHet vergroten van de oeverlijn vindt plaatsdoor de aanleg van eilanden (voorbeelden zijnnatuurontwikkelingsprojecten Abbert II in hetDrontermeer, Polsmaten in het Veluwemeeren baggerspeciedepot IJsseloog in hetKetelmeer). Specifieke vormen zijn het cre -eren van “delta’s” in de beekmondingen (b.v.Schuitenbeek) en bij de instroom van deIJssel (natuurontwikkelingsproject IJssel -monding; Deltarijn-traject 5.29). In dezegebieden wordt grootschalige moerasontwik-keling nagestreefd. De oevers aan de “oudelandzijde” bieden hiertoe meer kansen(ruimte) dan aan de “nieuwe landzijde”. Voorde realisatie van de brede oeverzones is opkleine schaal het omzetten van agrarisch

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Overzicht over een deel van de Randmeren, met op de voorgrondhet Nuldernauw (fotografie: RWS IJsselmeergebied, NL)

Page 83: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

81

5.35 Deltarijn-traject IJsselmeer

Etat actuelHet IJsselmeer is het grootste meer in deDeltarijn en speelt een belangrijke rol in dewaterhuishouding van een groot deel vanNoord-Nederland. Het meer kent een geregu-leerd onnatuurlijk vast waterpeil dat hoger isin de zomer dan in de winter. Met de afslui-ting van de Zuiderzee (middels de Afsluitdijk)en het hierdoor wegvallen van het getij, is demorfologische ontwikkeling van het gebiedsterk veranderd. De voormalige diepe getijde-geulen vullen zich langzaam op met slib,waardoor een vervlakking van de waterbodemoptreedt. De belangrijkste bron van sedimentvormt na de afsluiting de IJssel (via hetKetelmeer (Deltarijn-traject Randmeren)).

Net als het Markermeer is het IJsselmeer eenondiep meer dat voornamelijk is omgevendoor dijken. De overgang van water naar landis voor het overgrote deel verhard en relatiefsteil. Langs de Friese kust komen nog natuur-lijke oeverzones voor (BTG 1). Hier ligt ookhet belangrijkste deel van het buitendijksegebied (BTG 3 en 4). Langs de Noord-Hollandse kust liggen nog enkele kleineregebieden. Naast de geringe habitatdiversiteitvormt eutrofiëring een groot probleem in hetIJsselmeer. Het enorme oppervlak ondiepwater (BTG1) vormt een belangrijk voedsel-en ruigebied voor overwinterende watervo-gels. Het gebied is dan ook aangewezen alsVogelrichtlijngebied. Het noordwestelijke deelvan de Friese IJsselmeerkust is aangewezenals Habitatrichtlijngebied.

DoelenDe strakke scheiding tussen zoet- en zoutwa-ter door de Afsluitdijk dient plaats te makenvoor brakke overgangszones. In de oeverzonewordt ingezet op een natuurlijkere overgangwater – land, met ruimte voor de ontwikke-ling van brede moeraszones (BTG 3) en(beperkte) wilgenopslag (BTG 6). Met het oogop het biotoopverbond dient de ruimtelijkesamenhang met binnendijks gelegen natuur-gebieden zoals de Friese veenweidegebiedenen de zandplaten voor de FrieseIJsselmeerkust en de Noord-Hollandse kustversterkt te worden.

AanpakHet creëren van een natuurlijkere zoet-zoutovergang vergt aanpassingen aan deAfsluitdijk. Onlangs is een haalbaarheidsstudieuitgevoerd naar het realiseren van extra spuicapaciteit om hiermee aan de Wadden -zee-zijde een brakke zone te ontwikkelen.

DoelenNaast behoud van bestaande waarden zijn deactiviteiten in dit gebied gericht op het cre -eren van natuurlijke land – water overgangenen het versterken van de natuur in de oever-zone (BTG 3).

AanpakVoor de realisatie van de brede oeverzonesmet moeras- en rietvegetaties (BTG3) is eengeleidelijke, onverdedigde overgang vanwater naar land nodig.

Hiertoe dienen verdedigde oevers uit de steengehaald te worden, al dan niet gecombineerdmet taludvergraving, verondieping of aanlegvan eilanden. Gelet op de golfwerking alsgevolg van windinvloeden is in veel gevallenwel een vooroeverconstructie noodzakelijk omerosie van de oeverzone te voorkomen. Eenverbetering van de kwaliteit van het graslandkan bereikt worden door een aangepast, eco-logisch beheer (o.a. van dijken).

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Door middel van vooroeverconstructies wordt de oevererosie alsgevolg van golfslag (wind) voorkomen en worden tegelijkertijd dejuiste randvoorwaarden voor de ontwikkeling van oever- en rietvegetaties gecreëerd (fotografie: RWS RIZA, NL)

Page 84: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

82

Een verbetering van de kwaliteit van het grasland kan bereikt worden door een aan -gepast, ecologisch beheer (o.a. van dijken).Daarnaast is een verbetering van de water -kwaliteit gewenst: als de voedselrijkdom vermindert, neemt het doorzicht toe en hiermee de kansen voor de ontwikkeling vanwaterplantenvegetaties.

Tegelijkertijd dienen aanpassingen door -gevoerd te worden om de vismigratie te vergemakkelijken. Dit geldt ook voor ver -bindingen tussen IJsselmeer en de regionalewatersystemen in met name Friesland.

In de oeverzone kunnen de steile, verhardeoevers in meer natuurvriendelijkere oever -beschermingsvormen omgezet worden. Veelalomvat dit een vooroeververdediging al danniet aangevuld met een profielaanpassing vande achterliggende oeverzone. Waar mogelijkkunnen op deze wijze brede moeraszonesontwikkeld worden. Hierbij kan ook gebruikgemaakt worden van verondiepen van dewaterfase achter een vooroeverconstructie ofzelfs de aanleg van eilanden. Op deze wijzewordt tevens de oeverlijn van het IJsselmeervergroot.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

(Luchtfoto) Het IJsselmeer is van groot belang voor overwinterende watervogels, zoals voor grote aantallenToppereenden (Aythya marila) (fotografie: RWS RIZA, NL)

Page 85: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

83

de ervaringen en het uitgevoerde onderzoekworden echter enkele belangrijke voorstellenter verbetering van het biotoopverbond opregionaal niveau overgenomen.

Algemene opmerkingenIn de figuren 6.1 en 6.2 is de informatiesamengevoegd over de huidige respectievelijkde gewenste toestand voor de afzonderlijkeRijntrajecten. Voordat voor elke groep bio-tooptypen een analyse voor de Rijn als geheelwordt gegeven, volgen onderstaand eerstenkele opmerkingen van algemene aard:• Uit het overzicht over de Rijntrajecten blijkt

duidelijk het, deels door de mens veroor-zaakte, uiteenlopende karakter van deafzonderlijke trajecten. Grote delen van hetstudiegebied worden door andere functiesgeclaimd, zoals bijvoorbeeld bebouwing ofagrarisch gebruik. De verschillende topogra-fische omstandigheden zijn ook van groteinvloed. Het realiseren van de ontwikke-lingsdoelstellingen vereist het ecologischherstel van een deel van het onbebouwdegebied. Daarbij wordt er min of meer naargestreefd alle groepen biotooptypen te stimuleren, waarbij bebouwd gebied buitenbeschouwing wordt gelaten.

• In de huidige toestand bevinden zich inongeveer 45% van het studiegebied voor deuiterwaarden karakteristieke natuurlijke ele-menten resp. cultuurbiotopen met belangrij-ke leefgebiedsfuncties. Hoewel dit percenta-ge vrij hoog lijkt, heeft de beoordeling ech-ter grotendeels betrekking op “stromendewateren”, en dus op de Rijn zelf en op“graslanden” (meestal productiegrasland).

• Uit de inventarisatie (actuele toestand)blijkt een sterk verarmde biotoopdiversiteit:in vergelijking met natuurlijkere riviereco-systemen is er voor de meeste groepen bio-tooptypen sprake van een duidelijk te gerin-ge omvang. Dit is een van de oorzaken voorhet versnipperd voorkomen van karakteris-tieke uiterwaardvegetaties.

• De grootste ontwikkelingsbehoefte bestaatbij de groepen biotooptypen 3 (uiterwaard-ruigte, moerassen, etc.) en 6/7 (ooibos -typen).

• In principe dient voor alle groepen biotoop-typen, naast naar een uitbreiding van debestaande omvang, te worden gestreefdnaar een kwalitatieve verbetering van deaanwezige biotopen. Daarbij betreft hetzowel het duurzame behoud van ecologischbelangrijke gebieden (bijv. door het toeken-nen van een beschermde status) als hetcreëren van belangrijke natuurontwikke-lingsgebieden voor het biotoopverbond.

Onderstaand worden deze uitspraken nader

6. Synopsis voor de Rijn als geheel

Het biotoopverbond kan op verschillendeschaalniveaus worden bekeken, die echteronderling nauw verbonden zijn. Zo is een ooi-bos op lokaal niveau belangrijk voor kleinezoogdieren of insecten. Voor grote dieren iseen ooibos op regionaal of zelfs (inter)natio-naal niveau noodzakelijk als leefgebied vooreen duurzame ontwikkeling van populaties. Inhet vorige hoofdstuk werd het biotoopverbondper Rijntraject onderzocht. Daarbij zijn dedoelen en de daarmee verbonden noodzakelij-ke voorwaarden tot op een bepaalde hoogtegeregionaliseerd. Naast de lokale en regionalebetekenis levert deze analyse tevens inputvoor een analyse van de bovenregionale eninternationale niveau’s. Vanuit de optiek vande ICBR zijn de grootschalige, grensover-schrijdende aspecten van het BiotoopverbondRijn het belangrijkst.

Reeds in de “Inventarisatie van de ecologischwaardevolle gebieden langs de Rijn en eerstestappen op weg naar een biotoopverbond”(ICBR 1998) zijn daartoe doelstellingen gefor-muleerd. Deze zijn eveneens van toepassingop het Biotoopverbond Rijn.

Streefbeeld van de Rijn (ICBR 1998)“Er is sprake van een rivierenlandschapwaarin de grote, ecologisch waardevolleen natuurlijke trajecten de kerngebiedenvormen van een grensoverschrijdend net-werk. Daarbij is de voor het behoud vande biodiversiteit en de bestanden van depopulaties noodzakelijke uitwisseling vanindividuen van soorten tussen de afzon-derlijke biotopen mogelijk. De Rijn vormtin haar aquatische en terrestrische zones,incl. bodem, oevers en uiterwaarden, eenfunctionerend leefgebied voor dieren enplanten. De talrijke overige gebieden meteen hoge ecologische waarde bereikeneen in ecologisch opzicht noodzakelijkeminimumomvang en vormen een onder-deel van het biotoopverbond.”

Een biotoopverbond bestaat uit kerngebieden,die dienen als een soort reservoir van waaruitplanten en dieren nieuwe leefgebieden kun-nen bevolken, en uit “verbondstructuren”. Hetkan daarbij gaan om stapsteengebieden ofmigratiecorridors. Op basis van de analyseper Rijntraject werden ook voor de Rijn alsgeheel prioritaire voorstellen voor maatrege-len geformuleerd. Op basis van de verzamel-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 86: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

84

Groepen biotooptypen die een internationaalaaneengesloten netwerk zouden kunnen vormen, zijn de groepen 1 (incl. 2), 4 en 6(incl. 7). Daarnaast zijn ook op biotoopgroep 3 grensoverschrijdende, maar niet zondermeer het hele Rijnstroomgebied betreffendedoelstellingen van toepassing. Dat betekentechter in geen geval dat de ene groep biotooptypen waardevoller is dan de andere!

toegelicht voor elke groep biotooptypenafzonderlijk. De kwantitatieve uitspraken metbetrekking tot de huidige en de gewenste toe-stand zijn afkomstig van de lidstaten, zoalsaangegeven op de kaarten met betrekking tothet biotoopverbond en beschreven in hoofd-stuk 5. Ten behoeve van de analyse van hetBiotoopverbond Rijn en de daaruit resulteren-de ICBR-ontwikkelingsdoelstellingen is tevensgebruik gemaakt van op vakinhoudelijkeinformatie gebaseerde referentiewaarden.Deze informatie is in bijlage 3 opgenomen.In dit hoofdstuk staan de bovenregionale eninternationale aspecten van het Biotoop -verbond Rijn centraal. Deze aspecten zijn derhalve soms meer van toepassing op deene dan op de andere groep biotooptypen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Abbildung 6.1: Verteilung (Ist-Zustand) der Biotoptypengruppen im Verhältnis zur Gesamtfläche (%) derRheinabschnitte und für den Gesamtrhein.

IST-Zustand

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Hochrhein Oberrhein Mittelrhein Niederrhein Deltarhein-Fl s se

Deltarhein-Seen Gesamtrhein

An

teil

FlS

che

RestflSche

BTG 8

BTG 7

BTG 6

BTG 5

BTG 4

BTG 3

BTG 2

BTG 1

Figuur 6.1: Verdeling (huidige toestand) van de groepen biotooptypen ten opzichte van het totale oppervlak (%) voor de afzonderlijke Rijntrajecten en deRijn als geheel.

Huidige situatie

Restgebied

BTG 8

BTG 7

BTG 6

BTG 5

BTG 4

BTG 3

BTG 2

BTG 1

% O

pper

vlak

Hoogrijn Bovenrijn Middenrijn Nederrijn Deltarijn- Deltarijn-meren Rijn als geheelrivieren

Page 87: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

85

De rivierbodem is daardoor grotendeels dicht-geslibt (colmatatie). Dit geldt tevens voor dedoor stuwen gereguleerde Bovenrijn totIffezheim (kmr 334) en verder stroomaf-waarts in de eveneens door stuwen geregu-leerde zijrivieren Neckar, Main, Moesel, Lahnen Ahr. Om het tekort aan bodemmateriaalstroomafwaarts van het door stuwen geregu-leerde traject te compenseren, wordt stroom-afwaarts van de stuw in Iffezheim jaarlijksgemiddeld 170.000 m3 bodemmateriaal aande Rijn toegevoegd. De effecten van dezeprocessen en de genomen tegenmaatregelenzijn merkbaar tot in de Nederrijn.De vergroting van de arealen van deze groe-pen biotooptypen heeft met name betrekkingop de Rijnoevers, het aantal strangen, neven-geulen en overige nevenwateren die eenbelangrijke rol spelen in het biotoopverbond,o.a. als vervangende leefgebieden voor dedoor de waterbouwkundige maatregelen ver-dwenen leefgebieden in het stroombed.Een specifiek element van deze groep bio-tooptypen, waarvoor een vergroting van hetareaal noodzakelijk is, zijn de brakwaterzonesin het (voormalige) estuariumgebied(Deltarijn). Het betreft daarbij tegelijkertijd

• Groepen biotooptypen 1 en 2: Aquatische en amfibische zone van watersystemen / Natuurlijke en natuurvriendelijke kunstma-tige uiterwaardwateren

Het aandeel oppervlaktewateren in het studie-gebied is relatief hoog. Het gaat daarbij metname om de hoofdstroom. Stilstaande uiter-waardwateren kunnen met name in deDeltarijn worden aangetroffen. De hoofd-stroom en de zijrivieren vormen de ruggen-graat van het ecosysteem Rijn. Door hunvorm en ligging vormen zij de belangrijkstecorridor voor de migratie en verdere versprei-ding van organismen. Bij de ontwikkelings-doelstellingen voor deze groepen biotoopty-pen staat met name de kwalitatieve verbete-ring centraal, waarbij deze verbetering tevensbetrekking heeft op de rivierbodem. Zo wordtbijvoorbeeld de door stuwen gereguleerdeHoogrijn gekenmerkt door de sterk ge -reduceerde toevoer van bodemmateriaal vanuit de zijrivieren, een beperkt vermogenom bodemmateriaal te transporteren, enoeveraanpassingen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Abbildung 6.2: Entwicklungsziele (Soll-Zustand) der Biotoptypengruppen in den Rheinabschnitten und für denGesamtrhein. Dies stellt den Zustand dar, mit dem eine minimale Vernetzung der Habitate am Rhein ermöglichtwird. (Am Oberrhein beziehen sich die Angaben auf die deutschen Bundesländer Baden-Württemberg undRheinland-Pfalz.)

Erläuterung der schematischen Darstellungen des Zustandes der einzelnen Biotoptypengruppen für denfestgelegten Betrachtungsraum am Rhein.Grün: Rheinabschnitte, die bereits heute (Istzustand) Schwerpunktbereiche für diese Biotoptypengruppe oderentsprechendes Entwicklungspotenzial enthaltenRot: Rheinabschnitte, die Defizitbereiche und mangelndes Entwicklungspotenzial aufzeigen

SOLL-Zustand

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Hochrhein Oberrhein Mittelrhein Niederrhein Deltarhein-Fl sse

Deltarhein-Seen Gesamtrhein

An

teil

FlS

che

RestflSche

BTG 8

BTG 7

BTG 6

BTG 5

BTG 4

BTG 3

BTG 2

BTG 1

Figuur 6.2: Ontwikkelingsdoelstellingen (doel) van de groepen biotooptypen voor de afzonderlijke Rijntrajecten en de Rijn als geheel. Hiermee wordtde toestand aangegeven waarmee een minimale koppeling van de habitats langs de Rijn mogelijk wordt gemaakt. (Langs de Bovenrijn hebben degegevens betrekking op de Duitse deelstaten Baden-Württemberg en Rheinland-Pfalz.)

Doel

Restgebied

BTG 8<

BTG 7

BTG 6

BTG 5

BTG 4

BTG 3

BTG 2

BTG 1

% O

pper

vlak

Verklaring van de schematische weergaven van de toestand van de afzonderlijke groepen biotooptypen voor het vastgelegde studiegebied langs de Rijn.

Groen: Rijntrajecten die reeds nu (huidige toestand) prioritaire gebieden voor deze groep biotooptypen of een desbetreffend ontwikkelings- potentieel bevatten.

Rood: Rijntrajecten waar sprake is van knelpunten en ontbrekend ontwikkelingspotentieel.

Hoogrijn Bovenrijn Middenrijn Nederrijn Deltarijn- Deltarijn-meren Rijn als geheelrivieren

Page 88: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

86

biotoopdiversiteit en het ontwikkelingspoten -tieel voor de afzonderlijke biotopen. De water -structuurkaart laat zien dat er sprake is vangrote ecologische tekorten in de waterstruc-tuur langs de Rijn als geheel en daardoor inde aanwezigheid of de kwaliteit van de bijbe-horende groepen biotooptypen. De Rijn is eengrote rivier die van zeer groot belang is voorhandel en transport en tevens voor het toeris-me. Maatregelen in het kader van het bio-toopverbond zijn daarom bij voorkeur gerichtop een kwalitatieve verbetering van de aan-wezige arealen en proberen een verdere ver-slechtering van de situatie tegen te gaan.Voorbeelden hiervan zijn de hernieuwde aan-takking of reactivering van strangen en hetverwijderen van oeververdedigingen. Voor ditlaatste wordt uitdrukkelijk verwezen naar hetproject “Lebendiger Rhein – Fluss der tausendInseln” dat momenteel onder de leiding vanhet NABU-Naturschutzstation wordt uitge-voerd.Een specifiek element van het biotoopverbondis de passeerbaarheid van de rivier. Grotetekorten doen zich voor in de Deltarijn(Haringvlietsluizen), in de Bovenrijn (10 stu-wen) en de Hoogrijn (11 stuwen) en in talrij-ke zijrivieren (veel stuwen / waterkrachtcen-trales). Voor de Haringvlietsluizen wordtmomenteel een studie uitgevoerd om hetopeningsregime van de sluizen te wijzigen(wat tevens zou resulteren in een vergrotingvan de brakwaterzone). Voor de Bovenrijnwordt momenteel een haalbaarheidsstudieuitgevoerd die moet aantonen door welketechnische maatregelen de passeerbaarheidvoor de visfauna kan worden verbeterd. Metbetrekking tot het onderwerp “ÖkologischeAuswirkungen von Wasserkraftanlagen beimWanderfischabstieg in Rheinnebenflüssen” isICBR-rapport nr. 140 gepubliceerd. Het aan-leggen van bypasses, vistrappen voor demigratie stroomopwaarts en bescher -mingsvoorzieningen voor de migratie stroom-afwaarts zijn geschikte maatregelen om depasseerbaarheid te bevorderen (bijv. vistrap-pen Iffezheim (Bovenrijn) en Ame rongen(Deltarijn)).Daarnaast dienen de nog resterende trajectenmet vrijstromend water absoluut behouden teblijven. Het betreft daarbij met name de tra-jecten die belangrijke paaiplaatsen voor reo -fiele vissoorten bevatten (Hoogrijn, met namestroomopwaarts van de monding van de Aarealsmede de Bovenrijntrajecten en de ten noor-den van Bonn in de Rijn uitmondende Sieg). Een voor het grote publiek sympathieke gids-soort vormt de zalm, die als anadrome trekvisvanuit de Noordatlantische wateren en deNoordzee de Rijn opzwemt.

een kwalitatieve verbetering van de door-gaande transportas: een natuurlijkere over-gang van zoet naar zout water.De belangrijkste prioritaire gebieden in hetstroomgebied van de Rijn voor de biotoopty-pegroep 2 bevinden zich in de Deltarijn (deWaaltrajecten) en de Nederrijn (bijv. deAltrhein Bienen of de natuurlijk aangelegdeafgraving Bislich-Vahnum). Ook voor deMiddenrijn kunnen extra prioritaire gebiedenworden aangewezen (Inselrhein). Door reacti-vering, hernieuwde aantakking of zelfs nieuweaanleg (in combinatie met hoogwaterbescher-mingsmaatregelen) dient te worden gestreefdnaar een vergroting van het areaal. Het ismoeilijk dit gedetailleerd te kwantificeren,aangezien het daarbij veeleer een doorgaandeketen van watertypen in uiteenlopende ont-wikkelingsstadia betreft. Als referentiegebie-den langs de Rijn kunnen naast de reedsgenoemde gebieden eveneens Taubergießen(Bovenrijn), Roosenhofsee (Nederrijn) en

Oude Waal en Biesbosch (Deltarijn) wordengenoemd.Niet alleen in het kader van de onderhavigestudie zijn tekorten aangetoond, ook dewaterstructuurkaart van de Rijn (ICBR 2003)vertoont voor de huidige toestand van degroepen biotooptypen 1 en 2 aanzienlijketekorten: over grote afstanden wordt de toe-stand van het rivierbed en de oevers als“onvoldoende” of “slecht” beoordeeld. Ditweerspiegelt de actuele situatie van de diver-se en talrijke vormen van gebruik voor dehoofdstroom. De rivierdynamische processenen de mate waarin deze tegenwoordig nogvrij spel hebben, bepalen in hoge mate de

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 89: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

87

deze groep biotooptypen niet mogelijk (bijv.Hoogrijn en Middenrijn).

Het zwaartepunt ligt, vanwege het hier aan-wezige ontwikkelingspotentieel, in het gebiedvan de Nederrijn en de Deltarijn (o.a.Geldersche Poort, Biesbosch en IJsselmeer -gebied). Als doelstelling wordt er gestreefdnaar kerngebieden van ongeveer 100 ha.Daarmee zouden ontwikkelingsmogelijkhedenontstaan voor bijv. de roerdomp, die momen-teel langs de Rijn als bijna uitgestorven geldt.

Oppervlakten voor de Rijn als geheel:• Huidige situatie: 11.000 ha• Gewenste situatie (hoofdstuk 5):

18.000 ha• Ontwikkelingsdoelstelling ICBR: 30.000 ha

• Groep biotooptypen 4: Grasland

Deze groep biotooptypen domineert het uiter-waardenlandschap over grote afstanden. Informele zin is er wel sprake van een ruimtelijkverbond over grote delen van de Rijn -trajecten. De kwaliteit van het biotoopverbondhangt er echter vanaf of het soortenrijkextensief beheerd grasland of soortenarmproductiegrasland betreft. De stellingen tenaanzien van deze groep biotooptypen zijntweeledig: enerzijds gaat het om een vergro-ting van het oppervlak – in relatie tot de Rijnals geheel – van bijna 10% (hoofdstuk 5),anderzijds om een kwalitatieve verbeteringvan de bestaande arealen door een extensive-ring van het agrarisch gebruik. De vergrotingvan het oppervlak heeft met name betrekkingop de stroomopwaarts gelegen Rijntrajectenvan Boven- en Middenrijn. De kwalitatieveverbetering van bestaande arealen is hetmeest van toepassing op de stroomafwaartsgelegen trajecten van Neder- en Deltarijn. Inbeide gevallen betreft het een uitbreiding vande arealen voor de natuurlijke subtypen. Inde Deltarijn wordt een deel van de huidigegraslandgebieden (productiegraslanden) metbehulp van natuurontwikkelingsmaatregelenomgezet in biotooptypegroepen 3 en 6. Voorde natuurlijke subtypen wordt gestreefd naarkerngebieden van ten minste 250 ha.Daarmee worden ontwikkelingsmogelijkhedenvoor bijv. de kwartelkoning en andere karak-teristieke weidevogels gecreëerd. Referentiegebieden langs de Rijn zijn o.a.Wisseler Dünen, Urdenbacher Kämpe enZonser Grind (Nederrijn). De indicatieve ont-wikkelingsdoelstelling voor deze groep bio-

Ook de passeerbaarheid van de hoofdstroomen de zijrivieren dienen als kwalitatieve ver-betering van het biotoopverbond te wordengezien. Deze aspecten worden in het kadervan de ICBR-activiteiten door een groep vanvisdeskundigen uitgewerkt en dienen absoluutte worden gecontinueerd. De kwalitatieve ver-betering van de aquatische groep biotoopty-pen is een duidelijke eis van de EU-Kader -richtlijn Water en wordt op deze wijze verdergeconcretiseerd en gekwantificeerd.

• Groep biotooptypen 3: Moeras, riet en ruigte

In het stroomgebied van de Rijn is er sprakevan twee prioritaire gebieden: het Bodenmeeren het Deltagebied (d.w.z. IJsselmeergebied,(zoetwater)getijdegebied). Daarnaast kunnener op (boven)regionaal niveau eveneens prio-ritaire gebieden worden aangewezen, bijv.langs de Bovenrijn (Inselrhein) en deNederrijn (Altrhrein Bienen). Bij deze groepbiotooptypen is er sprake van een duidelijkeontwikkelingsbehoefte. Door de reguleringvan de rivier en het agrarisch gebruik van deuiterwaarden is het oppervlak van deze groepbiotooptypen sterk gereduceerd en wordt hetvoortbestaan van de daarin voorkomendesoorten sterk bedreigd.Voor de Rijn als geheel dient te wordengestreefd naar een verdrievoudiging van hetareaal. Eenderde deel daarvan is reeds opge-nomen in de doelstellingen per Rijntraject

(hoofdstuk 5). Over grote delen is vanwegede ruimtelijke en geomorfologische omstan-digheden de grootschalige ontwikkeling van

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 90: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

88

Nederrijn bevindt zich met de “WisselerDünen” een waardevol restantareaal van devroeger grootschalig langs de rivier aanwezi-ge duinstroken met hun droge zandgraslan-den. In het Deltarijngebied liggen de grootsteontwikkelingsmogelijkheden langs de Waal(zwaartepunt Bovenrijn – Waalbochten).

• Groepen biotooptypen 6 en 7: Ooibossen / overige bossen van de voormalige uiterwaarden

Het grootste deel van de ooibossen in hetstroomgebied van de Rijn bevindt zichmomenteel langs de Bovenrijn. De prioritairegebieden hier zijn het eiland Rhinau, de

Rastatter Rheinaue en de noordelijkeBovenrijn tussen Wörth en Speyer. Bij dezegroep biotooptypen is er sprake van een dui-delijke ontwikkelingsbehoefte: de ICBR-ont-wikkelingsdoelstelling streeft naar een ver-dubbeling van het huidige totale oppervlak.Dit is opgenomen in de beleidsplannen dieaan de geformuleerde doelstellingen (hoofd-stuk 5) ten grondslag liggen. De ontwikke-lingszwaartepunten liggen langs de Bovenrijnen de Neder- en Deltarijn (o.a. Waal:Geldersche Poort, St. Andries en IJssel).Langs de Hoogrijn is, vanwege de natuurlijkeomstandigheden, geen grootschalige ontwik-keling van ooibossen mogelijk.Door de regulering van de rivier en het agra-risch gebruik van de uiterwaarden zijn de ooi-bossen grotendeels verdwenen.In de trajecten kunnen uitsluitend nog restan-

tooptypen gaat veel verder dan de geformu-leerde doelstellingen in hoofdstuk 5.Aangezien de deels beschikbare arealen in deuiterwaardgebieden deels voor andere groe-pen biotooptypen geprioriseerd worden (bijv.BTG 3 en 6), is voor het realiseren van de

ICBR ontwikkelingsdoelstelling een koppelingmet graslanden buiten het studiegebied nood-zakelijk.

Oppervlakten voor de Rijn als geheel:• huidige situatie: 59.000 ha• gewenste situatie (hoofdstuk 5):

64.000 ha• ontwikkelingsdoelstelling ICBR: 100.000 ha

• Groep biotooptypen 5: Droge biotopen

Deze groep biotooptypen is van alle genoem-de typen de groep die het sterkst regionaalwordt bepaald. Voor de Rijn als geheel wordtgestreefd naar een verdubbeling van het areaal. De abiotische voorwaarden voor deontwikkeling van deze groep biotooptypen zijnechter bijzonder lokaal van aard. In het helestroomgebied van de Rijn zullen, vanwege dezelfstandige dynamische ontwikkelingen vande rivier en de daarmee gepaard gaandeophoping van zand en grind, kansen ont-staan. Voorbeelden langs de Hoogrijn zijnDiessenhofen en de agglomeraties bij Baselen langs de Bovenrijn het eiland Kembs, debij Vogelgrün op de rechter Rijnoever gelegen“Trockenaue” tussen Weil en Breisach alsmedehet natuurgebied Taubergießen. Langs de

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 91: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

89

noodzakelijk. De beschreven informatie enontwikkelingsdoelstellingen voor de afzonder-lijke groepen biotooptypen dienen derhalve teworden beschouwd als aanbevelingen voor degrootschalige planning teneinde de gewensterichting te definiëren en de mogelijkheden enproblemen te identificeren.In het onderhavige rapport staan derhalve deruimtelijke aspecten van het biotoopverbondcentraal teneinde binnen de ICBR en haar lid-staten de randvoorwaarden te creëren voorde duurzame ontwikkeling van een Rijn -ecosysteem. Daarnaast wordt echter tevensbenadrukt dat ook de kwaliteit van de bio-toopgebieden en de functionele verbandentussen de afzonderlijke elementen van hetbiotoopverbond uiterst belangrijke aspectenzijn voor de functionaliteit van het biotoopver-bond en daarvoor duidelijk medebepalendzijn. Wanneer de biotoopkwaliteit onvoldoen-de is of wanneer de verbindingen met deaquatische gebieden niet intact zijn en erdaardoor geen verspreiding van soorten kanplaatsvinden, is een vergroting van het opper-vlak zinloos. Hoofdstuk 7 en bijlage 2 bevat-ten daarom voorstellen voor maatregelenwaarmee rekening wordt gehouden met dezeaspecten.De oppervlakgerelateerde uitspraken metbetrekking tot het biotoopverbond hebben totdoel een bijdrage te leveren aan de nage-streefde ontwikkelingsrichting, zoals beschre-ven in de ontwikkelingsdoelstelling voor deRijn als geheel. De volgende stap in de lidsta-ten is de praktische implementatie van demaatregelen ter plaatse, waarbij tegelijkertijdde opwaardering van de biotoopkwaliteit alsverbetering van de functionele verbandendient te worden gezien, en daar ook rekeningmee dient te worden gehouden. Hiermee isweer een stap gezet op weg naar een steedsnatuurlijker functionerend ecosysteem Rijn,waarin de mens, het gebruik van wateren ende rivier op duurzame wijze met elkaar zijnverbonden.

Conclusie en aanbevelingen

Een indicatieve kwantificering van de ICBR-ontwikkelingsdoelstelling voor hetBiotoopverbond Rijn schrijft voor de groepenbiotooptypen 3, 4 en 6 bijna een verdubbelingvan de reeds genoemde beleidsvoornemens(hoofdstuk 5) voor. Het betreft een oppervlakvan ongeveer 30.000 tot 70.000 ha (metname voor BTG 4 biedt de koppeling met bio-toopgebieden buiten het studiegebied goedemogelijkheden).

ten worden aangetroffen van de voormaligeuiterwaardgebieden. Dit is de reden waaromin het kader van het biotoopverbond voordeze groep biotooptypen gestreefd dient teworden naar zowel een vergroting van hetoppervlak als het inrichten van verbondstruc-turen waardoor een voor het biotoopverbondgeschikt ooibossysteem kan ontstaan. De ver-groting van het oppervlak dient zodanigplaats te vinden dat nieuwe kerngebieden metarealen van ten minste 50 – 500 ha in hetverbond van geïntegreerde ooibossen ont-staan. Hierdoor zouden bijvoorbeeld goedeontwikkelingsmogelijkheden voor de zwarteooievaar, de zwarte wouw en de specht ont-staan.

Oppervlakten voor de Rijn als geheel:• huidige situatie: 38.000 ha• gewenste situatie (hoofdstuk 5):

55.000 ha• ontwikkelingsdoelstelling ICBR: 50.000 ha

Biotoopverbond is “complex”

Een gescheiden analyse van de afzonderlijkegroepen biotooptypen doet geen recht aan decomplexiteit van een goed functionerendrivierecosysteem. Een ecosysteem is natuur-lijk zeer veel meer dan louter een verzame-ling van homogene biotooparealen. Een eco-systeem is veeleer een “bont scala aan afwis-selende biotopen”, die worden bepaald doorde zeer diverse standplaatsvariaties vanmilieuomstandigheden die zo karakteristiekzijn voor een natuurlijk riviersysteem. Ook demeeste diersoorten zijn tijdens hun levenscy-clus afhankelijk van meerdere (sub)groepenbiotooptypen: tijdens de opeenvolgendelevensfasen (bijv. voortplantings- en opgroei-biotopen of zomer- en winterbiotopen) of voorverschillende activiteiten (bijv. broed- envoedselbiotoop) zijn verschillende biotopen

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Zwarte wouwDe zwarte wouw (Milvus migrans) is een typische bewoner van uiterwaardgebieden van grotere rivieren en is daardoor geschikt alsgidssoort met grote ruimtebehoefte (fotografie: M. Woike)

Page 92: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

90

➣ Met betrekking tot het thema“Verbetering van het Rijn e cosysteem”:

• Het reactiveren van ten minste 20 km2

voormalige uiterwaardgebieden tot 2005en 160 km2 tot 2020, bij voorkeur doormiddel van dijkverlegging;

• Het toekennen van een beschermde sta-tus aan ecologisch belangrijke gebiedenen het identificeren van natuurontwikke-lingsgebieden. Koppeling met de doelstel-lingen van de FFH- en Vogelrichtlijn;

• Het extensiveren van het agrarischegebruik van de uiterwaarden;

• Het reactiveren van ten minste 25 strangen en nevenwateren tot 2005 en100 tot 2020;

• Het verbeteren van de diversiteit van deoeverstructuur over een afstand van tenminste 400 km tot 2005 en 800 km tot2020;

• Het behoud van vrij afstromende riviertra-jecten;

• Het vergroten van de ecologische passeer-baarheid van de hoofdstroom en de zij -rivieren;

• Het behoud en de verbetering van depaaiplaatsen en de overige voor delevenscyclus van de vissen noodzakelijkeleefgebieden in de hoofdstroom en zij -rivieren.

➣ Met betrekking tot het thema“Hoogwaterbescherming”:Het verhogen van de waterretentie doorhet aantakken van voormalige overstro-mingsgebieden: 20 km2 tot 2005, 160 km2 tot 2020;

• Het verhogen van de waterretentie metbehulp van technische retentiemaatrege-len (68 miljoen m3 tot 2005, 364 miljoenm3 tot 2020);

• Het implementeren van ruimtelijke/plano-logische preventiemaatregelen in de zinvan voor de hoogwaterbescherminggeschikte vormen van bodemgebruik.

Hoewel niet duidelijk is in hoeverre deze doel-stellingen daadwerkelijk tot 2020 kunnenworden gerealiseerd, begint zich af te tekenendat er goede mogelijkheden zijn om doelstel-lingen onderling te koppelen. Dit geldt metname voor de ruimteclaims. Vanwege de kwa-litatieve doelstellingen, met inbegrip van debeoogde biotooptypen, kunnen wellicht pro-blemen ontstaan. Het betreft daarbij metname de ontwikkeling van ooibossen. In degebieden langs de Bovenrijn leidt de ontwik-keling van ooibossen tot de gewenste hoog-

Deze cijfers dienen niet te worden gezien alsareaalaanspraken in absolute zin maar meerals richtinggevende uitspraken voor de ont-wikkeling van een duurzaam BiotoopverbondRijn.Het volgende hoofdstuk bevat een vooruitblikop mogelijke maatregelen die zijn gericht opbescherming, behoud, ontwikkeling en kwali-tatieve verbetering van biotoopgebieden.Zowel uit de voorafgaande trajectanalyse alsuit de analyse van het biotoopverbond voorde Rijn als geheel blijkt duidelijk een substan-tiële oppervlaktebehoefte. Net als bij demeeste rivieren in Noordwest-Europa is ooklangs de Rijn de ruimte voor natuurbehoud en-ontwikkeling beperkt. Andere functies alshoogwaterbescherming, bebouwing, industrieen landbouw maken aanspraak op hetzelfdegebied. Of de ontwikkelingsdoelstellingen vooreen functionerend biotoopverbond kunnenworden gerealiseerd zal daarom sterk afhan-gen van de waarde die wordt toegekend aande ecologische ruimteaanspraken in relatie totde aanspraken van andere gebruikers.De grote uitdaging ligt in het combineren vanafzonderlijke functies die zogenaamde “win-win”-situaties creëren en daarmee praktischeen integraal waterbeheer realiseren.Bijzonder veelbelovend is de koppeling vanhoogwaterbescherming en de ontwikkelingvan natuurlijke uiterwaardecosystemen.Teneinde een duurzame hoogwaterbescher-ming te realiseren, dienen op bepaalde rivier-trajecten ruimtelijke maatregelen te wordengenomen, zoals het aanleggen van retentie-gebieden of dijkverlegging. Vanwege dezehoogwaterbeschermingsfunctie kunnen derge-lijke gebieden nu niet meer worden gebruiktvoor bebouwing of industrie. Het ecologischherstel van dergelijke gebieden biedt daaromgoede kansen om specifieke leefgebieds -functies ten behoeve van voor de uiterwaar-den karakteristieke dier- en plantensoorten teverbeteren of opnieuw te ontwikkelen.Daarnaast leggen beide functies beslag opdezelfde gebieden in zowel de bestaande alsde voormalige uiterwaarden.Deze koppeling van beide functies is even-eens opgenomen in het “Rijn 2020 -Programma voor een duurzame ontwikkelingvan de Rijn”. Het programma Rijn 2020streeft o.a. naar een verdere verbetering vanhet Rijnecosysteem en van de hoogwaterbe-scherming. Onderstaand worden voor debeide op het biotoopverbond betrekking heb-bende thema’s de doelstellingen uit dit pro-gramma genoemd (d.w.z. ruimtelijke/planolo-gische elementen):

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 93: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

91

waterbescherming (bijv. Bovenrijn/Restrhein).In ooibossen wordt het water zodanig afge-remd dat een vertraging in de afvoer plaats-vindt. Daarmee wordt voorkomen dat dehoogwaterpieken in de Rijn en zijn zijrivierensamenvallen. In stroomafwaarts gelegenRijntrajecten kan een grootschalige ooibos-ontwikkeling echter tijdens periodes vanhoogwater leiden tot in bebouwingsgebiedenongewenste waterspiegelstijgingen. Hier is inruimtelijk/planologisch opzicht maatwerkgewenst teneinde potentiële problemen op telossen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

CONCLUSIE

•Per groep biotooptypen dient gestreefd te worden naar de realisatie van de voor deRijn als geheel genoemde ICBR-ontwikkelingsdoelstellingen. De desbetreffendekwalitatieve en kwantitatieve eisen dienen te worden gekoppeld aan de eisen vanandere gebruiksfuncties, bijv. hoogwaterbescherming.

• Afhankelijk van het Rijntraject, de topografie van de uiterwaarden en het actueleontwikkelingspotentieel staan verschillende leefgebieden en maatregelen ter stimulering van natuurlijke uiterwaardomstandigheden centraal.

• Voor de stedelijke concentratiegebieden dient het behoud van de bestaande biotoopgebieden te worden gestimuleerd (“standstill principle”). Waar mogelijkdienen in knelpuntsituaties stapsteengebieden te worden ontwikkeld om een liefstononderbroken biotoopverbond te ondersteunen.

• In overstromingsgebieden dient geen nieuwe bebouwing plaats te vinden om hetresterende oppervlak niet verder te reduceren. Waar mogelijk dient het overstro-mingsgebied te worden uitgebreid. Dit kan door het creëren van extra retentie -gebieden, eventueel gekoppeld aan de aanleg van nevengeulen. Op deze wijze zoude structuurrijkdom verhoogd worden.

In dit verband is het vermeldenswaard dat ver-schillende grote steden langs de Rijn momen-teel parkachtige concepten uitwerken om desteden in ruimtelijk opzicht en ook optischweer dichterbij de rivier te brengen en op dezewijze de Rijn als landschapsbepalend onderdeelweer sterker in het bewustzijn van de bevol-king te plaatsen.

Page 94: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

92

Aanleg van vistrappen

Vistrappen herstellen (ten minste deels) devismigratie in door kunstmatige dwarsstructu-ren onderbroken rivieren. Vistrappen makenvoornamelijk de stroomopwaartse (maar ookde stroomafwaartse) vistrek mogelijk.

Het algemene principe van vistrappen bestaatdaarin dat vissen naar een bepaald punt in derivier (stroomafwaarts van de constructie)worden gelokt waarna ze vervolgens wordengeprikkeld om door een geul stroomopwaartste zwemmen of ze worden gevangen om ver-volgens stroomopwaarts te worden uitgezet.

De effectiviteit van de vistrap is afhankelijkvan het gekozen type, maar ook van de ope-ning (voldoende aanlokkend waterstroomef-fect) en de correcte dimensionering van deconstructie.

Aanleg van nevengeulen

De Rijn kent onder natuurlijke omstandig -heden talrijke nevengeulen die bij een stijgende waterafvoer deel uitmaken van hetafvoerregime. In werkelijkheid kunnen overhet algemeen dergelijke periodiek door-stroomde nevengeulen, bijv. langs deNoordrijn- Westfaalse Nederrijn, nauwelijksnog worden aangetroffen.

Nevengeulen kunnen een belangrijke bijdrageleveren aan de hydraulische ontlasting van dehoofdstroom en bieden daarmee de mogelijk-heid om de erosie van de rivierbodem tereduceren en de daarmee gepaard gaandeinsnijding van de Rijn, alsmede de toenemen-de afkoppeling van de uiterwaarden, te ver-minderen.

7. Realisatiemethodieken, voorgestelde maatregelen en controle van de behaalde resultaten

Uit de resultaten van de knelpuntenanalyseblijkt een behoefte aan: • het behoud van de bestaande natuur -

waarden en eventueel de ecologische(kwalitatieve) verbetering van bestaandebiotoopgebieden;

• het vergroten of uitbreiden van bestaandegebieden ter verbetering van de opper-vlakte-gerelateerde parameters van hetbiotoopverbond;

• het opnieuw creëren van biotopen alsstapsteen- of kerngebieden in het biotoop-verbond.

Deze doelstellingen kunnen met behulp vaneen groot aantal maatregelen worden geïm-plementeerd. In het onderhavige documentdoet de ICBR voorstellen om de afzonderlijke,op (inter)nationaal, regionaal en lokaal niveaugevoerde discussies te ondersteunen. Bijlage2 bevat derhalve voorstellen voor dergelijkemaatregelen en de daarmee beoogde groepenbiotooptypen. Deze tabel pretendeert geens-zins compleet te zijn maar illustreert dat eengroot aantal maatregelen mogelijk is. Demaatregelen variëren van maatregelen voorde Rijn als geheel tot regionaal of zelfs lokaaltoe te passen maatregelen. Hoewel voor deactiviteiten van de ICBR met betrekking tothet Biotoopverbond Rijn deze laatste categorie minder belangrijk is, is het wel vanbelang het hele scala aan mogelijkheden tebeschrijven.

De tabel in bijlage 2 legt daarnaast een relatie met andere voor de ICBR relevantethema’s (d.w.z. trekvisprogramma en hoog-waterbescherming). De kansen voor de daad-werkelijke realisatie worden aanzienlijk ver-groot naarmate er meer functies profiterenvan de getroffen maatregelen. Dit komt over-een met de doelstelling van een geïntegreerdwater- en uiterwaardenbeheer. Dit geldt metname voor maatregelen die resulteren in een(grootschalig) ruimtebeslag (bijv. retentie,vergraven van buitendijkse gebieden).

Als voorbeeldmaatregelen worden onder-staand de aanleg van vistrappen en neven-geulen en een dijkverlegging resp. het aan-leggen van polders beschreven.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Voorbeeld: vistrap bij Hagestein

Page 95: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

93

Rijntrajecten in ecologisch opzicht aanzienlijkopwaarderen en zo kernzones van het bio-toopverbond vormen. Als herstelgebiedenvoor natuurlijke uiterwaardtrajecten voldoenze eveneens aan de door de EU-KaderrichtlijnWater en de FFH- en Vogelrichtlijn gesteldevoorwaarden.

Ook wat betreft de hoogwaterbeschermings-aspecten kunnen nevengeulen positieve effec-ten hebben; grotere afvoerprofielen kunnenimmers resulteren in een verlaging van delokale waterspiegel.

Door de reactivering van nevengeulen zullenmet het oog op het ontstane biotooptype-spectrum in deze geulen naast de stromendewateren (groep biotooptypen 1) ook periodie-ke of duurzaam watervoerende stilstaandewateren (groep biotooptypen 2), rietlanden enuiterwaardruigte (groep biotooptypen 3), wilgenstruweel (groep biotooptypen 6) alsme-de, ten gevolge van de toenemende dyna-miek, pionierlocaties als droge biotopen opgrind- en zandafzettingen (groep biotoopty-pen 5) ontstaan. Deze uiterst diverse uiter-waardbiotoopcomplexen kunnen dergelijke

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Stromende wateren

Geul

Stilstaande wateren

Grindbank*

Eiland

Uiterwaarden

*meest voorkomende korrelgrootteklasse

Figuur 1: Veelvuldig vertakte laaglandrivier, meanderend en rijk aan nevengeulen (uit LUA-Merkblatt “Leitbild Niederrhein”)

Page 96: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

94

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Figuur 2: Schematische weergave van een systeem van nevengeulen dat voldoet aan het streefbeeld (RWS RIZA, NL)

Figuur 3: Realisatie van een systeem van nevengeulen aan de IJssel dat voldoet aan het streefbeeld (Vreugderijkerwaard) (fotografie: B. Boekhoven, NL)

Page 97: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

95

waarden zouden belangrijke kernzones vanhet biotoopverbond tot ontwikkeling kunnenkomen. De overstromingsomstandigheden inhet buitendijkse gebied van bijv. de DuitseNederrijn zijn dermate natuurlijk van aard dathier dijkverlegging daadwerkelijk zou kunnenresulteren in het ecologisch herstel van uiter-waarden, die eveneens in overeenstemmingzou zijn met de reeds genoemde Europeserichtlijnen. Op minder natuurlijke locaties,bijv. langs grote delen van de Deltarijn, kunnen daarnaast door gerichte vergravingvan het buitendijkse gebied voor uiter -waarden karakteristieke standplaatsfactorenopnieuw worden gecreëerd.

Polders in engere zin maken het beherenvan overstromingsomstandigheden mogelijken worden gericht ingezet om hoogwaterpie-ken af te toppen. Selectief overstroomdepolders die uitsluitend bij zeer zelden voor-komende hoogwaters worden overstroomd,vertonen in ecologisch opzicht ernstige tekor-ten aangezien er geen levensgemeenschap-pen bestaan die zijn aangepast aan dergelijkeoverstromingsgebeurtenissen.

Ontwikkeling van uiterwaardbiotopen in hetkader van dijkverlegging / Aanleg van pol-ders

De dijkverlegging maakt de vrije overstro-ming van de gereactiveerde gebieden moge-lijk door de stijging van de waterstanden inde uiterwaarden. Afhankelijk van de omvangvan de gebieden kunnen deze een bijdrageleveren aan het dempen resp. vertragen vanhoogwatergolven. Het doelgericht aftoppenvan hoogwatergolven is op deze wijze echterniet mogelijk.De mogelijke bijdrage van deze maatregelaan de verbetering van de biotoopverbond -situatie is in hoge mate afhankelijk van hetfeit in hoeverre de gereactiveerde gebiedengekenmerkt worden door voor uiterwaardenkarakteristieke standplaatsfactoren. Vandoorslaggevend belang daarbij zijn derhalvede hoogteligging resp. het fijnreliëf van degebieden, de bodems en de gebruiksvorm ofnatuurlijke successie. Afhankelijk van de fre-quentie en duur van de overstromingen, hetgrondwaterpeil en de toegestane vegeta-tieontwikkeling kan het hele spectrum vanvoor de uiterwaarden karakteristieke vegeta-tie (groepen biotooptypen 2, 3, 4, 5, 6, 7)ontstaan. In een dergelijke ideale situatie vaneen grootschalig ecologisch herstel van uiter-

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Figuur 4: Schematische afbeelding “Verplaatsing van een dijk”

Page 98: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

96

waarderen.Gezien vanuit de ecologie van de uiterwaar-den verdienen vrije overstromingen in hetkader van de dijkverlegging prioriteit, aange-zien deze de natuurlijke uiterwaarddynamiekmogelijk maken. Polders zonder tussentijdseoverstromingen, waardoor vegetatie en faunazich niet aan periodieke overstromingen kun-nen aanpassen, dienen vanuit natuurbescher-mingsoogpunt te worden afgekeurd.

Een mogelijkheid om geoptimaliseerde hoog-waterbescherming te implementeren en deecologische omstandigheden in de uiterwaar-den te verbeteren, zijn polders die tussentijdsworden overstroomd. Dergelijke overstromin-gen dienen afhankelijk te zijn van de afvoerin de Rijn aangezien zij de hoogwaterretentie-gebieden (polders) doorstromen in tijdenwaarin geen hoogwaterretentie noodzakelijkis. Ze bereiken dan ook niet de hoogte enomvang van de overstromingen in situatieswaarin sprake is van hoogwater. Door dezeoverstromingen worden in selectief over -stroomde retentiegebieden standplaats -factoren gecreëerd die de ontwikkeling vanuiterwaardachtige biotopen stimuleren. Doordaarnaast buitendijkse gebieden te vergravenkunnen eveneens voor de uiterwaardenkarakteristieke standplaatsfactoren wordenhersteld of kunnen deze worden verbeterd.Door deze gebieden alleen zeer sporadisch inte zetten als hoogwaterretentiegebied zou eendergelijke ontwikkeling niet mogelijk zijn enzouden alle niet aan overstromingen aan -gepaste leefgebieden bij een dergelijke over -stroming worden vernietigd. De ontwikkelingvan ten minste uiterwaardachtige biotoop -typen vormt een onlosmakelijk onderdeel vaneen milieuvriendelijk hoogwaterbeschermings-beleid. Retentiegebieden langs de Rijn biedenhierdoor een kans, om het biotoopverbondvan uiterwaardleefgebieden aanzienlijk op te

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Inlaat van de polder Erstein (fotografie: M.-H. Claudel)

Figuur 5: Schematische afbeelding “Selectief overstroomde polder”

Page 99: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

97

Het monitoring-programma kan daarbijgebruikmaken van gegevens uit de volgendestudies die momenteel lopen of gepland zijn:• Monitoren van de FFH-gebieden in het

kader van de implementatie van de FFH-Richtlijn van de EU en monitoren van FFH-leefgebiedstypen en -soorten overeenkom-stig de bijlagen II en IV buiten de FFH-gebieden (rapportageverplichtingen over-eenkomstig § 11 en 17 van de FFH- richtlijn);

• Monitoren van de gebieden overeenkomstigde EU-Vogelrichtlijn;

• Monitoren van de wateren (en eventueel degrondwaterafhankelijke biotopen) van deRijnuiterwaarden alsmede van bepaaldesoorten (bijv. visfauna) in het kader van deimplementatie van de EU-KaderrichtlijnWater (bijlage V van de KRW);

• Regelmatig inventariseren van bestandenvan visfauna en macrozoöbenthos in de Rijndoor de ICBR (zie ICBR 2003);

• Tellen van watervogels/wintergasten inRAMSAR-gebieden van de Rijnuiterwaarden;

• Uitvoeren van selectieve of gebiedsdekken-de biotoopkarteringen door de deelstaten(bijv. voor het Landesweite BiotopkatasterNRW incl. inventarisatie van de overeen-komstig § 30 BnatSchG resp. § 62Landschaftsgesetz NRW wettelijk bescherm-de biotopen);

• Uitvoeren van overige (on)regelmatige stu-dies in de Rijnuiterwaarden (bijv. in natuur-beschermingsgebieden door het BiologischeStation van de deelstaat NRW of het moni-toren van retentiegebieden van het geïnte-greerde Rijnprogramma).

Eigen onderzoek is derhalve uitsluitend nood-zakelijk voor het aanvullen van belangrijkeontbrekende gegevens.

VooruitblikTer toetsing van de toestand van de biotoop-verbondgebieden en de implementatie van devoor de verbetering van het biotoopverbondnoodzakelijke ontwikkelingsmaatregelen, zijnonderzoeken noodzakelijk om de behaalderesultaten te controleren. Deze controle dientte worden gecombineerd met desbetreffendeinitiatieven in het „Rijn 2020 - Programma voor een duurzame ontwikkeling van de Rijn"(ICBR 2001) en het “Actieplan Hoogwater” vande ICBR. “Rijn 2020” stelt o.a. als voorwaardede ontwikkeling van een nieuw instrument tercontrole van de behaalde resultaten in combi-natie met de in de FFH- en Vogelrichtlijnen vande Europese Unie gestelde voorwaarden als-mede de toepassing van gecoördineerdebeoordelingssystemen overeenkomstig bijlageV van de Kaderrichtlijn Water (KRW).De efficiëncy-controle dient de onderstaandepunten te omvatten:• Verzamelen van gegevens over de ecologi-

sche toestand van stromende en stilstaandewateren in de Rijnuiterwaarden;

• Verzamelen van gegevens over natuuront-wikkelingsmaatregelen en daaraan gerela-teerde studies in de Rijnuiterwaarden;

• Verzamelen van informatie over de beschik-baarheid van en eventueel aanvullend ver-zamelen van gegevens over geselecteerdegids-/doelsoortgroepen (bijv. visfauna, wad-en watervogels incl. wintergasten, beversetc.);

• Opnieuw uitvoeren van een biotoopkarteringvoor het hele gebied in 2020. Uit de verge-lijking van de biotoopgegevens uit deonderhavige biotoopverbondplanning en degegevens uit de herhalingskartering, daarbijrekening houdend met dataonderzoek naarnatuurontwikkelingsmaatregelen, dient deimplementatiegraad van de voorgesteldeplanning en de totale ontwikkeling van deRijnuiterwaarden te worden bepaald.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Figuur 6: Overstromingen in selectief overstroomde polders

Page 100: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

98

resp. “Very Important to Protect”) overeen-komstig MEYER-CORDS & BOYE 1999). Hetkunnen maar hoeven geen gidssoorten tezijn. Vaak worden zij als doelsoorten geselec-teerd.

Permanente observatie – Monitoring –MilieuobservatieIn principe duiden deze drie begrippen allenop een herhaalde observatie van toestanden,hier met betrekking tot natuur en landschap.Deze drie begrippen dienen als synoniem teworden gebruikt, ook wanneer soms eenonderscheid wordt gemaakt (vgl. bijvoorbeeldGOLDSMITH 1991). Aangezien in hetEngelstalige gebied het begrip “monitoring”wordt gehanteerd voor met de controle vanbehaalde resultaten vergelijkbare initiatieven,stellen wij voor in eerste instantie het begrippermanente observatie te gebruiken.Anders dan bij de controle van de behaalderesultaten is er bij de permanente observatiegeen sprake van een directe relatie met deimplementatie. Daarom kan met behulp vanpermanente observatie ook nauwelijks causa-liteit worden aangetoond. De waarde van per-manente observatie ligt veeleer in het trace-ren van positieve en negatieve ontwikkelingenvoor bepaalde indicatoren of in de vroegtij-dige signalering.

Voorbeeld:Volgen van de soortendiversiteit van de vege-tatie in een onderzoeksgebied, watervogeltel-lingen, overzichten met daarin aangegeven detoename van het verharde oppervlak in detijd.

Controle van de behaalde resultatenDe controle van de behaalde resultaten isbedoeld voor de optimalisatie van de werk-zaamheden in de natuur- en landschapsbe-scherming, waarbij de met een maatregelbehaalde resultaten worden getoetst en even-tueel correcties worden voorgesteld. Decontrole vormt een onderdeel van het plan-nings- en besluitvormingsproces door degeformuleerde doelstellingen te vergelijkenmet de uitgevoerde implementatie en degeconstateerde effecten, d.w.z. ex post (overeenkomstig VOLZ 1980, aangepast). Deresultaten worden met name uitgedrukt alsdoeltreffendheid, efficiëntie en effectiviteitalsmede doelmatigheid. De resultaten hebbenbetrekking op de effect-, implementatie- enprocesdoelstellingen.

8. Glossarium

“Gidssoorten”Onder “gidssoorten” worden verstaan dier- ofplantensoorten die nauw gerelateerd zijn aaneen bepaalde, definieerbare locatie (biotoop-type) en die daar vaak in meer of mindergrote aantallen voorkomen. Daarmee kunnenzij als vertegenwoordiger gelden voor dekarakteristieke gemeenschappen van soortenvan het desbetreffende biotooptype (MEYER-CORDS & BOYE 1999). Zij komen daarmeeovereen met de “karaktersoorten” van deplantensociologische leer van BRAUN-BLAN-QUET. In extreme gevallen kunnen gidssoor-ten eveneens een stempel drukken op hetbiotooptype en dit overheersen. In dat gevalworden zij als “sleutelsoorten” (“keystonespecies” overeenkomstig SIMBERLOFF 1998)aangeduid.

“Doelsoorten”“Doelsoorten” zijn dier- of plantensoorten diegeschikt zijn om concrete natuurbescher-mingsmaatregelen uit af te leiden voor dedoor hen bevolkte leefgebieden, alsmede voorde daarop volgende controle van de effectivi-teit van deze maatregelen (MEYER-CORDS &BOYE 1999, MÜHLENBERG 1998). Het kunnenmaar hoeven geen gidssoorten te zijn (zieVOGEL et al. 1996). Voor dergelijke onderzoe-ken wordt de populatieontwikkeling van dezesoorten in het gebied gevolgd (monitoring-onderzoeken) waarna een relatie wordtgelegd tussen deze ontwikkeling en de geïm-plementeerde maatregelen, daarbij rekeninghoudend met overige de populatieontwikke-ling beïnvloedende factoren (efficiency-controle). Deze soorten worden tevens aange-duid als “umbrella species” (SIMBERLOFF1998) aangezien van de op deze soortengerichte natuurbeschermingsmaatregelenidealiter vele andere soorten met geheel ofgedeeltelijk vergelijkbare locatie-eisen profite-ren, waarvoor de doelsoort als het ware een“umbrella” biedt (het zogenaamde “mee -neem effect” volgens VOGEL et al. 1996).

“Vlaggenschipsoorten”Onder “vlaggenschipsoorten” (“flagship spe-cies”) worden die (vaak grotere) diersoortenof aantrekkelijke plantensoorten verstaan dievanwege hun populariteit of hoge sympathie-waarde voor de beeldvorming en acceptatie-verbetering van natuurbeschermingsmaatre-gelen geschikt zijn om te worden gebruikt bijde communicatie met het grote publiek (SIM-BERLOFF 1998, “Politarten” VOGEL et al.1996, “VIP”-Arten (“Very Important Person”

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 101: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

99

sociale wetenschappen (vgl. beleidsevaluatiebij BUSSMANN et al. 1997). Zie voor metho-dische grondslagen hiertoe BORTZ & DÖRING(1995) of FRIEDRICHS (1990). Net als bij decontrole van de behaalde resultaten staat ookbij controlling de vergelijking tussengewenst/werkelijk centraal. Dit begrip is echter inmiddels dermate sterk in de accoun-tancy geworteld, dat het gebruik ervan in denatuur- en landschapsbescherming normaliterniet wordt aanbevolen.

Een polder aan de Bovenrijn is een inge-dijkt gebied ter retentie van hoogwater.

Een polder aan de Deltarijn in Nederland iseen gebied dat wordt ingedijkt om land tewinnen.

Voorbeeld:Hebben herstelmaatregelen een effect metbetrekking tot de beoogde bestandsvergrotingvoor een dagvlindersoort? Zijn de beheers -overeenkomsten succesvol, d.w.z. kunnen degeplande arealen worden gerealiseerd, wordtaan de bepalingen van de overeenkomst vol-daan en resulteren de beheerswijzigingen ineen extensivering van de vegetatie?

Evaluatie kan grotendeels wordenbeschouwd als een synoniem voor de controlevan de behaalde resultaten. Met evaluatiewordt overeenkomstig BUSSMANN (1995) debeoordeling bedoeld van een zaak of kwestiein brede zin, hetgeen evenwel tevens als leer-proces kan worden verstaan (vgl. SUBIRATS1995). Dit begrip wordt met name toegepastvoor de desbetreffende onderzoeken in de

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 102: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

100

9. Bijlagen

BIJLAGE 1: Lijst van groepen biotooptypen

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Volgnr.

1

2

3

4

Groep biotooptypen

Aquatische en amfibische zone vanwatersystemen

Aquatische rivierzone

Periodiek overstroomde pionierleef -gebieden en intergetijdezone

Natuurlijke en natuurvriendelijkekunstmatige uiterwaardwateren

Uiterwaardwateren van natuurlijkeoorsprong

Semi-natuurlijke uiterwaardwaterenvan secundaire oorsprong

Moeras, riet, ruigte

Rietlanden, venen

Rietvegetaties, grote-zeggenverbon-den

Uiterwaardruigte

Grasland

Natte en vochtige graslanden

Toelichtingen op de biotooptypen

Zone van het zomerbed (van de riviertrajecten)en stromende nevenwateren, deels gestuwd

Open grind-, zand- en slibbodems met kort -levende, zich veelal pas in de nazomer ofnajaar ontwikkelende pioniervegetatie, over -wegend bestaande uit eenjarige soorten. Langsoevers van stromende en stilstaande waterenmet periodieke waterstandfluctuaties (meestalin het bereik van de lijnen van de gemiddeldeen lage waterstand) alsmede langs vloed -kommen.

Bronnen, strangen, oude wateren,permanent/periodiek watervoerendekolken/uitspoelingen, periodiek watervoerendevloedkommen

Ontgrindingsplassen lijkend op strangen enoude wateren en voor de bescherming vansoorten bestemde wateren

Door grondwater beïnvloede en door zegge enbiezen gedomineerde velden

Met name door riet, rietgras, lisdodde, liesgrasof grote zegge gedomineerde bestanden ophoger gelegen rivieroeverzones, in rivierboch-ten en in verlandingszones met stilstaand water

Door uiterwaardruigte gedomineerde vegetatie-zones langs de oevers of op braakliggendearealen als ontwikkelingsstadium met deelshoog neofietenaandeel

Door grondwater en overstromingen beïnvloedevelden en weiden

Page 103: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

101

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

5

6

7

8

Mesofiel grasland

Droge biotopen

Locaties zonder bomen of struwelen

Locaties met bomen of struwelen

Ooibossen in het actuele overstro-mingsgebied

Zachthoutooibossen

Hardhoutooibossen

Overige bossen in de voormaligeuiterwaarden

Overige biotooptypen die voor desoortenbescherming / het biotoop-verbond van belang zijn

Gemengde loofbossen

Heggen

Gemengde fruitboombestanden

Grind- en zandgroeven

Velden en weiden op natte tot gematigd drogestandplaatsenBinnen/buiten de uiterwaarden en op de dijken

Halfdroge en droge grassen op ten gevolge vanerosie onstabiele steile oeverhellingen, rivier-duinen

Struwelen en droge bossen op in de regel meerstabiele oeverhellingen

Door grondwater beïnvloede, frequent over -stroomde en door wilgen gedomineerde struwelen, met name langs de rivier

Door grondwater beïnvloede, periodiek over -stroomde en deels uit loofbomen bestaandebossen

Ingedijkte ooibossen

Natuurlijke bossen zonder voortdurend contactmet grondwater; vochtigere standplaatsen innabijheid van de Rijn; deels ook broekbossen

Kruid- en struweelstroken op gemiddeldestandplaatsen langs beheerde gebieden

Hoogstambestanden van verschillende soortenop extensief beheerde graslanden

Groeven van grote betekenis als secundair leef-gebied (met uitzondering van de onder 2bgenoemde)

Page 104: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

102

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

BIJLAGE 2: Voorgestelde maatregelen ter realisatie van de groepen biotooptypen. Daarnaast is deeventuele koppeling met ICBR-activiteiten op het gebied van hoogwaterbeschermingen trekvissoorten aangegeven.

Categorie

1Behouden kwalita-tieve verbete-ring

2Ver -sterkingof verbre-ding

Maatregel

Min. restwaterhoeveelheid verhogen

Verbetering van transport vanbodemmateriaal

Behoud van dynamische (vrijestromende) trajecten

Rivierbodem verhogen

Toestaan eigen dynamiek van derivier en toestaan van natuurlijkeerosie en sedimentatie

Plaatsen van structuurelementen

In huidige toestand laten vannatuurlijk ontstane vijvers enplassen (opvulverbod)

Bescherming en onderhoud vande aanwezige bronnen, strangen,oude wateren en poelen

Bescherming van de oevervegetatie

Verwijderen van drainageslotenen systemen

Bescherming van rietlanden tegenscheepvaartverkeer

Verhoging van de grondwaters-piegel

Omheinen van gebieden die bijzonder gevoelig zijn voorbetreding

Verwijderen van struwelen

Overstromen van de bossen

Converteren van bossen van devoormalige uiterwaarden tot ooibossen

Aanwijzing van bosreservaten

Bypass-wateren

Uitbreiden bodemprofiel / verbreding geulen

Betroffen groep biotooptypen

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone

Uiterwaardwateren / stilstaande wateren

Uiterwaardwateren / stilstaande wateren

Moeras, riet, ruigte

Moeras, riet, ruigte

Moeras, riet, ruigte

Moeras, riet, ruigte

Aquatische / amfibische zone– uiterwaarden /stilstaandewateren - moeras, riet, ruigte

Droge biotopen

Ooibossen

Bossen van de voormaligeuiterwaarden

Ooibossen

Aquatische / amfibische zone

Aquatische / amfibische zone– uiterwaarden / stilstaandewateren

Eenmalige /permanentetoepassing vande maatregel

Eenmalig

Permanent

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Permanent

Permanent

Permanent

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Koppelings-mogelijkheden

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Trekvisprogramma

Hoogwaterbescherming /trekvisprogramma

Page 105: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

103

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

2Verster -king ofverbre-ding

3Nieuweaanleg

4Overig

Uitgraven/uitbaggeren van strangen en kwelbeken

Aantakken van zijrivieren

Ongedaan maken van de oever -bevestiging

Verwijderen / ombouwen vandwarsconstructies

Bypass (hoogwater)

Hervernatting

Extensivering

Erosie van oeverhellingen

Zonering van de bosranden

Verwijderen van struwelen

Maaiweide

Gemengde weiden, akkerranden

Dijkverlegging

Aanleggen van vlakke oevers

Grindgroeven als vervangendelocaties

Herstel resp. aanleggen van klein-schalige wateren en poelen

Vergraving buitendijksgebied

Natuurlijk gebruik van de retentie-gebieden

Aanleg van ooibossen door natuur-lijke ontwikkeling of initiële aan-planting

Wijziging gebruiksfunctie

Stimuleren van voor de locatiegeschikte inheemse soorten

Duurzaam gebruik

Bufferzones

Sturen van bezoekersstromen, aan-wijzing van stiltezones

Verwijderen van uitheemse plantenen dieren

Aankoop van uit het oogpunt vannatuurbescherming belangrijkegebieden

Aquatische / amfibische zone –uiterwaarden / stilstaandewateren

Aquatische / amfibische zone –uiterwaarden / stilstaandewateren

Aquatische / amfibische zone –moeras, riet, ruigte

Aquatische / amfibische zone

Uiterwaarden / stilstaandewateren - moeras, riet, ruigte -grasland

Grasland, moeras, riet, ruigte

Grasland

Droge biotopen

Ooibossen

Moeras, riet, ruigte - drogebiotopen

Moeras, riet, ruigte - drogebiotopen

Grasland – droge biotopen

Moeras, riet, ruigte – grasland- ooibossen

Aquatische / amfibische zone –moeras, riet, ruigte

Uiterwaardwateren / stil -staande wateren

Uiterwaardwateren / stil -staande wateren

Moeras, riet, ruigte – grasland- ooibossen

Moeras, riet, ruigte

Ooibossen

Permanent

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Permanent

Permanent

Permanent

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Eenmalig

Permanent

Permanent

Eenmalig

Permanent

Permanent

Eenmalig

Hoogwaterbescherming /trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Trekvisprogramma

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Trekvisprogramma

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Hoogwaterbescherming

Page 106: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

104

In tabel 2 zijn indicatiewaarden geformuleerdvoor de relatie tussen de omvang van hetkerngebied en het voor een duurzaam biotoopverbond benodigde gebied (met enzonder kerngebied) (Vos et al, 2001).

De combinatie van de beide tabellen isgebruikt om indicatieve ICBR-uitspraken tedoen over de benodigde oppervlakte voor deverschillende groepen biotoop typen, waarmeeeen duurzaam Biotoopverbond Rijn kan worden gecreëerd.

BIJLAGE 3: Achtergrondinformatie over de kwanti-tatieve uitspraken m.b.t. de ICBR-bio-toopverbonddoelstellingen

Voor de indicatieve ICBR-doelstellingen metbetrekking tot het Biotoopverbond Rijn zijn deonderstaande tabellen gebruikt. Deze tabellenzijn overgenomen uit Van Rooij & Kalkhoven(2000) (Tabel 1: Uitspraken over de omvangvan kerngebieden). Deze uitspraken zijngebaseerd op diepgaande literatuurstudies enmodelsimulaties met betrekking tot de popu-latiedynamica voor verschillende soorten.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Tabel 1. Indicatieve gebiedsomvang kerngebieden voor soorten per groep biotooptypen (volgens: Van Rooij & Kalkhoven, 2000)

Tabel 2. Indicatiewaarden voor de relatie tussen de omvang van het kerngebied en het voor een duurzaam biotoopverbond benodigd oppervlak (met en zonder kerngebied) (Vos et al, 2001)

1 Voor amfibieën en vlinders is niet de omvang van het gebied het doorslaggevende biotoopaspect, maar hetaantal habitatgebieden.

Literatuur:Vos, C.C., J. Verboom, P.F.M. Opdam & C.J.F. Ter Braak, 2001. Towards ecologically scaled landscape indices. TheAmerican Naturalist 183 (1), pp. 24-41

Opper-vlak

5

50

200

500

1000

1500

5000

10000

25000

BTG 1/2

insecten

vissen

amfibieën

kleine vogels

(middel)grotevogels

BTG 3(moerassen / riet-landen)

kleine zoogdieren

kleine vogels

(middel)grotevogels

grote zoogdieren

BTG 3(uiterwaardruigte)

amfibieën

kleine vogels

(middel)grotevogels

BTG 4

reptielen

insecten

kleine vogels

middelgrote vogels

grote vogels

BTG 6/7

kleine zoogdieren

(middel)grotevogels

kleine vogels

grote zoogdieren

Soort

Grote vogels

Middelgrote vogels

Kleine vogels en zoogdieren

Reptielen

Amfibieën en vlinders*

Kerngebied

1

1

1

1

-

Duurzaam biotoopverbondmet kerngebied

4

3

1.5

2.5

-

Duurzaam biotoopverbondzonder kerngebied

6

5

2

2.5

20 habitatgebieden

Page 107: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

105

– Naturschutz und Landschaftsplanung28(6): 179-184.

WALTER, R., RECK, H., KAULE, G., LÄMMLE,M., OSINSKI, E. & HEINL, T. (1998):

Regionalisierte Qualitätsziele, Standardsund Indikatoren für die Belange desArten- und Biotopschutzes in Baden-Württemberg. Das Zielartenkonzept – einBeitrag zum Landschaftsrahmenprogrammdes Landes Baden-Württemberg. – Naturund Landschaft 73(1): 9-25.

Literatuur voor de afzonderlijkeRijntrajecten:

Hoogrijn

BEZIRKSSTELLE FÜR NATURSCHUTZ UNDLANDSCHAFTSPFLEGE FREIBURG Hrsg.(1997):

Naturschutz und Landschaftspflege amHochrhein – Bestandsaufnahme undBewertung. – Freiburg.

BEZIRKSSTELLE FÜR NATURSCHUTZ UNDLANDSCHAFTSPFLEGE FREIBURG Hrsg.(2004):

Naturschutzgebiete im RegierungsbezirkFreiburg.- Freiburg. Mit Beiträgen zu denNaturschutzgebieten Totengrien,Kapellengrien, Rheinwald Neuenburg,Rappennestgießen, Rheinwald Neuenburg,Limberg, Rheinniederung Wyhl-Weisweil,Taubergießen, Thomasschollen,Salmengrund, Mittelgrund Helmlingen

BUNDESAMT FÜR WASSER UND GEOLOGIE(CH) & REGIERUNGSPRÄSIDIUM FREIBURG(D) Hrsg. 2000):

Geschiebehaushalt Hochrhein, unveröf-fentlichter Bericht. - Zürich und Karlsruhe.

FRISCH, A.; JEHLE, P.; OSTERMANN, A.(2000):

Naturschutzprojekte an Hoch- undOberrhein, – Schr.-R. d. LpB BW, DerBürger im Staat, H. 2,106-113.

GEWÄSSERDIREKTION SÜDLICHER OBER-RHEIN / HOCHRHEIN, Hrsg. (1998):

Ökologisches Gesamtkonzept Hochrhein. –Materialien Gewässer, Band 1 - Lahr.

GEWÄSSERDIREKTION SÜDLICHER OBER-RHEIN / HOCHRHEIN, BUNDESAMT FÜRUMWELT, WALD UND LANDSCHAFT, Hrsg.(2003):

BIJLAGE 4

Algemene literatuur:

BURKHARDT, R., BAIER, H., BENDZKO, U.,BIERHALS, E., FINCK, P., LIEGL, A., MAST, R.,MIRBACH, E., NAGLER, A., PARDEY, A.,RIECKEN, U., SACHTELEBEN, J., SCHNEIDER,A., SZEKELY, S., ULLRICH, K., VAN HENGEL,U., ZELTNER, U. & F. ZIMMERMANN (2004):

Empfehlungen zur Umsetzung des § 3BnatSchG „Biotopverbund“. Ergebnissedes Arbeitskreises „LänderübergreifenderBiotopverbund“ der Länderfachbehördenmit dem BfN. – Naturschutz u. BiologischeVielfalt 2: 1-84 Bonn.

COMMISSION INTERNATIONALE POUR LAPROTECTION DU RHIN (1998):

Atlas du Rhin – Ecologie et protectioncontre les inondations - Coblence.

CIPR [Commission Internationale pour laProtection du Rhin](éditeur)(2001):

Conférence ministérielle sur le Rhin 2001.Rhin 2020. Programme pour le développe-ment durable du Rhin – 27 p. Coblence.

CIPR [Commission Internationale pour laProtection du Rhin](éditeur)(2003):

Le Rhin remonte la pente. Bilan duProgramme d’Action Rhin – 31 p.Coblence

CIPR [Commission Internationale pour laProtection du Rhin] (1998):

Inventaire des zones d’intérêt écologiquesur le Rhin et première étape pour unemise en réseau de biotopes – Coblence

JEDICKE, E. (1994):Biotopverbund in europäischer DimensionEECONET – ein internationalesNaturschutzprojekt. Naturschutz undLandschaftsplanung 26, (1), 35-38.MEYER-CORDS, C. & P. BOYE (1999):Schlüssel-, Ziel- Charakterarten. ZurKlärung einiger Begriffe im Naturschutz. –Natur und Landschaft 74(3): 99-101.

MÜHLENBERG, M. (1998): Populationsbiologie und Gefährdung: dasZielartenkonzept. – Artenschutzreport 8:9-14.

SIMBERLOFF, D. (1998): Flagships, Umbrellas, and Keystones: Issingle-species management passé in thelandscape era? – Biological Conservation83(3): 247-257.

VOGEL, K., ROTHHAUPT, G. & E. Gottschalk(1996):

Einsatz von Zielarten im Naturschutz.Auswahl der Arten, Methode vonPopulationsgefährdungsanalyse undSchnellprognose, Umsetzung in der Praxis.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 108: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

106

Naturschutzkonzeption Nord. – Materialienzum Integrierten Rheinprogramm.

LANDESANSTALT FÜR UMWELTSCHUTZBADEN-WÜRTTEMBERG (2000):

Vom Wildstrom zur Trockenaue: Natur undGeschichte der Flusslandschaft am südli-chen Oberrhein. Verl. Regionalkultur.

MINISTERIUM LÄNDLICHER RAUM (MLR) inZusammenarbeit mit der LANDESANSTALTFÜR UMWELTSCHUTZ BADEN-WÜRTTEMBERG(LFU) (2001):

Natura 2000-Gebiete in Baden-Württemberg.

PFARR, U & STAEBER, H.-M. (2004):Vernetzung von Gewässer begleitendenWaldbiotoptypen. – Schr.-R. d. DeutschenRates für Landespflege, Heft 76, S. 71-74.

SPÄTH, V. & REIF, A. (2000): Auenwälder am Oberrhein. – Schr.-R. d.LpB BW, Der Bürger im Staat, H. 2, 99-105.

VOLK, H. (1994): Wie naturnah sind die Auenwälder amOberrhein? Naturschutz undLandschaftsplanung, 26, H. 1, 25-3.

Bovenrijn en Middenrijn (Hessen)

GESKE, C. (2000): Hessische Flüsse und ihre Auen – ausge-wählte Ergebnisse der HessischenBiotopkartierung (HB) zum Biotop desJahres 2000/2001.- In: JahrbuchNaturschutz in Hessen 5: 81-92,Zierenberg.

NATURPLAN (1998): Abschlußbericht der HessischenBiotopkartierung 1997 der TK 5812, 5912,6013 und 6014. Im Auftrag des LandesHessen. Unveröffentlicht.

Bovenrijn en Middenrijn (Rheinland-Pfalz)

Landesamt für Wasserwirtschaft Rheinland-Pfalz (Hrsg) (2004)

Gewässerentwicklungskonzept für denOber- und Mittelrhein, - unveröff.Manuskript

BITZ, A. & H.-J. DECHENT (1994):Die Bodenheimer Aue zwischen Mainz-Laubenheim und Nackenheim. – Fauna

Kriterien für einen Biotopverbund amHochrhein. – Materialien Gewässer, Band5 – Lahr.

LANDESANSTALT FÜR UMWELTSCHUTZBADEN-WÜRTTEMBERG (1997):

§ 24a-Kartierung Baden-Württemberg –Kartieranleitung.Landesstelle für Naturschutz undLandschaftspflege Baden-Württemberg(1974): Die Natur- undLandschaftsschutzgebiete Baden-Württemberg, Band 7. Das Taubergießen-eine Rheinauenlandschaft.

MINISTERIUM LÄNDLICHER RAUM (MLR) inZusammenarbeit mit der LANDESANSTALTFÜR UMWELTSCHUTZ BADEN-WÜRTTEMBERG(LFU) (2001):

Natura 2000-Gebiete in Baden-Württemberg.

REGIERUNGSPRÄSIDIUM FREIBURG / BUNDE-SAMT FÜR WASSER UND GEOLOGIE CH--BIEL(2002):

Potenzial der ökologischen Verbesserungdurch Reaktivierung des Geschiebes imHochrhein, unveröffentlichter Bericht.

Bovenrijn

BEZIRKSSTELLE FÜR NATURSCHUTZ UNDLANDSCHAFTSPFLEGE FREIBURG (1998):Naturschutzgebiet Taubergießen. – Freiburg.BEZIRKSSTELLE FÜR NATURSCHUTZ UNDLANDSCHAFTSPFLEGE Karlsruhe (1998):

Naturschutzgebiet Rastatter Rheinaue –Karlsruhe.

DISTER, E. (1986):Hochwasserschutzmaßnahmen amOberrhein. - Geowissenschaften in unsererZeit, H. 6, 194-203.

GEWÄSSERDIREKTION SÜDLICHER OBER-RHEIN / HOCHRHEIN, Hrsg. (1999):

Konzeption zur Entwicklung und zumSchutz der südlichen Oberrheinniederung.Materialien zum IntegriertenRheinprogramm, Band 10 – Lahr.

ILN (INSTITUT FÜR LANDSCHAFTSÖKOLOGIEUND NATURSCHUTZ) (2002):

Maßnahmenvorschläge zur naturnahenGestaltung von Rheinuferabschnitten zwi-schen Karlsruhe und Mannheim, unveröf-fentlichte Studie – Bühl.

LANDESANSTALT FÜR UMWELTSCHUTZ (inVorb.):

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 109: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

107

Landesamtfür Umwelt-schutz undGewerbeaufsicht Rheinland-Pfalz &ALAND. Hrsg:: Ministerium für Umweltund Forsten Rheinland-Pfalz & Landesamtfür Umweltschutz und GewerbeaufsichtRheinland-Pfalz. – Oppenheim.

RENNWALD, E. (2002): Kartierung der prioritären FFH-Tagfalter-Arten Maculinea nausithous und Maculineateleius an den Rheindämmen im Gebietder Gewässerdirektion NördlicherOberrhein, Bereich Karlsruhe.Situationsbericht Sommer 2002. – ImAuftrag der Gewässerdirektion NördlicherOberrhein, Bereich Karlsruhe, unveröffent-licht.

SCHULTE, T. (1993):Tagfalterkartierung Sommer 1993. -Unveröffentlicht.

SETTELE, J., R. Feldmann & R. Reinhardt(1999):

Die Tagfalter Deutschlands. – Stuttgart.SPITZNAGEL, A. (2001):

Zielartenkartierung ausgewählterVogelarten für den LandschaftsplanFreiburg/Br. – Unveröffentlicht.

SSYMANK, A., U. HAUKE, C. RÜCKRIEM & E.SCHRÖDER (1998):

Das europäische Schutzge-bietssystemNATURA 2000. - Schr.reihe f.Landschaftspflege und Naturschutz 53,Bonn-Bad Godesberg.

STERNBERG, K. & R. BUCHWALD (2000): Die Libellen Baden-Württembergs, Bd. 2,Groß-libellen (Anisoptera). – Stuttgart.

STETTMER, C., B. BINZENHÖFER & P. HART-MANN (2001):

Habitatmanagement und Schutz-maßnah-men für die AmeisenbläulingeGlaucopsyche teleius und Glaucopsychenausithous, Teil 1: Populationsdynamik,Ausbreitungsverhalten und Biotopverbund.– Natur und Land-schaft 76 (6): 366--375.

STETTMER, C., B. BINZENHÖFER & P. HART-MANN (2001):

Habitatmanagement und Schutz-maßnah-men für die AmeisenbläulingeGlaucopsyche teleius und Glaucopsychenausithous, Teil 2: Habitatansprüche,Gefährdung und Pflege. – Natur undLandschaft 76 (8): 278-287.

und Flora in Rheinland-Pfalz, Beiheft 14.Landau.

BITZ, A., K. FISCHER, L. SIMON, R. THIELE &M. VEITH (Hrsg., 1996):

Die Amphibien und Reptilien in Rheinland-Pfalz, Bd. 1 und 2. - Landau.

FEES, S. (1999): Auwälder in Hessen. - HessischeGesellschaft für Ornithologie und Natur-schutz, Arbeitskreis Main-Kinzig,Rodenbach.

FLADE, M. (1994) Die Brutvogelgemeinschaften Mittel- undNorddeutschlands. - Wiesbaden

FOLZ, H.-G. & W. HEUSER (2001):Der rheinhessische Inselrhein als Rastplatzfür Raub-möwen, Möwen undSeeschwalben 1965-2000. – Fauna undFlora in Rheinland-Pfalz 9 (3): 911-950.

GLASS, B. (1992): Veränderungen der Wasservegetation(Lemnetea und Potamogetonetea) imBereich des "Berghäuser Altrheins" beiSpeyer in den Jahren zwischen 1957 und1989. – Fauna und Flora in Rheinland-Pfalz 6 (4): 981-1033.

HÖLLGÄRTNER, M. (2002): Neues vom ArbeitskreisWachtelkönigschutz. – GNOR Info 95: 9-10.

Institut für Umweltstudien (IUS, 2001):Vegetationskundliche und faunistischeUntersuchun-gen im Überflutungsgebietzwischen Alter und Neuer Lauter. – ImAuftrag des Staatlichen Amts für Wasser-und Abfallwirtschaft Neustadt,Neubaugruppe Hochwasserschutz Ober-rhein. – Unver-öffentlicht.

HÖLZINGER, J. (Hrsg., 1999-2001): Die Vögel Baden-Württembergs. –Stuttgart.

LfUG Rheinland-Pfalz (2003) (Hrsg.) Institut für Umweltstudien, Biotopverbundam Rhein, Erläuterungen zurZielkonzeption, -unveröff. Manuskript–

KÖNIG, H. & H. WISSING (2000):Waldbewohnende Fledermäuse(Mammalia: Chiroptera) in der Pfalz (BRD,Rheinland-Pfalz). – Fauna Flora Rheinland-Pfalz 9 (2): 557-582.

Landesamt für Umweltschutz undGewerbeaufsicht Rheinland-Pfalz & ALAND(1996):

Planung Vernetzter Biotopsysteme.Bereich Landkreis Ludwigshafen. Bearb.:

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 110: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

108

STAAS, S. (1997): Das Jungfischaufkommen im Niederrheinund in angrenzenden Nebengewässern. -Hrsg. Landesanstalt für Ökologie,Bodenordnung und Forsten/Landesamt fürAgrarordnung. LÖBF-Schriftenreihe 12.Recklinghausen.

STAAS, S. (1998): Das Jungfischaufkommen im Rheinstromund in künstlichen Abgrabungen mitAnbindung an den Rheinstrom. – LÖBF-Mitteilungen 1998 (2): 15–19.Recklinghausen.

TITTIZER, T. & KREBS, F. (Hrsg.)(1996): Ökosystemforschung: Der Rhein und seineAuen – eine Bilanz. - Springer-Verlag,Berlin.

VERBÜCHELN, G. & K. VAN DE WEYER(2003):

Faszination Niederrhein. Mit allen SinnenNatur erleben. – Duisburg (Mercator).

VERBÜCHELN, G. (1990):Flora und Vegetation des Altrheingebietesbei Düsseldorf-Urdenbach. – Decheniana143: 1–62, Bonn.

VERBÜCHELN, G. (1992): Entstehung, Differenzierung, undVerarmung von Grünlandgesellschaften inNordrhein-Westfalen. - LÖBF-Mitteilungen3/92, S. 38 – 41.

VERBÜCHELN, G. (1993):Zur Bedeutung der Rheindämme alsRefugialstandorte für gefährdetePflanzenarten trockener Alluvialgrünland-Gesellschaften. – Achaeo-Physika 13:221–232, Bonn.

VERBÜCHELN, G. (1995): Die Auenwälder Nordrhein- Westfalens:eine Übersicht. - In: Auenschutz inNordrhein-Westfalen. NZ-Seminarberichte13: 56-60. Recklinghausen.

WILLE, V. (1998): Ergebnisse der Gänsezählungen amNiederrhein der Winter 1994/95 bis1996/97. - Charadrius 34: 75 – 89

Nederrijn

HACHTEL, M., WEDDELING, K. & B. M.MÖSELER (1999):

Flora und Vegetation der Rheinufer beiBonn. – Decheniana 152: 65-81. Bonn.

HOPPE, C. (1970): Die große Flußverlagerung desNiederrheins in den letzten zweitausendJahren und ihre Auswirkungen auf Lageund Entwicklung der Siedlungen. - Forsch.Dt. Landeskde. 189: 88 S. Bonn-BadGodesberg.

LANGE, F. G. (1978): Die Geschichte einer Stromschlinge desRheins zwischen Rees und Emmerich. -Fortschr. Geol. Rheinl. U. Westf., 28: 457-475. Krefeld.

MOLLS, F. (1997): Populationsbiologie der Fischarten einerniederrheinischen Auenlandschaft –Reproduktionserfolge, Lebenszyklen,Kurzdistanzwanderungen. Dissertation,Universität Köln.

NEUMANN, G. (1995): Die Vegetation der Wiesen im ÜdesheimerRheinbogen. - In: WALLOSSEK, C.(Hrsg.): Studien zur Biogeographie,Geoökologie und Umweltbelastung: KölnerGeogr. Arb. 65: S. 15-40.

PLANUNGSBÜRO KOENZEN (2001): Biotopverbund Rheinaue. Methodenberichtzur Darstellung der Biotoptypenkarte (M1:100.000). Gutachten im Auftrag derLandesanstalt für Ökologie, Bodenordnungund Forsten NRW. Hilden/Recklinghausen.

PLANUNGSBÜRO KOENZEN (2002): Biotopverbund Rheinaue. Methodenberichtzur Erarbeitung der Entwicklungsziele.Gutachten im Auftrag der Landesanstaltfür Ökologie, Bodenordnung und ForstenNRW. Hilden/Recklinghausen.

PLANUNGSBÜRO KOENZEN (2002): Biotopverbund Rheinaue. Abgrenzung undAnalyse der Planungsabschnitte undSchwerpunkträume. Gutachten im Auftragder Landesanstalt für Ökologie,Bodenordnung und Forsten NRW.Hilden/Recklinghausen.

PLANUNGSBÜRO KOENZEN (2003): Biotopverbund Rheinaue.Entwicklungsziele und Maßnahmen.Gutachten im Auftrag der Landesanstaltfür Ökologie, Bodenordnung und ForstenNRW. Hilden/Recklinghausen.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn

Page 111: Biotoopverbond Rijn · Colofon Gepubliceerd door: Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) Postbus 20 02 53 D-56002 Koblenz Tel. +49 (0)261-94252-0 Fax: +49 (0)261-94252-52

109

Deltarijn

GRONTMIJ/VISTA, 1998.Ruimte voor Rijntakken, DeelprojectBouwsteen Natuur. RWS Directie Oost-Nederland, Arnhem. Rapportnr. RVR –9809.

JANSEN, B.J.M. & J.J.G.M. BACKX, 1998.Ecotopenkartering Rijntakken-oost 1997.Meetkundige Dienst en RIZA. RIZA rap-port 98.054.

JANSEN, B.J.M. & I. VAN SPLUNDER, 2000. Ecotopenkartering IJsselmeergebied 1996/ 1997. Meetkundige Dienst en RIZA.RIZA rapport 2000.033.

KERS, A.S., A.G. KNOTTERS, B.J.M. JANSEN,H. KOPPEJAN & I. VAN SPLUNDER, 2001.

Ecotopenkartering Rijn-Maasmonding1997/1998. Meetkundige Dienst en RIZA.MD rapport MD-GAE-2001.22. RIZA notanr 2001.055.

LAUWAARS, S.G., B. RUYPERS, W. LAANE, H.BOUWHUIS & S. TENSEN, 2003.

Instandhoudingsplan Water inclusiefEcologie IJsselmeergebied 2002. RWSDirectie IJsselmeergebied, Lelystad. RDIJ-rapport 2003.8.

OHM, M., J.J.G.M. BACKX, L.J. DRAAIJER & N.GEILEN (red.), 2001.

Integrale Verkenning Benedenrivieren:achtergrondrapport Ecologie. RWS DirectieZuid-Holland, Rotterdam. RWS-DZHnotanr. AP/3314610/2000/06.

IKSR · CIPR · ICBR Biotoopverbond Rijn