280
University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria Hendrika IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 1993 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Bosman, M. H. (1993). Opvoeden in je eentje: een onderzoek naar de betekenis van het moedergezin voor de onderwijskansen van kinderen. s.n. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 06-04-2020

University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

University of Groningen

Opvoeden in je eentjeBosman, Maria Hendrika

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite fromit. Please check the document version below.

Document VersionPublisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:1993

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):Bosman, M. H. (1993). Opvoeden in je eentje: een onderzoek naar de betekenis van het moedergezin voorde onderwijskansen van kinderen. s.n.

CopyrightOther than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of theauthor(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons thenumber of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

Download date: 06-04-2020

Page 2: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Opvoeden in je eentje

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page I (Black plate)

Page 3: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page II (Black plate)

Page 4: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Opvoeden in je eentjeeen onderzoek naar de betekenis van het moedergezin

voor de onderwijskansen van kinderen

Proefschrift

ter verkrijging van het doctoraat in de Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen

aan de Rijksuniversiteit Groningenop gezag van de

Rector Magnificus Dr S.K. Kuipersin het openbaar te verdedigen op

donderdag 2 december 1993des namiddags te 2.45 uur precies

door

Maria Hendrika Bosmangeboren op 5 april 1951

te Ede

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page III (Black plate)

Page 5: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Promotor: Prof. Dr. J.L. Peschar

IV

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page IV (Black plate)

Page 6: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Promotiecommissie:

Prof. Dr. J. DronkersProf. Dr. W.J.A. van den HeuvelProf. Dr. G.W. Meijnen

Dit proefschrift kwam mede tot stand dankzij een subsidie van de Nederlandse Organisatie voorWetenschappelijk onderzoek (N.W.O. 50-213), het Ministerie van Sociale Zaken enWerkgelegenheid (via STEO) en het Programmerings College Onderzoek Jeugd (PCOJ) teUtrecht.

V

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page V (Black plate)

Page 7: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

VI

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page VI (Black plate)

Page 8: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Voorwoord

Aan het eind van deze eeuw zal het aandeel eenoudergezinnen in krap drie decenniazijn gegroeid van minder dan tien procent naar eenvijfde van het totale aantalgezinnen. Dat maakt het tot een maatschappelijk verschijnsel waar grote delen vande bevolking mee te maken (kunnen) krijgen als direct of indirect betrokkene.Enerzijds rechtvaardigt dit hoge aandeel de grote aandacht voor eenoudergezinnenbij onderzoekers en beleidmakers; anderzijds betekent het ook een relativering.Alhoewel het eenoudergezin nog steeds een minderheid vormt, is het niet meer alsuitzondering te omschrijven. Tegelijkertijd lijkt deze ‘gewone’ gezinssituatie zichop een aantal relevante aspecten van het tweeoudergezin te onderscheiden. Het isdeze spanning tussen het gewone en het bijzondere die aan dit proefschrift tengrondslag ligt. In het bijzonder wordt daarbij de vraag gesteld wat opgroeien in eeneenoudergezin betekent voor de onderwijskansen van kinderen.

In 1982 deed zich met de beschikbaarheid van het SMVO-bestand (Sociaal Milieuen Voortgezet Onderwijs) van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het eerstde gelegenheid voor de betekenis van het eenoudergezin voor de schoolloopbaanvan kinderen in de Nederlandse situatie te verkennen. Alhoewel de gebruikte gege-vens nog verre van optimaal waren, werd de relevantie van de vraagstelling door deonderzoeksbevindingen bevestigd. In 1983 kon een begin gemaakt worden met eendoor NWO gefinancierd onderzoek naar de schoolloopbanen van kinderen die ineen eenoudergezin opgroeien. Sindsdien is het onderzoek met tussenpozen voort-gezet en uitgebreid. Dit proefschrift vormt het sluitstuk van wat achteraf als eenonderzoekprogramma kan worden aangemerkt.

Een dergelijke onderzoeksperiode maakt het bijna onmogelijk allen die in de loopvan de tijd hebben meegewerkt of een bijdrage hebben geleverd te noemen. Vooreen deel is dat ook al in eerdere publikaties gebeurd. Toch wil ik een aantal van henop deze plaats (opnieuw) bedanken.

Verschillende organisatie hebben dit onderzoek en dit proefschrift mogelijkgemaakt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Nederlandse Organisatie voorWetenschappelijk Onderzoek en het Ministerie van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid maakten de eerste fasen van het onderzoek mogelijk door het beschik-baar stellen van gegevens en financiële middelen. De laatste fase van het onderzoek

VII

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page VII (Black plate)

Page 9: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

werd uitgevoerd in opdracht van het Programmerings College Onderzoek Jeugd(PCOJ) en gefinancierd door het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid enCultuur. Ik ben het PCOJ ervoor erkentelijk dat de onderzoeksrapportage ten delein de vorm van dit proefschrift kan plaatsvinden. Verder wil ik de plezierige enondersteunende contacten noemen met Jaap van Kampen en Wilma Poot van hetPCOJ-bureau, die maakten dat de opdrachtgever een persoonlijk gezicht kreeg.Plezierig waren ook de contacten met mijn beide interviewers Jolanda Tuinstra enPeter Kammenga, die in de laatste fase van het onderzoek een aanzienlijk deel vande intensieve vraaggesprekken voor hun rekening namen en daarnaast een waarde-volle bijdrage leverden aan de analyse van de interviewgegevens. SiegwartLindenberg van het ICS stelde de dataset beschikbaar die door Cees van Liere isopgebouwd in het kader van het onderzoek ‘Lastige leerlingen’ (1990). Cees vanLiere leverde daarnaast waardevol commentaar en suggesties bij de analyses en rap-portage van zijn data.

Verschillende begeleiders hebben een rol gespeeld in de totstandkoming van ditproefschrift. Jaap Dronkers is degene die de kiem van het onderzoek legde door tewijzen op de mogelijkheden die de SMVO-gegevens boden voor een vergelijkingvan de schoolloopbanen van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen.Gedurende het hele onderzoek toonde hij zich inspirerend en stimulerend betrok-ken bij de voortgang. Het zal hem genoegen doen dat ik zijn ‘cri de coeur’ inLunteren uiteindelijk ter harte heb genomen. Christine Clason heeft zich bijzonderingezet voor de verwezenlijking van de onderzoeksplannen en de begeleiding,vooral in de eerste fase van het onderzoek. Wim Meijnen moest door zijn verhui-zing naar Amsterdam zijn taak als begeleider neerleggen. Toch deed ik ook daarnanooit tevergeefs een beroep op op zijn deskundigheid. In mijn promotor, JulesPeschar, waardeer ik naast zijn stimulerende en effectieve begeleiding vooral hetvertrouwen dat hij in mij stelde. Net als in de opvoeding is ook in arbeidsrelatieseen juist evenwicht tussen ‘controle’ en ‘ondersteuning’ van groot belang.

Ondersteuning was er vooral op mijn directe werkplek. Met name tijdens de afron-ding van dit proefschrift was de steun die ik van mijn collega’s en vrienden bij deVakgroep Sociologie ondervond van doorslaggevende betekenis. Bij ondersteuningdenk ik niet alleen aan belangstelling voor, betrokkenheid bij en aanmoediging vanhet werken aan mijn proefschrift. Niet minder belangrijk zijn in mijn ogen aan-dacht voor andere dingen in het leven, gevoel voor relativering en gevoel voorhumor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruimemate. Hetzelfde geldt voor Sietske Waslander, voor wie dankzij E-mail de afstandtussen Wellington (Nieuw-Zeeland) en Groningen geen enkel beletsel vormde ommij in woord en daad bij te staan. Met Jeannette Doornenbal, zelf bezig met haarproefschrift, kon ik alle grote en kleine zorgen delen die voortvloeien uit het com-bineren van gezin en werk. Daarnaast vond ze nog tijd om een gedeelte van hetconcept zorgvuldig te corrigeren. In deze persoonlijke begeleidingsgroep speeldetenslotte Arie Glebbeek naar het voorbeeld van Galbraith een weinig bescheidenrol. Ook al had hij zelf een proefschrift te schrijven, steeds was hij bereid mee tedenken over problemen en keuzes, steeds kon ik rekenen op zijn nauwkeurige enheldere commentaar.

VIII

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page VIII (Black plate)

Page 10: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Eén persoon tenslotte verdient een aparte plaats in dit voorwoord. Dat is WiepkeLouwes met wie ik zoals uit de literatuurlijst blijkt vele jaren intensief heb samen-gewerkt. Het eerste deel van dit onderzoek was een gezamenlijk project en deopzet, organisatie en uitvoering dragen dan ook mede Wiepke’s stempel. Het zoueen understatement zijn om Wiepke, die enkele jaren geleden besloot een andereweg te kiezen, te bedanken voor haar bijdrage aan dit onderzoek. Ik hoop echterdat ze in dit proefschrift onze gezamenlijke inspanning en betrokkenheid bij deonderwijskansen van kinderen uit eenoudergezinnen herkent.

Ook dit onderzoek had niet uitgevoerd kunnen worden zonder dat een groot aan-tal moeders en kinderen ons deelgenoot maakte van hun opvoedingservaringen. Ikwil hen bedanken voor het vertrouwen dat ze in ons stelden en ik hoop dat deinzichten uit dit onderzoek hen direct of indirect ten goede komen.

“In de wereld der voorwoorden is ook het gezinsleven voorbeeldig”, schrijft DeSwaan (1990, p. 10). Ik wil met dit voorwoord niet bijdragen aan dat beeld.Samenleven in gezinsverband is soms verre van eenvoudig en het opvoeden vankinderen stelt menige ouder voor onvermoede vragen en problemen. Ook DeCombinatie van de zorg voor een gezin en een baan buitenshuis plaatst een ‘voor-beeldig’ gezinsleven onder druk (vgl. Brinkgreve 1988). Dat neemt niet weg, datjuist in perioden waarin het werken buitenshuis veel inspanning vraagt, de ver-trouwdheid van het gezinsleven veel beschutting en voldoening kan geven. Ookvoor mij was dat het geval. Maar mijn ervaringen in het afgelopen jaar, waarin ikmijn gezins- en opvoedingstaken moest combineren met het veeleisende werkenaan een proefschrift, hebben mijn bewondering voor moeders die er - onder dik-wijls heel wat mindere omringende condities - alléén voor staan, alleen maar ver-groot.

Groningen, oktober 1993Rie Bosman

IX

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page IX (Black plate)

Page 11: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

X

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page X (Black plate)

Page 12: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Inhoudsopgave

1 Het eenoudergezin in de Nederlandse samenleving 1

1.1 Inleiding 11.2 Eenoudergezinnen in cijfers 21.3 Definitie-problemen 51.4 Verscheidenheid en eenheid 71.5 Eenheid in verscheidenheid; vraagstelling 18

2 De betekenis van het eenoudergezin voor kinderen 23

2.1 Inleiding 232.2 Onderzoek naar effecten bij kinderen 242.3 Onderzoek naar verklaringen 282.4 Ontwikkelingen in het onderzoek 342.5 Methodologische problemen 352.6 Probleemstelling 44

3 Onderzoeksopzet en analysestrategie 49

3.1 Inleiding 493.2 Onderzoeksopzet 503.3 Beperkingen van de gekozen onderzoeksopzet 513.4 Keuze van variabelen 523.5 Dataverzameling 543.6 Selectiviteit en representativiteit 563.7 Analysestrategie 573.8 De kwalitatieve benadering 613.9 Confrontatie met de methodologiekritiek 633.10 Beantwoording van de onderzoeksvragen

en toetsing van de hypothesen 64

4 Verschillen in schoolloopbanen 69

4.1 Inleiding 694.2 Onderzoeksopzet en dataverzameling 704.3 Hypothesen, analyse en verwerking 714.4 Conclusie en discussie 794.5 Tussenbalans 794.6 De opvoedingssituatie in het moedergezin: kinderen en moeders 804.7 Opvoedingssituatie volgens kinderen 814.8 Opvoedingsgedrag van moeder 844.9 Tot besluit: verklarende mechanismen 87

XI

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page XI (Black plate)

Page 13: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

5 Opvoedingstekorten 93

5.1 Theoretische en empirische notities 935.2 Operationalisatie 945.3 Toetsing van hypothesen 995.4 Conclusie 1025.5 Tot besluit 103

6 Inkomenspositie 105

6.1 Theoretische en empirische notities 1056.2 Operationalisatie 1076.3 Toetsing van hypothesen 1106.4 Conclusie 1146.5 Tot besluit 115

7 Gedrag van kinderen en opvoedingsgedrag van moeders 117

7.1 Inleiding 1177.2 Achtergronden en vraagstelling 1177.3 Dataverzameling en databestand 1197.4 Onderzoeksopzet en operationalisatie van variabelen 1227.5 Matching en analysestrategie 1287.6 Toetsing van hypothesen 1297.7 Samenvatting van de resultaten 148

8 De opvoedingssituatie in moedergezinnen 155

8.1 Inleiding 1558.2 Theoretisch kader 1568.3 Opvoeden in je eentje 1588.4 Opvoedingsspanningen 1608.5 Bronnen van stress en ondersteuning 1708.6 Persoonlijke veerkracht 1798.7 Positieve aspecten 1838.8 Samenvatting van de bevindingen 184

9 Conclusies en discussie 189

9.1 Inleiding 1899.2 Conclusies: effecten en verklaringen 1909.3 Conclusies: gedrag van kinderen en opvoedingsgedrag van moeders 1909.4 Conclusies: de opvoedingssituatie in het moedergezin 192

XII

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page XII (Black plate)

Page 14: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

9.5 Discussie: methodologische recapitulatie 1969.6 Discussie: ontwikkelingen in het onderzoek 1999.7 Discussie: opvoedingsondersteuning van moedergezinnen? 2019.8 Discussie: het moedergezin in actueel perspectief 2049.9 Tot besluit 207

Bijlagen:

I Overzicht van onderzoek 213III Tabellen bij hoofdstuk 3 214IV Onderwerpenlijst voor interviews moeders en kinderen 217V Tabellen bij hoofdstuk 5 218VI Tabellen bij hoofdstuk 6 220VII Samenstellende items opvoedingsdimensies 227VIII Onderwerpenlijst voor interviews met moeders 228IX Overzicht opvoedingsspanningen 229

Literatuur 233

Summary 251

XIII

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page XIII (Black plate)

Page 15: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

XVII

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page XVII (Black plate)

Page 16: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

1 Het eenoudergezin in de Nederlandse samenleving

1.1 Inleiding

Het eenoudergezin is een veelbesproken verschijnsel. Gelet op de grote aandachtdie het eenoudergezin bij beleidsmakers en wetenschappers geniet zou de gedachtekunnen rijzen dat het eenoudergezin een modern fenomeen is, waarmee de Neder-landse samenleving pas in de tweede helft van onze eeuw kennis maakte. Niets isminder waar: met name eenoudergezinnen ontstaan door overlijden van één derouders hebben altijd deel uitgemaakt van de samenleving. De kans dat kinderen mettenminste één van hun natuurlijke ouders opgroeien is heden ten dage zelfs groterdan in pre-industriële samenlevingen, toen veel kinderen al op dikwijls jonge leef-tijd wees werden (Furstenberg en Cherlin 1991; Kronjee 1992).1 Wèl nieuw is desnelle aanwas van het aantal en aandeel eenoudergezinnen in een betrekkelijk korttijdsbestek; ook nieuw is de verschuiving in oorzaak van ontstaan van eenouder-gezinnen, waarbij verweduwing in hoog tempo heeft plaatsgemaakt voor echt-/scheiding. Het is ook de echtscheiding als ontstaansoorzaak, die in haar omvangen samenhang met ontwikkelingen als vrouwenemancipatie, individualisering enveranderde denkbeelden omtrent leefvormen, de aandacht voor het eenoudergezinenorm heeft vergroot en er een ideologisch geladen karakter aan verleent. De aan-dacht heeft zich daarbij in het bijzonder toegespitst op de vraag, wat de betekenisvan het eenoudergezin is voor de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling vankinderen.

In dit proefschrift gaat het om de vraag naar de onderwijskansen van kinderendie in een eenoudergezin opgroeien. Onderwijskansen, zoals geïndiceerd doorschoolprestaties, schoolloopbaan en bereikt onderwijsniveau, zijn om een tweetalredenen relevant. In de eerste plaats wordt de plaats die een individu in de samenle-ving inneemt in belangrijke mate bepaald door de gevolgde opleiding (de ‘sleutel-macht van de school’; Idenburg 1958). De onderwijskansen vormen dus een belang-rijke indicator voor maatschappelijke kansen, dat wil zeggen het bereiken van eenpositie die tegemoet komt aan individuele talenten en aspiraties. Wanneer de onder-wijskansen van eenouderkinderen negatief beïnvloed worden door hun gezinssitu-atie, kan dat nadelige gevolgen hebben voor hun maatschappelijke kansen. Eenonderzoek naar de onderwijskansen van kinderen die opgroeien in een eenouder-gezin kan dus een bijdrage leveren aan de kennis op het terrein van de onderwijs-ongelijkheid.

1

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 1 (Zwart film)

Page 17: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Onderwijskansen zijn ook in een ander opzicht relevant. De schoolloopbaan kanbeschouwd worden als een indicatie van het functioneren van gezinnen (zie bijvoor-beeld Dronkers 1992b, p. 25). Wanneer het gezin minder optimaal functioneert, kandat direct of indirect blijken uit het relatief geringere succes van kinderen opschool. Op deze wijze bekeken zijn schoolprestaties een barometer voor hetfunctioneren van het gezin, in dit geval het eenoudergezin. Mocht de barometer-stand daar aanleiding toe geven, dan kan vervolgens bekeken worden welke facto-ren in en rond het eenoudergezin de onderwijskansen beïnvloeden.Daarmee is de vraagstelling van dit onderzoek globaal afgebakend.Deze vraagstelling luidt:- Is het het opgroeien in een eenoudergezin van invloed op de schoolloopbaan en

het bereikte onderwijsniveau van kinderen?

In hoofdstuk 2 werken we deze vraagstelling nader uit en formuleren we de pro-bleemstelling van het onderzoek. Daaraan voorafgaande willen we in dit eerstehoofdstuk het eenoudergezin op een aantal relevante aspecten beschrijven. In 1.2worden cijfers omtrent groei en omvang gepresenteerd. Daarbij zal blijken dat deomschrijving en beschrijving van ‘het eenoudergezin’ een aantal problematischeaspecten heeft, waaraan 1.3 is gewijd. Verschillen in definitie en operationalisatie,verschillen in databronnen en steekproeftrekking en de grote verscheidenheid bin-nen de groep eenoudergezinnen maken het moeilijk een zuiver beeld te verkrijgen.De verhouding tussen het gemeenschappelijke en het verscheidene roept de vraagop of een simpele dichotomie eenoudergezin - tweeoudergezin wel zinvol is. In 1.4zoeken we de eenheid in deze verscheidenheid en gaan we in op een drietal centralekenmerken van het eenoudergezin. In 1.5 wordt dit hoofdstuk afgesloten en de ver-dere inhoud van dit proefschrift geschetst.

Eén opmerking is nog van belang. Alhoewel eenoudergezinnen voor het over-grote deel moedergezinnen zijn, staat in 10% van de gevallen een alleenstaandevader aan het hoofd van het gezin. Onze onderzoeksbevindingen hebben evenweluitsluitend betrekking op moedergezinnen. Dit is niet omdat we vadergezinnen nietbelangrijk vinden of ze buiten beschouwing hebben gelaten (in werkelijkheid zijnin elke fase van het onderzoek óók vadergezinnen betrokken geweest). Vadergezin-nen vormen evenwel zo’n kleine en tegelijkertijd zo’n specifieke groep, dat de bete-kenis van het vadergezin voor de schoolloopbaan van kinderen een aparte publikatiezou rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld Bodewes 1988). Wanneer er in dit proefschriftover ‘eenoudergezinnen’ wordt gesproken worden hiermee dus ‘moedergezinnen’bedoeld.

1.2 Eenoudergezinnen in cijfers

De afgelopen decennia is zowel het absolute aantal als het relatieve aandeel van een-oudergezinnen in de Nederlandse samenleving sterk gestegen. De definitie van‘eenoudergezin’ die we in dit onderzoek hanteren ontlenen we aan het Sociaal enCultureel Planbureau en luidt als volgt: Een gezin waarin één ouder samen leeftmet haar of zijn kinderen in een huishouding, waarin geen vaste partner van deouder aanwezig is en waarin tenminste één kind jonger dan 18 jaar aanwezig is(Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 12).

2

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 2 (Zwart film)

Page 18: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De grote stijging van het aantal eenoudergezinnen heeft zich voorgedaan ná 1971,het jaar waarin de Wet Herziening Echtscheidingsrecht werd ingevoerd. De tweedewet waarvan verondersteld mag worden dat hij een rol speelt in de toename van hetaantal echtscheidingen is de Algemene Bijstands Wet van 1963, die een gescheidenvrouw met kinderen voor het eerst een bestaansminimum bood. Helaas zijn voorhet aantal en aandeel eenoudergezinnen vóór 1971 geen zuivere cijfers beschikbaar,d.w.z. cijfers waarin rekening wordt gehouden met de leeftijd van de kinderen (zieverder 1.3).

Zoals blijkt uit tabel 1.1 heeft zich tussen 1971 en 1985 bijna een verdubbelingvoorgedaan van het aantal en het aandeel eenoudergezinnen. Voor de komendejaren wordt verwacht dat deze stijging zich zal voortzetten, zij het in een wat lagertempo dan de afgelopen twee decennia het geval is geweest.2 In 1985 bedroeg hetaantal eenoudergezinnen 203.500 (10% van het totale aantal gezinnen), terwijl ditvoor het jaar 2000 wordt geschat op 360.000 (19% van het totale aantal gezinnen).Ook het aantal betrokken kinderen jonger dan 18 jaar maakt in diezelfde periodewaarschijnlijk een verdubbeling door: voor 1985 is het aantal 325.000 (9% van allekinderen in die leeftijdsgroep), terwijl voor het jaar 2000 een aantal van 576.000wordt geschat (16%).

Tabel 1.1 Aantallen eenoudergezinnen en kinderen in eenoudergezinnen, 1971-2010

In tabel 1.2 zijn de aantallen eenoudergezinnen uit tabel 1.1 uitgesplitst naar oor-zaak van ontstaan en sekse van het gezinshoofd. Zoals uit de tabel blijkt zal in deverdeling van de ontstaansoorzaak van het eenoudergezin naar verwachting eenverschuiving optreden en zal verweduwing, in 1971 nog de voornaamste ontstaans-oorzaak van een eenoudergezin, op de derde plaats komen te staan. Gelet op detoenemende aantallen geboorten bij niet-gehuwde samenwonenden zal ook schei-ding na samenwonen als oorzaak toenemen. Het hoge percentage ongehuwdeeenoudergezinnen in tabel 1.2 omvat zowel de categorie van bij de geboorte alleen-staande ouders als de verbroken relaties van niet-gehuwde samenwonenden metkinderen.

Redelijk stabiel blijft de verdeling naar geslacht van alleenstaande ouders: 85 tot90% van de eenoudergezinnen zijn moedergezinnen. Van Delft en Niphuis-Nell

3

Eenoudergezin

In absolute aantallen

In procenten

eenoudergezinnen volgensdefinitie

0-17 jarigen levend ineen eenoudergezin

eenoudergezinnen van allegezinnen met kinderen

jonger dan 18 jaar

0-17 jarigen die leven ineen eenoudergezin

1971

1981

1985

2000

2010

107.500

153.600

203.500

360.000

361.000

182.000

261.000

325.600

576.000

577.600

8

10

19

20

7

9

16

17

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 17

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 3 (Zwart film)

Page 19: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

merken terzake op:‘Daarmee was, is en blijft de zorg voor kinderen in een eenoudergezin in hoofd-

zaak een aangelegenheid van vrouwen’ (1988; p. 20).

Tabel 1.2 Schatting van de ontwikkeling van het aantal eenoudergezinnen naar burger-

lijke staat en geslacht van de ouder, 1971-2010, in procenten

Voor de studie ‘Lone Parent Families in the European Community’ (Roll 1992)berekende Niphuis-Nell op basis van het Woning Behoeften Onderzoek 1989 hetpercentage eenoudergezinnen in Nederland op 10-11%. Met dit percentage neemtNederland in Europa een middenpositie in, zoals blijkt uit tabel 1.3. Het percentagevan 17% voor Groot Brittannië wordt nog overtroffen door dat van Zweden, dat in1985 18% bedroeg. In de Verenigde Staten bedroeg het percentage moedergezinnenover 1985 23% (Kamerman en Kahn 1988, p. 7).

Tabel 1.3 Schatting van het aantal eenoudergezinnen als aandeel van alle gezinnen met

kinderen jonger dan 18 jaar, over 1985 en 1989

4

BRON: Roll 1992, p.10 en p. 12.

Denemarken, Groot Brittannië

Duitsland, Frankrijk

België, Luxemburg, Nederland

Spanje, Ierland, Italië, Portugal

Griekenland

Groot Brittannië

Denemarken

West-Duitsland, Frankrijk

België, Ierland, Luxemburg,

Nederland, Portugal

Griekenland, Spanje, Italië

14%

12-13%

10-12%

5-10%

<5%

17%

15%

12-13%

9-12%

5-6%

1

2

3

4

5

1985 1989

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 20.

Verweduwd

• vrouwen

• mannen

Gescheiden

• vrouwen

• mannen

Gehuwd

• vrouwen

• mannen

Ongehuwd

• vrouwen

• mannen

Totaal

Totaal absoluut

1971

29

24

5

53

48

5

9

7

1

10

9

1

100

153.600

17

14

3

59

52

7

9

8

1

15

15

0

100

203.500

10

8

3

54

46

9

9

8

1

26

26

0

100

360.000

9

7

2

52

43

9

9

7

1

30

30

0

100

361.000

47

39

8

31

28

3

12

9

3

9

9

1

100

107.500

1981 1985 2000 2010

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 4 (Zwart film)

Page 20: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Het Europese overzicht zoals dat door Roll wordt gepresenteerd, is met grotemoeite tot stand gekomen. Niet alleen zijn in de meeste landen relevante cijfersslechts beperkt beschikbaar, ook zijn er grote verschillen in databronnen en steek-proeftrekking. Nog belangrijker evenwel zijn verschillen in definitie en operationa-lisatie, die niet alleen internationale vergelijking bemoeilijken, maar ook nationaaltot verschillende aantallen en aandelen kunnen leiden. Zo worden in Nederlanddoor het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal en Cultureel Planbureauverschillende definities en operationalisaties van ‘eenoudergezin’ gebruikt. Dezeniet-eenduidige definities en meervoudig te interpreteren statistieken zijn nietalleen voor demografen een plaag. Ook voor onderzoekers en beleidmakers is hetbijzonder hinderlijk niet precies te weten, wat de eenheid en wat de verscheiden-heid van deze categorie gezinnen is. Dat we bij deze definitie-problemen wat uitge-breider stilstaan is dan ook niet uitsluitend uit demografische interesse.

1.3 Definitie-problemen

In de definitie van het begrip ‘eenoudergezin’ worden in het algemeen twee criteriagehanteerd: de burgerlijke staat van het gezinshoofd en de aanwezigheid van kinde-ren. In de genoemde EEG-studie ‘Lone Parent Families in the EuropeanCommunity’ (Roll 1992) wordt daar nog een derde element aan toegevoegd: deleefsituatie (‘household situation’) van het gezin. Bij elk van deze drie elementenzullen we kort stilstaan.

In de meeste surveys is de burgerlijke staat van het gezinshoofd de enige indi-catie voor het bepalen van de status van het gezin: eenoudergezin dan weltweeoudergezin. Daarbij wordt er bij de burgerlijke staten ‘gescheiden’, ‘verwe-duwd’ en ‘ongehuwd’ in alle gevallen dat er minderjarige kinderen tot het gezinbehoren vanuit gegaan dat het om een eenoudergezin gaat. Het voornaamste pro-bleem bij dit criterium ‘burgerlijke staat’ is dat niet-gehuwde, samenwonendeouderparen ten onrechte in de categorie ‘eenoudergezin’ terechtkomen, hetgeen toteen ernstige overschatting van het aantal eenoudergezinnen leidt. Een veelzeggendvoorbeeld hiervan is de situatie in Denemarken, waar 45% van de geboorten buitenhet huwelijk plaatsvindt, terwijl dit in slechts 4-6% van de gevallen om een moederzonder partner gaat. Het bepalen van het aandeel eenoudergezinnen op basis van deburgerlijke staat van het gezinshoofd zou in Denemarken leiden tot een percentagevan 31%, terwijl dit gecontroleerd voor samenwonen ‘slechts’ 15% is (Roll 1992).In veel nationale en internationale statistieken van eenoudergezinnen wordensamenwonende ouders waar mogelijk niet meer tot de eenoudergezinnen gerekend.Wordt een overschatting van het aantal eenoudergezinnen daarmee vermeden,paradoxaal genoeg leidt opname van deze categorie bij de tweeoudergezinnen nutot een onderschatting van het aantal eenoudergezinnen, omdat het uiteengaan vansamenwonende ouders nergens wordt geregistreerd. Naarmate samenwonen alsalternatief voor huwen gangbaarder wordt en het aantal ‘buitenechtelijke geboor-ten’ stijgt (van 3.9 in 1969 naar 12.3 in 1986; zie Van Delft en Niphuis-Nell 1988)neemt ook de categorie ‘uiteengaan na samenwonen’ in omvang toe, maar dit ont-trekt zich in hoge mate aan de statistische waarneming. Furstenberg en Cherlin(1991) formuleren het als volgt:

5

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 5 (Zwart film)

Page 21: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

’Indeed, if childbearing outside of marriage - in informal, temporary or casualunions - becomes any more common, then calculating marital stability will becomeless and less meaningful. A growing number of “marriages” will be unregisteredevents or nonevents’. (p. 11) 3

Een ander aspect dat versluierd wordt door het criterium ‘burgerlijke staat’, ookwanneer samenwonende ouderparen tot de tweeoudergezinnen worden gerekend,is het huwen of samenwonen na echt-/scheiding. Gedoeld wordt hier op de toene-mende groep ‘stiefgezinnen’, een negatief geladen noemer waarachter zich verschil-lende ontstaansgeschiedenissen kunnen verschuilen. Huwelijk - echtscheiding -eenoudergezin - huwelijk; huwelijk - echtscheiding - eenoudergezin - samenwonen;samenwonen - uiteen gaan - eenoudergezin - samenwonen; zijn daarvan de belang-rijkste, waarbij aangetekend moet worden dat juist bij gescheidenen het samenwo-nen zonder te trouwen in toenemende mate voorkomt. In al deze gevallen sugge-reert de burgerlijke staat ‘gehuwd/samenwonend’ een tweeoudergezin, terwijl hetoorspronkelijke tweeoudergezin in feite heeft plaatsgemaakt voor een nieuwleefverband. Ervan uitgaande dat een stiefgezin op een aantal punten duidelijk teonderscheiden is van een oorspronkelijk tweeoudergezin, vindt hier wederom eenoverschatting plaats - maar nu van het aantal tweeoudergezinnen.

De burgerlijke staat van het gezinshoofd is niet alleen een ontoereikend criteri-um voor een zuivere schatting van het aantal eenoudergezinnen, zij schiet eveneenstekort voor de bepaling van de oorzaak van ontstaan van het eenoudergezin. Zokunnen achter de status ‘ongehuwd’ de volgende ontstaansoorzaken schuilgaan: (1)ongehuwde, samenwonende ouderparen, (2) ongehuwde alleenstaande moeders inde ‘klassieke’ zin, (3) bewust ongehuwde alleenstaande moeders (BOM), en (4)eenoudergezinnen ontstaan door het uiteengaan van niet-gehuwde samenwonenden.

Ook bij de burgerlijke staten ‘gescheiden’ en ‘verweduwd’ is het mogelijk dater ten tijde van de huwelijksontbinding nog geen kinderen aanwezig waren, maardat de vrouw later als alleenstaande een kind kreeg. De ontstaanswijze is dan nietscheiding of verweduwing, zoals de burgerlijke staat indiceert, maar geboorte bijeen alleenstaande.

Een tweede criterium voor ‘eenoudergezin’ dat door niet-eenduidige definitieen operationalisering tot vertekening in de statistieken kan leiden, is de aanwezig-heid van kinderen. Zo wordt in de CBS-statistieken in elk geval tot 1985 geen reke-ning gehouden met de leeftijd van de kinderen, waardoor alleenstaande (meestalverweduwde) ouders met inwonende volwassen kinderen tot de eenoudergezinnengerekend werden, hetgeen leidt tot een overschatting van het aantal eenouder-gezinnen. In meer recente overzichten van bijvoorbeeld het Sociaal en CultureelPlanbureau (1988) wordt wèl rekening gehouden met de leeftijd van de kinderen.Ontwikkelingen in de tijd zijn door deze ‘breuk’ in definiëring evenwel moeilijk tebecijferen. In Europees verband worden ‘kinderen’ inmiddels gedefinieerd als ‘kin-deren jonger dan 18 jaar’, wat in de meeste landen de meerderjarigheidsgrens is (zieRoll 1992).

Het derde aspect dat versluierend kan werken ten aanzien van het bepalen vande eenoudergezinsstatus is de huishoudenssamenstelling. Zoals Roll omschrijft, is hetafhankelijk van de definitie van eenoudergezin of de huishoudenssamenstelling vaninvloed is op de status ‘eenoudergezin’. Wanneer de afwezigheid van de partner/va-der het belangrijkste aspect is, zullen andere volwassenen die tot het huishouden

6

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 6 (Zwart film)

Page 22: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

behoren de bepaling van de gezinsstatus niet beïnvloeden. Hetzelfde zou geldenvoor een eenoudergezin dat inwoont bij de ouders van de alleenstaande ouder zelf,terwijl vanuit het oogpunt van materiële en immateriële steun een dergelijk eenou-dergezin niet te vergelijken is met een ‘alleenwonend’ eenoudergezin. Een andervoorbeeld is de gezinssituatie van gedeeld ouderschap: is dit een moedergezin, eenvadergezin of is het een speciale vorm van een tweeoudergezin?

Definitieproblemen bestaan overigens ook ten aanzien van tweeoudergezinnen,zoals hiervoor al werd beargumenteerd. Is een gezin waarin de vader langdurigafwezig is (ziekte, werkzaamheden in het buitenland, detentie) een tweeoudergezin,een eenoudergezin of een tussenvorm? Het stiefgezin werd al genoemd: rekenen wedit tot de tweeoudergezinnen of wordt hiervoor een aparte tussenvorm gecreëerd?We kunnen in dit opzicht instemmen met Roll, die stelt dat ‘a simple dichotomybetween a family with one parent and a family with two parents becomes lessappropriate’ (1992, p. 10).

Niet alleen ongelijke definities en operationalisaties van ‘eenoudergezin’ kunnen inde statistieken ingrijpende gevolgen hebben voor de cijfers. Ook het karakter vande databron en de wijze van steekproeftrekking kunnen de cijfers beïnvloeden.Volkstellinggegevens, surveys, arbeidskrachtentellingen en woningbehoeften-onderzoeken leveren een op steeds weer andere wijze vertekende proportieeenoudergezinnen op (zie Roll 1992). Belangrijker nog is het probleem dat de mees-te statistieken cross-sectioneel zijn, dus een moment-opname weergeven, terwijleenoudergezinnen als het ware een ‘vliedende groep’ zijn: er vindt voortdurend in-en uitstroom plaats. Uitstroomcijfers zijn in het algemeen niet beschikbaar. Opgrond van o.a. de Woningbehoeftenonderzoeken en andere recente surveys schat-ten Van Delft en Niphuis-Nell dat de uitstroom uit het bestand van eenoudergezin-nen jaarlijks 15 à 20% is (10% door samenwonen of huwen met een nieuwe partneren 8% door het meerderjarig worden van het jongste kind). Een en ander kan totgevolg hebben dat het totale aantal eenoudergezinnen in twee verschillende jarenmin of meer constant lijkt, terwijl de compositie van de groep radicaal veranderdis.4 Deze grote verschuivingen door middel van in- en uitstroom betekenen ener-zijds dat maar weinig kinderen hun hele jeugd in een eenoudergezin doorbrengen,maar anderzijds dat de kans dat een kind gedurende enige tijd in de jeugd tot eeneenoudergezin zal behoren, zeer aanzienlijk is (tussen de 20 en 25%; zie Latten1984). Eenoudergezinnen zijn ook in de nabije toekomst voor het overgrote deelmoedergezinnen, die in toenemende mate zijn ontstaan door echtscheiding of schei-ding. Wat is het dat deze moedergezinnen bindt? Aan deze vraag is de volgendeparagraaf gewijd.

1.4 Verscheidenheid en eenheid

Wanneer we kijken naar het interne en externe functioneren van gezinnen, zijn erdrie aspecten die het moedergezin in meerdere of mindere mate kenmerken. Datzijn (1) de schok, de spanningen en het verdriet rond het ontstaan van het moeder-gezin, (2) het door één persoon vervullen van alle taken die in het algemeen doortwee volwassen partners worden gedeeld en (3) een veranderde maatschappelijke

7

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 7 (Zwart film)

Page 23: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

participatie en sociale status. De mate waarin elk van deze aspecten van toepassingis staat sterk onder invloed van de oorzaak van ontstaan van het moedergezin.

1.4.1 Verdriet en spanningen rond het ontstaan van het moedergezinDe fase rond de overgang naar het eenoudergezin - in de meeste gevallen vanuit eentweeoudergezin, in sommige gevallen vanuit een andere leefsituatie - brengt in veelgevallen een spanningsvolle situatie met zich mee. Met name bij echtscheiding enoverlijden gaat het om ingrijpende levensgebeurtenissen (‘life events’), die deblijvende ouder en de kinderen lange tijd kunnen belasten. De situatie rond dederde ontstaansgebeurtenis, de geboorte van een kind bij een alleenstaande ouder,heeft een wat ander karakter. We gaan daar verderop nog op in.

Aan een echtscheiding gaat in veel gevallen een periode van spanningen enconflicten vooraf. De periode ná de echtscheiding wordt gekenmerkt door ingrij-pende veranderingen op emotioneel, sociaal en juridisch terrein. Bovendien steltmet name de combinatie van veranderingen de betrokkenenen voor een schieronmogelijke opgave. Zo moet in de periode van het emotionele afscheid tegelijker-tijd een veelheid van zaken geregeld worden: de formele echtscheiding, de boedel-scheiding, de voogdij over en omgang met de kinderen. Frequent en zorgvuldigoverleg is dus geboden in een spanningsvolle en pijnlijke periode; men spreekt hierwel van de ‘echtscheidingsparadox’.

Het verbreken van een intieme relatie en de verwerking daarvan kan ertoe leidendat men zich langdurig uit het lood geslagen voelt; de duur van deze periode varieertsterk (Weeda 1983; Veenhoven 1983). Ook voor kinderen is de periode rondom eenechtscheiding uiterst ingrijpend. Hun reacties zijn afhankelijk van leeftijd en ontwik-kelingsfase, maar komen soms ook pas geruime tijd na de echtscheiding naar voren(Ferri 1976; Wallerstein en Kelly 1980a, 1980b; Vuyk 1986).

De ingrijpende periode rond het overlijden van een ouder heeft een aantalovereenkomsten, maar ook een aantal wezenlijke verschillen met die van een schei-ding. Het verdriet en de verwerking van de dood van een partner zijn van geheelandere aard dan de verwerking van een scheiding. Het contact is onherroepelijk ver-broken, een afscheid is lang niet altijd mogelijk geweest. De periode na het overlij-den is er één van algehele desoriëntatie en ontreddering. Wel wordt dikwijls veelmedeleven getoond en steun geboden, en ook is er rond overlijden in tegenstellingtot echtscheiding tot op zekere hoogte sprake van overgangsrituelen. Ook verwe-duwde ouders hebben echter naast de emotionele verwerking te maken met ingrij-pende veranderingen van juridische en financiële aard: voogdijregelingen, testamen-taire regelingen, pensioenrechten, sociale uitkeringen e.d. Dit alles moet plaats vin-den in een periode waarin ook de kinderen met verdriet om het verlies van hunvader te kampen hebben. De vraag is dan ook in deze situatie gerechtvaardigd of demoeder in staat is om de kinderen adequaat op te vangen.

Over de periode rond de geboorte van een kind bij een alleenstaande, de derdeoorzaak van ontstaan van een eenoudergezin, is maar weinig bekend. De literatuurover dit type eenoudergezinnen heeft doorgaans betrekking op ongehuwde moedersin de traditionele betekenis (Van den Akker 1977) en nog maar zelden op het recenteverschijnsel van BOM-moeders (zie bijvoorbeeld Stassen 1978). Het lijkt aanneme-lijk dat de vraag of de zwangerschap gewenst is of ongewenst, en het alleenstaandouderschap bedoeld of onbedoeld, een belangrijke rol speelt in de mate waarin de

8

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 8 (Zwart film)

Page 24: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ontstaansperiode als spanningsvol wordt ervaren. Verschillende onderzoekers be-nadrukken evenwel het procesmatige karakter van de keuze voor alleenstaandmoederschap (zie Bots en Verheijen 1983; p. 150-151), hetgeen suggereert dat ersprake is van een periode van onduidelijkheid en onzekerheid. Maar ook bij eenvan te voren bewust gemaakte keuze kan de realisatie daarvan een ingrijpend proceszijn. De start die gezinnen van ongehuwde moeders maken is uiteraard een geheelandere dan die van de andere typen moedergezinnen. Niettemin kan een zwanger-schap voor een vrouw als een ingrijpende levensgebeurtenis worden omschreven,terwijl de afwezigheid van een partner minstens een complicerende factor is. Zekeris dat ook er voor deze moeders sprake is van een periode van grote veranderingenvan emotionele, juridische en sociale aard.

Ondanks de grote verschillen tussen de ontstaansoorzaken echtscheiding, overlijdenen geboorte bij een alleenstaande, vertoont de periode rond het ontstaan van heteenoudergezin dus grote overeenkomsten. Echtscheiding, overlijden en geboorte bijeen alleenstaande kunnen gekenschetst worden als ingrijpende ‘life events’.Daarnaast krijgen de meeste eenoudergezinnen in de periode rondom het ontstaanmet veel meer ingrijpende gebeurtenissen te maken (veranderingen rondom werk,verhuizing, verlies van relaties, boedelscheiding, voogdij e.d.). Dit proces van gelijk-tijdige emotionele, juridische, economische en sociale veranderingen en de daarmeegepaard gaande spanningen vraagt van elke ouder en elk kind verwerking, accom-modatie en aanpassing. De naweeën van deze ingrijpende gebeurtenissen kunnenouders en kinderen langdurig in beslag nemen. Zo vonden Van Delft en Niphuis-Nell (1988) dat vier jaar of langer na de ontstaansgebeurtenis de cijfers voor hetgebruik van voorzieningen in de sfeer van hulpverlening door alleenstaande oudersnog steeds boven het gemiddelde liggen (p. 154). De auteurs wijzen als oorzaakhiervoor naast ‘het doormaken en verwerken van de ontstaansgebeurtenis’ o.a. ookop de ‘dubbele taak van het alleenstaand ouderschap’. Dat brengt ons op een twee-de gemeenschappelijk kenmerk van eenoudergezinnen: de taakverzwaring.

1.4.2 Combinatie van taken‘...providing for the physical, emotional, and societal needs of all of the family

members is a full time job for two adults’,schreven Glasser en Navarre in 1965 (p. 100). Het combineren van alle taken dievoorheen (of in het algemeen) door twee volwassen partners werden (worden)gedeeld, is dè centrale opgave voor elke alleenstaande ouder en daarmee een tweedeovereenkomend kenmerk van eenoudergezinnen. De taken in het gezin zijn vanuitverschillende perspectieven te benaderen. Handzaam is het onderscheid dat VanGelder (1987) maakt tussen interne en externe taken. Interne taken zijn gericht ophet gezin en de gezinsleden zelf: de opvoeding, de huishouding en de verzorging.Externe taken zijn gericht op de buitenwereld: het verrichten van betaalde arbeid,studie, vrijwilligerswerk en het onderhouden van sociale contacten. Centraal in deinterne taken staat de gezinsrol; in de externe taken het kostwinnerschap. Intweeoudergezinnen is ondanks veranderde maatschappelijke opvattingen engewoonten nog in hoge mate sprake van een sekse-specifieke arbeidsdeling, waarbijde moeder de eerstverantwoordelijke is voor de gezinsrol, terwijl de vader hoofdver-antwoordelijkheid draagt voor het kostwinnerschap.5 De wijze waarop het volledi-

9

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 9 (Zwart film)

Page 25: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ge takenpakket door één ouder vervuld kan worden, wordt sterk bepaald door dezesekse-specifieke arbeidsdeling. Zo valt bij overlijden van de vader en echtscheidingin de meeste gevallen de voornaamste kostwinner uit het gezin weg, terwijl de zorgvoor huishouding en kinderen onverkort van toepassing blijft. De arbeidsverdelingtussen vader en moeder kan in het algemeen worden gezien als een persoonlijke‘trade-off’ tussen tijd om een inkomen te verwerven en tijd om voor huishouden enkinderen te zorgen. In het geval van een eenoudergezin kan een dergelijke optimalise-ring van de taakverdeling niet worden bereikt. Het merendeel van de alleenstaandemoeders ‘kiest’ nog altijd voor tijd om voor huishouden en kinderen te zorgen, hoe-wel te verwachten is dat deze ‘keuze’ door wet- en regelgeving verder onder drukgezet zal worden. Maar of de alleenstaande moeder nu in de kost voorziet via een uit-kering of door middel van betaalde arbeid, een zekere mate van overbelasting isonvermijdelijk. Op beide aspecten, het kostwinnerschap en overbelasting, gaan we inde volgende paragrafen in.

De kostwinnersrolDe oorzaak van ontstaan van het eenoudergezin bepaalt in hoge mate hoe alleen-staande moeders de kostwinnersrol (kunnen) vervullen. Het merendeel van de wedu-wen (99%) ontvangt een uitkering, in de meeste gevallen een pensioen krachtens deAlgemene Weduwen en Wezenwet, terwijl van de gescheiden moeders 76% eenuitkering heeft en van de ongehuwde moeders 86% (Van Delft en Niphuis-Nell 1988,p. 56). In tabel 1.4 staat hoe de verschillende categorieën moedergezinnen in huninkomen voorzien.

Uit tabel 1.4 blijkt duidelijk dat gescheiden en ongehuwde moeders vaker een inko-men uit arbeid (‘loon’) hebben dan verweduwde moeders. De cijfers in tabel 1.5,gebaseerd op het Woning Behoeften Onderzoek 1985, bevestigen dat de arbeids-participatie onder alleenstaande moeders het hoogst is onder gescheiden moeders,ongeacht de leeftijd van hun jongste kind. Opvallend is echter dat de alleenstaandemoeders als categorie nog iets minder vaak buitenshuis werken dan moeders intweeoudergezinnen, namelijk 24% tegenover 28%. Alleen de gescheiden moederswerken even vaak buitenshuis als tweeoudermoeders, althans wanneer hun jongstekind jonger is dan 18. Wanneer er tenminste één kind jonger dan 12 in het gezin is,werken ook gescheiden moeders minder vaak buitenshuis dan tweeoudermoeders.

Tabel 1.4 Inkomensbron in procenten (meer dan één bron is mogelijk)

10

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 57.

Tweeoudergezinnen

Eenoudergezinnen

waarvan

• weduwen

• gescheiden moeders

• ongehuwde moeders

82

26

9

26

14

15

5

5

4

3

1

46

2

59

66

3

6

1

6

10

3

3

0

3

2

6

5

6

4

3

1

15

91

3

3

1

3

3

4

3

winst ABW RWW WW/WWV WAO/AAW AAW/pensioen

overigloon

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 10 (Zwart film)

Page 26: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 1.5 Arbeidsparticipatie van hoofden van eenouder- en tweeoudergezinnen met

tenminste één kind jonger dan 18 jaar dan wel één kind jonger dan 12 jaar (in

procenten)

Werkende alleenstaande ouders werken gemiddeld 29 uur per week; 40% van henwerkt minder dan 25 uur per week. Volgens de berekeningen van Van Delft enNiphuis-Nell is de aanwezigheid van een kind jonger dan 12 niet van invloed op ditbeeld (1988, p. 55).

De participatiegraad van vrouwen is de laatste jaren sterk gestegen, met namevan gehuwde vrouwen: tussen 1960 en 1991 van 7% tot 49% (Sociale Atlas van deVrouw 1993). Helaas zijn de recente cijfers uit de Sociale Atlas niet gespecificeerdnaar alleenstaande moeders, zodat niet zichtbaar wordt of de verhoging van dearbeidsparticipatie in gelijke mate opgaat voor eenoudermoeders. Niphuis-Nellbecijferde voor de reeds genoemde EEG-studie (Roll 1992) de arbeidsparticipatie-cijfers van alleenstaande moeders op basis van de Arbeidskrachtentelling 1989. Zijkwam uit op een percentage van 32% werkende alleenstaande moeders, nogvermeerderd met 16% werkzoekenden. Het hoge percentage werkzoekendenwordt bevestigd door gegevens uit het leefsituatie-onderzoek van 1986. Van deniet-werkende alleenstaande moeders zou 55% wèl betaald werk willen doen,tegenover 25% van de moeders in tweeoudergezinnen (Van Delft en Niphuis-Nell1988, p. 54). Een en ander betekent dat de feitelijke arbeidsparticipatie van alleen-staande moeders een onderschatting behelst van de wens en de bereidheid totarbeidsparticipatie.

Overigens laat Nederland in Europees verband met een percentage van 48%werkende/werkzoekende alleenstaande moeders alleen Ierland achter zich met 37%(24+13). Het hoogste percentage, 84%, is gereserveerd voor Denemarken; het gaathier om moeders met kinderen jonger dan 18 jaar. Ook in de Verenigde Staten is dearbeidsparticipatie onder alleenstaande moeders erg hoog; volgens Kamerman enKahn werkt bijna 65% van de alleenstaande moeders met een kind jonger dan 5 jaarbuitenshuis, de meesten van hen full-time. De ‘trade-off’ tussen tijd om een inko-men te verwerven en tijd om voor huishouding en kinderen te zorgen wordt in deVerenigde Staten in hoge mate bepaald door het zeer povere niveau van socialevoorzieningen. In Nederland worden moeders, of dat nu in tweeouder- of ineenoudergezinnen is, nog altijd in staat gesteld prioriteit te leggen bij de gezinsrol;

11

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 55.

Hoofden van tweeoudergezinnen

Alleenstaande ouders

waarvan

• weduwen

• gescheiden moeders

• ongehuwde moeders

Moeders in tweeoudergezinnen

Moeders in eenoudergezinnen

kind < 18 kind < 12 kind < 18 kind < 12

Niet werkend met: Werkend met:

10

71

86

71

83

73

76

8

80

93

79

85

76

81

90

29

14

28

17

28

24

92

20

7

21

16

24

19

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 11 (Zwart film)

Page 27: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zij zijn vrijer in hun keuze voor gezin of arbeidsparticipatie. Maar welke keuze ookwordt gemaakt, aan elke hangt een prijs. De prijs voor het kostwinnerschap via eenuitkering bestaat, met name wanneer het om een ABW-uitkering gaat, uit afhanke-lijkheid, gebrek aan autonomie, gebrek aan perspectief, een reële kans op sociaalisolement en vooral een minimale inkomenssituatie (Wielers, Tuinstra en Bosman1993). De prijs voor arbeidsdeelname, zo dat onder de huidige arbeidsmarktcondi-ties voor vooral de lager opgeleide vrouwen al een reëel perspectief is, is een aan-zienlijke mate van overbelasting. Daarover gaat het in de volgende paragraaf.

Overbelasting‘To be a single parent is to head a family that is often understaffed’, schreef

Weiss in 1979 met gevoel voor understatement. Twee decennia eerder al, in 1956,koos Goode de volgende beeldende bewoordingen:

‘Parents become physically and psychically weary in their constant attempts tosocialize their children, who are their superiors in energy output, speed of energyrecovery, and cleverness at finding escapes from pressures. The mother ‘in the frontlines’ may from time to time persuade the father to assume direction for a while.Even if we assume that the average husband does this unwillingly, intermittantly,and with little skill, his aid is important in socialization’ (p. 309).

Zoals uit deze omschrijving blijkt, heeft overbelasting een emotionele en eenfysieke component. Ook bij een traditionele rolverdeling heeft de vader binnens-huis dikwijls een aantal taken die de moeder fysiek kunnen ontlasten; bovendiengeeft zijn aanwezigheid moeder de gelegenheid zich terug te trekken of bij tekomen. Verder is er bij afwezigheid van de vader sprake van een taakverzwaringmet betrekking tot de organisatie, planning, leiding, beheer en verantwoordelijk-heid van het gezin. In de woorden van Brandwein, Brown en Fox (1974):

‘A great, often overlooked, strength of the two-parent family is the presence oftwo adult members, each providing the other with aid in decision making, psycholo-gical support, replacement during illness or absence - someone to take over the bur-den. The solo parent not only has to fulfill all family functions, but has no relief fromher or his burden’ (p. 507).In emotioneel opzicht kan een alleenstaande moeder de verantwoordelijkheid of dezorg niet langer delen, of (zelfs maar tijdelijk) aan de vader delegeren. Bovendienkan het ontberen van emotionele steun moeders draagkracht verminderen. Kunnentwee ouders verder ook binnenshuis een zekere arbeidsverdeling doorvoeren - deéén doet de afwas, de ander brengt de kinderen naar bed - de alleenstaande moederheeft continu en zonder enige hulp dienst. Zo bezien is een zekere mate vanoverbelasting onvermijdelijk, ook wanneer de moeder niet buitenshuis werkt.

In Nederlands onderzoek op het terrein van eenoudergezinnen is het aspect‘overbelasting’ tot op heden relatief onderbelicht gebleven. Wellicht draagt het feitdat de meeste alleenstaande moeders precies als voorheen de gezinsrol uitoefenen, bijaan een geringe aandacht van onderzoekers èn van moeders zelf voor dit aspect (ziebijvoorbeeld de studie van Van den Akker uit 1983). Van Gelder, die het juist gingom het ‘alleen zorgen’, besteedde wèl expliciete aandacht aan fysieke en emotioneletaak- en overbelasting. In zijn onderzoek naar het functioneren van eenoudergezin-nen vond hij dat de helft van de ouders tijdgebrek had, en dat tweederde zich over-belast voelde in de zin dat het hen allemaal teveel werd. Opmerkelijk was, dat perso-

12

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 12 (Zwart film)

Page 28: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

nen met betaald werk veel vaker tijdgebrek hadden, maar niet vaker het gevoel dathet hen allemaal teveel werd. Van Gelder concludeert ten aanzien van de taakbelas-ting van alleenstaande ouders:

‘... dat een hoog niveau van belasting met taken zich vooral voordoet bij perso-nen met betaald werk, maar dat deze daar over het algemeen niet onder lijden,omdat er allerlei voordelen tegenover staan. Emotionele overbelasting komt bij velenvoor, maar vloeit eerder voort uit overbelasting met verantwoordelijkheden dan uitoverbelasting met taken. Het zijn vooral degenen die aan het persoonlijke netwerkonvoldoende ondersteuning kunnen ontlenen, die hier last van hebben’ (1987, p.236).Van Delft en Niphuis-Nell deden een poging enig licht te werpen op ‘tijd-armoede’op basis van het Tijdsbudgetonderzoek, maar de geringe steekproefaantallen in hetTBO (99 alleenstaande moeders over de jaren 1980 + 1985) lieten geen duidelijkeuitspraken toe. De auteurs concludeerden voorzichtig, dat ‘...de dubbele belastingvan alleenstaande ouders thans veel minder tot uiting komt in een overbelaste tijds-besteding, als wel in een lager inkomen en in een veelvuldig aangewezen zijn op eenuitkering als voornaamste bron van inkomsten. Het is overigens aannemelijk dat bijde verwachte verdere toename van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, dedubbele belasting geleidelijk iets minder tot uiting zal komen in de hoogte van hetinkomen en de inkomensbron en iets sterker tot uiting zal gaan komen in detijdsbesteding’ (1988, p. 161). Eenvoudig gezegd: de prijs voor tijd is geld, de prijsvoor geld is tijd.

In Amerikaans onderzoek wordt er recentelijk sterk op aangedrongen ook aan-dacht te schenken aan ‘time poverty’. Zo meent Vickery (1977):

‘Any income support program that corrects for money differences but not fortime differences across households will discriminate against households with only oneadult’ (1977, p. 27).Volgens Kamerman en Kahn (1988) wordt de ‘trade-off’ tussen tijd en geld, dat wilzeggen een keuze tussen arbeidsdeelname of gezinsarbeid thuis, bepaald door deleeftijd van de kinderen.6 Daarnaast vindt er volgens hen binnenshuis een soortgelij-ke uitruil plaats tussen tijd benodigd voor huishoudelijk werk en tijd beschikbaarvoor de kinderen. Tijd voor de eigen persoonlijke zorg (slaap, rust, ontspanning)blijkt in Amerikaans tijdsbestedingsonderzoek zonder meer de sluitpost te zijn(Eccles, O’Brien and Timmer 1985). Kamerman en Kahn waarschuwen dan ook,dat:

‘... the long-term consequences of this pattern of time allocation and its knownrelationships to stress warrant serious concern’ (1988, p. 195).Nieuwe ontwikkelingen in het overheidsbeleid ten aanzien van de arbeidspar-ticipatie van vrouwen zullen ook in Nederland deze ‘keuze’ tussen tijd en geld ver-der onder druk zetten. Zo wordt in de huidige wet- en regelgeving rond de socialeuitkeringen de druk op alleenstaande moeders om via betaalde arbeid in de kostwin-nersverplichting te voorzien enorm vergroot. Deze druk wordt niet alleen door eensteeds dwingender overheidsbeleid opgevoerd, maar ook door een slechter worden-de inkomenspositie en een snel veranderende publieke opinie inzake de kosten vansociale voorzieningen waaronder de Bijstandswet.

De druk van de gezinsrol blijft echter onverminderd bestaan. Alleenstaandemoeders ontberen hierin niet alleen de steun van een partner, maar in de meeste

13

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 13 (Zwart film)

Page 29: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

gevallen ook de materiële hulpbronnen die ‘De Combinatie’ (Brinkgreve 1988) kun-nen vergemakkelijken. Bovendien is de druk om de gezinsrol naar behoren uit teoefenen en (tegen alle vooroordelen in) te waarborgen dat de kinderen niets te kortkomen voor alleenstaande moeders waarschijnlijk groter dan voor gehuwde moe-ders. Ook het feit dat de inrichting van onze samenleving nog zo slecht is afgestemdop het combineren van beroepsarbeid en het hebben van kinderen, weegt vooralleenstaande moeders extra zwaar. Er lijkt hier sprake van een waar dilemma:eenoudermoeders moeten meer nog dan tweeoudermoeders buitenshuis werkenomdat ze ‘op kosten van de gemeenschap leven’; daarnaast moeten ze meer nog dantweeoudermoeders zorgen voor ‘een thuis’ om te waarborgen dat het met de kinde-ren goed gaat. Naarmate het overheidsbeleid inzake arbeidsparticipatie een meerdwingend karakter krijgt, is van een dilemma zelfs geen sprake meer. Kamerman enKahn, die zich een groot voorstander van arbeidsparticipatie van alleenstaande moe-ders tonen, mits onder adequate omringende condities, waarschuwen als volgt voorde situatie die zonder dergelijke condities ontstaat:

‘Despite all this, when single mothers work, time pressures that are already seve-re for working mothers become worse. And even when they work and have socialrelationships that go with a job, the constraints on leisure and personal time - and theabsence of a second adult and a kin network that usually accompanies this - leave solemothers more isolated and lonely than married mothers, and may leave children without sufficient time with their mothers or with inadequate care’ (1988, p. 101).Deze uitspraak verwijst duidelijk naar de kosten en de baten van arbeidsdeelnameen, in omgekeerde verhouding, van het afzien daarvan. Wat opvalt is dat ‘socialrelationships’ worden gezien als baten van arbeidsdeelname, maar ook wordenomschreven in termen van kosten: ze zetten de beperkte tijd nog meer meer onderdruk, mede door de afwezigheid van het ‘kin network’ dat normaal gesproken bijeen volwassen partner hoort. Dit brengt ons op het derde kenmerkende aspect vaneenoudergezinnen: een veranderde sociale en economische status.

1.4.3 Sociale en economische positie van het eenoudergezinHet derde door ons onderscheiden gemeenschappelijke kenmerk van eenouder-gezinnen is een aanzienlijk risico op achteruitgang in sociale en sociaal-economischepositie. We onderscheiden hier een drietal aspecten: de inkomenspositie, de arbeids-marktpositie en het sociale netwerk.

De veelal slechte inkomenspositie is één van de meest in het oog lopende ken-merken van veel moedergezinnen. In de meeste gevallen valt door echtscheiding ofoverlijden van vader de voornaamste kostwinner uit het gezin weg. Aangezien dezorg voor huishouden en kinderen onverkort van toepassing blijft, is het merendeelvan de moedergezinnen voor hun inkomen aangewezen op een uitkering: welke uit-kering dat is, is mede afhankelijk van de oorzaak van ontstaan van het eenouder-gezin. Op de inkomenssituatie in moedergezinnen gaan we hieronder in. Het isevenwel van belang te benadrukken dat afhankelijkheid van een uitkering niet deenige boosdoener is van een slechtere inkomenspositie van moedergezinnen. Ook bijbetaalde beroepsarbeid is de kans op een hoog inkomen in een moedergezin name-lijk aanzienlijk lager dan in een tweeoudergezin. Dit is óók het geval wanneer dealleenstaande moeder op een hoog inkomensniveau werkt, en zelfs wanneer vergele-ken wordt met een alleenverdiener in een tweeoudergezin. De beide partners in een

14

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 14 (Zwart film)

Page 30: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

tweeoudergezin hebben immers de mogelijkheid tot een optimale ‘uitruil’ van talen-ten en verdiencapaciteiten te komen en op deze wijze zowel ‘the making of a home’als een optimaal inkomen te waarborgen. Een alleenstaande eenverdiener met zorgvoor kinderen ontbeert die mogelijkheid tot uitruil. Zij kan in de meeste gevallenhaar individuele maximale verdiencapaciteit niet verwezenlijken zonder hoge kostente maken voor de zorgtaken - hetgeen weer ten koste gaat van het inkomen.

Een tweede reden voor maatschappelijke achteruitgang is een naar verhoudingzwakke positie op de arbeidsmarkt, een lot dat alleenstaande moeders delen metgehuwde moeders. Te verwachten is evenwel dat dit lot alleenstaande moeders, inhun positie van werknemer met gezinsverantwoordelijkheid zònder volwassen part-ner, harder treft dan moeders met een partner. Immers:

‘Kansen op de arbeidsmarkt hangen rechtstreeks samen met de volledige enonvoorwaardelijke terbeschikkingstelling voor die arbeidsmarkt’, zo stelt Zwinkelsin haar artikel ‘Maakt arbeidsparticipatie een einde aan de marginalisering van vrou-wen?’ (1990, p. 259-260).

‘Degenen die geen ‘homemaker’ hebben, zijn al in het nadeel omdat ze voorzichzelf moeten zorgen. Maar degenen die daar bovenop ook nog eens de zorg voor(een) ander(en) hebben, zijn extra gehandicapt in hun volledige beschikbaarheid’(Ibid, p. 260).Het effect is dat drie groepen werknemers op de arbeidsmarkt met elkaar moetenconcurreren: mensen die verzorgd worden, mensen die voor zichzelf zorgen enmensen die voor zichzelf èn voor anderen zorgen. Zwinkels duidt met de laatstegroep met name op gehuwde vrouwen met kinderen, waarvan overigens nog berede-neerd kan worden dat zij énige zorg, steun of ontlasting ontvangen van hun part-ners. Alleenstaande moeders met kinderen zouden vanuit het oogpunt van zorgver-antwoordelijkheden eigenlijk als een vierde, minst kansrijke categorie op de arbeids-markt moeten worden omschreven. Voor de sociaal-economische positie van hetmoedergezin is dit uiteraard een ernstige belemmering.

Een derde aspect van de sociale positie van moedergezinnen is het sociale net-werk waartoe het gezin behoort en waarop het kan terugvallen. Ook hier is een ach-teruitgang waarschijnlijk, door het verlies van sociale contacten met schoonfamilie,gezamenlijke vrienden, relaties via het werk van de partner en eventueel buren. Ookde verslechterde inkomenssituatie kan bijdragen aan een zekere mate van sociaal iso-lement. In het onderstaande geven we eerst een beeld van de inkomenssituatie enstaan we vervolgens kort stil bij de positie van het eenoudergezin in het sociale net-werk. Vervolgens sluiten we deze paragraaf over de gemeenschappelijke kenmerkenvan het moedergezin af.

InkomenssituatieDe veelal slechte inkomenspositie van eenoudergezinnen is welbekend en goedgedocumenteerd (Wiebrens 1981; Van Gelder 1987; Van Delft en Niphuis-Nell1988). In tabel 1.6 staat naast de verdeling naar inkomensbron ook het besteedbaarhuishoudensinkomen voor elke categorie eenoudergezinnen. Van Delft enNiphuis-Nell, aan wie de tabel is ontleend, passen op het huishoudensinkomen eencorrectie toe voor de omvang en samenstelling van het huishouden en komen opgrond daarvan tot de conclusie dat eenoudergezinnen gemiddeld 34% minder tebesteden hebben dan tweeoudergezinnen.

15

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 15 (Zwart film)

Page 31: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 1.6 Inkomensbron (in procenten) en besteedbaar huishoudensinkomen (in dui-

zendtallen guldens) per jaar (meer dan één bron is mogelijk)

Binnen de groep eenoudergezinnen zijn er evenwel grote verschillen. Zo hebbenalleenstaande vaders een hoger inkomen dan alleenstaande moeders; weduwen heb-ben een hoger inkomen dan gescheiden vrouwen, en die laatste laten op hun beurtde ongehuwde moeders weer achter zich.

Inmiddels is de kennis omtrent de benarde inkomenssituatie in moedergezinnengemeengoed en kan er geen beleids- of adviesnota worden opengeslagen zonder eentabel of uitspraak daaromtrent aan te treffen. In het recent verschenen Sociaal enCultureel Rapport (1992) worden eenoudergezinnen tot de ‘risicogroepen voorbestaansonzekerheid’ gerekend; zij hebben na bejaarde weduwen het laagste secun-daire (= besteedbare) inkomen (1992, p. 411-412). Op basis van een vergelijking vanhet gemiddelde inkomen in een aantal geselecteerde leefstijltypes (gegevens: WBO1989/90) concludeert Kuijsten dat ‘een vluchtige blik op de diagrammetjes voldoen-de is om te zien dat de inkomenssituatie van vrouwelijke hoofden van eenouder-gezinnen verreweg de ongunstigste is’ (1992, p. 180). In de Sociale Atlas van deVrouw wordt geconcludeerd ‘dat huishoudens die door een vrouw alleen wordengevoerd gemiddeld een financieel zwakke positie hebben’ (1993, p. 152). Hiermeetekent zich ook in Nederland het beeld af van de ‘feminisering van de armoede’. Deteboekstelling als risicogroep heeft evenwel niet geleid tot verbetering van de inko-menspositie, integendeel. We citeren nogmaals de Sociale Atlas van de Vrouw: ‘Deindexcijfers geven aan dat alle huishoudtypen behalve de eenouderhuishoudens eentoename van hun gemiddeld besteedbaar inkomen hebben gekend in de laatste tweejaar’ (Ibid, p. 152). Anders gezegd: de eenouderhuishoudens zijn er ook recent nogop achteruitgegaan.

Het is van belang om naast het objectieve inkomen ook het subjectieve inko-men te onderscheiden. Dit laatste verwijst naar de inkomensachteruitgang, die zichvrijwel zonder uitzondering voordoet bij de overgang van een tweeouder- naar eeneenoudergezin. De discrepantie die hierdoor ontstaat tussen de vorige en de huidigelevensstandaard geeft aan het objectief besteedbare inkomen een andere betekenisdan aan een vergelijkbaar inkomen in een tweeoudergezin. Of het resulterendeinkomen nu in objectieve termen ‘laag’ is te noemen of niet: de achteruitgang endiscrepanties doen zich vrijwel altijd voelen, maar komen niet tot uitdrukking ininkomensstatistieken. Het is echter wel een aspect dat de leefsituatie en deinkomensbeleving binnen het gezin sterk bepaalt.

De mogelijkheden voor alleenstaande ouders om de eigen inkomenssituatie teverbeteren zijn beperkt en afhankelijk van zowel de ontstaansoorzaak van het een-

16

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 57.

Tweeoudergezinnen

Eenoudergezinnen

waarvan

• weduwen

• gescheiden moeders

• ongehuwde moeders

loon winst ABW RWW WW/WWV WAO/AAW AAW/

pensioenoverig besteedbaar

inkomen

35.3

21.6

24.2

20.3

18.1

1

15

91

3

3

15

5

5

4

3

82

26

9

26

14

1

46

2

59

66

3

6

1

6

10

3

3

0

3

2

6

5

6

4

3

1

3

3

4

3

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 16 (Zwart film)

Page 32: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

oudergezin als sociaal-economische factoren zoals opleidings- en beroepsniveau.Inkomsten uit arbeid worden op de ABW-uitkering in mindering gebracht; voor deAWW is dit tot op heden nog niet het geval.7 Voor een toereikend inkomen uitarbeid is met uitzondering van de hogere opleidings- en beroepsniveaus een full-time baan noodzakelijk, hetgeen op gespannen voet staat met de zorg voor het gezinen dus veelal niet tot de mogelijkheden behoort. Al deze factoren tezamen makeneen penibele inkomenssituatie in eenoudergezinnen bijna onvermijdelijk.

Sociaal netwerk en sociale participatieOok in sociaal opzicht is de periode rond en na echtscheiding en overlijden zeeringrijpend. Met name voor echtscheiding speelt een rol dat overgangsrituelenontbreken, dat adequaat rolgedrag voor scheidenden niet omschreven is en dat dui-delijke verwachtingspatronen omtrent de relaties tussen de gescheidenen en tussende sociale omgeving en de gescheidenen ontbreken (Heireman en Plomteux 1985).Status-ambiguïteit en eenzaamheid kunnen de sociale positie van het eenoudergezinlangdurig bepalen.

Rond het ontstaan van het eenoudergezin bestaat dikwijls de paradoxale situatiedat de alleenstaande ouder in een periode waarin het sociale netwerk het meestonder druk staat, ook het meest op dit netwerk is aangewezen voor het verkrijgenvan emotionele en instrumentele steun. Zo vond Broese van Groenou (1991) dat 40tot 44% van de relaties in het eerste jaar na de echtscheiding verloren ging, hetgeenin afnemende mate gold voor de reeks gezamenlijke vrienden - schoonfamilie - eigenvrienden - eigen familie. De eigen familie-relaties worden in veel gevallen belangrij-ker, maar dit kan het verlies van niet-familieleden niet compenseren. Van Tilburg(1989), die vooral naar de samenstelling van het netwerk keek, vond dat gescheide-nen met weinig niet-familieleden in het netwerk een gemiddeld sterke eenzaamheidvertonen. Deze gescheidenen hadden gemiddeld een relatief beperkt relatienetwerk.

Ook voor verweduwden lijkt een vermindering van de contacten met niet-familieleden (buren, vrienden en kennissen) te verwachten in een samenleving diesterk op ‘paren’ is gericht. Voor gescheiden moeders geldt evenwel sterker dat zijals bedreiging voor het huwelijk van derden worden gezien (waarbij de alleenstaan-de moeder niet per se zelf als bedreigende persoon behoeft te worden gezien, maarwel als personificatie van de mogelijkheid van scheiding). In geval van echtschei-ding zal ook vaker sprake zijn van een verhuizing, waardoor met nieuwe bureneerst een relatie moet worden opgebouwd voordat zij een bron van hulp en steunkunnen zijn. Voor kinderen betekent een verhuizing dikwijls een schoolwisseling,waardoor in een spanningsvolle periode ook de vertrouwde contacten metschoolvriendjes wegvallen.

Naast zich wijzigende relaties met familie en schoonfamilie, vrienden en ken-nissen en buren, heeft een vierde mogelijke verandering in het relatienetwerkbetrekking op eventuele contacten via het werk van de ex-partner. Met name bijeen traditionele, sekse-specifieke rol- en taakverdeling in het voorafgaande tweeou-dergezin (dat wil zeggen de man werkte buitenshuis en de vrouw verzorgde hetgezin) kan het wegvallen van de vader/kostwinner een belangrijke verminderingvan externe contacten met zich meebrengen.

Daarnaast zal in de meeste gevallen ook de sociale status van het gezin een wij-ziging ondergaan. Het beroep en de status van de mannelijke kostwinner zijn nog

17

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 17 (Zwart film)

Page 33: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

altijd bepalend voor de sociale status en de inkomenssituatie van het gezin, metname bij een traditionele rol- en taakverdeling van de vader en de moeder. Het ver-trek van de dikwijls hoger opgeleide of verdienende vader/kostwinner heeft in veelgevallen dan ook een ingrijpende statusdaling tot gevolg. Hier is opnieuw de oor-zaak van ontstaan van invloed: voor verweduwde gezinnen blijft in het algemeen destatus van de vader van toepassing (hetgeen meestal ook tot uitdrukking komt in deinkomensbron), voor gescheidenen is de statusdaling het grootst.

De status van het verweduwde moedergezin heeft evenmin te lijden onder desociale afkeuring die gescheidenen nog altijd ten deel valt, met name als er kinderenzijn. Dit is een tweede aspect dat de sociale status van met name gescheidenmoedergezinnen negatief beïnvloedt: afkeuring, etikettering en stigmatisering.Wellicht is het zo dat met een toename van de echtscheidingscijfers van een negatiefoordeel minder sprake is. Zo is het aandeel Nederlanders dat echtscheiding bij eenslecht huwelijk als er nog kinderen thuiswonen ontoelaatbaar vindt, de laatste jarensterk afgenomen (van 48% in 1960 naar 4% in 1992; Sociaal en Cultureel Rapport1992, p. 460). Het is evenwel denkbaar dat afkeuring van de oorzaak van het eenou-dergezin heeft plaatsgemaakt voor afkeuring van de financiële gevolgen ervan, c.q.de bijstandsuitkering. De publieke opinie ten aanzien van de grote groep ‘bijstands-moeders’ (bijna de helft van alle eenoudergezinnen; meer dan de helft van allegescheiden moeders met kinderen) is niet positief te noemen. Daarmee is tevens dederde, misschien wel belangrijkste determinant van sociale status genoemd: deinkomenspositie. Al eerder is aangegeven dat alleenstaande moeders samen metbejaarde weduwen de slechtste positie in de inkomensverdeling innemen, hetverschijnsel dat wordt benoemd als ‘feminisering van de armoede’. Het eenouder-gezin wordt in menig overheids- of adviesrapport als ‘risicogroep’ omschreven,meestal met het oog op bestaansonzekerheid maar soms ook in ander, breder ver-band. Het risico van een sociaal en economisch marginaal bestaan en het daarbijbehorende sociale isolement tekent dan ook het leven van veel eenoudergezinnen.

1.5. Eenheid in verscheidenheid: vraagstelling

In dit eerste hoofdstuk is het eenoudergezin in de Nederlandse samenlevinggeschetst. We kunnen spreken van een omvangrijke, (nog) groeiende maar ook vlie-dende groep gezinnen, waarbij aanzienlijke aantallen kinderen zijn betrokken. Naarduur, samenstelling en ontstaansgeschiedenis is er sprake van een grote verscheiden-heid onder eenoudergezinnen; naar intern en extern functioneren en maatschap-pelijke condities is er evenwel ook een grote eenheid in deze verscheidenheid. In deeerste plaats markeert een periode van spanningen en verdriet het ontstaan vanbijna elk eenoudergezin; in geval van geboorte bij een alleenstaande wellicht in min-dere mate. In de tweede plaats betekent het uitoefenen van alle taken in een gezindoor één persoon een aanzienlijke taakverzwaring, die kan leiden tot overbelasting.Ten derde bestaat er voor het eenoudergezin een aanzienlijk risico op een zwakkesociale en sociaal-economische positie. Spanningen, stress, taakverzwaring enmarginalisering zijn in onze ogen dus problemen waar elk eenoudergezin in verhe-vigde mate mee te maken kan krijgen.

Ondanks alle verscheidenheid zijn er daarmee belangrijke constanten in de een-

18

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 18 (Zwart film)

Page 34: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

oudergezinssituatie aan te wijzen. Het eenoudergezin heeft met andere woordenvoldoende gemeenschappelijke inhoud om het als empirische entiteit op te vatten.Dit maakt het mogelijk en methodologisch zinvol de effecten van deze gezinssi-tuatie te bestuderen. We keren daarmee terug naar de vraagstelling aan het beginvan dit hoofdstuk: wat betekent het opgroeien in een eenoudergezin voor deschoolloopbaan van kinderen. Het antwoord op deze vraag wordt gezocht in dereconstructie van deels eerder, deels nieuw verricht onderzoek. Bij de verdereopbouw van dit proefschrift is dan ook een toelichting gewenst.

In Groningen hebben we sinds 1982 onderzoek gedaan naar de schoolprestaties enschoolloopbanen van kinderen die opgroeien in een eenoudergezin. Na een kortexploratief onderzoek (Bosman en Louwes 1982) is de fasering van dit programmaals volgt te omschrijven: (1) onderzoek naar effecten; (2) onderzoek naar verklarin-gen; (3) dieper graven in de opvoedingssituatie in moedergezinnen. De volgordevan de hoofdstukken in dit proefschrift weerspiegelt deze fasering. Vier van denegen hoofdstukken, alle betrekking hebbend op de fasen 1 en 2, zijn eerder gepu-bliceerd. Het eerste gedeelte van hoofdstuk 4 is eerder verschenen in het tijdschriftMens en Maatschappij (Bosman en Louwes 1988), en bevat de toetsing van heteffect van het opgroeien in een eenoudergezin op de schoolloopbaan. De hoofd-stukken 5 en 6, waarin het gaat om de toetsing van een tweetal verklaringen (name-lijk opvoedingstekorten en inkomenssituatie) voor het verband tussen eenouderge-zin en schoolloopbaan, zijn eerder verschenen in het rapport ‘Gezinssituaties enOnderwijskansen’ (Bosman en Louwes 1989). In deze publicatie werd van eenzestal mogelijke verklaringen (gezinsontwrichting, opvoedingstekorten, overbelas-ting, interactie ouder-kind, etikettering, inkomenssituatie) nagegaan hoe deze hetverband tussen de gezinssituatie en de schoolloopbaan beïnvloeden. Uit deze studieis ook hoofdstuk 3 van dit proefschrift afkomstig, ‘Onderzoeksopzet en analyse-strategie’, dat om logische redenen vóór hoofdstuk 4 is geplaatst.

De overige hoofdstukken in dit proefschrift zijn nieuw. De hoofdstukken 2, 7, 8en het tweede gedeelte van hoofdstuk 4 zijn geschreven in het kader van een nietelders gepubliceerd onderzoek naar opvoedingsondersteuning van moedergezinnen,uitgevoerd in opdracht van het Programmerings College Onderzoek Jeugd. Dezehoofdstukken hebben betrekking op het hiervoor genoemde ‘dieper graven in deopvoedingssituatie van moedergezinnen’. De hoofdstukken 1 en 9 zijn tenslotte spe-ciaal voor dit proefschrift geschreven en beogen de gepleegde reconstructie van ditonderzoeksprogramma te completeren.

De rode draad van dit proefschrift is de betekenis van het eenoudergezin voor deonderwijskansen van kinderen. Teneinde een dieper inzicht te krijgen in de beteke-nis van het eenoudergezin wordt daarbij grote aandacht besteed aan de opvoedings-situatie. Omgekeerd wordt de opvoedingssituatie in het moedergezin door het ver-band met onderwijskansen van kinderen in een bredere context geplaatst.

Ook de gehanteerde onderzoeksbenadering draagt zowel bij aan een brederecontext als aan een dieper inzicht. Zo heeft de toetsing van het effect op school-loopbanen plaatsgevonden op basis van een grootscheepse dataverzameling doormiddel van schriftelijke enquêtes. Voor de toetsing van verklaringen voor het ver-band tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolloopbaan’ werden in een uitgebreide

19

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 19 (Zwart film)

Page 35: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

interviewcampagne ruim 400 gesprekken gevoerd met moeders en kinderen uit een-ouder- en tweeoudergezinnen. Voor het ‘dieper graven in de opvoedingssituatie’werden in de eerste plaats secundaire analyses verricht op met een ander doel verza-meld datamateriaal (Van Liere 1990), dat was gericht op het gedrag van kinderen. Inde tweede plaats werd een dertigtal diepte-interviews gehouden met alleenstaandemoeders; deze gegevens hebben we kwalitatief geanalyseerd.

Dit alles betekent dat in methodologisch opzicht onze onderzoeksvraag vanmeerdere kanten benaderd is:- via literatuuronderzoek en empirisch onderzoek;- via nieuw verzamelde empirische gegevens en via secundaire analyses;- via schriftelijke enquêtes, mondelinge vraaggesprekken en diepte-interviews;- via kwantitatieve toetsing en kwalitatieve analyses.

In de nu volgende hoofdstukken zijn al deze benaderingen in een nieuwe, logischestructuur bijeengebracht. We beginnen met een overzicht van het onderzoekster-rein.

In hoofdstuk 2 vatten we daartoe het beschikbare, merendeels buitenlandseonderzoek naar de betekenis van het eenoudergezin voor kinderen samen. Aan heteinde van hoofdstuk 2 wordt ook de probleemstelling van dit onderzoek nader uit-gewerkt. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de onderzoeksopzet en analysestrate-gie van dit onderzoek uiteengezet. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de toetsing van heteffect van ‘eenoudergezin’ op ‘schoolloopbaan’, en vormt de empirische basis voorde rest van het onderzoek. Dit onderzoek behelst in de eerste plaats de vraag naarde mogelijke verklaringen voor het gevonden verband (hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6)en in de tweede plaats de verdieping van het inzicht door een nauwkeurigebeschouwing van de opvoedingssituatie in eenoudergezinnen (hoofdstuk 7 enhoofdstuk 8). Dit laatste gebeurt door een interpretatieve analyse van kwalitatiefdatamateriaal inzake het gedrag van kinderen en het opvoedingsgedrag van moe-ders.

20

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 20 (Zwart film)

Page 36: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 1

1. In de woorden van Furstenberg en Cherlin: 'Until well into the twentieth century, morta-lity and disease ravaged many families. Even today, despite the rise in divorce, children arefar more likely to spend their childhood living with at least one parent than they were acentury ago - because adult death rates are so much lower' (1991, p. 8).

2. 'De geleidelijke ommekeer van een stijging in een daling is voornamelijk een gevolg van deverwachte stabilisering van het echtscheidingsniveau en van de verwachte afname van debevolkingsaantallen in de leeftijdscategorieën waarin men jonge kinderen aantreft' (VanDelft en Niphuis-Nell 1988, p. 18).

3. Ook hun voetnoot is vermeldenswaard: 'This trend obviously creates some consternationamong social scientists who are interested in measuring marital disruption and its impacton children. The official rate of disruption could go down while the unoffical rate is rising.The more selective people become about whether or not to marry, the more difficult it willbe to tell if marital stability is changing. Suppose, as may have already happened in someEuropean nations, only those couples who have strong religious scruples elect to marry.The divorce rate could drop only because the people who are electing to marry are quitedifferent from those who choose to live in informal unions or not to marry at all. Thismakes it difficult, to say the least, to track the stability of marriage, not to mention ourtopic - the consequences of divorce for children' (Furstenberg and Cherlin 1991, p. 11).

4. Achter de noodzaak van een onderscheid tussen 'stock' en 'flow' gaat nog een ander rele-vant aspect schuil, te weten de tijdsduur dat een eenoudergezin bestaat. Het lijkt met hethet oog op de bepalende kenmerken van het eenoudergezin (zie 1.4.2) een groot verschil ofhet om een (zeer) recent of een (zeer) langdurig bestaand eenoudergezin gaat, of wellichtom een gezin waarin perioden van alleenstaand ouderschap worden afgewisseld met perio-den van aanwezigheid van een partner.

5. In de recente Sociale Atlas van de Vrouw staat het onomwonden: 'De meeste vrouwen metkinderen werken helemaal niet' (1993, p.57). Ondanks de toegenomen arbeidsparticipatievan vrouwen in de afgelopen decennia is het overheersende beeld nog dat van de traditio-nele rolverdeling, die door de gerichtheid van vrouwen op deeltijdarbeid evenwel in eennieuw jasje is gestoken.

6. 'The conflict between the need of time and the need of money becomes quite apparent.The choice seems to be weighted toward money when children are of school age (singlemothers of school-age children work mostly full-time). In contrast, the choice is weightedtoward time when children are younger (single mothers work less and accept even inade-quate financial support in order to remain at home') (Kamerman en Kahn 1988, p. 192).

7. In de ophanden zijnde Nabestaandenwet wordt de uitkering wèl grotendeels inkomensaf-hankelijk en geldt ook voor deze uitkering een sollicitatieplicht wanneer het jongste kind12 jaar is.

21

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 21 (Zwart film)

Page 37: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

22

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 22 (Zwart film)

Page 38: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

2 De betekenis van het eenoudergezin voor kinderen

2.1 Inleiding

Het onderwerp ‘eenoudergezinnen’ is, zoals Kamerman en Kahn het in hun studie‘Mothers Alone’ schrijven, ‘of no small importance’ (1988, p. XI). De snelle aanwasvan zowel het absolute aantal als het relatieve aandeel eenoudergezinnen wordt danook weerspiegeld in een toenemende maatschappelijke en wetenschappelijkebelangstelling voor deze gezinsvorm. De meeste aandacht richt zich daarbij, nietonverwacht, op de mogelijke effecten die deze gezinssituatie heeft voor de daarinopgroeiende kinderen.

In dit hoofdstuk geven we een overzicht van het relevante onderzoek naar debetekenis van het eenoudergezin voor kinderen. Daarbij wordt een onderscheidgemaakt tussen onderzoek naar de effecten bij kinderen (2.2), en onderzoek naar deverklaringen voor deze effecten (2.3). De grondtoon van de onderzoeksbevindingenweerklinkt in de volgende uitspraak van Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a.(1991):

‘The research literature leaves no doubt that, on average, children of divorcedparents experience more emotional and behavioral problems and do less well inschool than children who live with both biological parents. But much less is knownabout why children whose parents divorce do less well’ (p. 1386).In 2.4 wordt vervolgens in grote lijnen de ontwikkeling op dit onderzoeksterreingeschetst. Kennis van de specifieke methodologie van het onderzoek naar de bete-kenis van het eenoudergezin is essentieel voor een goed begrip van de onderzoeks-resultaten. Onderzoek op dit terrein wordt traditioneel geplaagd door methodolo-gische problemen, die ten dele samenhangen met hetgeen in het eerste hoofdstuknaar voren werd gebracht omtrent de eenheid en de verscheidenheid van eenouder-gezinnen, maar die ook te maken hebben met het theoretische vertrekpunt van hetonderzoek. In 2.5 waarschuwen we, onder verwijzing naar de relevante literatuur,voor de voornaamste voetangels en klemmen op dit onderzoeksterrein. In 2.6wordt met inachtneming van het voorgaande de vraagstelling van ons eigen onder-zoek uitgewerkt in een definitieve probleemstelling.

23

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 23 (Zwart film)

Page 39: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

2.2 Onderzoek naar effecten bij kinderen

Van een veelheid van ontwikkelingskenmerken en gedragingen bij kinderen is inonderzoek nagegaan of hierin verschillen optreden tussen kinderen uit eenouderge-zinnen en tweeoudergezinnen. De onderzoeksbevindingen, die we hieronder kortsamenvatten, hebben in grote lijnen betrekking op de cognitieve ontwikkeling enschoolprestaties van kinderen (2.2.1), hun emotioneel/affectieve ontwikkeling engedrag (2.2.2) en aspecten van hun sociale ontwikkeling: peergroupbetrokkenheid,isolement en deviantie (2.2.3).

2.2.1 Cognitieve ontwikkeling en schoolprestatiesOngetwijfeld het meest onderzocht zijn de cognitieve ontwikkeling en schoolpres-taties. Shinn (1978) vatte in haar gezaghebbende artikel een zestigtal onderzoekenhiernaar samen. Na het methodologische kaf van het koren gescheiden te hebben,concludeerde zij dat de verschillen tussen kinderen uit eenouder- en tweeouderge-zinnen aanzienlijk waren, en wel ten nadele van kinderen uit eenoudergezinnen:

‘They ranged up to 1.6 years in achievement, .9 standard deviation units in IQand aptitude, and .8 of the difference between a B and a C in grade point average’(p. 312).Hetherington, Camara and Featherman kwamen in 1983 tot soortgelijke bevindin-gen en in meer recente onderzoekingen werd bevestigd dat kinderen uit moederge-zinnen minder jaren onderwijs volgen met een grotere kans op drop-out dan kinde-ren uit tweeoudergezinnen (McLanahan 1985; Krein en Beller 1988). Guidubaldi,Perry en Cleminshaw (1984) vonden in een landelijke steekproef via de NationalAssociation of School Psychologists significante verschillen op sociaal-emotioneleen intellectuele criteria tussen kinderen uit ‘gescheiden’ en ‘volledige’ gezinnen, tengunste van de laatsten:

‘They were absent less frequently, had higher peer group popularity according toboth parent and teacher ratings, and demonstrated more internal locus of control,higher full scale IQ and WRAT reading, spelling and math scores. Grades in readingwere higher, and they were less likely to repeat a school grade’ (p. 125).Alhoewel het merendeel van het onderzoek heeft plaatsgevonden in de VerenigdeStaten, worden negatieve effecten op schoolprestaties ook gerapporteerd voorCanada (Ambert en Saucier 1984), Israël (Peres en Pasternak 1984) en verschillendeEuropese landen, o.a. Engeland (Ferri 1976; Lambert 1978; Essen 1979), Zwit-serland (Bendkower und Oggenfuss 1980) en Zweden (Murray and Sandqvist 1990;Sandqvist 1991; 1992). Een negatief verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolpres-taties’ blijkt daarmee een heel constant gegeven, dat onafhankelijk van tijd en plaatssteeds opnieuw wordt vastgesteld.

Voor de Nederlandse situatie vergeleken Bosman en Louwes (1989) de school-prestaties en de schoolloopbanen van kinderen uit eenoudergezinnen met die vankinderen uit tweeoudergezinnen. De conclusie van hun longitudinale onderzoekluidde, dat de kansen op een gunstige schoolloopbaan voor kinderen uit moederge-zinnen systematisch kleiner zijn dan voor kinderen uit tweeoudergezinnen (zie ver-der hoofdstuk 3). Dronkers (1992b) bevestigde deze schoolloopbaanverschillen opbasis van recentere schoolloopbaangegevens (VOCL-cohort 1989) en stelde boven-dien vast, dat ‘gedurende de jaren tachtig het leven in eenoudergezinnen in vergelij-

24

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 24 (Zwart film)

Page 40: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

king met dat in tweeoudergezinnen moeilijker is geworden, indien men dit afmeetaan het schoolsucces van kinderen’ (p. 42).

2.2.2 Gedrag van kinderenEen tweede belangrijke focus in onderzoek naar de betekenis van het eenouderge-zin heeft betrekking op de psychische en emotionele ontwikkeling en het gedragvan kinderen. Ook dit onderzoek is lange tijd gekenmerkt geweest door methodo-logische beperkingen. Met name klinische steekproeven (geselecteerd op basis vande afhankelijke variabele), maar ook problemen rond controle op interveniërendevariabelen, vertekenden de bevindingen. Dit laatste blijkt duidelijk uit het volgendecitaat van Lamb (1977):

‘As we survey and evaluate the evidence concerning the effects of divorce onpersonality development, there appear to be two conclusions that we can state withrelative certainty and assurance. The first is that the children of divorced parents,compared with the children of intact families, are ‘at risk’ for psychological damage.The second conclusion, however, comprises an important qualification: It is not pos-sible to specify flatly ‘the effect of divorce’, because there are no sequelae that can beidentified as the inevitable consequences of divorce and family dissolution’ (p. 177).Met de vraag naar de onafwendbaarheid van consequenties van echtscheiding signa-leert Lamb een belangwekkend probleem, zoals we in 2.5 nog zullen zien. Voor ditmoment is van belang er op te wijzen dat er hoe dan ook statistische verbanden zijnaangetoond en dat eenouderkinderen in hun persoonlijkheidsontwikkeling ‘at risk’worden beschouwd. In het kader van onze vraagstelling zullen we de meer psycho-logisch getinte studies buiten beschouwing laten en vooral naar gedragseffecten kij-ken.

Het zeer bekende onderzoek van Wallerstein en Kelly (1980a; 1980b) wordtdikwijls genoemd waar het gaat om gedragsproblemen bij kinderen na echtschei-ding; ook dit onderzoek betreft echter een klinische steekproef. De bevindingen uithet longitudinale onderzoek van Hetherington, Cox and Cox (1979a; 1979b; 1982)zijn evenwel in overeenstemming met die van Wallerstein en Kelly: kinderen vangescheiden ouders vertoonden in de jaren na de scheiding meer negatief gedrag(angst, rusteloosheid, verminderde concentratie, bedroefdheid en depressiviteit)respectievelijk gedrag dat wordt omschreven als ‘more oppositional, aggressive, lacking in self-control, distractable, and demanding of help and attention in boththe home and the school’ dan kinderen uit niet-gescheiden gezinnen. Dit negatievegedrag kwam het meest voor bij jongens. Na twee jaar was het bij meisjes groten-deels verdwenen en bij jongens sterk verminderd. De auteurs voegen hier evenwelaan toe:

‘Although the behavior of boys from divorced families had improved greatlyover the 2-year period following divorce and was less disrupted than that of boys instressful nuclear homes it should be noted that they were still functioning less wellthan children in the low-stress nondivorced families’ (Ibid., 1982, p. 261).

De mate van herstel was behalve van sekse en leeftijd van het kind, ook afhanke-lijk van de veerkracht van de moeder. Uit het onderzoek bleek verder dat kinderenmeer negatief gedrag vertoonden in het bijzijn van hun moeder dan in het bijzijn vanhun vader. Dit laatste gegeven wordt bevestigd door de Canadese onderzoekerAmbert (1982), die vond dat negatief gedrag van kinderen varieerde met de sekse

25

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 25 (Zwart film)

Page 41: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

van het gezinshoofd en met het sociaal milieu. Uit haar onderzoek bleek in de eer-ste plaats dat vaders die voor hun kinderen zorgden melding maakten van betergedrag van hun kind dan moeders in dezelfde situatie; in de tweede plaats dat kin-deren die aan de vader waren toegewezen uitdrukking gaven aan hun waarderingvoor hem, terwijl kinderen uit moedergezinnen dit slechts zelden deden; en in dederde plaats dat het gedrag van kinderen, toegewezen aan moeders met een lageresociaal-economische status, veel moeilijker was dan dat van kinderen van van moe-ders met een hogere sociaal-economische status.

In een Amerikaanse nationale steekproef van Peterson and Zill (1986) van 1400kinderen van 12 tot 16 jaar bleek huwelijksontbinding (‘marital disruption’) in ver-band te staan met verschillende gedragsproblemen, zowel overcontrole (‘withdra-wal/depression’) als ondercontrole (‘antisocial, impulsive/hyperactive’) en gedrags-problemen op school (‘disobedience, excluded or being expelled from school’). Deeffecten waren kleiner wanneer het kind bij de ouder van de eigen sekse woonde ofeen goede relatie met een of beide ouders had. Aanhoudende conflicten in tweeou-dergezinnen stonden eveneens in verband met gedragsproblemen.

De eerder genoemde bevindingen worden bevestigd door Guidubaldi, Perry enCleminshaw (1984) die het effect van gezinsstatus op ‘academic and social compe-tencies’ onderzochten in een eveneens Amerikaanse steekproef. Hun bevindingen,die betrekking hebben op 669 kinderen in de eerste, derde en vijfde ‘grade’,omschrijven zij als volgt:

‘The present results indicate that boys, in comparison to both girls from divorcedhomes and boys from intact homes, have a behavioral profile indicating high frequen-cies of negative acting out including aggression, opposition, and impulsivity’ (p. 144).Nederlands onderzoek naar gedragseffecten bij eenouderkinderen is schaars.Vermulst en Gerris (1988) vonden in een tweetal onderzoeken naar gezins- enopvoedingsdimensies in eenouder- en tweeoudergezinnen geen verschillen in kind-kenmerken, maar de onderzoekers geven zelf aan de resultaten met de nodige reser-ves te bekijken. In het eerste onderzoek werden kindkenmerken indirect afgeleiduit gemeten stress in de opvoedingssituatie; in beide onderzoeken gaat het voortsom kleine en waarschijnlijk selecte steekproeven.

Vatten we de bevindingen ten aanzien van gedragseffecten samen, dan zien wein de eerste plaats dat de sekse van het kind een bijzondere rol speelt. ‘Sekse lijkt debeste voorspeller van het vóórkomen en het persisteren van probleemgedrag’, zociteren Tavecchio, Oomen-Van de Kerkhof en Roorda-Honeé (1991, p. 91) Rich-man, Stevenson en Graham (1982). Steeds opnieuw blijkt, dat jongens in hungedrag kwetsbaarder lijken te zijn voor de effecten van echtscheiding dan meisjes(Hermanns en Van Erven 1985), hoewel ook sekse-specifieke reactiepatronen ver-antwoordelijk kunnen zijn voor deze (schijnbare) verschillen. Emery (1982) merkthierover op:

‘Girls are likely to be as troubled by marital turmoil as boys are, but they maydemonstrate their feelings in a manner that is more appropriate to their sex role,namely, by becoming anxious, withdrawn, or perhaps very well behaved’ (p. 317).In de tweede plaats heeft onderzoek naar het gedrag van kinderen vrijwel uitslui-tend betrekking op de effecten van echtscheiding en de conflicten die daar dikwijlsmee samengaan. In 2.3.1 zullen we echter ook voorbeelden zien van de betekenisvan huwelijksconflicten in tweeoudergezinnen voor het gedrag van kinderen.

26

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 26 (Zwart film)

Page 42: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

2.2.3 Sociale ontwikkelingBij de grote hoeveelheid onderzoek naar de cognitieve en persoonlijkheidsontwik-keling van eenouderkinderen steekt het onderzoek naar de sociale ontwikkelingschraal af, zoals Demo en Acock (1988) in hun overzichtsartikel vaststellen. Onderde noemer ‘sociale ontwikkeling’ vatten wij de bevindingen samen inzake de peer-grouprelaties en het deviante en delinquente gedrag van kinderen uit eenouderge-zinnen. Wat betreft de peergrouprelaties zijn de onderzoeksresultaten tegenstrijdig.Hetherington, Cox en Cox (1979b; 1982) vonden in hun al eerder genoemde onder-zoek dat jongens uit gescheiden gezinnen zowel twee maanden als een jaar na descheiding als meer agressief en minder sociaal werden gezien door hun leeftijdsge-noten, en dat dit na twee jaar nog steeds gezegd werd, ondanks het feit dat directeobservaties aangaven dat dit gedrag niet langer aanwezig was en het sociale gedragzeer verbeterd was. Volgens Guidubaldi, Perry en Cleminshaw (1984) waren deechtscheidingskinderen in hun onderzoek minder populair en ondervonden zij veelafwijzing van leeftijdsgenoten. In een follow-up studie na twee jaar hadden jongensuit gescheiden gezinnen evenwel meer contacten met vrienden en werden voormeisjes geen verschillen meer gevonden.

Van Gelder (1989) vat het schaarse Nederlandse onderzoek naar het sociaalfunctioneren van eenouderkinderen samen en concludeert dat er geen aanwijzingenzijn voor sociaal isolement van deze kinderen (zie bijvoorbeeld Latten 1984;Verkuyten en Veenhoven 1988). Ten aanzien van het door hem samengevatteonderzoek naar criminaliteit trekt Van Gelder een gelijkluidende conclusie: hetweinige recente en methodologisch verantwoorde onderzoek dat is verricht geeftgeen steun voor de klassieke beeldvorming van ‘het gebroken gezin’ als voedings-bodem voor deviantie en delinquentie. Ontegenzeggelijk ging juist eerder onder-zoek op dit terrein mank aan methodologische tekortkomingen en hield het onvol-doende rekening met interveniërende factoren. Toch wordt in twee Amerikaanseoverzichtsartikelen (Demo and Acock 1988; McLanahan and Booth 1989) wel mel-ding gemaakt van recente bevindingen inzake een verband tussen gezinssituatie endelinquent gedrag (bijv. Matsueda en Heimer 1987). Demo and Acock wijzen ech-ter ook hier op de mogelijke interventie van ‘conflicten’ en ‘gezinsrelaties’ in hetgevonden verband, waarmee in het meeste onderzoek geen rekening wordt gehou-den. Matsueda en Heimer (1987), die vonden dat het verband tussen ‘gebrokengezin’ en ‘delinquentie’ sterker was voor zwarten dan voor niet-zwarten, erkennenhet probleem dat ‘marital discord’ de achterliggende verklarende variabele kan zijn:

‘Furthermore, many may argue that the pertinent variable is marital and fami-lial discord, which could have an adverse effect on intimacy, supervision, and thetransmission of antidelinquent behavior patterns, and which could also cause amarital breakup’ (Ibid., p. 836).

De onderzoekers kunnen de hypothese ten aanzien van ‘huwelijksconflicten’binnen hun cross-sectionele onderzoeksopzet evenwel niet toetsen, een probleemwaarop we in 2.5 nog terug zullen komen.

2.2.4 Overige effectenNaast de betekenis van het eenoudergezin voor de cognitieve en sociale ontwikke-ling van kinderen zijn nog twee typen onderzoeksbevindingen, op heel verschillendterrein, van belang genoemd te worden. De eerste soort bevinding heeft betrekking

27

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 27 (Zwart film)

Page 43: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

op het aandeel van kinderen uit eenoudergezinnen in de jeugdhulpverlening.Blijkens cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Van Delft en Niphuis-Nell1988) zijn kinderen uit eenoudergezinnen oververtegenwoordigd onder de jeugdigegebruikers van een aantal instellingen voor maatschappelijke dienstverlening engezondheidszorg (vertrouwensartsen, RIAGG’s, adviesbureaus voor jeugd engezin, medische kleuterdagverblijven, Boddaertcentra, kindertehuizen en hetAlgemeen Maatschappelijk Werk). De auteurs merken evenwel op,

‘... dat het relatief hoge voorzieningengebruik niet primair een gevolg hoeft tezijn van de ontstaansgebeurtenis ‘echtscheiding’ of van de leefsituatie van het een-oudergezin, maar van persoonlijke en relatieproblemen die ook reeds bestondenvóór de echtscheiding, die de echtscheiding mede veroorzaakten en die na (en door)de echtscheiding niet zijn opgeheven. Dit wijst op het optreden van het al eerdergenoemde selectie-effect’ (p. 111).Op dit selectie-effect komen we in 2.5 nog terug.

Voor het tweede type bevindingen kan het onderzoek van de Amerikaanse socio-loog McLanahan model staan, dat betrekking heeft op de intergenerationele over-dracht van armoede en gezinsvormingspraktijken. McLanahan, die haar uitsprakenbaseert op een groot aantal onderzoeken van haarzelf en anderen (zie McLanahanen Booth 1989), vindt in aanvulling op de onderzoeksresultaten inzake schoolpres-taties en drop-out, dat eenouderkinderen als jong-volwassenen minder verdienenen een grotere kans hebben om arm te zijn dan kinderen uit tweeoudergezinnen;dat dochters uit moedergezinnen een grotere kans hebben om als volwassene zelfbijstands-afhankelijk te zijn; dat kinderen uit moedergezinnen vaker vroeger trou-wen en vroeger kinderen krijgen, met of zonder huwelijk; en tenslotte dat kinderenuit moedergezinnen een grotere kans hebben zelf alleenstaande moeder te worden,hetzij door alleenstaand ouderschap hetzij door echtscheiding.

Uiteraard moet hierbij bedacht worden dat dit onderzoek betrekking heeft opde Amerikaanse situatie, waarin alleenstaand ouderschap, armoede en bijstand(nog) een heel andere betekenis hebben dan in de Nederlandse situatie. Toch lijkthet van belang te signaleren welke effecten van verbroken gezinsrelaties kunnenoptreden onder extreem ongunstige omstandigheden, waarin een grote groep gezin-nen werkelijk los raakt van de ‘mainstream in society’.

Alles bij elkaar genomen wordt dus een groot aantal negatieve effecten gevondenvan het leven in eenoudergezinnen op de cognitieve ontwikkeling, de schoolloop-baan en het gedrag van kinderen. In de volgende paragraaf vatten we de onder-zoeksbevindingen samen met betrekking tot de verschillende verklaringen voordeze negatieve effecten, die worden geboden.

2.3 Onderzoek naar verklaringen

Er is geen algemeen geaccepteerde theorie die verklaart waarom het behoren tot eeneenoudergezin nadelig zou zijn voor kinderen. De meeste onderzoekers hanterenevenwel een specifiek perspectief of een theoretisch kader van waaruit zij de empi-rische relaties trachten te duiden. Volgens McLanahan en Booth (1989), die met

28

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 28 (Zwart film)

Page 44: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

name intergenerationele effecten op het oog hebben, zijn de gehanteerde benaderin-gen samen te vatten in drie perspectieven:1 economische deprivatie2 socialisatie3 sociale omgeving (‘neighborhood’)Alhoewel een dergelijke beknopte weergave aantrekkelijke kanten heeft, dekt dezedriedeling ons inziens niet volledig de gepresenteerde verklaringen. Met name dientin het ‘socialisatie’-perspectief een onderscheid aangebracht te worden tussen deverklaring die ‘conflicten’ centraal stelt en verklaringen die zich op de opvoedings-situatie richten. Ons voorstel is de verklaringen meer te rangschikken volgens eencontinuüm dat loopt van ‘intrinsiek’ (d.w.z. min of meer inherent aan de eenouder-gezinssituatie) naar ‘extrinsiek’ (dat wil zeggen verbonden met de maatschappelijkecondities). In deze paragraaf vatten we de aldus gerangschikte verklaringen onderde volgende trefwoorden samen:1 conflicten tussen ouders2 opvoedingssituatie3 de sociale omgeving4 inkomen

2.3.1 Conflicten als verklaring voor nadelige effecten bij kinderenOnderzoek naar het verband tussen huwelijksproblemen en probleemgedrag vankinderen heeft een lange traditie.

‘Whenever you have a disturbed marriage you have a disturbed child’, is deveelvuldig geciteerde uitspraak van Framo (1975). Emery (1982) wijst op de bredesteun voor deze opvatting:

‘The idea that marital turmoil is the cause of a variety of behavior problems inchildren is widely held both in the public and professional domain’ (p. 310).Emery maakt met behulp van het beschikbare onderzoek aannemelijk dat de relatietussen echtscheiding en gedragsproblemen bij kinderen eveneens moet worden toe-geschreven aan huwelijksmoeilijkheden en conflicten tussen de ouders, en niet aande afwezigheid van een der ouders per se. Zo zouden kinderen uit eenoudergezinnenzonder conflicten minder problemen vertonen dan kinderen uit tweeoudergezinnenmèt conflicten. Ook zouden kinderen uit eenoudergezinnen waarin de conflictenvoortduren meer problemen hebben dan kinderen uit gezinnen waarin de conflictenmet de echtscheiding tot een eind komen (Emery 1982). ‘Conflicten’ als oorzakelijkefactor zouden voorts ook verklaren waarom nadelige effecten sterker optreden bijkinderen uit gescheiden moedergezinnen dan bij kinderen uit verweduwde moeder-gezinnen. Emery’s conclusies worden ondersteund door de bevindingen van Block,Block en Gjerde (1986), die in een met een ander doel opgezet longitudinaal onder-zoek reeds 11 jaar vóór de feitelijke echtscheiding gedragsproblemen bij jongensconstateerden. De onderzoekers zien de persoonlijkheidsbeschrijving van deze kin-deren als opvallend gelijk aan de beschrijving van kinderen na een echtscheidingdoor Hetherington, Cox and Cox (1979a; 1979b) en Wallerstein en Kelly (1980a;1980b): ‘undercontrol of impulse, aggression, and excessive energy’ (Block, Block enGjerde 1986, p. 835). Ten aanzien van het gedrag van de meisjes citeren zij de eerdervermelde uitspraak van Emery, volgens welke sekse-specifieke reactiepatronen deernst van de reactie bij meisjes kunnen verhullen (zie ook Peterson en Zill 1986).

29

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 29 (Zwart film)

Page 45: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Ook in meer recente overzichtsartikelen worden ‘family conflict’, ‘marital tur-moil’ en dergelijke veelvuldig genoemd als belangrijke oorzakelijke factor voor denegatieve effecten van echtscheiding. Demo (1992) concludeert in zijn artikel‘Parent-child relations’:

‘In addition, there is abundant evidence that levels of family conflict are moreimportant than type of family structure for understanding children’s adjustment,self-esteem, and other measures of psychological well-being (Berg and Kelly 1979;Emery 1982; Raschke and Raschke 1979)’ (p. 110).In het recente onderzoek op het terrein van eenoudergezinnen wordt dit effect vanconflicten veelvuldig verondersteld en getoetst. Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a. (1991) concluderen:

‘Overall, the evidence suggests that much of the effect of divorce on childrencan be predicted by conditions that existed well before the separation occurred’ (p.1388).Hetherington, Cox en Cox (1982) wijzen er evenwel op, dat in veel gevallen deconflicten niet ophouden bij de echtscheiding, maar voortduren of zelfs verergeren:

‘It is the current conflict rather than the past conflict that is associated with mostemotional and behavioral problems in children. Children who found themselves in astable, conflict-free situation recovered within a 2-year period from the hostility anddissension associated with the separation and divorce. However, if intense conflictcontinued after divorce, particularly for boys, the effects were more deleterious thanwhen it occurred in nondivorced families’ (p. 262)Alhoewel de auteurs hiermee het belang van ‘conflicten’ onderstrepen, voegen zijtegelijkertijd de betekenis eraan toe van de gezinssituatie zelf, zowel in positieve alsin negatieve zin. Dat brengt ons op de volgende verklaring voor nadelige effectenbij kinderen: de opvoedingssituatie in het eenoudergezin.

2.3.2 De opvoedingssituatie als verklaring voor nadelige effecten bij kinderenIn een van de weinige longitudinale studies op het terrein van eenoudergezinnen,het veelvuldig genoemde onderzoek van Hetherington, Cox en Cox (1979a; 1979c;1982) werd voor de eerste keer melding gemaakt van de wat zij noemden ‘poorparenting practices’ in moedergezinnen:

‘...it was found that in divorced families there was a marked breakdown ofappropriate and consistent parental control over children: fewer demands for matureindependent behavior; and less communication, explanation, and reasoning withchildren’ (1979a, p. 126-127).‘Poor parenting’ trad volgens de onderzoekers 1 jaar na de echtscheiding het meestgeprononceerd op de voorgrond:

‘Fortunately, people, even parents, learn to adapt to situations, and by 2 yearsafter divorce the parenting practices of divorced mothers had improved’(Hetherington, Cox and Cox 1982, p. 252).Het is niet verwonderlijk dat inzake ouderlijk opvoedingsgedrag nog steeds wordtverwezen naar Hetherington, Cox en Cox: het onderzoek op dit terrein is namelijkschaars. Thomson, McLanahan and Curtin (1992) vatten de meer recente literatuurop gelijkluidende wijze samen:

‘The most consistent findings from studies of family structure and socializationare that single parents exert weaker controls and fewer demands on children than

30

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 30 (Zwart film)

Page 46: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

married parents (...)’ (p. 368).In hun eigen onderzoek werd deze bevinding ondersteund:

‘We found that single parents exerted less supervision and control in somedomains than did married parents, .... (Ibid, p. 375).Opmerkelijk is dat Thomson, McLanahan en Curtin vinden dat dit laatste zowelvoor alleenstaande moeders als voor alleenstaande vaders geldt. Zij zien dit als eenondersteuning van de ‘number explanation’ (’a second parent can increase controland demands by observing and sanctioning children’s behavior, and reinforcing theother parent’s authority’) die zij toetsen ten opzichte van de ‘gender explanation’(‘only single mothers exert weaker control/demands than married parents, becausethey have not been socialized for these traditionally male and paternal behaviors’).

In Nederland deden Vermulst en Gerris (1988) onderzoek naar ouderlijkopvoedingsgedrag in eenouder- en tweeoudergezinnen. Zij vonden dat eenouderge-zinnen minder de nadruk leggen op het naleven van regels, controle en gestructu-reerdheid van activiteiten en eveneens minder op restrictief handelen en het stellenvan eisen.

Vergeleken met de geringe aandacht voor opvoedingsgedrag, is in onderzoek veelaandacht geschonken aan de betekenis van ouder-kind relaties in eenoudergezin-nen. Hier moet om te beginnen de Engelse psychiater Rutter (1979) genoemd wor-den, die er in zijn beroemde artikel ‘Protectieve Factors in Children’s Responses toStress and Disadvantage’ op wijst, dat een goede relatie met één van de ouders ‘didindeed provide quite a substantial protective effect’ (p. 66). Hetherington, Cox andCox (1982) vonden dat met name een goede relatie met de moeder de negatieveeffecten bij de kinderen verzacht; zij spreken van ‘protective parental buffering’ (p. 262). Emery vat de bevindingen met betrekking tot ouder-kind relaties als volgtsamen:

‘In sum, there is emerging evidence based on adequate methodology that a par-ticularly warm relationship with at least one parent can mitigate, but not eliminate,the effects of marital turmoil on children. Without doubt, the quality of parent-childrelationships deserves further attention in studies of both discord and divorce’ (1982,p. 318).In een recenter onderzoek van Peterson en Zill (1986) werd eenzelfde bescheideneffect gevonden:

‘The data support our hypothesis that positive relationships with parents canameliorate the negative effects of marital conflict or disruption. But the moderatingeffect is modest’ (p. 307).Specifiek voor de ouder-kind relatie in het eenoudergezin is, dat deze hechter enminder hiërarchisch zou (kunnen) worden na een echtscheiding (Van der Avort1980). Sommige auteurs spreken met waardering over de grotere gelijkheid in moe-dergezinnen (Weiss 1979; Van Gelder 1989), terwijl anderen beargumenteren datdergelijke relaties kinderen overgevoelig maken voor de gevoelens van volwassenen(Hess en Camara 1979) of statusambiguïteit voor de kinderen met zich meebrengen(vgl. Glenwick en Mowery 1984). Niettegenstaande de positieve effecten zou een tehechte ouder-kind relatie daarmee ook gezags- en gedragsproblemen met zich meekunnen brengen.

Alhoewel enerzijds wordt verondersteld dat er sprake is van ‘poor parenting

31

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 31 (Zwart film)

Page 47: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

practices’ in moedergezinnen, en anderzijds veelvuldig wordt gewezen op hetbelang van een goede moeder-kind relatie, bestaat er geen samenhangende verkla-ring die de opvoedingssituatie in eenoudergezinnen of, korter gezegd, ‘socialisatie’verantwoordelijk stelt voor negatieve uitkomsten bij kinderen. Daarvoor zijn teweinig empirische gegevens beschikbaar, zowel over de opvoedingssituatie zelf, alsover de wijze waarop deze samenhangt met omringende condities als economischeen sociale deprivatie. Zowel Amerikaanse als Nederlandse onderzoekers wijzen danook op de noodzaak van onderzoek naar de feitelijke opvoedingssituatie in (een-ouder-) gezinnen (McLanahan and Booth 1989; Vermulst en Gerris 1988).

2.3.3 De sociale omgevingZoals in het voorgaande bleek, was in eerdere fasen van het (voornamelijkAmerikaanse) onderzoek naar de verklaring van nadelige effecten de blik vooralgericht op de betekenis van sociaal milieu en armoede. Recentelijk wordt daarnaastveelvuldig gewezen op het belang van sociale netwerken. Uit de Amerikaanseonderzoeksliteratuur moeten zowel Wilson als Coleman genoemd worden. Detheorie van Wilson (1987), door McLanahan omschreven als ‘the neighborhoodargument’, omvat elementen van zowel het ‘economische deprivatie’ als het ‘sociali-satie’-perspectief. Moedergezinnen leven geïsoleerd in ‘underclass’-buurten met eenhoge graad van armoede en desorganisatie die op hun beurt een negatieve invloedhebben op de controlemogelijkheden van ouders, en de kans vergroten dat de kin-deren worden blootgesteld aan antisociale activiteiten. In deze benadering hebbenkinderen uit moedergezinnen bovendien minder toegang tot banen, en daaromminder prikkels om te investeren in een opleiding of andere ‘human capital’ activi-teiten. Ook hier speelt de vraag of het buurteffect oorzaak of gevolg is van huwe-lijksontbinding. In Wilson’s visie zijn drop-out en alleenstaand moederschap overde generaties heen de consequentie van het gebrek aan banen voor mannen.Verschillende onderzoekers hebben steun gevonden voor het ‘neighborhood argu-ment’. McLanahan en Booth (1989) stellen:

‘What is clear (...) is that neighborhood quality has an independent effect onchildren’s attainment, even after family income is controlled. A major limitation ofthe neighborhood hypothesis is that it applies to a relatively small proportion of allmother-only families’ (p. 568).Is dat laatste in de Verenigde Staten al het geval, de omstandigheden van de Neder-landse moedergezinnen liggen wel heel ver af van die welke in de Amerikaanseghetto’s (‘neighborhoods’) van toepassing zijn (zie evenwel Te Grotenhuis 1993).

Een tweede benadering van de betekenis van de sociale omgeving is vanColeman, voor wie de ‘impact of communities’ vooral betrekking heeft op school-prestaties (Coleman 1988; Coleman and Hoffer 1987). Volgens Coleman vormenouders een functionele gemeenschap, wanneer de sociale netwerken die ouders bin-nen de (plaatselijke) gemeenschap onderhouden samenvallen met het netwerk datzij vormen als oudergemeenschap van de school. Het deel uitmaken van zo’n func-tionele gemeenschap vormt voor de ouders een sociale hulpbron. De informatie dieze via de andere ouders krijgen over wat er in de klas gebeurt, stelt hen in staat opsituaties op school in te spelen en het kind steun te geven. Deze contacten zorgenervoor dat niet alleen de kinderen, maar ook de leerkrachten blijven functionerenbinnen de (dominante) normen en waarden die de gemeenschap stelt. Volgens

32

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 32 (Zwart film)

Page 48: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Coleman is het uiteenvallen van het sociaal netwerk ingeval van eenoudergezinnende boosdoener van de slechtere schoolprestaties van kinderen. Het risico voor een-oudergezinnen is dat het sociale netwerk niet alleen minder hecht wordt, maar ookeenzijdiger samengesteld. Daarmee boet het sociale netwerk als sociale hulpbronaan waarde in. Deze verklaring op basis van het sociaal netwerk als vorm van soci-aal kapitaal wordt empirisch niet tegengesproken door het onderzoek van Colemanand Hoffer (1987), maar is verder nauwelijks getoetst. Wel wordt de laatste jarenook in Nederlands onderzoek in toenemende mate gewezen op het belang van eensociaal netwerk als vangnet na ingrijpende levensgebeurtenissen als echtscheidingen alleenstaand ouderschap (zie o.a. Van Tilburg 1989; Broese van Groenou 1991).Vermulst en Gerris (1988) vonden in hun vergelijking van opvoedingsgedrag vaneenouder- en tweeoudergezinnen, ‘dat opvoeders van eenoudergezinnen duidelijkminder ondersteuning ervaren vanuit de sociale context’ (p. 111).

2.3.4 InkomenssituatieVeel onderzoekers zien in de veelal penibele inkomenssituatie van moedergezinnende belangrijkste verklaring voor nadelige effecten bij kinderen. In veel onderzoekbleken de gevonden verschillen ten nadele van eenouderkinderen drastisch teverminderen na controle voor inkomensverschillen. Milne, Myers, Rosenthal enGinsburg (1986) vonden dat de negatieve effecten die zij vaststelden voor de toet-sen op lezen en rekenen van eenouderkinderen bijna geheel konden worden toege-schreven aan interveniërende variabelen, in het bijzonder inkomen. Ook Svanum,Bringle and McLaughlin (1982) concluderen dat:

‘... significant detrimental effects associated with father absence were completelyaccounted for by differences in SES’ (p. 139).Opgemerkt moet worden dat bij Svanum et al ‘inkomen’ de belangrijkste compo-nent is van SES (sociaal-economische status). In hun conclusie zijn de auteurs even-wel iets minder stellig ten aanzien van het effect van SES en inkomen:

‘ However, the role that SES assumes in the underlying processes of fatherabsence is unclear at this stage of research’ (p. 143).Dit heeft te maken met het feit dat het theoretische mechanisme dat voor het inko-menseffect verantwoordelijk kan worden gesteld minder uitgewerkt en duidelijk isdan bij de eerder besproken verklaringen het geval is (vgl. ook hoofdstuk 6).Onderzoek waarin de ‘mediating power’ van inkomen wèl apart geanalyseerd kon

worden, wijst bovendien uit dat:‘... income differences alone have not accounted for all of the effects in a number

of studies surveyed’ (Shinn 1978, p. 318).Ook McLanahan en Booth (1989) stellen op grond van verschillende (ook longitu-dinale) studies vast, dat niet meer 40 tot 50% van de gevonden verschillen in ‘highschool drop out’ aan inkomen toegeschreven kan worden (zie o.a. McLanahan1985). Zij vestigen bovendien de aandacht op de vraag of een laag inkomen als oor-zaak dan wel als gevolg van echtscheiding kan worden aangemerkt. Met name in deAmerikaanse samenleving is een aanzienlijk deel van de alleenstaande moeders, metname de zwarte moeders, zowel vóór als ná de echtscheiding arm, in welk geval erwel sprake is van ‘low income’, maar niet van een ‘drop in income’. Alhoewel deinkomenspositie in veel onderzoek wordt gepresenteerd als dé boosdoener vannadelige effecten bij kinderen, wordt in het meeste onderzoek geen onderscheid

33

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 33 (Zwart film)

Page 49: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

gemaakt tussen een (in objectieve termen) ‘slecht’ inkomen en een (in subjectievetermen) ‘verslechterd’ inkomen.

Alles bij elkaar is het effect van een penibele inkomenssituatie zowel duidelijk aan-wezig als ondoorzichtig in zijn werking. Zo is niet duidelijk via welk mechanismehet effect tot stand komt, zeker niet in de Nederlandse situatie, waar bestaandeinstitutionele en compenserende regelingen het effect van een laag inkomen inbelangrijke mate kunnen neutraliseren. Voor de subtiele effecten van een verslech-terd inkomen is deze neutralisatie veel minder goed mogelijk, maar ook dan blijkthet werkzame mechanisme vooralsnog weinig uitgekristalliseerd.

2.4 Ontwikkelingen in het onderzoek

McLanahan and Booth (1989) beschrijven drie fasen in het onderzoek naar de bete-kenis van het eenoudergezin voor de daarin opgroeiende kinderen. In de eersteperiode (de vijftiger en zestiger jaren) werden echtscheiding en buitenechtelijkegeboorten beschouwd als indicatoren van pathologie, op grond waarvan ook dekinderen pathologisch gedrag zouden vertonen. In de woorden van Brandwein,Brown en Fox (1974):

‘These studies (...) share the common theme of trying to trace father absence as acausative factor in childhood pathological behavior such as juvenile delinquency or‘acting out’, inadequate sex-role identification, lowered school-achievement, or poorpersonal adjustment’ (p. 507)In de zeventiger jaren trad er een verschuiving in de ideologie op in de richting vaneen nieuw en positief perspectief op het moedergezin. De titels waaronder hetonderzoek verschijnt geven deze verschuiving duidelijk weer: ‘Divorce: chance of alifetime’ (Brown, Feldberg, Fox en Kohen 1976); ‘The one-parent family: deviant orvariant’ (Chester 1977). In een duidelijke reactie op de eerste fase, waarin het een-oudergezin als een ‘unfamily’ of een ‘nonfamily’ werd beschouwd, wordt nu gewe-zen op de sterke kanten van het eenoudergezin. Verder worden kanttekeningengeplaatst bij de veronderstelde superioriteit van het tweeoudergezin, bij de positieveaspecten van vaderaanwezigheid en bij de negatieve aspecten van vaderafwezigheid(‘Lack of a father is not as bad as having a father is good’; Herzog and Sudia 1973;p. 211). Ook wordt de aandacht gevestigd op de negatieve effecten van etiketteringen stigmatisering van moedergezinnen (Brandwein, Brown en Fox 1974; Chester1977). In een de aandacht trekkend artikel stelden Herzog en Sudia (1973) de inter-pretaties uit het oudere onderzoek aan de kaak door op de vele methodologischetekortkomingen te wijzen, die volgens hen verhulden dat de werkelijke oorzaak vande gevonden effecten in de sociaal-economische status van het gezin lag. Op dezemethodologiekritiek wordt in 2.5 uitgebreider ingegaan.

De derde fase, aan het begin van de tachtiger jaren ingetreden, wordt volgensMcLanahan en Booth gekenmerkt door een meer realistisch perspectief:

‘Since the late seventies, researchers have moved beyond simplistic pathologicaland idealizing perspectives. More recent reviews of the literature have emphasizedboth that children in such families are disadvantaged and that these disadvantagesare outcomes of interactions among a variety of factors. Moreover, reviewers have

34

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 34 (Zwart film)

Page 50: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

noted that while family socioeconomic status is a major predictor of children’sattainment, it cannot account for all of the problems associated with parental divor-ce and growing up in a mother-only family’ (Ibid., p. 564).In ideologisch opzicht biedt de meer recente benadering de ruimte om tegenover deopvatting ‘divorce: chance of a life time’ de vraag te stellen naar ‘the two faces ofdivorce: women’s and children’s interests’ (McLanahan 1989). Die vraag lijktgerechtvaardigd, omdat de conclusie die op basis van methodologisch verantwoor-de studies getrokken kan worden luidt, dat het opgroeien in een eenoudergezin tebeschouwen is als een risicofactor voor kinderen (Shinn 1978; Hetherington,Camara and Featherman 1981; Furstenberg en Cherlin 1991). Ook Nederlandseonderzoekers huldigen deze opvatting, waarbij voor eenoudergezin in het algemeen‘eenoudergezin ontstaan door echtscheiding’ moet worden gelezen (Hermanns enVan Erven 1985; Hermanns 1987; Vuyk 1986; Jansma 1988; Veerman 1988).

Min of meer parallel aan deze indeling in fasen - waarbij moet worden opge-merkt dat de benaderingen van de tweede en de derde fase momenteel naast elkaaroptreden, zoals blijkt uit een zeer recente discussie in het toonaangevende ‘Journalof Marriage and the Family’ (Amato 1993a, 1993b; Kurdek 1993; Demo 1993; Allen1993) - is een tweetal andere ontwikkelingen waar te nemen. In de eerste plaatsheeft zich in het onderzoek naar de betekenis van het eenoudergezin voor kinderengaandeweg een verschuiving voorgedaan van het toetsen van effecten naar het toet-sen van verklaringen. De tweede ontwikkeling heeft betrekking op de aard van degepresenteerde verklaringen, dat wil zeggen het theoretische standpunt van waaruithet verband tussen de gezinssituatie en de effecten bij kinderen wordt benaderd.Hiervoor gaven we al aan dat deze verklaringen gerangschikt kunnen worden langseen continuüm, met als onderliggende dimensie de mate van verwevenheid van oor-zakelijke factoren en de gezinssituatie. Hierbij gaat het aan de ene kant om verkla-ringen die de nadelige invloed van het eenoudergezin toeschrijven aan factoren dieinherent zijn aan de gezinssituatie en als zodanig niet of moeilijk te beïnvloeden ofte veranderen zijn. Dergelijke verklaringen kunnen gerangschikt worden onder denoemer van het deficiet- of tekortmodel en passen als zodanig bij de onderzoeksbe-nadering uit de eerste fase. Aan de andere kant liggen de verklaringen die ervan uitgaan, dat het verband tussen eenoudergezin en nadelige effecten bij kinderen hetgevolg is van de maatschappelijke condities waaronder het eenoudergezin moetfunctioneren. Het gaat hierbij om condities die niet noodzakelijkerwijze behoevenop te treden en die dus wel te beïnvloeden zijn, mits daaraan maatschappelijke keu-zes vooraf gaan. De woordkeuze verraadt al dat dit type verklaringen met name inde tweede en de derde benadering geplaatst moet worden, waarbij de (on)afwend-baarheid van dergelijke condities overigens een punt van discussie is.We komen hierop nog uitgebreider terug.

2.5 Methodologische problemen

Voor een juist begrip en een correcte interpretatie van de bevindingen op het ter-rein van het onderzoek naar eenoudergezinnen is, zoals we in deze paragraaf zullenzien, inzicht in de methodologie van dit onderzoek onontbeerlijk. Enerzijds steltonderzoek op dit terrein zeer specifieke methodologische eisen, anderzijds worden

35

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 35 (Zwart film)

Page 51: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

veel studies gekenmerkt door methodologische tekortkomingen, die de geldigheiden reikwijdte van de onderzoeksresultaten nadelig beïnvloeden.

Het literatuuroverzicht van Herzog en Sudia (1973) bevat volgens velen de eer-ste serieuze methodologiekritiek op het onderzoeksterrein van eenoudergezinnen.Toonaangevende artikelen op dit terrein verschenen vervolgens van de hand vanShinn (1978) en Blechman (1982). Sindsdien bevat bijna elke onderzoekrapportageop dit gebied een opsomming van methodologische voetangels en klemmen (zie bij-voorbeeld Demo en Acock 1988 en in Nederland Bosman en Louwes 1982; VanGelder 1989). We vatten de voornaamste methodologische problemen hier kortsamen.

SteekproeftrekkingZoals we in 1.3 hebben gezien, bevatten nationale surveys of volkstellingsgegevensvaak onvoldoende informatie met behulp waarvan vastgesteld kan worden of eengezin voldoet aan de definitie van eenoudergezin. In het verleden hebben veelonderzoekers dan ook hun toevlucht moeten nemen tot zogenaamde ‘klinischesteekproeven’, bijvoorbeeld bestaande uit gebruikers van bepaalde voorzieningen ofkinderen die bepaalde stoornissen vertonen. Zo werd het beroemde en veel geci-teerde onderzoek van Wallerstein en Kelly (1980a; 1980b) verricht onder deelne-mers aan een ‘divorce counseling service’, waarbij de ouders konden rekenen ophulp en advies van de onderzoekers (‘our roles as clinician and researcher wereinterrelated’; Wallerstein en Kelly 1980b, p. 319). Een aanzienlijke mate van zelfse-lectie en vertekening is bij een dergelijke opzet niet uit te sluiten (zie ook Luepnitz1978). Demo en Acock (1988) merken met betrekking tot deze klinische steekproe-ven op:

‘While these studies are crucial to our understanding of children and adolescentswho are most severely influenced by divorce, they tell us little or nothing about thetypical experience following divorce’ (p. 639).Aan de andere kant maken gegevens uit representatieve steekproeven of surveys diemet een ander doel verzameld zijn ons vaak evenmin veel wijzer, doordat theore-tisch belangrijke variabelen dikwijls ontbreken of niet adequaat geoperationaliseerdzijn. Blechman (1982) merkt ten aanzien van de steekproeftrekking op:

‘Investigators who plan to assess the impact of family type must choose a popula-tion of children from different family types from which to draw a sample’ (p. 183).Gelet op het relatief geringe aandeel van eenoudergezinnen vereist deze aanpakevenwel aanzienlijke steekproefkaders. Steeds meer gebruikelijk is dan ook debenodigde steekproeven achteraf te selecteren uit grotere surveys, voor zover deoperationalisatie van de criteriumvariabele eenoudergezin dit toelaat. Aanvullendeinformatie kan dan door nader onderzoek bij de geselecteerde gezinnen verzameldworden.

Ecologische foutVerwant met het voorgaande is de zogeheten ‘ecologische fout’ of ‘fallacy of thewrong level’: vertekening op grond van generalisatie uit de verkeerde onderzoeks-eenheid. Anders gezegd: een correlatie die gevonden is op geaggregeerd niveauwordt verondersteld van toepassing te zijn op het individuele niveau. Zoals Herzogen Sudia (1973) laten zien, is deze fout vooral gemaakt ten aanzien van de veronder-

36

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 36 (Zwart film)

Page 52: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

stelde relatie tussen ‘eenoudergezin’ en ‘juvenile delinquency’1:‘The great majority of reported juvenile delinquents come from low-income

families and low-income neighborhoods, where the proportion of broken homes ishigh’.De conclusie ‘er is een verband tussen eenoudergezin en jeugdcriminaliteit’, opbasis van cijfers die uitwijzen dat wijken met veel eenoudergezinnen een hoog per-centage jeugdcriminaliteit hebben, is dan een klassiek voorbeeld van een ecologi-sche fout.

De onafhankelijke variabele: eenoudergezinDe voornaamste problemen rond de operationalisatie van de variabele ‘eenouderge-zin’ zijn reeds besproken in 1.3 (definitie-problemen). Vastgesteld werd, dat eensimpele dichotomie eenoudergezin-tweeoudergezin in een aantal opzichten ontoe-reikend, maar ook ongewenst is. Zo vonden Kellam, Ensminger en Turner (1977)maar liefst 86 gezinstypen (‘based on the combinations of adults at home’), die ver-volgens terug gebracht werden tot 10 hoofdcategorieën. Deze grote variatie onder-streept het feit dat er achter ‘vaderafwezigheid’ of ‘alleenstaand ouderschap’ eengrote verscheidenheid schuil kan gaan waaraan in veel onderzoek geen recht wordtgedaan. Deze variatie betreft zowel de oorzaak van het ontstaan, het tijdstip van hetontstaan (c.q. de leeftijd van het kind) als de duur van bestaan van het eenouderge-zin; aspecten die elk voor zich de effecten bij kinderen beïnvloeden (Herzog enSudia 1973). Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van een nieuwe partner of hetbestaan van een regeling voor co-ouderschap. De invloed van dergelijke variatiesmaakt het van belang de informatie rond de variabele ‘eenoudergezin’ zo accuraatmogelijk in kaart te brengen en in het onderzoek tot uitdrukking te laten komen.

OnderzoeksdesignTen aanzien van het onderzoeksdesign bestaat het voornaamste probleem uit de deschaarse aanwezigheid van longitudinaal onderzoek. De veranderingen in degezinssituatie en de reactie van ouders en kinderen daarop vormen een ontwikke-lingsproces, waarbij informatie op verschillende momenten nodig is om mogelijkeeffecten en de invloed van interveniërende variabelen zuiver te kunnen vaststellen.Idealiter moet de informatieverzameling inzake dit ontwikkelingsproces zelfsbeginnen vóórdat het eenoudergezin ontstaat. Een gerichte dataverzameling zou opdie manier echter jaren vergen. In het huidige onderzoek is dan ook een ontwikke-ling in de richting van een retrospectieve aanpak te bespeuren: in liefst nationale,longitudinale surveys wordt achteraf vastgesteld welke kinderen op een latermoment dan de initiële dataverzameling tot een eenoudergezin zijn gaan behoren,waarna vergelijking met tweeouderkinderen kan plaatsvinden, ook op voor descheiding gemeten kenmerken (zie bijvoorbeeld Block, Block en Gjerde 1986;Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a. 1991). Probleem bij deze voor een anderdoel verzamelde surveys is echter het ontbreken van relevante contextuele en ver-klarende variabelen, terwijl additionele dataverzameling niet altijd mogelijk is.

Interpretatie van het gevonden verbandOok bij de interpretatie van onderzoeksbevindingen worden veelvuldig methodo-logische kanttekeningen geplaatst. Op verschillende manieren wordt het veronder-

37

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 37 (Zwart film)

Page 53: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

stelde of gevonden verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘effecten bij kinderen’ in eenander daglicht gesteld: via het opperen van een achterliggende variabele, of via hetsuggereren van een omgekeerd verband. Het meest belangwekkende voorbeeld vande eerste mogelijkheid is de inmiddels meermalen getoetste veronderstelling datniet het eenoudergezin verantwoordelijk is voor nadelige effecten, maar de achter-liggende variabele ‘huwelijksmoeilijkheden’ of ‘conflicten’ (Emery 1982; Block,Block en Gjerde 1986; Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a. 1991). Een tweedetegenwerping is hiermee verwant en wordt o.a. verwoord door Van Delft enNiphuis-Nell (1988). Zij veronderstellen dat het niet onaannemelijk is dat mensenmet een slechtere geestelijke gezondheid (‘eventueel leidend tot meervoudigegezinsproblematiek’) meer kans lopen in een echtscheiding verwikkeld te raken (p.159), zodat het deze achterliggende persoonlijkheidseigenschappen zijn (‘ongeme-ten heterogeniteit’) die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het hele complex vanoorzaken en gevolgen. Dit argument staat ook bekend als de predispositie of selec-tie-hypothese (zie ook Shinn 1978, p. 316-317).

Eveneens hypothetisch is de veronderstelling dat de gedragsproblemen bij hetkind de echtscheiding hebben veroorzaakt, in plaats van andersom (zie ookVerhulst 1985). Alhoewel deze redenering niet ondenkbaar is, is de veronderstellingniet empirisch getoetst. Toetsing zou overigens ook niet eenvoudig zijn. Het isimmers niet ondenkbaar dat eerder optredend lastig gedrag van kinderen beïnvloedwordt door de conflicten die dikwijls aan een echtscheiding voorafgaan (vgl.Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a. 1991). Ook is niet uit te sluiten dat eenderde, achterliggende variabele, zowel lastig gedrag als huwelijksmoeilijkheden enechtscheiding veroorzaakt; dit is echter evenmin makkelijk empirisch vast te stellen.Mag een omgekeerd verband dus moeilijk empirisch toetsbaar zijn, van waarde bijdeze hypothese is wel het feit dat het gedrag van het kind als zelfstandige factor inde verklaring naar voren wordt gebracht (vgl. Ambert 1992).

ControleEen ontoereikende controle op relevante variabelen vormde de hoofdmoot van deoudere methodologie-kritiek (vgl. Herzog en Sudia 1973; Shinn 1978; Blechman1982). Bij de ‘relevante variabelen’ is daarbij nog weer een onderscheid aan te bren-gen tussen enerzijds (persoons-)kenmerken van het kind en anderzijds gezinsken-merken, met name milieu en inkomen.

Wat betreft de ontoereikende controle op (persoons-)kenmerken van het kindwordt vooral gedacht aan de leeftijd van het kind bij het ontstaan van het eenouder-gezin, de ordinale positie en het kindertal in het gezin en de sekse van het kind. Hetfeit dat men zich in onderzoek lange tijd beperkte tot de effecten bij jongens brachtShinn ertoe te verzuchten:

‘In fact, the major sex difference in research on father absence concerns the sexof the population studied’ (1978; p. 313).2

Wanneer wèl een onderscheid werd gemaakt naar sekse, werd meestal aangenomendat de eenoudergezinssituatie c.q. afwezigheid van de vader nadeliger is voor jon-gens dan voor meisjes. Dit zou bevestigd worden door het feit dat jongens het in‘same-sex custody’ situaties, dus in vadergezinnen, beter doen dan in moedergezin-nen. Inmiddels is op deze ‘sekse-hypothese’ van verschillende kanten kritiek geko-men. Zo wijst bijvoorbeeld Emery (1982) op de sekse-specifieke reactie-patronen

38

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 38 (Zwart film)

Page 54: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

op stress, waardoor mogelijke effecten bij meisjes wellicht niet waargenomen wor-den (zie ook 2.2.2). Peterson en Zill (1986) vinden enigszins tot hun verbazing wèleen effect van ‘marital disruption’ op het gedrag van meisjes op school. Voort-bordurend op de gedachtengang van Emery veronderstellen zij:

‘Usually, girls’ public behavior (as at school) is more controlled than their priva-te behavior, whereas for boys the difference is minimal. Perhaps under the stress ofconflict or disruption, the greater control girls maintain in public breaks down. Orperhaps teachers hold different standards for girls and that an equivalent rise in mis-behavior by girls and boys is more likely to lead to discipline for girls’ (1986, p. 307).Op sekse-bias in ‘teacher ratings’ komen we nog terug wanneer het gaat om degebruikte meetinstrumenten. De afwezigheid van effecten bij jongens in vaderge-zinnen zou trouwens heel goed toegeschreven kunnen worden aan het feit datvadergezinnen nog altijd een zeer specifieke en selecte groep vormen (zie ookFurstenberg en Cherlin 1991, p. 67).

Verreweg de belangrijkste methodologiekritiek betreft de ontoereikende controleop de sociaal economische status (SES) van het gezin; de oudere literatuuroverzich-ten zijn hierover zeer uitgebreid en expliciet. Herzog en Sudia (1973) merken bij-voorbeeld op:

‘The problem of adequate control for SES is complex, pervasive, and seldomfully faced. It is by no means limited to the studies of school achievement. However,since this problem and that introduced by various types of father’s absence are parti-cularly meaningful in such studies, they call for consideration at this point’ (p. 157).Om de noodzaak van controle op SES te onderstrepen wordt in het algemeengewezen op de nadelige effecten van de penibele inkomenssituatie die het meren-deel van de eenoudergezinnen kenmerkt. Bij een adequate controle op inkomenzou van een nadelig effect van het eenoudergezin geen sprake meer zijn, zo wordtdoor verschillende onderzoekers betoogd. Nog afgezien van de empirische onjuist-heid van deze propositie (zie 2.3.4) zijn er ook een aantal theoretische kanttekenin-gen bij te plaatsten.

Zo is het gelijkstellen van sociaal-economische status met ‘inkomen’ een onver-antwoorde reductie. In het algemeen is het van groot belang een onderscheid temaken tussen het materiële en het culturele aspect van de sociaal economische sta-tus, anders gezegd: tussen de financiële en de culturele hulpbronnen (zie bijvoor-beeld Van der Lucht 1992, p. 27-28). Met name bij eenoudergezinnen is dit noodza-kelijk, omdat de materiële en de culturele oriëntatie op verschillende wijze beïn-vloed worden door het ontstaan van het eenoudergezin. Dit betekent dat de inko-menspositie wel een indicatie vormt voor de materiële omstandigheden in hetgezin, maar een veel minder duidelijke voor de culturele oriëntatie. Aannemelijk is,dat door de achteruitgang in inkomen een discrepantie optreedt tussen hetgeen opgrond van de culturele oriëntatie wenselijk is, en hetgeen in financieel opzichtmogelijk is.

Een complicerende factor hierbij is dat de statuskenmerken van de afwezigevader, van groot belang voor het vaststellen van de culturele oriëntatie, meestal nietin de beschikbare databestanden zijn vastgelegd.3 In onderzoek wordt dan ookslechts zelden gecontroleerd voor bijvoorbeeld beroep en/of opleiding van de afwe-zige vader. Wanneer uitsluitend ‘inkomen’ als indicator voor SES wordt gehan-

39

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 39 (Zwart film)

Page 55: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

teerd, treedt dit bezwaar niet aan het licht. Beschouwen we SES echter in brederezin, bijvoorbeeld als:

‘(...) summarizing environmental resources (e.g. money, environmental stimula-tion, parental expectations’ (Svanum, Bringle and McLaughlin 1982, p. 139),dan kunnen de statuskenmerken van de afwezige vader niet buiten beschouwingblijven. Deze brede opvatting van SES impliceert bovendien dat controle op ‘inko-men’ geen adequate controle op ‘SES’ behelst. Het is dus van belang ‘inkomen’nadrukkelijk te onderscheiden van andere indicatoren van sociaal-economischmilieu.

Maar ook controle op inkomen zelf is niet onproblematisch. Gelet op de bij-zonder scheve inkomensverdeling onder eenoudergezinnen en de daarmee samen-hangende geringe overlap met de inkomensverdeling van tweeoudergezinnen,behoort constanthouden voor inkomen vaak nauwelijks tot de mogelijkheden,zeker niet bij gelijktijdige controle op SES, of er moet al sprake zijn van zeer grotedatabestanden. Teneinde geen sterk vertekende steekproeven te krijgen, verdienthet in elk geval aanbeveling niet op inkomen te selecteren, maar het effect op deafhankelijke variabele langs secundaire weg vast te stellen.

Vooral ook door de verschuiving van de aandacht van financieel naar cultureelen sociaal kapitaal blijven problemen rond de betekenis en de empirische afbake-ning van SES het onderzoek naar eenoudergezinnen domineren, zowel in theore-tisch als in methodologisch opzicht. We citeren tot besluit van deze paragraaf daar-om nogmaals Svanum et al.:

‘However, not delineating what is subsumed under SES can lead to a misunder-standing of conceptual issues, failure to redefine the general research question into itsbasic components, and failure to make correct methodological decisions’ (Ibid., p.140).

MeetinstrumentenMethodologische kritiek richt zich ook op de waardegebonden inhoud van degehanteerde meetinstrumenten, met name wanneer het om verschillende effecten bijjongens en meisjes gaat (zie bijvoorbeeld Blechman 1982). Van Gelder verwijst indit verband naar bewijsvoering op basis van statistieken ‘waarin de vooroordelenvan de samenleving liggen opgesloten’ (1989, p. 19), bijvoorbeeld wanneer meldingwordt gemaakt van de gezinsachtergrond van jongeren, die zijn opgesloten in straf-inrichtingen. Bezwaren inzake een ‘bias’ voor gezinssituatie worden ook naar vorengebracht tegen onderzoek dat zich baseert op gedragswaarneming en -beoordelingdoor leerkrachten. Veelzeggend is in dit verband het experiment van Santrock enTracy (1978), die aan leerkrachten die een videoband van een 8-jarige jongen beke-ken in de helft van de gevallen meedeelden dat de jongen tot een (gescheiden) een-oudergezin behoorde. De aldus geïnformeerde leerkrachten beoordeelden hetgedrag van de jongen op aspecten als ‘happiness’, ‘emotional adjustment’ en ‘copingwith stress’ als meer negatief dan de leerkrachten aan wie verteld was dat de jongentot een tweeoudergezin behoorde (zie ook Blechman 1982). Etikettering en ‘diffe-rential treatment’ veroorzaken hier dus een ‘bias’ in de meetinstrumenten ten nade-le van eenouderkinderen.

40

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 40 (Zwart film)

Page 56: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Contextuele factorenDemo en Acock eindigen hun overzicht van ‘limitations of prior research’ met deparagraaf ‘Failure to examine contextual factors’. Tot dergelijke factoren rekenenzij activiteiten in kerkelijk verband, sociale netwerken, woonsituatie, sociaal-econo-mische status van de buurt en dergelijke. Zij besluiten de paragraaf aldus:

‘Research has yet to disentangle such contextual factors from the direct effect offamily structure. Contextual factors may prove as important as the immediate fami-ly history of the child’ (1988, p. 641).Het is duidelijk dat de auteurs zich hiermee op het niveau van de verklarende varia-belen begeven. Met het noemen van het ‘direct effect of family structure’ is evenweleen belangwekkend aspect geïntroduceerd, waarmee we ons overzicht van metho-dologische kanttekeningen willen besluiten.

Het ‘wegverklaren’ van verschillenDe besproken methodologiekritiek kan met name gesitueerd worden in wat wegenoemd hebben de ‘tweede fase’ van het onderzoek naar eenoudergezinnen.Doordat veel van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek danig gehinderd werddoor methodologische tekortkomingen, konden de critici de gevonden effecten inhoge mate in twijfel trekken of eenvoudig ‘wegverklaren’. In veel gevallen was datook terecht, zoals Herzog en Sudia (1973) en Shinn (1978) aantoonden.

Analoog aan de geschetste ontwikkeling in het onderzoek naar eenoudergezin-nen is ook in de methodologiekritiek zelf een ontwikkeling waar te nemen. Dit ismede het gevolg van de enorme toename van kennis op dit terrein, waaronder dekennis inzake de methodologische voetangels en klemmen. Momenteel wordt in demethodologiekritiek het meest gewezen op het belang van contextuele factoren.Veel onderzoekers lijken de gevonden effecten en verschillen tussen gezinstypenopnieuw te willen ‘wegverklaren’, maar nu naar steeds andere relevant geachte con-textuele factoren. Aanvankelijk waren dat vooral SES en inkomen, thans staan ‘con-flicten’ en ‘sociale netwerken’ het meest op de voorgrond.

Steeds opnieuw lijkt het daarbij te gaan om hardnekkige pogingen te bewijzendat ‘the single parent family structure per se’, of ‘the direct family structure’ alszodanig geen negatief effect hebben. Dit leidt tot conclusies als: ‘Fathers in thehome: important, but not thát important’ (Mott 1992). Anders gezegt: de eenouder-factor per se is niet relevant, een alleenstaande ouder zou net zo goed kinderenkunnen opvoeden als twee ouders, als de omstandigheden maar niet zo beroerdwaren. Het probleem met dit standpunt is dat het in essentie moeilijk toetsbaar enweerlegbaar is. Maar zelfs als het practisch al mogelijk zou zijn, álle relevante varia-belen onder controle te houden bij het toetsen van de nulhypothese, is het de vraaghoe een dergelijke toetsing zich (nog) tot de werkelijkheid verhoudt. Ter toelich-ting op deze scepsis presenteren we schema 2.1.

We nemen aan dat er tussen ‘eenoudergezin’ en ‘effecten bij kinderen’ sprake is vaneen conditioneel verband: het effect van A (eenoudergezin) op B (effecten bij kin-deren) treedt alleen op onder aanwezigheid van C (condities)(fig. 1). Bij afwezig-heid van C treedt het effect van A op B niet op. Het is evenwel mogelijk dat C demeest aannemelijke, d.w.z. moeilijk vermijdbare of veranderbare werkelijkheid is,of, nog een stap verder, dat de toestand A met een hoge mate van waarschijnlijk-

41

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 41 (Zwart film)

Page 57: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

heid conditie C met zich meebrengt (fig. 2). Deze samenhang kan zo sterk zijn, datC eigenlijk A1 is, waardoor het praktisch niet meer zinvol is om A en A1 begrips-matig of in operationalisering van elkaar te onderscheiden (fig. 3). A1 is een empi-risch correlaat van A (fig. 4). Blechman (1982) zegt het in haar ‘Methodologicalreview’ als volgt:

‘The principal difficulty in attempts to reject the null hypothesis is that the inde-pendent subject variables, number of parents and cause of father absence, are natu-rally entangled with a profusion of conditions known to influence child develop-ment’ (p. 180).

Schema 2.1 Vier mogelijkheden om het effect van contextuele factoren op het verband

tussen ‘eenoudergezin’ en ‘nadelige effecten bij kinderen’ te interpreteren

Zo zijn bijvoorbeeld emotionele spanningen of ongunstige economische en socialeomstandigheden in hoge mate gecorreleerd met het eenoudergezin, anders gezegd:ze behoren tot de empirische realiteit van het eenoudergezin. Gesteld dus dat hetmogelijk zou zijn de factor ‘eenoudergezin per se’ te isoleren, is er dan niet veeleersprake van een theoretisch construct? Kan zo’n eenoudergezin niet slechts bestaanin een land waar alleen maar onderzoekers wonen?

Met dit dilemma hebben we een belangrijke kwestie in het onderzoek naar deeffecten van eenoudergezinnen voor het voetlicht gebracht, die consequenties heeftvoor de onderzoeksopzet, de analysestrategie en de interpretatie van de onder-zoeksresultaten. In het laatste hoofdstuk van dit proefschrift zullen we op dezekwestie terugkomen.

Methodologische lessenWe kunnen uit de samengevatte methodologiekritiek verschillende lessen trekken,die we kunnen vertalen in een aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen hebben

42

A: Eenoudergezin B: Nadelige effecten

C: Condities

A: Eenoudergezin B: Nadelige effecten

C: Condities

A: Eenoudergezin B: Nadelige effecten

A1: Condities

A: Eenoudergezin B: Nadelige effecten

A1: Condities

Figuur 1

Figuur 2

Figuur 3

Figuur 4

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 42 (Zwart film)

Page 58: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

achtereenvolgens betrekking op (1) de steekproeftrekking en het onderzoeksdesign,(2) de operationalisatie van de onafhankelijke variabele, (3) de controle op relevantekind- en gezinskenmerken, (4) informatie omtrent relevante contextuele en verkla-rende variabelen en (5) de operationalisatie van de afhankelijke variabele.

Ten aanzien van de steekproeftrekking kan de volgende aanbeveling vanBlechman (1982) model staan:

‘For the results of an investigation to provide useful and generalizable informa-tion, the sample should be drawn from a group representative of the general familypopulation in a setting typically frequented by the general family population’ (p. 189).Dit betekent een steekproef uit een populatie van kinderen in alle mogelijke gezins-situaties, waarbij gegevens omtrent die gezinssituatie bekend of (retrospectief) teverzamelen moeten zijn. Ten aanzien van het onderzoeksdesign heeft een longitudi-naal design de voorkeur boven een cross-sectionele aanpak, aangezien:

‘(...) typical cross-sectional comparisons of children living in disrupted familieswith children in intact families provide very little, if any, information on thesocioeconomic history of these families, level of family conflict, parent-child rela-tions, and so on’ (Demo 1992, p. 641).Is dit probleem nog gedeeltelijk op te lossen door retrospectieve informatie te ver-zamelen, in ons geval vereist ook de keuze van de afhankelijke variabele, de school-loopbaan, een longitudinale onderzoeksaanpak.

Ten aanzien van de onafhankelijke variabele, de gezinssituatie, moet nauwkeu-rige informatie beschikbaar zijn omtrent de sekse van het gezinshoofd, de oorzaaken het tijdstip van ontstaan en de duur van het bestaan van het eenoudergezin, als-mede de eventuele aanwezigheid van een nieuwe partner en de omgang met deafwezige ouder.

Bij de vergelijking van de afhankelijke variabele tussen kinderen uit eenouder-en tweeoudergezinnen is controle op relevante kind- en gezinskenmerken van door-slaggevend belang. Bij de kindkenmerken gaat het in de praktijk vooral om sekse enleeftijd, terwijl bij de gezinskenmerken de sociaal-economische status de centralevariabele is waarop gecontroleerd dient te worden. En alhoewel controle op inko-men een omstreden kwestie is, is informatie omtrent zowel de huidige als de vroe-gere inkomenssituatie onontbeerlijk. Alleen op deze wijze kan worden nagegaan ofeen laag inkomen gevolg is van de gezinsontbinding of daarvoor al bestond.Daarnaast dienen de gebruikelijke SES-indicatoren (opleidings- en beroepsniveau)van zowel de aanwezige als de afwezige ouder bekend te zijn.

Teneinde het effect van de gezinssituatie te onderscheiden in ‘mediating, mode-rating and spurious relationships’ (Kurdek 1993, p. 40) is informatie omtrent eengroot aantal contextuele variabelen noodzakelijk. We noemen hier de woonsituatie,de sociale omgeving en het sociale netwerk, maar ook de arbeidssituatie van dealleenstaande ouder en de gezinsrelaties.

Ten aanzien van de afhankelijke variabele moet gewaakt worden voor sekse-gevoelige meetinstrumenten; daarnaast is voor de bepaling van het prestatieniveauvan kinderen de inschatting daarvan door de leerkracht ongewenst. We laten hier-over nogmaals Blechman (1982) aan het woord:

‘Teachers appear to base their judgements of children’s performance not on theirobservations of the individual child, but on knowledge from the child’s background(...) Their ratings have often been used to compare children from different family

43

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 43 (Zwart film)

Page 59: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

types (...) In each of these studies, teachers’ ratings on various dimensions (leadershipbehavior, social and emotional adjustment, academic performance) favored childrenfrom two-parent families’ (p. 185-186).Objectieve intelligentie- en prestatietoetsen zijn noodzakelijk voor de bepaling vanhet intelligentie- en prestatieniveau van de kinderen, zowel als afhankelijke als alscontrole-variabele.

Alles bij elkaar genomen levert de samengevatte methodologiekritiek een indruk-wekkende lijst van aanbevelingen op voor onderzoek naar de betekenis van het een-oudergezin voor de daarin opgroeiende kinderen. In elk onderzoek brengen even-wel de beschikbare middelen en gegevens beperkingen met zich mee; ook in onsonderzoek is dat zo. We moeten dus kiezen voor het best denkbare compromis,onder de erkenning dat ook wij een aantal methodologische beperkingen niet zullenkunnen vermijden. In hoofdstuk 3, de onderzoeksopzet en analysestrategie, zullenwe laten zien hoe we in dit veld van methodologische noodzakelijkheden, wense-lijkheden en beperkingen te werk zijn gegaan.

Nu we in het voorgaande een overzicht hebben gegeven van het onderzoekster-rein naar eenoudergezinnen en de bijbehorende methodologie, zijn we in staat deprobleemstelling van ons onderzoek nader uit te werken. Daarmee besluiten we dithoofdstuk.

2.6 Probleemstelling

Tot besluit van dit hoofdstuk over effecten en verklaringen kunnen we een aantalconclusies trekken. Een eerste conclusie geldt de wetenschappelijke relevantie vanonze vraagstelling: Is het het opgroeien in een eenoudergezin van invloed op deschoolloopbaan en het bereikte onderwijsniveau van kinderen?

Het onderzoek naar de betekenis van eenoudergezinnen heeft verschillendefasen doorlopen, corresponderend met het heersende ideologische perspectief.Voor de huidige opvatting kan de volgende uitspraak van McLanahan en Booth(1989) model staan:

‘Whereas a decade ago the prevailing view was that single motherhood had noharmful effects on children, recent research is less optimistic with respect to the long-term outlook’ (p. 557).Buitenlands onderzoek onderstreept aldus de relevantie van onze vraagstelling.Nederlands onderzoek naar de betekenis van het eenoudergezin voor kinderen, ofdat nu ‘onderzoek naar effecten’ is of ‘onderzoek naar verklaringen’, is buitenge-woon schaars. Gelet op de grote verschillen tussen de Amerikaanse en de Neder-landse samenleving lijkt een onderzoek in ons land naar de betekenis van het een-oudergezin voor de schoolloopbaan van kinderen ook in wetenschappelijk opzichtrelevant.

McLanahan en Booth doelen met ‘harmful effects’ op de ‘intergenerationalconsequences’. In dit onderzoek kiezen we voor de ‘onderwijskansen’ c.q. deschoolloopbaan van kinderen als afhankelijke variabele, omdat onderwijskansenzowel een adequate indicator zijn voor de toekomstperspectieven van kinderen alseen barometer voor het gezinsfunctioneren.

44

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 44 (Zwart film)

Page 60: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Daarmee kunnen we de eerste, tweeledige probleemstelling van dit onderzoek alsvolgt formuleren:Ia Bestaan er verschillen in de schoolloopbaan van kinderen uit eenouder- en twee-

oudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen op deschoolloopbaan zoveel mogelijk onder controle wordt gehouden? (H4)

Ib Welke verklaringen zijn er voor het verband tussen het behoren tot een eenou-dergezin en de schoolloopbaan van de kinderen? (H4, H5, H6)

Naast het toetsen van effecten (Ia) en verklaringen (Ib) willen we nog een stap ver-der gaan. Een tweede conclusie naar aanleiding van het gepresenteerde onderzoeks-overzicht is namelijk, dat er maar weinig onderzoek is uitgevoerd naar de mecha-nismen die het verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘nadelige effecten’ veroorzaken.Om hierop meer zicht te krijgen moet nader gekeken worden naar de wijze waaropde opvoedingssituatie binnen eenoudergezinnen gestalte krijgt:

‘Rather than focusing on family structure it may be more fruitful to focus onfamily functioning’ (Hetherington, Cox and Cox 1978).Thomson, McLanahan and Curtin (1992) stellen het nog wat scherper:

‘Although much of the association between family structure and child outcomescan be accounted for by parents’ social and economic statuses, variations in parentalsocialization may account for a large share of the remaining differences in child out-comes’ (p. 368).Ervan uitgaande dat het effect van de meeste verklarende factoren gestalte krijgt viamechanismen binnen de opvoedingssituatie, zullen we deze laatste nadrukkelijk inhet onderzoek betrekken. De tweede probleemstelling heeft daarom betrekking opde opvoedingssituatie in moedergezinnen, zoals vergeleken met de opvoedingssitu-atie in tweeoudergezinnen.

In gezinsonderzoek wordt tegenwoordig sterk de nadruk gevestigd op eentransactioneel model van de opvoedingssituatie: opvoeding als een wederkerig beïn-vloedingsproces tussen kind, ouder en omgeving (Sameroff and Chandler 1975).Het kind vervult in deze visie een actieve rol. Het wordt beïnvloed door ouders enomgeving, maar beïnvloedt op zijn beurt ook de ouders en de omgeving. Sameroff(1975) omschrijft het transactionele proces als volgt:

‘Practically speaking, the infant is effecting his caretaking environment at thesame time that the caretaking environment is effecting the infant’ (1975, p. 67).Kindfactoren (persoonlijkheidskenmerken, temperament, aanleg e.d.) zijn evenbelangrijk als ouderfactoren (persoonlijkheid, levensgeschiedenis, opvoedingsstijl)en omgevingsfactoren (werkomstandigheden, huisvesting, aanwezigheid van eensociaal netwerk) in het totstandkomen van de opvoedingssituatie; alle factorenbeïnvloeden elkaar wederzijds (Bronfenbrenner 1979; Belsky 1984; zie ook hoofd-stuk 8).

Hoewel onze onderzoeksgegevens het niet mogelijk maken het transactionelemodel in strikte zin in de analyse te betrekken, wijst het ons wel op het belangzowel het gedrag van de ouder als dat van de kinderen nader te bezien. Op grondhiervan en op basis van het in dit hoofdstuk gepresenteerde onderzoek (zie 2.2.2respectievelijk 2.3.2), maken we binnen de opvoedingssituatie een onderscheid tus-sen het gedrag van kinderen en het opvoedingsgedrag van moeders. De tweede pro-bleemstelling kan daarmee eveneens tweeledig geformuleerd worden:

45

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 45 (Zwart film)

Page 61: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

IIa Bestaan er verschillen in het gedrag van kinderen in eenouder- en tweeouder-gezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen zoveel mogelijkonder controle wordt gehouden? (H7)

IIb Bestaan er verschillen in het opvoedingsgedrag van moeders in eenouder- entweeoudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelenzoveel mogelijk onder controle wordt gehouden? (H7)

In de eerste en de tweede probleemstelling is steeds sprake van een vraag naar(toetsbare) verschillen, te beantwoorden met behulp van kwantitatieve analyses. Defeiten worden op deze wijze blootgelegd met behulp van kwantificeerbare gege-vens. Dit blijft noodzakelijkerwijze een spelen met een tot variabelen gereduceerdewerkelijkheid. Verder gaat het in de vergelijking van de verschillende afhankelijkevariabelen steeds om het effect van de gezinsstructuur (eenoudergezin versus twee-oudergezin), en niet zozeer om het zichtbaar maken van de mechanismen in degezinsprocessen. Een uitbreiding naar processen is echter noodzakelijk, omdat,zoals Amato (1993b) opmerkt:

‘Structure and process are interrelated, as numerous family studies have shown(e.g. Amato 1987; Astone and McLanahan 1991; Thomson, McLanahan and Curin,1992)’ (p. 52).Een verdieping van dit inzicht in gezins- en opvoedingsprocessen vraagt om eencombinatie van het kwantitatieve onderzoek met een meer kwalitatieve benadering.Om het op grond van de beantwoording van de probleemstellingen I en II gerezenbeeld goed te kunnen interpreteren, is een aanvulling door middel van een meerkwalitatieve analyse van de opvoedingssituatie in moedergezinnen wenselijk. Naasteen controle op de plausibiliteit van de interpretaties kan een kwalitatieve analyseook betekenis hebben als check op de operationalisering en meting van variabelen.Geven deze een valide en betrouwbaar beeld, of is er sprake van een reductie van dewerkelijkheid?

Ook het al genoemde transactionele model van de opvoedingssituatie wijst inde richting van een kwalitatieve aanpak. De dynamiek van de opvoedingssituatie, debetrokkenheid van ouder en kind op elkaar zijn immers moeilijk te ‘vangen’ inkwantitatieve data. Dit geldt eens te meer voor informatie over eventuele spannin-gen die binnen de interactie tussen ouder en kind kunnen optreden. Ook informatieover eventuele (specifieke) opvoedingsspanningen is evenwel van wezenlijk belangvoor een goed inzicht in de opvoedingssituatie. En tenslotte kan het eigen ‘verhaal’van moeders over de opvoedingssituatie veel extra informatie opleveren en hopelijkaanwijzingen geven voor verder onderzoek.

Om deze redenen zetten we, voortbordurend op onze analyse van het gedragvan kinderen en moeders in moedergezinnen, een laatste stap met een meer inter-pretatieve beschrijving van de opvoedingssituatie en mogelijke opvoedingsspannin-gen in moedergezinnen. Onze derde probleemstelling luidt dan ook:III Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatie in

moedergezinnen? Welke zijn de ervaren algemene en specifieke opvoedingsspanningen in het moedergezin? (H8)

In de nu volgende hoofdstukken worden de hypothesen, ontleend aan de verschil-lende onderdelen van de probleemstelling, aan een toetsing onderworpen. Om tebeginnen zetten we uiteen hoe we daarbij te werk zijn gegaan.

46

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 46 (Zwart film)

Page 62: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 2

1. Dit nog afgezien van het probleem van ‘differential treatment’: het gegeven dat wetsover-tredende kinderen die tot een eenoudergezin behoorden, een veel kleinere kans op sepôthadden, oftewel een grotere kans om in de politie- of rechtbankverslagen voor te komen.

2. Zeer recent nog merkt Amato over onderzoek naar de invloed van een stiefouder op:‘Many studies do not report results separately for boys and girls or test for interactionsbetween family type and sex of child; consequently, combining the data for both sexes maywash out any effects of remarriage’ (1993a, p. 26).

3. Zoals we in hoofdstuk 4 nog zullen zien bevat bijvoorbeeld het door ons gebruikteSMVO- bestand van het Centraal Bureau voor de Statistiek geen beroeps- en opleidingsge-gevens over de afwezige ouder. Maar ook in de recenter verzamelde gegevens van VanLiere (1990), waarin in tegenstelling tot de SMVO-data wèl informatie omtrent oorzaak entijdstip van ontstaan van het eenoudergezin is opgenomen, ontbreken de beroeps- enopleidingsscores van de afwezige ouder.

47

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 47 (Zwart film)

Page 63: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

48

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 48 (Zwart film)

Page 64: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

3 Onderzoeksopzet en analysestrategie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaan we in op de onderzoeksopzet, dataverzameling en analy-sestrategie. Het feit dat het in dit proefschrift gaat om een reconstructie van een uitverschillende onderdelen bestaand onderzoek, brengt een gedifferentieerdebeschrijving van opzet en dataverzameling met zich mee.

Vooraf merken we op dat aan de (kwantitatieve) toetsing van de probleemstel-lingen I en II dezelfde onderzoeksopzet en analysestrategie ten grondslag ligt, ter-wijl probleemstelling III om een andere, kwalitatieve benadering vraagt. Leidraadvoor dit hoofdstuk vormt het onderzoeksdesign van de eerste en de tweede pro-bleemstelling; aan de benadering van de derde probleemstelling wordt summier aan-dacht besteed onder verwijzing naar hoofdstuk 8. Bij de inhoudelijke beschrijvingvan de onderzoeksopzet en de dataverzameling moet een tweede opmerking wordengemaakt. Omwille van de overzichtelijkheid en de helderheid hebben we hiervoorsteeds hier de toetsing van de eerste probleemstelling als voorbeeld genomen; de spe-cifieke invulling van de variabelen en data voor de tweede probleemstelling vindtplaats in hoofdstuk 7, en die voor de derde probleemstelling in hoofdstuk 8.

Een en ander resumerend, gaan we als volgt te werk. In 3.2 en 3.3 gaan we inop de onderzoeksopzet van de beide kwantitatieve, toetsende onderdelen van hetonderzoek (probleemstelling I en II). De beschrijving van variabelen in 3.4 vloeitlogisch voort uit deze onderzoeksopzet; de keuze van variabelen heeft zoals gezegdbetrekking op probleemstelling I. Een soortgelijke strategie volgen we voor de ver-schillende vormen van dataverzameling. In 3.5 zetten we uiteen op welke wijze inelke fase van het onderzoek de dataverzameling heeft plaatsgevonden; de beschrij-ving wordt ingevuld voor de dataverzameling ten behoeve van probleemstelling I.Voor een uitgebreide verantwoording van de dataverzameling ten behoeve van deprobleemstellingen II en III verwijzen we wederom naar de desbetreffende hoofd-stukken 7 en 8.

Nadat we in 3.6 enkele opmerkingen hebben gemaakt over de selectiviteit enrepresentativiteit van de steekproeven, wordt in 3.7 de analysestrategie uiteengezet.Ook deze heeft betrekking op de probleemstellingen I en II. In 3.8 gaan we over opde onderzoeksbenadering van probleemstelling III en bespreken we kort onze uit-gangspunten bij de kwalitatieve analyse.

49

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 49 (Zwart film)

Page 65: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

In 3.9 evalueren we onze onderzoeksopzet en analysestrategie in het licht van demethodologiekritiek zoals die in 2.5 werd gepresenteerd. In 3.10 sluiten we dithoofdstuk af.

3.2 Onderzoeksopzet

Bij de keuze van onze onderzoeksopzet hebben verschillende aspecten van de pro-bleemstelling een rol gespeeld. In de eerste plaats gaat het in dit onderzoek om eenvergelijking van schoolloopbanen en in de tweede plaats worden kinderen uit een-oudergezinnen vergeleken met kinderen uit tweeoudergezinnen.

Een onderzoek naar schoolloopbanen zal zich over een langere periode moetenuitstrekken. Dit betekent dat longitudinaal onderzoek geboden is. Peschar (1975)noemt vier typen onderzoek waarbij over langere tijd personen worden gevolgd,alsmede de relatieve voor- en nadelen van elk type. Het prospectief-achteraf onder-zoek lijkt daarbij de meeste voordelen in zich te verenigen: een populatie waaroverin het verleden gegevens zijn verzameld wordt nagespeurd tot in de huidige tijd.Als nadelen noemt Peschar enerzijds de afhankelijkheid van beschikbaar materiaaluit het verleden, anderzijds het feit dat personen worden gekozen op grond van eensociale situatie die in de loop van de tijd veranderd kan zijn, zodat controle hieropgewenst is.

Het eerste door Peschar genoemde nadeel was te ondervangen door de toegangtot het SMVO-bestand, een data-set van het Centraal Bureau voor de Statistiek meteen longitudinaal en een cumulatief karakter (Smulders 1979). Aan het tweedegenoemde bezwaar kon worden tegemoetgekomen door het opnieuw benaderenvan de personen, c.q. de leerlingen uit het SMVO-bestand en hun ouders.

Een tweede aspect uit de probleemstelling dat van belang is voor de keuze vande onderzoeksopzet, is de vergelijking van gegevens van een kleine groep (kinderenuit eenoudergezinnen) met die van een veel grotere groep (kinderen uit tweeouder-gezinnen) waarbij een aantal achtergrondkenmerken onder controle dienen te wor-den gehouden. Deze scheve verdeling stelt bijzondere eisen aan de wijze waaropdeze controle kan worden gerealiseerd.

Op grond van deze overwegingen en de beschikbaarheid van de genoemdedata-set werd gekozen voor een prospectief achteraf-experiment waarbij de expe-rimentele groep en de controle-groep individueel op een aantal variabelen gelijkge-schakeld worden (‘matching’). ‘Matching’ betekent in ons geval dat kinderen uiteenoudergezinnen individueel gekoppeld worden aan kinderen uit tweeoudergezin-nen op grond van variabelen waarvan bekend is dat ze de schoolloopbaan beïnvloe-den. Steeds wordt een ‘paar’ gevormd, bestaande uit een kind uit een eenoudergezinen een kind uit een tweeoudergezin, die verder op zoveel mogelijk kenmerkenovereenstemmen, zoals sekse, leeftijd, milieu en IQ (zie model 3.1). Op deze wijzewordt de invloed van deze kenmerken geneutraliseerd, zodat de ‘netto-invloed’ vande factor eenoudergezin op de schoolloopbaan kan worden vastgesteld. Zie vooreen verdere beschrijving van de methode der gematchte paren o.a. Althauser enRubin 1970; Peschar 1975; Clason 1977; Bosman, Louwes en Van der Meer 1980.

50

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 50 (Zwart film)

Page 66: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

3.3 Beperkingen van de gekozen onderzoeksopzet

Naast voordelen kent matching ook een aantal nadelen. Individuele matching is eenveeleisende methode omdat het vaak moeilijk of onmogelijk is bij een persoon meteen bepaalde combinatie van kenmerken een perfecte ‘dubbelganger’ of ‘match’ tevinden. Eén van de problemen die zich bij individuele gelijkschakeling voordoen isdan ook de grote reductie van het uitgangsmateriaal, die voornamelijk optreedt bijde populatie waaruit de controle-groep afkomstig is, in het algemeen de ‘grote’deelpopulatie.1 Tegenover dit verlies aan breedte staat dat een dergelijke methodemet betrekking tot de dataverzameling een hogere efficiëntiegraad biedt dan tradi-tioneel survey-onderzoek, omdat controle op een aantal mogelijk storende variabe-len al van te voren is ingebouwd.2 Meester en De Leeuw wijzen er op dat mat-ching, met name bij het verzamelen van follow-up informatie over bestaande cases‘misschien wel de beste manier (is) om dat te doen’ (1983, p. 149).3

Een tweede beperking van matching is dat personen met kenmerken die sterkvan het gemiddelde van een groep afwijken, een geringere kans krijgen om in hetonderzoek te worden betrokken. Er kunnen immers alleen paren worden gevormdin de doorsnede van de oorspronkelijke populaties. Dit impliceert dat de gevondenverbanden kunnen zijn beïnvloed door de bijzondere samenstelling van de onder-zoeksgroep en dat met generalisatie op dit punt voorzichtig moet worden omge-gaan.

Desondanks zijn we van mening dat met deze semi-experimentele opzet ver-schillen kunnen worden aangetoond die evenzeer voor andere populaties of steek-proeven gelden, maar die door de vele factoren die meespelen op een andere manierniet of moeilijk aan te tonen zijn (zie Clason 1977, p. 96). Een belangrijke factor isin dit verband het feit dat de verdelingen op relevante variabelen in beide populatiessterk van elkaar kunnen verschillen. Generalisatie heeft in feite betrekking op devraag, of de op grond van onze resultaten getrokken conclusies ook in breder ver-band geldig zijn. Door op een groot aantal variabelen paarsgewijs te ‘matchen’, zijnde beide (groepen) kinderen zo gelijk als mogelijk gemaakt, gelijker dan ze in wer-kelijkheid zijn.4 Wanneer we onder deze condities (toch) verschillen vinden, zijndeze conservatief van aard en mogen we aannemen dat de verschillen in de werke-lijkheid minstens zo groot zijn. In die zin hoeven we de geldigheid van onze con-clusies voor een grotere populatie niet in twijfel te trekken.

Waar we echter wél voor willen waarschuwen, is het zonder meer overbrengenvan de sterkte van gevonden samenhangen naar andere steekproeven, die ondergeheel andere condities zijn samengesteld. Matching is primair een methode om ver-banden te exploreren, niet om populatieparameters te schatten.

Een laatste probleem dat we willen noemen is het verschijnsel dat bekend isgeworden als ‘regressie naar het gemiddelde’. Naar aanleiding van het onderzoekvan Peschar (1975) is een discussie gevoerd over de invloed van meetonbetrouw-baarheid op de match-procedure. Het zou mogelijk zijn dat een ‘paar’ kinderen dieformeel gelijk gemeten kenmerken hebben in werkelijkheid van elkaar verschillendoor onbetrouwbaarheid van de meetinstrumenten. Dit lijkt vooral het geval te zijnbij extreme waarden. Indien dit fenomeen zou optreden, worden een aantal parenten onrechte gevormd en worden de resultaten daardoor vertekend (zie De Groot enVan Peet 1975; 1976; Peschar, 1976a; 1976b). Peschar toonde echter aan dat dit effect

51

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 51 (Zwart film)

Page 67: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

van regressie naar het gemiddelde veel geringer was dan tot dan toe gedacht was ende discussie tussen De Groot en Van Peet enerzijds en Peschar anderzijds werdbeëindigd, waarbij kan worden aangetekend dat de laatste een gewonnen stellingachterlaat (Vroon 1980, p. 85).5

3.4 Keuze van variabelen

In Model 3.1 zijn de variabelen weergegeven die in onze analyses een rol spelen.Gegevens omtrent deze variabelen waren voor een deel beschikbaar in het SMVO-bestand en moesten voor een ander deel door ons zelf verzameld worden (zie 3.5).We geven eerst een korte toelichting op de verschillende typen variabelen.

In dit onderzoek hebben we ons geconcentreerd op de invloed van het leven ineen eenoudergezin op de schoolloopbaan van kinderen. Met andere woorden: deafhankelijke variabele is ‘schoolloopbaan’, de onafhankelijke variabele is ‘gezins-situatie’. In werkelijkheid is er echter sprake van meerdere soorten onafhankelijkevariabelen: selectie-, controle- en externe variabelen. (Voor de operationaliseringvan selectie-, controle- en afhankelijke variabelen verwijzen we naar bijlage III,tabel 3.1).

Model 3.1 Onderzoeksmodel

52

Externe variabelen

Oorzaak ontstaan eenouder-gezin

Andere ingrijpende gebeurte-nissen in het gezin

Culturele oriëntatie

Werken van moeder

Relatie ouder-kind

Aanwezigheid partner

Verwachtingspatroon vande omgeving

Inkomenspositie

Selectie-variabelen

Gezinssituatie:

Leven in een moedergezinin 1977

versus

Leven in een tweeoudergezin

Controle-variabelen

Sekse van het kind

Leeftijd

Aantal kinderen in het gezinin 1977

SES:Beroep vaderOpleiding vaderBeroep moederOpleiding moeder

Intelligentie-(TIB-)score

Presentatiescore taal enrekenen (CITO-score)

Afhankelijke-variabelen

Schoolloopbaan

Onafhankelijke-variabelen

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 52 (Zwart film)

Page 68: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De selectie-variabele is de onafhankelijke variabele waarvan verwacht wordt datdeze de (hoofd-)oorzaak is van verschillen in de afhankelijke variabele en waaroponderscheid wordt aangebracht tussen de onderzochte kinderen. In ons geval is deselectie-variabele de gezinssituatie in 1977. Een eenoudergezin is in dit verbandgedefinieerd als een gezin waarin in 1977 (het moment van de gegevensverzamelingdoor het CBS) hetzij de moeder, hetzij de vader blijvend niet aanwezig was enwaarin tenminste één thuiswonend kind in datzelfde jaar in de eerste klas van hetvoortgezet onderwijs zat (en dus op dat moment ongeveer 12 jaar oud was).

De controle-variabelen zijn de onafhankelijke variabelen waarvan bekend is datze verband houden met of van invloed zijn op de afhankelijke variabele en die eeneventueel verband tussen het behoren tot een eenoudergezin en de schoolloopbaanzouden kunnen vertekenen. Om deze reden worden de leerlingen op dergelijkevariabelen gelijkgeschakeld, zodat een eventueel verband met de selectie-variabelewordt uitgeschakeld en tegelijkertijd een mogelijk verband met de afhankelijkevariabele wordt geneutraliseerd. Op grond van literatuurstudie (Bosman en Louwes 1982) zijn de volgende kind- engezinskenmerken als controle-variabelen gekozen: sekse en leeftijd van het kind(leeftijd geïndiceerd door geboortejaar èn geboortekwartaal); een indicatie van deaanleg en/of capaciteiten van het kind, zoals gemeten met behulp van een intelligen-tietest (de zogenaamde TIB-test, een performale figuur-exclusietest) en een presta-tietoets (CITO-toets; taal- en rekenscore opgeteld); de gezinsgrootte c.q. het kin-dertal en de sociaal-economische status (SES) van het gezin waartoe het kindbehoort. Deze SES-score wordt geoperationaliseerd door het beroep en de oplei-ding van zowel de vader als de moeder van een score te voorzien (in eenouderge-zinnen óók van de afwezige ouder).

De externe variabelen zijn onafhankelijke variabelen die wel verband (kunnen)houden met de selectie- of afhankelijke variabelen, maar waarop om verschillenderedenen niet wordt gecontroleerd. Enerzijds zijn gegevens over deze variabelensoms niet beschikbaar of is de invloed ervan onbekend, anderzijds is het aantalvariabelen waarop gematched kan worden om praktische redenen beperkt. Datneemt niet weg dat de invloed van dergelijke variabelen wél in de analyses kan wor-den betrokken.6

De afhankelijke variabele is de variabele waarvan we willen onderzoeken of deonderzochte kinderen daarop paarsgewijs verschillen. In ons geval is dat de school-loopbaan. Voor de operationalisatie van ‘schoolloopbaan’ staan ons op basis vanhet SMVO-bestand en de eigen gegevensverzameling een aantal indicatoren terbeschikking. In de eerste plaats is dat het advies van de onderwijzer voor de keuze van hetvoortgezet onderwijs. In de tweede en belangrijkste plaats is dat het onderwijs-/eindniveau (na zeven respectievelijk negen jaar voortgezet onderwijs).7 Op welkewijze dit eindniveau werd bepaald, staat in Bijlage III (tabel 3.2).

Het effect van de gezinssituatie op dit eindniveau krijgt gestalte via de verschil-lende tussenstations in de schoolloopbaan, waarvan het ‘advies voor het voortgezetonderwijs’ het eerste is. Strikt genomen zouden zo vele afhankelijke variabelen teonderscheiden zijn: advies; niveau eerste klas voortgezet onderwijs; niveau tweedeklas, etc. (zie bijvoorbeeld Bosman en Louwes 1982). In dit proefschrift gaat hetons echter om het totaaleffect van de gezinssituatie op het bereikte eindniveau en

53

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 53 (Zwart film)

Page 69: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

niet om de geleidelijke opbouw daarvan. Alleen als dat van pas komt om de wer-king van een verklaringsmechanisme te illustreren, lichten we een enkele maal eentussenstation - voornamelijk het advies - er als afhankelijke variabele uit. Daarnaastwordt (in de toetsing van de eerste probleemstelling) nog één aanvullende karakte-risering van ‘schoolloopbaan’ gebruikt, namelijk de ononderbroken schoolloopbaan(ontleend aan Dronkers 1987). Een leerling heeft een ononderbroken schoolloop-baan wanneer hij of zij in het vierde leerjaar gerekend vanaf 1977/78 ongeacht hetniveau van het schooltype ook daadwerkelijk de vierde klas heeft bereikt, dat wilzeggen niet heeft gedoubleerd.

Tot slot van deze paragraaf geven we in schema 3.2 een voorbeeld van één van devolgens bovenstaande procedure gevormde paren. We zien dat er sprake is van‘relatieve perfectie’; het beroep van secretaresse is ongeveer gelijk aan receptioniste,niet precies gelijk. Duidelijk blijkt ook dat met leeftijd in feite ‘klasse-leeftijd’wordt bedoeld: het verschil tussen in december of in januari geboren zijn is dangering, ook al is het jaartal verschillend. Een soortgelijk verschil tussen septemberen oktober van hetzelfde jaar zou echter door ons niet getolereerd zijn.8

Schema 3.2 Voorbeeld van een gematched paar

3.5 Dataverzameling

Zoals in 3.1 al werd uiteengezet, valt het onderzoek waarop dit proefschrift betrek-king heeft uiteen in drie hoofdonderdelen, corresponderend met de probleemstel-lingen I, II en III. In de eerste probleemstelling is daarnaast nog een onderscheidaan te brengen tussen de toetsing van het verband tussen ‘eenoudergezin’ en‘schoolloopbaan’ (Ia) en de toetsing van verklaringen voor dit verband (Ib). Een enander brengt met zich mee dat er in dit onderzoek vier verschillende datasets zijnverzameld en/of geanalyseerd.

Het uitgangspunt voor het onderzoek werd gevormd door het SMVO-bestand,

54

Controle-variabelen

Selectie-variabelen Moedergezin ontstaandoor echtscheiding

Tweeoudergezin

SekseLeeftijd (geboortedatum)GezinsgrootteSES:- beroep vader- opleiding vader- beroep moeder- opleiding moederTIB-score (range 0-33)CITO-score (range 0-70)

Afhankelijke-variabelen

Eindniveau na 9 jaar

jongendecember 19642 kinderen

werktuigkundigeLTS + vakopleidingreceptionisteULO2552

MTS (mee bezig=5)

jongenjanuari 19652 kinderen

bedrijfsleiderLTS + vakopleiding(was) secretaresseULO, steno en typen2753

T.H. (mee bezig=8)

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 54 (Zwart film)

Page 70: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

dat gegevens van 37.000 leerlingen bevat en dat reeds in een eerder stadium werdverkend op het verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolprestaties’ (zie Bosmanen Louwes 1982). Omdat de gegevens inzake de bepaling van de precieze gezins-situatie en de sociaal-economische status van het eenoudergezin tekort schoten,werd ten behoeve van de eerste probleemstelling (Ia) een aanvullende schriftelijkedataverzamelingscampagne gehouden (zie 4.2.3). De onderzoeksgroep waarbinnenhet verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolloopbaan’ getoetst kon worden,bedroeg daardoor uiteindelijk 160 paren kinderen (hoofdstuk 4). Dat was de eerstete analyseren dataset.

De toetsing van probleemstelling Ib, verklaringen voor het verband tussen‘eenoudergezin’ en ‘schoolloopbaan’, maakte het noodzakelijk dat zowel gegevensvan ouders als van kinderen ter beschikking kwamen.9 In de schriftelijke vragenlijstten behoeve van probleemstelling Ia was aan de ouders toestemming gevraagd vooreen eventueel mondeling gesprek. Op basis van de ouders die op deze vraag beves-tigend antwoordden konden opnieuw 96 paren gevormd worden: 96 moeders uiteen moedergezin en 96 moeders uit een tweeoudergezin.

In verband met het ‘matching-design’, waarbij het (complete) paar de toet-singseenheid vormt, werd besloten pas met de interviews van de tweeoudergezin-nen te beginnen nadat de gesprekken met de eenoudergezinnen gevoerd waren. Degesprekken met de kinderen waren weer afhankelijk van het feit of er een gesprekmet de moeder gevoerd was, en wel in dezelfde volgorde: eerst het kind uit eenmoedergezin en daarna het kind uit een tweeoudergezin. Bedenken we daarbij datonze proefpersonen over het hele land verspreid woonden en dat bovendien eengroot aantal kinderen het ouderlijk huis al hadden verlaten had en elders woonden,dan mag duidelijk zijn dat er een omvangrijke, gecompliceerde en tijdrovendeinterviewcampagne is gevoerd.

Voor de vraaggesprekken met de ouders werd een vragenlijst geconstrueerd,waarbij erop werd gelet dat enerzijds ingegaan kon worden op de specifieke situatiein eenouder- en tweeoudergezinnen, terwijl anderzijds de informatie over beidetypen gezinnen zo vergelijkbaar mogelijk diende te zijn. In deze ‘ouderlijst’ is uit-gebreid ingegaan op o.a. de volgende onderwerpen: ingrijpende gebeurtenissen inhet gezin; de wijze waarop door de buitenwereld tegen het gezin wordt aangeke-ken; mogelijke zelfetikettering; de verstandhouding en de interactie tussen ouder(s)en kind; de financiële situatie en de onderwijs-oriëntatie binnen het gezin; en het aldan niet buitenshuis werken van de moeder. (In bijlage IV is een overzicht van deonderwerpen in deze vraaggesprekken opgenomen.)

Ook bij de constructie van de vragenlijst voor de kinderen moest enerzijdsbewerkstelligd worden dat de lijst geschikt was voor kinderen uit eenouder- entweeoudergezinnen, en anderzijds dat de informatie toch goed onderling vergelijk-baar was. Deze eis van vergelijkbaarheid gold eveneens voor de informatie die doorde ouders en hun kinderen werd verschaft, zodat in de ‘kinderlijst’ globaal gespro-ken dezelfde onderwerpen aan de orde kwamen als in de ‘ouderlijst’ en nagestreefdwerd dat zoveel mogelijk dezelfde vragen werden gesteld.

Bij het hierboven genoemde aantal van 96 paren zijn dus twee keer 96 kinderenen twee keer 96 ouders betrokken, die allemaal benaderd werden voor een monde-ling interview. In totaal zijn zo bijna 400 gesprekken gevoerd. Nadat de interview-campagne was afgesloten, konden van 88 ‘moederparen’ en 84 ‘kindparen’ de gege-

55

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 55 (Zwart film)

Page 71: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

vens worden gecodeerd en op magneetband worden overgebracht. Van 82 paren isalle informatie compleet (eenoudermoeder+tweeoudermoeder+eenouder-kind+tweeouderkind).10 De tweede dataset behelst daarmee in feite drie sub-bestanden.

Voor de toetsing van de tweede probleemstelling werd gebruikt gemaakt van eenbestaand databestand, namelijk het bestand dat door Van Liere (1990) verzameld isin het kader van zijn promotie-onderzoek ‘Lastige leerlingen: een empirisch onder-zoek naar sociale oorzaken van probleemgedrag op basisscholen’. Dit bestand bevatgegevens over het gedrag van kinderen en het opvoedingsgedrag van ouders die zijnverzameld bij ouders en leerlingen uit 355 tweeouder- en 51 eenoudergezinnen.‘Matching’ van de 46 leerlingen uit moedergezinnen met leerlingen uit tweeouder-gezinnen leverde 44 paren op (zie verder hoofdstuk 7). De derde dataset bevattedaarmee de paarsgewijze gegevens van 44 paren kinderen en 44 paren moeders.

Voor de beantwoording van de derde probleemstelling werd een andere weggevolgd. Omdat de in deze probleemstelling vervatte vraag om een kwalitatievebenadering vroeg, werden 29 uitgebreide vraaggesprekken gevoerd met alleenstaan-de moeders met gezinsverantwoordelijkheid. Deze moeders, die benaderd werdenvia een zestal scholen voor basisonderwijs in de stad Groningen, hadden tenminsteéén kind in groep 4, 5 of 6 van de basisschool. In hoofdstuk 8 wordt uitgebreidbeschreven hoe we inzake de dataverzameling te werk zijn gegaan. Daar wordenook de kenmerken van deze vierde dataset beschreven.

In schema 3.3 staan de verschillende onderdelen van de dataverzameling vanhet complete onderzoek samengevat.

Schema 3.3 Overzicht van dataverzameling

3.6 Selectiviteit en representativiteit

Zoals in 3.3 reeds werd opgemerkt hebben onze onderzoeksresultaten betrekkingop een selectief gekozen populatie. Een beperking van ‘matching’ is immers datpersonen met kenmerken die sterk afwijken van het gemiddelde van de uitgangs-

56

Probleemstelling Aantal respondenten Databron Hoofdstuk

Ia verschillen in school- loopbanen

Ib verklaringen voor hetverband

IIa gedrag kinderenIIb opvoedingsgedrag

moeders

III Opvoedingssituatie inIII moedergezinnen

160 paren kinderen

84 paren kinderen88 paren moeders

44 paren kinderen44 paren moeders

29 moeders

Schriftelijke enquête

Gestructureerde monde-linge vraaggesprekken

Secundaire analysesdataset Van Liere

'Open' interviews

4

4, 5, 6,

7

8

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 56 (Zwart film)

Page 72: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

populatie, een kleinere kans hebben om in het onderzoek betrokken te worden. Inde tweede plaats kunnen we door de gelijkschakeling niet spreken van twee onaf-hankelijke steekproeven, aangezien de keuze van kinderen uit tweeoudergezinnenvolkomen afhankelijk was van de ‘beschikbare’ kinderen uit eenoudergezinnen.

In hoeverre de gevonden verdelingen selectief zijn wordt duidelijk uit bijlageIII (tabel 3.3). Daarin worden de verdelingen van de oorspronkelijke onderzoeks-populatie op de controle-variabelen met die van de geselecteerde groep vergeleken.Deze verdelingen worden gekarakteriseerd door het gemiddelde en de standaard-afwijking.

Uit de tabel blijkt dat de onderzoeksgroep op een drietal variabelen enigszinsselectief is: op de TIB-(intelligentie)-score, de taalrekenscore en de opleiding van demoeder zijn de gemiddelden in de onderzoeksgroep hoger dan in de uitgangspopu-latie. Aannemelijk is dat het hier in wezen om één verschil gaat, namelijk eengemiddeld hogere milieuscore van de onderzoeksgroep. Een gemiddeld hogereopleiding van de moeder brengt naar men mag aannemen immers gemiddeld hogereTIB- en taalrekenscores met zich mee (zie bijvoorbeeld Meijnen 1977).

Het gegeven dat de moeders die in ons onderzoek betrokken zijn gemiddeldhoger zijn opgeleid dan de moeders in de populatie stemt overeen met de algemenebevinding, dat in sociaal-wetenschappelijk onderzoek een grotere response te ver-wachten is onder hoger opgeleide personen.11

3.7 Analysestrategie

Voor de toetsing van verschillen binnen de paren maken we gebruik van Wilcoxon’srangtekentoets voor gematchte paren; wanneer een variabele een dichotome verde-ling heeft gebruiken we de Sign-test. De Wilcoxon-toets genereert een z-score,waarvan de interpretatie luidt: wanneer z ≥ | 1.64 |kan de nul-hypothese - geen ver-schil tussen beide groepen - worden verworpen (p ≤ .05, eenzijdige toetsing).

Voor een nadere toelichting op deze werkwijze nemen we een hypothetischvoorbeeld. Daarin staat een afhankelijke variabele ‘schoolsucces’ centraal. De varia-bele heeft een range van 0 - 8, oplopend van weinig naar veel schoolsucces. In tabel3.4 staan de paarsgewijze scores voor ‘schoolsucces’ voor 88 paren weergegeven.Elke cel bevat de frequentie van de combinatie van de score van een kind uit eeneenoudergezin met die van het bijbehorende kind uit een tweeoudergezin. Dit bete-kent, dat wanneer van een paar het kind uit een eenoudergezin een hogere scoreheeft dan haar of zijn match, dit paar boven de diagonaal komt. Onder de diagonaalstaan de paren waarvan het kind uit het eenoudergezin een lagere score behaalt danhet kind uit het vergelijkbare tweeoudergezin. Op de diagonaal staan de parenwaarvan beide kinderen een gelijke score bereiken op ‘schoolsucces’. Hoe verder descore van de diagonaal verwijderd is, hoe groter het verschil. Wanneer het leven ineen eenouder- of tweeoudergezin geen systematische invloed zou hebben op‘schoolsucces’, is het aantal paren boven en onder de diagonaal en de gemiddeldeafstand tot de diagonaal gelijk.

57

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 57 (Zwart film)

Page 73: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 3.4 Verdeling van ‘schoolsucces’ van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezin-

nen (hypothetisch voorbeeld)

We zien in dit voorbeeld dat van de 88 paren er 41 zijn waarin kinderen uit moeder-gezinnen een hogere score op ‘schoolsucces’ hebben dan hun ‘match’ uit een twee-oudergezin; de paarsgewijze scores staan boven de diagonaal. In 27 paren bereikende eenouderkinderen eenzelfde eindniveau als de bijbehorende kinderen uit tweeou-dergezinnen en in 20 paren hebben ze een lagere score. Er worden dus duidelijkmeer paren boven de diagonaal geteld, waar het kind uit een moedergezin een hogerescore heeft op ‘schoolsucces’ dan het kind uit een tweeoudergezin. Met behulp vanWilcoxon’s rangtekentoets kan nu bepaald worden of deze gevonden verdeling optoeval berust; de test houdt behalve met het verschil dat per paar wordt bepaald, ookrekening met de richting en de grootte van het verschil. De verdeling blijkt in ditvoorbeeld niet op toeval te berusten: de verschillen in ‘schoolsucces’ tussen kinderenuit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn significant, ten nadelevan de kinderen uit tweeoudergezinnen (z= 2.72, p ≤ .005).

Om onze werkwijze bij de toetsing van verklaringen voor het gevonden verbandtussen gezinssituatie en schoolloopbaan te verduidelijken, nemen we eveneens eenfictief voorbeeld. In dit geval gaat het om de externe variabele ‘schulden’.Veronderstel dat in de literatuur een verband wordt gesuggereerd tussen het hebbenvan schulden en de schoolloopbaan van kinderen. Hoe zou dit verband ten nadelevan kinderen uit moedergezinnen kunnen uitwerken?

58

’Schoolsucces‘Sc

ore

van

kind

uit t

wee

oude

rgez

inScore van kind uit moedergezin

0

2

3

4

5

6

7

8

Totaal

0

1

1

2

1

3

1

2

7

3

1

1

4

2

5

4

1

12

5

1

3

3

2

1

1

2

13

6

1

2

2

1

6

7

4

6

4

12

3

29

8

1

2

3

2

6

5

19

Totaal

2

9

1

16

19

8

21

12

88

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 58 (Zwart film)

Page 74: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De in hoofdstuk 2 besproken theoretische verklaringen impliceren doorgaans tweemogelijkheden voor de totstandkoming van een effect op de schoolloopbaan:

1. Er is sprake van een distributie-effect: eenoudergezinnen worden meerblootgesteld aan datgene wat in de verklaring nadelig wordt geacht voor de school-loopbaan van kinderen. We spreken van een distributie-effect omdat de ongelijkeuitkomst in schoolloopbanen in de verdeling van de randtotalen van de paren-tabelbesloten ligt. Bij gelijkstelling van deze randtotalen zou het effect verdwijnen enderhalve een schijnverband blijken te zijn. In het voorbeeld van schulden zou deredenering aldus luiden: schulden zijn slecht voor de schoolloopbaan van kinderen;eenoudergezinnen hebben gezien hun inkomenspositie nu eenmaal meer schulden;ziedaar de minder gunstige schoolloopbanen van kinderen uit deze gezinnen. Bijgelijkstelling, dus wanneer eenoudergezinnen even veel of minder schulden hebbendan tweeoudergezinnen, verdwijnt het verband.

2. Er is sprake van een interactie-effect: eenoudergezinnen zijn gevoeliger voordatgene wat in de verklaring nadelig wordt geacht voor de schoolloopbaan. Hetgaat mis met de schoolloopbaan van kinderen uit moedergezinnen wanneer hungezinssituatie gepaard gaat met de in de verklaring benadrukte factor. In ons voor-beeld: het eenoudergezin krijgt negatieve effecten wanneer het in de schulden ver-zeild raakt. Het interactie-effect impliceert, dat bij gelijkstelling tussen eenouder-en tweeoudergezinnen het verband met de schoolloopbaan niet verdwijnt.‘Evenveel’ schulden betekent in dit geval voor een eenouderkind immers iets andersdan voor een tweeouderkind.

I Het distributie-effect toetsen we met behulp van gematchte differentiatie. Wegaan daarbij in twee stappen te werk. In de eerste plaats zetten we het centrale attri-buut van de verklaring (bijvoorbeeld ‘schulden’) in een tabel en toetsen de paarsge-wijze verdeling met behulp van Wilcoxon’s rangtekentoets (zoals in tabel 3.4).

Wanneer we geen significant verschil in de verdeling van schulden over eenou-der- en tweeoudergezinnen vinden, kan van een distributie-effect geen sprake zijnen gaan we over tot de toetsing van het interactie-effect (zie II). Wanneer er wel eensignificant verschil in de verdeling van schulden wordt gevonden, gaan we over totde tweede stap: het toetsen van het effect van ‘schulden’ op de schoolloopbaan.

Voor de toetsing met behulp van de gematchte differentiatie worden op grondvan de parentabel drie groepen gevormd:groep 1 de paren waarin het eenoudergezin meer schulden heeft dan het bijbeho-

rende tweeoudergezin (de paren boven de diagonaal van de verdeling);groep 2 de paren waarin beide gezinnen in het paar gelijke schulden hebben (de

paren op de diagonaal);groep 3 de paren waarin het eenoudergezin minder schulden heeft dan het bijbeho-

rende tweeoudergezin (onder de diagonaal).Onder de hypothese dat ‘schulden’ het verband tussen eenoudergezin en school-loopbaan veroorzaakt, verwachten we significante verschillen in bereikt eindniveauin groep 1, maar niet in de groepen 2 en 3. We toetsen deze verschillen in bereikteindniveau vervolgens in de drie gevormde groepen (waarbij een groep niet kleinermag zijn dan n=10).

De toetsing van het effect op de schoolloopbaan via de gematchte differentiatiekan nu drie verschillende uitkomsten geven:

59

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 59 (Zwart film)

Page 75: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

1. Alleen in groep 1, dus boven de diagonaal, vinden we significante verschillen inbereikt eindniveau; op en onder de diagonaal zijn de verschillen (nagenoeg) verd-wenen. De ongelijke verdeling van het kenmerk ‘schulden’ heeft hier een schijnver-band tussen gezinssituatie en schoolloopbaan veroorzaakt; er is duidelijk sprakevan louter een distributie-effect.2. De verschillen in bereikt eindniveau ten nadele van eenouderkinderen blijvenzowel boven als op en/of onder de diagonaal bestaan. Er kan dan geen sprake zijnvan een distributie-effect, omdat het verband bij gelijkstelling niet is verdwenen.Wèl is mogelijk, dat er sprake is van een interactie-effect; we toetsen dan nogmaalsvia de eenzijdige differentiatie (zie II).3. Boven de diagonaal vinden we significante verschillen in eindniveau, op en/ofonder de diagonaal zijn de verschillen weliswaar niet significant, maar nog wel sub-stantieel. Mogelijk is er sprake van een gecombineerd distributie- en interactie-effect.We toetsen daarom dit laatste nogmaals via de eenzijdige differentiatie (zie II).

II Het interactie-effect toetsen we via eenzijdige differentiatie. Dat wil zeggen datwe nagaan of de verschillen in schoolloopbaan hoofdzakelijk optreden binnen díeparen waarin het eenoudergezin het in de verklaring benadrukte kenmerk in hogemate bezit. In ons voorbeeld betekent dit, dat we de groep eenoudergezinnenopsplitsen in een groep met veel en een met weinig schulden. Wanneer van eeninteractie-effect sprake is, zal blijken dat de verschillen in eindniveau zich concen-treren binnen de groep kinderen uit moedergezinnen met veel schulden.

We zien dat beide strategieën hun sterke en hun zwakke kanten hebben. De eenzij-dige differentiatie kan een door de verklaring voorspeld effect aantonen, maar is opzichzelf niet in staat om te onderscheiden tussen distributie- en interactie-effecten.Dat wil zeggen: deze strategie staat niet toe te melden dat het effect onder gelijkeomstandigheden zou verdwijnen.

De strategie van de gematchte differentiatie daarentegen is wèl geschikt om hetdistributie-effect en een eventueel schijnverband bloot te leggen, maar is niet hetmeest geschikt om een interactie-effect zichtbaar te maken. We kunnen dit illustre-ren aan de hand van ons voorbeeld van de schulden. De strategie van de eenzijdigedifferentiatie verwijst naar de absolute hoogte van de schulden, terwijl het bij degematchte differentiatie in feite gaat om de relatieve hoogte van de schulden, d.w.z.‘hoog’ in vergelijking met wat in een overeenkomstig tweeoudergezin wordt aange-troffen. Het is duidelijk dat beide strategieën in combinatie het grootste inzicht ver-schaffen.12

In schema 3.4 zijn de verschillende mogelijkheden nog eens samengevat.Hieruit blijkt dat ook een gecombineerd distributie- en interactie-effect tot demogelijkheden behoort. Met ‘oorzakelijk kenmerk’ wordt het in de verklaringbenadrukte kenmerk bedoeld; in het door ons gebruikte voorbeeld was dat dus‘schulden’.

Voor wat betreft de keuze tussen beide strategieën zijn er drie redenen om in voor-komende gevallen voor slechts één van beide te kiezen:1 wanneer de randtotalen niet verschillen, wordt alleen via de eenzijdige differen-

tiatie getoetst;

60

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 60 (Zwart film)

Page 76: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

2 wanneer bij gematchte differentiatie het verband op de diagonaal is verdwenen(of in de andere richting ligt), kan er ook geen sprake zijn van een interactie-effect;

3 wanneer de theorie zèlf duidelijk aanwijst of het om een distributie- of een inter-actie-effect gaat.

Schema 3.4 Overzicht analysestrategieën

3.8 De kwalitatieve benadering

Het onderzoeksdesign van de twee eerste delen van dit onderzoek, waarin de eersteen de tweede probleemstelling worden getoetst, is gebaseerd op een kwantitatievevergelijking tussen kinderen en moeders uit eenouder- en tweeoudergezinnen. Deverbanden tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolloopbaan’ en tussen ‘eenoudergezin’en ‘opvoedingsgedrag’ worden getoetst met behulp van grootschalig, statistischonderzoek. Onderzoek naar de mechanismen via welke deze verbanden tot standkomen vraagt evenwel om een andere benadering. Bovendien is het ook voor eengoede interpretatie van het uit de cijfermatige toetsing gerezen beeld noodzakelijk

61

Geen effect Schijnverband

Interactie-effect Gecombineerd effect

Toetsing via gematchtedifferentiatie toont geen een-duidig verband met het oorzakelijkkenmerk

èn

Toetsing via eenzijdige differientatietoont evenmin een duidelijke locali-sering van het effect in de eenouder-gezinnen met het oorzakelijk kenmerk

Toetsing via gematchtedifferentiatie toont een een-duidig verband met het oorzakelijkkenmerk

èn

Het effect verdwijnt voor de parendie het kenmerk in gelijke matebezitten

Toetsing via gematchtedifferentiatie toont geen een-duidig verband met het oorzakelijkkenmerk

maar

Toetsing via eenzijdige differientatietoont wèl een duidelijke locali-sering van het effect in de eenouder-gezinnen met het oorzakelijk kenmerk

Toetsing via gematchtedifferentiatie toont een een-duidig verband met het oorzakelijkkenmerk

maar

Het effect is niet verdwenen voor de paren die het kenmerk in gelijke mate bezitten

èn

Toetsing via eenzijdige differientatietoont wèl een duidelijke locali-sering van het effect in de eenouder-gezinnen met het oorzakelijk kenmerk

DISTRIBUTIE-EFFECT

NIET WEL

NIET

INTERACTIEEFFECT

WEL

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 61 (Zwart film)

Page 77: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

dit beeld aan te vullen met een meer kwalitatieve analyse van de situatie in moeder-gezinnen. Dit vraagt om een meer kleinschalig onderzoek, waarin ruimte bestaatvoor heterogeniteit en nuances. Dit type onderzoek wordt ook wel aangeduid metde term ‘intensief’ onderzoek (Van der Veen, 1988; Te Grotenhuis, 1993).

Van der Veen (1988) hanteert het onderscheid tussen intensief en extensiefonderzoek in navolging van Harré en De Waele (1976; zie ook Schuyt 1986) alsalternatief voor het meer gehanteerde onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatiefonderzoek. Kenmerkende aspecten van intensief onderzoek zijn volgens Van derVeen:- en beperkt aantal cases wordt onderzocht op veel verschillende en - dat is de

vooronderstelling - met elkaar samenhangende eigenschappen;- het onderzoek levert geen waarschijnlijkheidsuitspraken op, maar beschrijvende

en verklarende uitspraken;- generalisatie vindt plaats door middel van abstractie;- in intensief onderzoek wordt gegeneraliseerd naar het onderzochte verschijnsel in

plaats van naar de populatie zoals dat in extensief onderzoek het geval is.

Belangrijke pleiters voor de intensieve benadering in sociaal-wetenschappelijkonderzoek zijn Glaser en Strauss, die in hun ‘Discovery of Grounded Theory; stra-tegies for qualitative research’ (1971) baanbrekend werk verrichtten op het terreinvan het kwalitatieve onderzoek. In tegenstelling tot de door hen gehanteerdemethode speelt in intensief onderzoek theorie wèl een belangrijke rol bij de voorbe-reiding van het onderzoek.

‘Juist door middel van een goede theoretische voorbereiding kan beter wordenwaargenomen: theorie is de bril die een onderzoeker nodig heeft om de sociale wer-kelijkheid te kunnen zien’ (Van der Veen 1988, p. 144).Ondanks dit belangrijke verschil tussen kwalitatief en intensief onderzoek, biedthet werk van Glaser en Strauss goede aanknopingspunten voor de verzameling,ordening en analyse van meer kwalitatieve gegevens. De methodologie van hetkwalitatieve onderzoek is namelijk veel minder uitgewerkt dan die van de kwantita-tieve benadering, maar is tegelijkertijd sterk in ontwikkeling (zie bijvoorbeeldWester 1987; Strauss en Corbin 1990). Een goede ingang vormt ook het recentewerk van Gilgun, Daly en Handel (1992), waarin betoogd wordt dat juist gezins-onderzoek om een kwalitatieve benadering vraagt. (Een uitmuntend voorbeeld vankwalitatief gezinsonderzoek op een met het onze verwant onderzoeksterrein is destudie van Clark: ‘Family Life and School Achievement: why poor black childrensucceed or fail’ (1983).)

Voor de methodologie van het kwalitatieve interview biedt McCracken (1988)nuttige informatie. Voor de analyse van de gegevens kan worden aangesloten bij hetprincipe van ‘vergelijking’ zoals bijvoorbeeld Clark (1983) dat hanteert, en datgrote overeenkomst vertoont met de ‘constant comparison’ van Glaser en Strauss(1971). De categorieën waarop de gegevens vergeleken worden, zijn gebaseerd ophet conceptuele schema dat ten grondslag ligt aan de niet-gestructureerde vragen-lijst (zie hoofdstuk 8).

Voor een uitgebreide verantwoording van de keuze en de wijze van benaderingvan de respondenten, de steekproef en de dataverzameling verwijzen we naarhoofdstuk 8. Daarop vooruitlopend willen we benadrukken dat door in dit onder-

62

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 62 (Zwart film)

Page 78: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zoek een dergelijke gedetailleerde waarneming van de sociale werkelijkheid op tenemen, de mogelijkheden tot interpretatie en betekenisgeving van de resultatenenorm worden vergroot. Juist in de combinatie van de kwalitatieve en de kwantita-tieve benadering schuilt ons inziens een belangrijke innovatieve stap in dit typesociologisch onderzoek. (Zie voor een recent voorbeeld van deze combinatie TeGrotenhuis 1993).13

3.9 Confrontatie met de methodologiekritiek

In dit hoofdstuk is de analysestrategie uiteengezet met behulp waarvan we deonderscheiden probleemstellingen willen toetsen. Wanneer we ons onderzoeksde-sign en onze werkwijze terugkoppelen naar de methodologische aanbevelingen in2.5, dan kunnen we de volgende conclusies trekken.

Ten aanzien van de steekproeftrekking wordt aan de aanbeveling zoals die doorBlechman (1982) wordt verwoord volledig recht gedaan: het SMVO-bestand, maarook de dataset van Van Liere zoals die in hoofdstuk 7 wordt geanalyseerd, zijnrepresentatief voor de ‘general family population in a setting typically frequentedby the general family population’ (p. 189). In beide gevallen gaat het om representa-tieve steekproeven uit een populatie van respectievelijk leerlingen van het voortge-zet en het basisonderwijs, waarbij vooraf geen selectie op gezinstypen heeft plaats-gevonden.

Met het oog op de onafhankelijke variabele ‘gezinssituatie’, aanvankelijkonnauwkeurig en niet-valide gemeten in het SMVO-bestand, is in een omvangrijkeeigen data-campagne aanvullend materiaal verzameld ten aanzien van de sekse vanhet gezinshoofd, de oorzaak en het tijdstip van ontstaan van de gezinssituatie, en deaanwezigheid van een eventuele partner. Deze data-verzameling is ook benut vooreen nauwkeurige vaststelling van de SES-indicatoren van de beide ouders, dus ookvan de afwezige partner en de eventuele nieuwe partner.

Voor de controle op relevante kind- en gezinskenmerken, met name voor de zobelangrijke sociaal-economische status van het gezin, zijn daarmee de mogelijkhe-den sterk vergroot. Doordat deze controle plaatsvindt met behulp van individuelematching, wordt bovendien zowel het eventuele verband van deze kenmerken metde onafhankelijke variabele geneutraliseerd als ook hun verband met de afhankelij-ke variabele onder controle gehouden. Van belang is tevens de beschikbaarheid vanobjectieve intelligentie- en prestatiescores, die ons in staat stellen de invloed vanindividuele begaafdheid op de schoolloopbaan onder controle te houden. Doorhierop te controleren, hebben de kinderen als het ware een ‘gelijke start’ bij hetbegin van de schoolloopbaan.14

De afhankelijke variabele zelf is met behulp van een jaarlijks herhaalde metingobjectief vastgesteld, hetgeen dit gegeven een grote betrouwbaarheid verleent. Ditis de vrucht van het longitudinale karakter van het SMVO-bestand, dat in ditopzicht voorziet in een belangrijke aan de onderzoeksopzet te stellen eis. We moe-ten hier echter aan toevoegen dat dit longitudinale karakter slechts ten dele van toe-passing is op de gezinsgeschiedenis. De informatie daaromtrent is retrospectief ver-zameld.

Een belangrijke uitbreiding van de methodologische mogelijkheden schuilt in

63

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 63 (Zwart film)

Page 79: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

de gehanteerde analysestrategie. In de onderzoeksliteratuur wordt dikwijls gewezenop het gevaar van schijnverbanden. Juist de mogelijkheid om distributie-effecten tekunnen onderscheiden van interactie-effecten verschaft ons een middel om de aardvan de effecten op hun juiste waarde te kunnen schatten.

Een tweede in onze ogen belangwekkend methodologisch winstpunt betreft decombinatie van kwalitatieve analyses en kwantitatieve toetsing, zoals die in ditonderzoek wordt gehanteerd. Het is op zichzelf reeds verbazingwekkend dat juistop dit onderzoeksterrein zo weinig kwalitatieve studies zijn uitgevoerd (zie ookAmato 1993b, p. 53). De combinatie van een kwantitieve en een kwalitatieve bena-dering is evenwel nog veel zeldzamer. Toch is het juist deze combinatie, die eengoede interpretatie van het uit de cijfermatige toetsing gerezen beeld mogelijkmaakt.

Alhoewel ook onze werkwijze beperkingen kent, zoals al in 3.3 werd opge-merkt, zijn we alles overziend van mening dat we in onze onderzoeksopzet en ana-lysestrategie in belangrijke mate tegemoetkomen aan de voornaamste methodologi-sche eisen en dat we in dit opzicht wellicht een enkele stap vooruit kunnen maken.Tot besluit van dit hoofdstuk schetsen we hoe en waar de geschetste aanpak in debeantwoording van de probleemstellingen tot uitdrukking zal komen.

3.10 Beantwoording van de onderzoeksvragen en toetsing van de hypothesen

In de nu volgende hoofdstukken worden de hypothesen getoetst, zoals die wordenafgeleid uit de verschillende aspecten van de probleemstelling. Daarbij wordt alsvolgt te werk gegaan.

In hoofdstuk 4 gaat het om de eerste (Ia) en een deel van de tweede probleem-stelling (Ib): de toetsing van verschillen in schoolloopbanen tussen kinderen uiteenouder- en tweeoudergezinnen en de invloed van een tweetal factoren op het ver-band tussen ‘gezinssituatie’ en ‘schoolloopbaan’. Ook wordt in hoofdstuk 4, in eeneerste verkenning van verklarende factoren, aandacht besteed aan enkele meer kwa-litatieve gegevens, uit de vraaggesprekken met moeders en kinderen.

In de hoofdstukken 5 en 6 gaat het om probleemstelling Ib en wordt een twee-tal verklaringen getoetst voor het verband tussen het behoren tot een eenouderge-zin en de schoolloopbaan. Beide hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd. In de eer-ste paragraaf worden de theoretische en empirische noties weergegeven die de des-betreffende verklaring onderbouwen of ondersteunen. In de tweede paragraaf vindtde operationalisatie van de variabelen plaats en worden de hypothesen geformu-leerd. In deze hypothesen wordt het verband tussen gezinssituatie en schoolloop-baan als uitgangspunt genomen, dat wil zeggen dat de hypothetische invloed vaneen ‘derde’ factor op dit verband wordt gespecificeerd. Als we nog even teruggrij-pen op het voorbeeld van de schulden, dan zou een hypothese als volgt kunnen lui-den:

De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinde-ren uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen metmeer schulden dan de vergelijkbare tweeoudergezinnen.Deze formulering heeft betrekking op toetsing van het distributie-effect; voor hetinteractie-effect zou het gaan om kinderen uit moedergezinnen met in absolute zin

64

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 64 (Zwart film)

Page 80: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

veel schulden.Toetsing van deze hypothesen vindt plaats in de derde paragraaf.Zowel de gematchte als de eenzijdige differentiatie kunnen daarbij worden toege-past volgens de hiervoor genoemde criteria. In de vierde paragraaf tenslotte volgteen korte conclusie.

In hoofdstuk 7 worden de hypothesen afgeleid uit de probleemstellingen IIa enIIb getoetst. Dit gebeurt volgens dezelfde analyse-strategie als in de hoofdstukken5 en 6. Omdat het om secundaire analyses gaat, wordt in dit hoofdstuk ook denoodzakelijke aandacht besteed aan de oorspronkelijke dataverzameling en aan hetkarakter van het databestand.

Hoofdstuk 8 is gewijd aan probleemstelling III en heeft een kwalitatief karak-ter. Omdat de gegevens voor deze kwalitatieve analyse speciaal voor dit onderzoekverzameld zijn, wordt ook in dit hoofdstuk om te beginnen aandacht geschonkenaan de dataverzameling en -analyse. In dit hoofdstuk is voor het eerst geen sprakevan een vergelijking tussen eenouder- en tweeoudergezinnen, maar van een nadereverkenning van de opvoedingssituatie in alleen moedergezinnen. Centraal staatdaarbij de vraag naar het optreden van mogelijke opvoedingsspanningen.

65

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 65 (Zwart film)

Page 81: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 3

1. De reductie van het materiaal is afhankelijk van het aantal controle-variabelen en degewenste perfectie van de matching. Hoe meer kenmerken men in de match-procedurebetrekt, hoe groter de uitval; anderzijds zijn er meer mogelijkheden om paren te vindenwanneer we grotere afwijkingen op de controle-variabelen accepteren.Met betrekking tot de kwestie of de onderzoeksresultaten beïnvloed zullen worden doorhet opnemen van niet-perfecte ‘matches’ in het onderzoek, bestaan verschillende opvattin-gen (zie Gadourek 1972). Peschar toonde echter aan: ‘There is no evidence for the generalexistence of a ‘Freedman-effect’, relating the completeness of matching with disappearingsignificance’ (1977, p. 227).Zelf hebben wij - mede op grond van de uitspraak van Peschar - gekozen voor het compro-mis van de ‘haalbaarheid’ van een zo groot mogelijke perfectie. Dat impliceert dat wij sterkaan perfectie hebben vastgehouden, maar in gevallen waarin hetzij de theorie hetzij hetgezond verstand dat toeliet, ruimere grenzen hebben getolereerd. Een voorbeeld van hetlaatste is het verschil in leeftijd tussen beide kinderen in schema 3.2. Het getolereerde ver-schil doet de ‘gelijkheid’ van beide kinderen geen geweld aan, terwijl wanneer strak aan‘gelijk geboortejaar’ was vastgehouden geen match was gevonden. Wellicht is het daarombeter van ‘relatieve gelijkheid’ te spreken.

2. McNemar (1969) beschrijft enkele voorwaarden en voordelen van de methode der gematch-te paren. ‘The use of paired individuals is considered good experimental technique - it cannotbe said that a found difference between means for the variable being studied may be due toa lack of comparability of the two groups with respect to the matching variables. The use ofpaired individuals has a statistical as well as an experimental advantage in that the samplingerror of the difference between means is (thereby) reduced without the necessity of increasingthe number of cases. If pairing produces an r of .75, the reduction in Sdm is equivalent to thatachieved by quadrupling the number of cases when the random method of forming groups isemployed’ (p. 95).McNemar besluit met te beschrijven hoe het gebruik van 50 paren dezelfde informatie zouhebben opgeleverd als een survey-onderzoek met een experimentele groep van 1000 en eencontrole-groep van 1000 proefpersonen!

3. Meester en De Leeuw spreken voor wat betreft een beschrijving op ‘paar-’niveau van ‘eenquasi-experimentele versie van de beroemde gescheiden opgevoede één-eiige tweelingen’(1983, p.149).

4. Uiteraard is het ook mogelijk interveniërende variabelen constant te houden door op cova-riaten te controleren. Door de geringe overlap van de verdelingen op relevante variabelenvraagt dit echter om zeer omvangrijke steekproeven van eenoudergezinnen. Dergelijkesteekproeven zijn in Nederland niet beschikbaar.

5. In ons geval zou regressie naar het gemiddelde kunnen optreden ten aanzien van de scoresop de TIB-test (ruimtelijke intelligentie) en de prestatietoetsen van het CITO. Nadere ana-lyse wees uit dat de voor regressie-effecten gecorrigeerde scores zeer geringe verschillenmet de oorspronkelijke scores vertonen.

De betrouwbaarheid van de TIB-test (figuur-exclusietest, zie Van der Flier, 1980) wordtgeschat op .79. Voor het berekenen van de invloed van het regressie-effect maken wegebruik van de formule die door De Groot en Van Peet (1975) en Peschar (1976) gehan-teerd werd. De range van de TIB-test loopt van 0-33 TIB-punten.Xt(weeouder)=22.7

66

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 66 (Zwart film)

Page 82: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Xe(enouder) =21.8Onder de veronderstelling dat rxx =.21 is de invloed van het regressie-effect:(1-rxx)(Xt-Xe)=(.79)(.9)=0.71 punten TIB-score.De betrouwbaarheid van de CITO-toetsen mag op .80 worden gesteld.De range van de opgetelde taal-rekenscore is 0-70.Xt(weeouder)=42.9Xe(enouder) =38.1 Met behulp van dezelfde formule levert dit een regressie-effect op van 3.8 punten taalre-kenscore. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat een dergelijk klein verschil onze onderzoeks-resultaten zal beïnvloeden.

6. Bij de externe variabelen in het schema ontbreekt de ‘duur sinds het ontstaan van het een-oudergezin’. Omdat de kinderen op 12-jarige leeftijd gematched zijn, zijn eventuele effec-ten van ‘duur’ geneutraliseerd, als het ware glad gestreken door de matching. Het effectvan ‘duur’ is in onze onderzoeksopzet dan ook niet te toetsen. Overigens moet bedachtworden dat achter de ‘duur sinds het ontstaan van het eenoudergezin’ ook de leeftijd vanhet kind bij ontstaan schuilgaat. Het ontrafelen van de effecten van deze beide factoren eneventuele interactie-effecten vraagt om aanzienlijke steekproefkaders.

7. De beschikbare versie van het SMVO-bestand bevatte gegevens over zes schooljaren sindsseptember 1977. Eigen aanvullende schriftelijke en mondelinge dataverzameling (zie 3.5)stelde ons in staat, een ‘eindniveau’ na zeven jaar respectievelijk negen jaar voortgezetonderwijs te berekenen. Van ‘eindniveau’ wordt hier gesproken, omdat we met behulp vandeze gegevens beter in staat zijn voor de leerlingen die het onderwijs verlaten hebben eenadequate score te berekenen, namelijk met inachtneming van het behalen van een diploma.Op welke wijze dit eindniveau werd bepaald staat weergegeven in bijlage III (tabel 3.2).

8. Bij de matching op leeftijd in maanden werd een verschil van enkele maanden getolereerd(bijvoorbeeld februari-april). Hierbij is gelet op de toelatingsleeftijd voor het lager onder-wijs: op 1 oktober 6 jaar zijn. Dit betekent dat de volgende twee meisjes niet aan elkaargematched werden: het eerste geboren op 30 september 1964, het tweede op 10 oktober1964. Dit omdat het eerste meisje op de lagere school heeft gedoubleerd en het andere niet.

9. Alhoewel wij in geval van tweeoudergezinnen en eenoudergezinnen ontstaan door echt-scheiding graag met beide ouders hadden gesproken, hebben we ons noodgedwongenbeperkt tot de moeders.

10. Wellicht ten overvloede willen we opmerken dat de ‘kinderen’ in ons onderzoek - in 1977ongeveer 12 jaar - ten tijde van de interviews de leeftijd van 21 jaar ruimschoots bereikthadden. Net als iedereen blijven ook zij echter kinderen van hun ouders, en het is in diebetekenis dat wij het woord ‘kinderen’ gebruiken.

11. Daarbij kan opgemerkt worden dat er binnen onze onderzoeksopzet verschillende malensprake is geweest van een mogelijkheid tot weigering en non-response. In de eerste plaatskon men reeds bij de gegevensverzameling door het CBS in 1977 aangeven niet verderbenaderd te willen worden. In de tweede plaats kon men de schriftelijke vragenlijst nietinvullen en/of terugsturen. Ten derde kon de vraag in de vragenlijst, waarin de medewer-king van respondenten werd gevraagd voor een mondeling gesprek, negatief beantwoordworden. Tenslotte bood het aanschrijven van respondenten voor het daadwerkelijk voerenvan een dergelijk gesprek de mogelijkheid dit (alsnog) te weigeren.

12. Hierbij dient te worden aangetekend dat het gecombineerde effect idealiter aangetoond zoumoeten worden binnen de paren die een ongunstige score op de oorzakelijke variabelegemeenschappelijk hebben, d.w.z. in één specifieke cel op de diagonaal. In de praktijk

67

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 67 (Zwart film)

Page 83: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

bevat deze cel echter zulke kleine aantallen, dat het significantie-criterium hier geen uit-sluitsel biedt. Daarom kiezen we voor een aanvullende eenzijdige differentiatie om hetgecombineerde effect aan te tonen.

13. In een onderzoek naar uitvalmotieven van deelnemers aan de beroepsgerichte volwasse-neneducatie werd door ons al eerder op bescheiden wijze gebruik gemaakt van de combi-natie van een kwantitatieve en een kwalitatieve benadering (Bosman 1990, 1992).

14. Uit deze formulering valt af te leiden dat eventuele nadelige effecten van ‘gezinssituatie’ dievóór de leeftijd van 12 jaar kunnen zijn opgetreden, door de ‘matching’ zijn geneutrali-seerd.

68

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 68 (Zwart film)

Page 84: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

4 Verschillen in schoolloopbanen1

4.1 Inleiding

Er bestaat een nauwe samenhang tussen de omstandigheden waaronder een kindopgroeit en haar/zijn succes in de maatschappij, waarbij we onder ‘succes’ verstaanhet bereiken van een maatschappelijke positie die tegemoet komt aan individueletalenten en aspiraties. Heel belangrijk in dit verband is de vraag of een kind in eengezin opgroeit en wat de kenmerken van dat gezin zijn.

Een gezinskenmerk dat - zoals we in hoofdstuk 1 hebben gezien - steeds vakervoorkomt, is de aanwezigheid van alleen een moeder of alleen een vader in hetgezin. Ook de moeilijke positie waarin veel eenoudergezinnen verkeren is inhoofdstuk 1 belicht. Het meest in het oog lopend is daarbij de dikwijls penibeleinkomenspositie waarin veel eenoudergezinnen verkeren. Overbelasting, zowelgeestelijk als lichamelijk, is een tweede oorzaak waardoor alleenstaand ouderschapdikwijls weinig benijdenswaardig is. In de derde plaats wordt de mentaliteit tenopzichte van eenoudergezinnen nog altijd gekenmerkt door gebrek aan acceptatieen door vooroordelen.

Het lijdt geen twijfel, dat dergelijke problemen evenmin ongemerkt aan de kinde-ren voorbij zullen gaan. De vraag of opgroeien in een eenoudergezin van invloed isop maatschappelijk succes van kinderen, lijkt daarom zeer relevant, maar is inNederland nog nauwelijks systematisch onderzocht.

Een belangrijke indicator voor ‘succes’ is het bereikte opleidingsniveau, nauw-keuriger geformuleerd: de schoolprestaties en de schoolloopbaan. Sinds een aantaljaren wordt door ons een onderzoek uitgevoerd met de volgende probleemstelling:- bestaan er verschillen in de schoolloopbaan van kinderen uit eenouder- en twee-

oudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen op deschoolloopbaan zoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?

- welke factoren zijn van invloed op het (op grond van het vooronderzoek) te ver-wachten verband tussen (het behoren tot een) eenoudergezin en de schoolloop-baan?

In dit hoofdstuk gaan we in op de eerste en een deel van de tweede probleemstelling.De vergelijking van schoolloopbanen kan worden gezien als een replicatie van eer-der door ons uitgevoerde analyses (Bosman en Louwes 1982), maar nu met een dooreigen gegevensverzameling op een aantal relevante aspecten aangevuld bestand. Dehier gepresenteerde analyses hebben alleen betrekking op moedergezinnen.2

69

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 69 (Zwart film)

Page 85: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

4.2 Onderzoeksopzet en dataverzameling

4.2.1 Een achteraf-experiment met een longitudinaal bestandEen schoolloopbaan kan men omschrijven als een keten van gebeurtenissen tijdensde periode die een mens op school doorbrengt. Om een schoolloopbaan te bestude-ren is informatie nodig over een aantal momenten in deze keten, hetgeen impliceertdat longitudinaal onderzoek geboden is.

Uitgangspunt van het onderzoek vormt het SMVO-bestand. Dit data-bestandomvat gegevens van een representatieve steekproef van 37.280 leerlingen, door hetCBS getrokken uit de leerlingen die in 1977/’78 voor het eerst aan het voortgezetonderwijs deelnamen (zie Smulders 1979). De gegevens werden verzameld metbehulp van vragenlijsten aan de school en aan de ouders.3 Sinds 1977 zijn de scho-len elk jaar opnieuw benaderd om te achterhalen in welk leerjaar en onderwijsele-ment (schooltype) de leerlingen verblijven, en om na te gaan hoeveel en welke leer-lingen vertrokken zijn. De door ons gebruikte versie van het bestand omvat gege-vens omtrent zes leerjaren in het voortgezet onderwijs (vanaf 1977/’78).

Gezien de aard van deze data-set is een unieke en efficiënte onderzoeksopzetmogelijk, namelijk een achteraf-experiment waarbij de experimentele groep indivi-dueel op een aantal variabelen wordt gelijkgeschakeld met de controle-groep. In onsgeval worden kinderen uit eenoudergezinnen individueel gelijkgeschakeld met kin-deren uit tweeoudergezinnen op variabelen waarvan bekend is dat ze de schoolloop-baan beïnvloeden. Steeds wordt een ‘paar’ gevormd bestaande uit een kind uit eeneenoudergezin en een kind uit een tweeoudergezin, die verder op zoveel mogelijkrelevante kenmerken overeenstemmen, zoals sekse, leeftijd, milieu en IQ. Op dezewijze wordt de invloed van dergelijke variabelen geneutraliseerd, zodat de ‘netto-invloed’ van de factor eenoudergezin op de schoolloopbaan kan worden vastgesteld.In hoofdstuk 3 is deze onderzoeksopzet uitgebreid uiteengezet.

4.2.2 Keuze van variabelenIn dit hoofdstuk concentreren we ons eerst op probleemstelling Ia: de invloed vanhet leven in een eenoudergezin op de schoolloopbaan van kinderen. Met anderewoorden: de afhankelijke variabele is ‘schoolloopbaan’, de onafhankelijke variabeleis ‘gezinssituatie’. In hoofdstuk 3 zijn in model 3.1 de onafhankelijke (selectie-,controle- en externe) variabelen alsmede de afhankelijke variabele ingevuld en toe-gelicht. De afhankelijke variabele ‘schoolloopbaan’ wordt geïndiceerd door:- het advies van de onderwijzer voor de keuze van het voortgezet onderwijs;- het opleidingsniveau ('eindniveau') na zeven jaar voortgezet onderwijs4; en- de ononderbroken schoolloopbaan (Dronkers 1987).Gegevens omtrent deze variabelen waren voor een deel beschikbaar in het SMVO-bestand en moesten voor een ander deel door ons verzameld worden. Additioneledataverzameling was echter eerst en vooral nodig voor een valide en betrouwbarevaststelling van de onafhankelijke variabele ‘gezinssituatie’ en de controle-variabe-len met betrekking tot de sociaal-economische status van het gezin.

70

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 70 (Zwart film)

Page 86: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

4.2.3 Selectie van respondenten en dataverzamelingUitgangspunt voor de keuze van respondenten vormden alle leerlingen in hetSMVO-bestand die volgens opgave van de ouders/verzorgers in 1977 tot eeneenoudergezin behoorden en waarvan de gegevens toereikend waren voor matchingen toetsing. Met behulp van het computerprogramma MATCHEN is vervolgensvoor elk van die kinderen een ‘match’ en een reserve-’match’ gezocht uit de groepkinderen die in 1977 tot een tweeoudergezin behoorden.

De ouders van al deze kinderen zijn in 1984 schriftelijk benaderd met een aantalvragen betreffende de gezinssituatie op dat moment, de gezinssituatie in 1977, als-mede omtrent enkele achtergrondvariabelen van gezin en ouders.5 De onderzoeks-groep waarover alle gewenste informatie beschikbaar was en waarop analyses kon-den worden uitgevoerd bedroeg uiteindelijk 185 paren (370 gezinnen). In 160 parenwas in het eenoudergezin de blijvende ouder een vrouw (moedergezinnen) en in 25paren was de blijvende ouder een man (vadergezinnen). In tabel 4.1 geven we de‘gematchte’ eenoudergezinnen naar oorzaak van ontstaan en sekse van de aanwezi-ge ouder. De hier gepresenteerde analyses betreffen zoals reeds opgemerkt alleen demoedergezinnen.6

Tabel 4.1 Eenoudergezinnen naar oorzaak ontstaan en sekse aanwezige ouder

4.3 Hypothesen, analyse en verwerking

4.3.1 Gezinssituatie: eenoudergezinnen versus tweeoudergezinnenEchtscheiding of overlijden van één der ouders zijn zonder twijfel zeer ingrijpendegebeurtenissen voor een kind. Aangezien de kans steeds groter wordt dat een kindmet een dergelijke gebeurtenis geconfronteerd wordt en vervolgens (een tijd) zalbehoren tot een eenoudergezin, probeert men in een toenemend aantal onderzoe-ken na te gaan wat de betekenis daarvan is voor de ontwikkeling van een kind.

In 1973 concludeerden Herzog en Sudia na een groot aantal van deze onderzoe-ken kritisch geanalyseerd te hebben:

‘That, other things being equal, a two-parent home is more favourable for thechild’s development than a one-parent home’ (p. 143). Zoals we in 2.2.1 hebben gezien, is een negatief verband tussen ‘eenoudergezin’ en‘schoolprestaties’ bij herhaling vastgesteld, onafhankelijk van tijd en plaats.Voor dit negatieve verband tussen het (tijdelijk) behoren tot een eenoudergezin ende cognitieve ontwikkeling en schoolprestaties werd tot voor kort slechts één ver-

71

Overlijden

Echtscheiding

Ongehuwd

Totaal

n

76

73

11

160

Oorzaak ontstaan eenoudergezinnen

%

47.5

45.6

6.9

100

Sekse gezinshoofd Totaal

n

16

9

-

25

%

64

36

-

100

n

92

82

11

185

%

49.6

44.3

5.9

100

Moeder Vader

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 71 (Zwart film)

Page 87: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

klaring gegeven, namelijk de afwezigheid van de vader als zodanig, bijvoorbeeld alsidentificatie- of rolmodel. In meer recente publikaties worden echter verschillendeandere verklaringen genoemd (zie 2.3), die we hier in het kort zullen samenvatten.

1 De maatschappelijke bejegening van eenoudergezinnen: etikettering en stig-matisering

Het eenoudergezin wordt in onze samenleving op meerdere punten als afwijkendbeschouwd. Het kind ‘heeft’ maar één ouder (thuis) in plaats van twee, de alleen-staande ouder zelf heeft geen partner en moet bovendien zowel de taken van ver-zorger als de rol van kostwinner op zich nemen, wat niet ‘normaal’ wordt geacht.7

Door verschillende auteurs wordt gesteld dat deze meervoudige deviantie maaral te gemakkelijk leidt tot etikettering en stigmatisering van het eenoudergezin (zieo.a. Van der Avort 1980; Brandwein, Brown en Fox 1974; Van den Akker 1983).Niet alleen geldt dit voor de omgeving (zie bijvoorbeeld het rapport van deNederlandse Gezinsraad 1978), maar ook ouder en kind zelf lijken niet zelden eengevoel van mislukking te ervaren (o.a. Bendkower en Oggenfuss 1980; Van denAkker 1983). De ouder, met name de moeder, verliest bijvoorbeeld bij echtschei-ding de statusbepalende rol van echtgenote zonder dat duidelijk is of hiervoor eenandere statusbepaling in de plaats komt. Ook de schoolse omgeving speelt in dezeetikettering een rol: blijkens verschillende buitenlandse studies valt niet aan tenemen dat leerkrachten ten aanzien van ouders en kinderen uit eenoudergezinneneen andere mentaliteit zullen huldigen dan de heersende (Ferri 1976; Santrock enTracy 1978; Bendkower en Oggenfuss 1980; Blechman 1982).

2 Een veranderde ouder-kind interactie in eenoudergezinnenVan het eenoudergezin wordt onverminderd verwacht dat het alle functies die hettweeoudergezin in onze maatschappij heeft naar behoren vervult. Nu is in onzesamenleving het vervullen van zowel de kostwinners- als de verzorgende rol dooréén persoon in feite een onmogelijke zaak (waarbij voor alleenstaande moeders hetwinnen van de kost het grootste probleem zal zijn en voor alleenstaande vaders hetverzorgen van kinderen en huishouding). Een zekere overbelasting van de alleen-staande ouder is dan ook bijna onvermijdelijk, een overbelasting die o.a. zijn weer-slag kan hebben op de omgang tussen ouder en kind.

Verschillende onderzoekers vonden dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit vande ouder-kind interactie sterk verminderde na het wegvallen van één der ouders(zie o.a. Hetherington, Cox en Cox 1976, 1978, 1979a; Ambert 1982; Ambert enSaucier 1984). In het algemeen bestaat er grote overeenstemming over het feit datgoede schoolprestaties van het kind in positieve relatie staan tot een goede ouder-kind interactie (zie bijvoorbeeld het literatuuroverzicht van Walters en Stinnett1971). Diverse onderzoekers zien dan ook in een verminderde ouder-kind interactieeen mogelijke verklaring voor slechtere schoolprestaties van kinderen in eenouder-gezinnen.

3 De sociaal-economische status van eenoudergezinnenVaak treft men de mening aan dat de sociaal-economische omstandigheden waarineenoudergezinnen verkeren het hoofdprobleem van deze gezinnen vormt. Hierbijwordt, zoals reeds in 2.5 werd verwoord, dikwijls nagelaten een onderscheid te

72

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 72 (Zwart film)

Page 88: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

maken naar het culturele en het materiële aspect van de sociaal-economische status(SES) van gezinnen.

Aangezien in de meeste gezinnen de vader de primaire kostwinner is, zal hetwegvallen van de vader veelal een (drastische) verandering van de materiële omstan-digheden tot gevolg hebben. Dat in Nederland het merendeel van de moedergezin-nen een minimaal inkomen geniet, moge o.a. blijken uit het rapport ‘Inkomen enrondkomen’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (Wiebrens 1981). Sinds het ver-schijnen van deze nota is de inkomenspositie van met name alleenstaande moedersmet schoolgaande kinderen die van de bijstand moeten rondkomen verslechterd.Ook Van Gelder (1987) wees er op dat een belangrijk deel van de problematiek vanalleenstaande ouders op het terrein van hun financiële situatie ligt (zie ookDronkers 1992b). Veel onderzoekers zien in de vaak benarde inkomenspositie eenmogelijke verklaring voor de slechtere schoolprestaties van kinderen uit eenouder-gezinnen.

Aan de culturele component van SES wordt minder aandacht besteed. Alhoewelde culturele oriëntatie ten gevolge van de afwezigheid van de vader niet noodzake-lijkerwijze behoeft te veranderen, kunnen de vele materiële veranderingen het dik-wijls moeilijk maken de geïnternaliseerde culturele normen en waarden te verwe-zenlijken. Mutatis mutandis kan hetzelfde gelden voor (het verwezenlijken van)onderwijsaspiraties van ouders en kinderen uit eenoudergezinnen (zie bijvoorbeeldKriesberg 1967; Ferri 1976; Lambert 1978; Essen 1979; Ambert en Saucier 1984).

Op grond van de voorgaande overwegingen lijkt de kans groot dat kinderen uitmoedergezinnen in sociaal en/of materieel en/of psychisch opzicht in het nadeelzijn vergeleken met kinderen uit tweeoudergezinnen. Daarom veronderstellen wedat de kans dat kinderen uit moedergezinnen het minder ver brengen op school dankinderen uit tweeoudergezinnen, groot is. Als eerste hypothese formuleerden we:Hypothese 4.1: Kinderen uit moedergezinnen hebben een minder gunstige school-

loopbaan dan kinderen uit tweeoudergezinnen.

ToetsingOm deze hypothese te kunnen toetsen vergelijken we kinderen uit moedergezinnenen tweeoudergezinnen paarsgewijs op de drie indicatoren van de schoolloopbaan:advies voor het voortgezet onderwijs, eindniveau en ononderbroken schoolloop-baan.

Er wordt nagegaan of deze scores systematisch verschillen voor kinderen uiteenoudergezinnen en tweeoudergezinnen en zo ja, in welke richting deze verschil-len gaan. Voor de toetsing van de hypothese is de variabele ‘eindniveau’ van door-slaggevend belang, d.w.z. significante verschillen op deze variabele zijn een nood-zakelijke voorwaarde voor aanvaarding van de hypothese.8 Bij de toetsing wordtgebruik gemaakt van de WILCOXON-rangtekentoets voor gematchte paren,waarin behalve de richting van het verschil ook de grootte ervan een rol speelt. In3.7 werd de werkwijze rond deze toets uitgebreid uiteengezet (tabel 3.4).

In tabel 4.2 staan de paarsgewijze scores op ‘eindniveau’ weergegeven voor dein deze toetsing betrokken 160 paren. Het blijkt dat er van de 160 paren 75 (47%)zijn waarin kinderen uit een eenoudergezin het minder ver brengen dan hun‘match’, 38 (24%) waarin eenouderkinderen eenzelfde eindniveau bereikten als debijbehorende (gematchte) kinderen uit tweeoudergezinnen en 47 (29%) waarin kin-

73

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 73 (Zwart film)

Page 89: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

deren uit eenoudergezinnen het verder brengen. Er worden hier duidelijk meerparen onder de diagonaal geteld, waar het kind uit een tweeoudergezin een hogerescore op ‘eindniveau’ heeft dan het kind uit een moedergezin. Toetsing met behulpvan Wilcoxon’s rangtekentoets laat zien dat de gevonden verdeling niet op toevalberust. Zoals uit tabel 4.3 blijkt, zijn de verschillen in eindniveau tussen kinderenuit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen significant (z=-2.83; p ≤.005). Het min-teken wil zeggen: ten nadele van de kinderen uit moedergezinnen.

Tabel 4.2 Eindniveau van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen

Tabel 4.3 Toetsingsresultaten van hypothese I, Wilcoxon, eenzijdig getoetst

74

Eindniveau

Scor

e va

n kin

d ui

t tw

eeou

derg

ezin

Score van kind uit moedergezin

0

2

3

4

5

6

7

8

Totaal

0

1

1

1

3

2

2

6

1

5

6

2

22

3

2

1

1

2

6

4

4

7

11

3

3

2

30

5

4

1

13

10

7

9

4

48

6

3

3

2

8

1

17

7

1

4

2

12

4

23

8

2

1

7

1

11

Totaal

2

15

2

34

37

17

41

12

160

Indicatoren van 'schoolloopbaan'Ononderbrokenschoolloopbaan

Advies Eindniveau

z-waarde

-.96

p ≤

n.s.

z-waarde

-2.83*

p ≤

.005

z-waarde

-2.17

p ≤

.05160

Aantal paren

Hypothese 4.1: Kinderen uit moedergezinnen hebben een minder gunstige schoolloopbaan dankinderen uit tweeoudergezinnen.

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 74 (Zwart film)

Page 90: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Uit tabel 4.3 blijkt verder dat kinderen uit moedergezinnen niet alleen een lagereindniveau halen, maar ook vaker blijven zitten dan kinderen uit tweeoudergezin-nen (z=-2.17; p ≤ .01). De verschillen in advies voor het voortgezet onderwijs zijnstatistisch niet significant. Gezien deze toetsingsresultaten besluiten we tot verwer-ping van de nulhypothese. Kinderen uit moedergezinnen hebben een minder gun-stige schoolloopbaan dan kinderen uit tweeoudergezinnen.

4.3.2 Sekse van het kindTer verklaring van mogelijk nadelige effecten van vaderafwezigheid worden vaakidentificatietheorieën gehanteerd volgens welke met name identificatie met deouder van hetzelfde geslacht noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een kind. Inhet algemeen wordt aangenomen dat afwezigheid van de vader nadeliger is voorjongens dan voor meisjes. Een probleem bij het interpreteren van dergelijke onder-zoeksgegevens is echter niet alleen dat het hoofdzakelijk om de invloed van vader-afwezigheid op jongens gaat. Het onderzoek heeft tevens in meerderheid betrek-king op vaderafwezigheid ten gevolge van echtscheiding en de specifieke problemendie daarmee samenhangen.

Zo wordt ter verklaring van sekse-verschillen in eenoudergezinnen ontstaandoor echtscheiding gewezen op een mogelijk grotere gevoeligheid voor ‘stress’ bijjongens (zie bijvoorbeeld Rutter 1979). Anderen wijzen op bij de sekse-specifiekesocialisatie passende reactiepatronen (Emery 1982). Opmerkelijk is dat in de meerrecente onderzoeken, waarin ook kinderen uit verweduwde gezinnen zijn betrok-ken, geen verschillende effecten worden gevonden voor jongens en meisjes. Zovonden Ambert en Saucier (1984) dat niet sekse aanleiding gaf tot verschillen, maaroorzaak van ontstaan van het eenoudergezin. Jongeren uit gezinnen van gescheide-nen deden het op school minder goed, vonden het minder leuk en verwachtten eer-der van school af te gaan dan jongeren uit tweeoudergezinnen. Jongeren uit verwe-duwde gezinnen namen een tussenpositie in. Ook Peres en Pasternak (1984) von-den geen verschillende gevolgen voor jongens en meisjes.

Deze resultaten stemmen overeen met de gegevens uit het onderzoek vanBosman en Louwes (1982), die evenmin verschillende effecten voor jongens envoor meisjes vaststelden. Voor beide seksen werden significante verschillen inschoolprestaties gevonden tussen kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen.

We formuleerden onze tweede hypothese als volgt:Hypothese 4.2: De sekse van het kind heeft geen invloed op het verband tussen

gezinssituatie en schoolloopbaan.

ToetsingOok als het gaat om de invloed van andere onafhankelijke variabelen op het gevon-den verband, is het ‘gematchte’ paar eenheid van analyse. Op basis van de (controle-)variabele sekse worden de 160 paren onderverdeeld in twee subgroepen:1 78 paren waarin beide kinderen jongens zijn;2 82 paren waarin beide kinderen meisjes zijn.De afhankelijke variabele wordt per paar gemeten door het verschil in schoolloop-baanscores tussen het kind uit een eenoudergezin en het kind uit een tweeouderge-zin te berekenen. Met behulp van de Mann-Whitney toets wordt nagegaan of deze

75

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 75 (Zwart film)

Page 91: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

verschilscores-per-paar significant verschillen tussen de gevormde subgroepen ‘jon-gens’ en ‘meisjes’ (tabel 4.4). De Mann-Whitney genereert net als de Wilcoxon eenz-score, waarvan een waarde ≥ |1.64 |aangeeft dat de scores significant verschillendzijn tussen beide groepen (p ≤ .05). Vervolgens wordt de eerste hypothese nogmaalsgetoetst voor jongens en meisjes afzonderlijk (tabel 4.5).

Tabel 4.4 Toetsingsresultaten van hypothese II, Mann-Whitney, tweezijdig getoetst

Zoals uit de toetsingsresultaten in tabel 4.4 blijkt zijn de verschillen in schoolloop-baan tussen jongens uit eenoudergezinnen en jongens uit tweeoudergezinnen nietgroter of kleiner dan de verschillen tussen meisjes uit eenouder- en meisjes uittweeoudergezinnen. Met andere woorden: de sekse van het kind heeft geen invloedop de grootte van deze verschillen.

Vervolgens hebben we de eerste hypothese opnieuw getoetst voor jongens enmeisjes afzonderlijk. In tabel 4.5 zijn de toetsingsresultaten uit tabel 4.3 uitgesplitstnaar sekse.

Tabel 4.5 Toetsingresultaten van hypothese I, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, naar sekse van

het kind

Zoals verwacht, blijft het verband tussen ‘gezinssituatie’ en ‘schoolloopbaan’zowel voor jongens als voor meisjes bestaan: de gevonden verschillen in ‘eindni-veau’ zijn zowel voor jongens als meisjes significant. Onze tweede hypothesewordt bevestigd: de sekse van het kind lijkt geen invloed te hebben op het verbandtussen gezinssituatie en schoolloopbaan.

76

Indicatoren van 'schoolloopbaan'Ononderbrokenschoolloopbaan

Advies Eindniveau

z-waarde

-.96

-1.06

- .34

p ≤

n.s.

n.s.

n.s.

z-waarde

-2.83*

-1.86

-2.16

p ≤

.005

.05

.05

z-waarde

-2.17

-1.28

-1.79

p ≤

.05

n.s.

.05

160

78

82

Groepen paren

Totale groep

Jongens

Meisjes

n

Hypothese 4.1: Kinderen uit moedergezinnen hebben een minder gunstige schoolloopbaandan kinderen uit tweeoudergezinnen.

Verschillen per paar in:

• advies

• eindniveau na zeven jaar

• onderbroken loopbaan

p-waarde

n.s.

n.s.

n.s.

z-waarde

- .41

- .03

- .46

Hypothese 4.2: De sekse van het kind heeft geen invloed op het verbandtussen gezinssituatie en schoolloopbaan.

Groep paren

1 jongensparen

2 meisjesparen

Aantal paren

78

82

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 76 (Zwart film)

Page 92: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

4.3.3 Oorzaak van ontstaan van het moedergezinEenoudergezinnen kunnen ontstaan ten gevolge van overlijden, (echt-)scheiding en(bewust) ongehuwd alleenstaand ouderschap. Zoals al is opgemerkt, richt het meesteonderzoek zich op echtscheiding en de gevolgen daarvan voor kinderen. Onderzoekdat zich richt op het vergelijken van de verschillende typen eenoudergezinnen en debetekenis daarvan voor kinderen, is zeer schaars.

Indachtig de mogelijke verklaringen zoals die zijn weergegeven in 4.1, lijkt hetwaarschijnlijk dat het opgroeien in een eenoudergezin ten gevolge van overlijden,echtscheiding of ongehuwd ouderschap een verschillende betekenis heeft. De oor-zaak van ontstaan van het eenouderschap bepaalt immers voor een groot deel demaatschappelijke status en de inkomenspositie van het moedergezin. Etiketteringen stigmatisering zullen waarschijnlijk minder optreden en minder negatief zijn ingeval van overlijden dan in geval van echtscheiding en ongehuwd ouderschap. Voorwat betreft de financiële situatie berekende Wiebrens (1981) dat binnen de groepmoedergezinnen, die zich als geheel voor bijna tweederde in de laagste inkomensre-gionen bevindt, nog een onderscheid kan worden aangebracht tussen gescheidenenen verweduwden. Van de gescheiden vrouwen met kinderen behoort driekwart totde twee laagste inkomensklassen, van de weduwen iets meer dan de helft.

Alhoewel er wat betreft een veranderende ouder-kind interactie in principegeen verschillen behoeven op te treden tussen de verschillende typen moedergezin-nen, zijn er aanwijzingen dat na een echtscheiding de omgang tussen ouder en kindanders wordt beïnvloed dan na overlijden (Wallerstein en Kelly 1980a, 1980b;Hetherington, Cox en Cox 1978; Ambert 1983).

Het voorgaande overziend, veronderstellen we dat kinderen van gescheidenouders het in vergelijking met tweeouderkinderen slechter doen op school dan kin-deren van wie de vader is overleden en formuleerden als derde hypothese:Hypothese 4.3: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen van gescheidenouders in vergelijking met kinderen uit tweeoudergezinnen zijn groter dan de ver-schillen tussen kinderen van verweduwde ouders in vergelijking met kinderen uittweeoudergezinnen.9

ToetsingDe toetsing van deze derde hypothese geschiedt naar analogie van hypothese II.Ook hier worden uit de 160 paren twee subgroepen gevormd (de 11 paren waarinhet moedergezin is ontstaan door ongehuwd ouderschap laten we hier buitenbeschouwing):1 76 paren waarin het eenoudergezin is ontstaan door overlijden;2 73 paren waarin het eenoudergezin is ontstaan door echtscheiding.Met behulp van de Mann-Whitney test wordt opnieuw bepaald of de verschillenper paar significant verschillen tussen de gevormde subgroepen.

Uit de toetsingsresultaten in tabel 4.6 komt naar voren dat dit nu wèl het geval is.De verschilscores met betrekking tot ‘advies’ en ‘eindniveau’ zijn significant grotervoor kinderen van gescheiden ouders dan voor kinderen waarvan de vader is over-leden (beide in vergelijking met kinderen uit tweeoudergezinnen). Voor ‘ononder-broken loopbaan’ is dit niet het geval.

We mogen dus veronderstellen dat de oorzaak van het ontstaan van het een-

77

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 77 (Zwart film)

Page 93: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

oudergezin het verband met de afhankelijke variabele ‘schoolloopbaan’ beïnvloedtin de richting van de hypothese, namelijk dat kinderen van gescheiden ouders rela-tief gezien meer problemen ondervinden en gezien het eindniveau ‘slechter af’ zijn.

Ook hier toetsen we nogmaals de hoofdhypothese naar het verband tussen‘gezinssituatie’ en ‘schoolloopbaan’, nu uitgesplitst naar oorzaak van het ontstaanvan het eenoudergezin (tabel 4.7).

Tabel 4.6 Toetsingsresultaten van hypothese III, Mann-Whitney, eenzijdig getoetst

Tabel 4.7 Toetsingsresultaten van hypothese I, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, naar oor-

zaak van ontstaan eenoudergezin

We zien dat de verschillen in ‘schoolloopbaan’ c.q. eindniveau tussen kinderen uiteenouder- en tweeoudergezinnen alleen significant zijn voor kinderen van geschei-den moeders. Opmerkelijk is bovendien dat voor kinderen van gescheiden moedersook significante verschillen in advies van de onderwijzer worden gevonden: zij krij-gen in vergelijking met hun ‘matches’ uit tweeoudergezinnen een lager advies voorhet voortgezet onderwijs.10 De verschillen in ‘ononderbroken loopbaan’ tussen kin-deren uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn bij uitsplitsingnaar ‘oorzaak’ niet meer significant.

Onze derde hypothese wordt dus niet verworpen. De kans dat kinderen uitmoedergezinnen een minder gunstige schoolloopbaan hebben dan kinderen uit twee-oudergezinnen, is groter voor kinderen van gescheiden ouders dan voor kinderen

78

Indicatoren van 'schoolloopbaan'Ononderbrokenschoolloopbaan

Advies Eindniveau

z-waarde

-.96

.46

-2.05

p ≤

n.s.

n.s.

.05

z-waarde

-2.83*

-.97

-3.37*

p ≤�

.005

n.s.

.0005

z-waarde

-2.17

-1.46

-1.28

p ≤

.05

n.s.

n.s.

160

76

73

Groep paren

Totale groep

Overlijden

Echtscheiding

n

Hypothese 4.1: Kinderen uit moedergezinnen hebben een minder gunstige schoolloopbaandan kinderen uit tweeoudergezinnen.

Verschillen per paar in:

• advies

• eindniveau na zeven jaar

• onderbroken loopbaan

p-waarde

.05

.05

n.s.

z-waarde

-1.80

-1.66

- .07

Hypothese 4.3: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen van gescheiden ouders in vergelijking met kinderen uit tweeoudergezinnen zijn groter dan de verschillen tussen kinderen van verweduwde ouders in vergelijking met kinderen uit tweeoudergezinnen.

Groep paren

1 Moedergezin ontstaan door overlijden

2 Moedergezin ontstaan door echtscheiding

Aantal paren

76

73

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 78 (Zwart film)

Page 94: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

van verweduwde moeders. Het lijkt erop dat met name kinderen van gescheidenmoeders ‘at risk’ zijn.

4.4 Conclusie en discussie

Het onderzoek waarover we hier rapporteren, heeft als eerste probleemstelling:Bestaan er verschillen in de schoolloopbaan van kinderen uit eenouder- en tweeou-dergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen op de school-loopbaan zoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?

Op grond van onze bevindingen moet deze vraag bevestigend beantwoordworden: de kansen op een gunstige schoolloopbaan blijken voor kinderen uit moe-dergezinnen systematisch kleiner te zijn dan voor kinderen uit tweeoudergezinnen.Bovendien blijkt het effect met name betrekking te hebben op kinderen vangescheiden ouders.

Hieruit volgt de conclusie dat leven in een eenoudergezin op zich geen negatie-ve invloed hoeft te hebben op de kansen op een gunstige schoolloopbaan. Dit blijktuit het feit dat voor kinderen van verweduwde moeders geen significante verschil-len in schoolloopbaan werden gevonden in vergelijking met kinderen uit tweeou-dergezinnen. Afwezigheid van de vader als zodanig blijkt - in tegenstelling tot watmeestal wordt verondersteld - geen reden om te verwachten dat kinderen het slech-ter zouden doen op school. Dit is een belangrijke conclusie. Het lijkt erop datnadelige effecten met andere factoren te maken hebben dan met vaderafwezigheidper se.

Het verschillende effect van ‘overlijden’ en ‘echtscheiding’ zou er bijvoorbeeldop kunnen wijzen, dat een factor als etikettering een grotere rol speelt in het ver-band tussen gezinssituatie en schoolloopbaan dan tot nu toe werd aangenomen.Het significant lagere advies voor het voortgezet onderwijs dat kinderen vangescheiden moeders bij gelijke prestaties krijgen in vergelijking met kinderen uittweeoudergezinnen, wijst in de richting van etikettering.

Een belangrijke factor lijkt ook de invloed van de inkomenspositie, die nietalleen aanzienlijk kan verschillen tussen eenouder- en tweeoudergezinnen, maarook tussen gezinnen van weduwen en gescheiden vrouwen. Het zijn dergelijke ach-terliggende factoren die primair verantwoordelijk kunnen zijn voor het gevondenverband tussen leven in een eenoudergezin en schoolloopbaan. Behalve de genoem-de sociale en economische factoren kan daartoe ook een mogelijk gewijzigdeomgang tussen ouder(s) en kind gerekend worden.

Resumerend willen we stellen, dat de overgang van tweeouder- naar eenouderge-zin -met name in geval van echtscheiding - gemarkeerd wordt door een aantalmaatschappelijk bepaalde condities en problemen, waaraan maar moeilijk te ontko-men valt. Vooral de te verwachten opeenstapeling van problemen lijkt daarbij nade-lig te zijn.

4.5 Tussenbalans

Op grond van de toetsingsresultaten van probleemstelling Ia mogen we vaststellen,

79

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 79 (Zwart film)

Page 95: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

dat er inderdaad een verband bestaat tussen ‘opgroeien in een eenoudergezin’ en deschoolloopbaan van kinderen. Dit betekent, dat het eerder op exploratieve wijzevastgestelde verband (Bosman en Louwes 1982) hier met betrouwbare en validegegevens wordt bevestigd. Bovendien blijven de verschillen in eindniveau ook oplatere momenten in de schoolloopbaan bestaan.11

Het probleem - een negatief verband tussen ‘eenoudergezin’ en ‘schoolloop-baan’ - is hiermee in zekere zin vastgesteld en van een empirische basis voorzien. Eris nu dus reden om op zoek te gaan naar verklaringen voor dit verband (probleem-stelling Ib). De toetsing naar oorzaak van ontstaan laat bovendien zien dat het nietper se gaat om de afwezigheid van een tweede ouder. We moeten dus op zoek naarándere verklarende mechanismen. De vraag luidt dan: wat is het in het domein vande opvoedings- en gezinssituatie in deze moedergezinnen, dat maakt dat de school-loopbanen van de tot die gezinnen behorende kinderen minder hoog eindigen danvan vergelijkbare kinderen uit tweeoudergezinnen?

In het nu volgende zullen we de interviewprotocollen uit het onderzoek vanBosman en Louwes (1989) in het licht van deze vraag op kwalitatieve wijze analy-seren, op zoek naar verklarende mechanismen in de opvoedingssituatie.

4.6 De opvoedingssituatie in het moedergezin: kinderen en moeders

Zoals in hoofdstuk 2 bleek, bevat het schaarse onderzoek naar de opvoedingssituatieduidelijke aanwijzingen van verschillen in gedrag van kinderen enerzijds, en vanopvoedingsgedrag van moeders tussen eenoudergezinnen en tweeoudergezinnenanderzijds. Er lijkt dus alle reden om zoals we dat eerder omschreven, ‘wat dieper inde opvoedingssituatie te graven’. We doen dat hier in de eerste plaats door het nogniet eerder geanalyseerde kwalitatieve datamateriaal van Bosman en Louwes (1989)vanuit een opvoedingsperspectief samen te vatten en te interpreteren.

Zoals in hoofdstuk 2 al werd opgemerkt, wordt in gezins- en opvoedingsonder-zoek sterk de nadruk gevestigd op een transactioneel model van opvoeding: opvoe-ding als wederkerig beïnvloedingsproces tussen kind, ouder en omgeving (Sameroffand Chandler 1975). Een transactionele visie op opvoeding betekent, dat we ons bijeen nadere verkenning van de opvoedingssituatie niet alleen op ouders moeten rich-ten, maar ook op kinderen. Door de opbouw van het databestand is dat ook moge-lijk: het bevat immers zowel gegevens over kinderen (84 kinderen uit moedergezin-nen en 84 ‘gematchte’ kinderen uit tweeoudergezinnen) als over moeders (88‘gematchte paren’ moeders).12 Aan de 168 kinderen en 176 moeders (n=344) zijn ineen uitgebreid vraaggesprek in grote lijnen dezelfde vragen gesteld over de school-loopbaan en de gezinssituatie. Met het oog op de reikwijdte van de getoetste verkla-ringen (gezinsontwrichting, opvoedingstekorten, overbelasting, ouder-kind relatie,etikettering, inkomenspositie) is de verscheidenheid aan gezinsgegevens zeer groot.Het bestand biedt daarmee goede mogelijkheden de opvoedingssituatie nader te ver-kennen.

Anders dan in het onderzoek van Bosman en Louwes worden de gegevens nuhoofdzakelijk kwalitatief geanalyseerd. Waar dat evenwel relevant is worden demet behulp van Wilcoxon getoetste verschillen tussen haakjes weergegeven, onderverwijzing naar het oorspronkelijke onderzoek (1989).

80

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 80 (Zwart film)

Page 96: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Een tweede verschil met de ‘gematchte’ aanpak is dat we de vastgestelde ver-schillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en tweeouderge-zinnen als uitgangspunt nemen, en hier verder alleen kijken naar de kwalitatievetoelichtingen door kinderen en moeders uit moedergezinnen.

In 4.7 gaan we in op aspecten van de opvoedingssituatie zoals die via de kinde-ren wordt waargenomen, terwijl we in 4.8 de waarneming van de moeders als uit-gangspunt nemen. In 4.9 maken we de balans op en koppelen we de gegevens terugnaar de tweede en derde probleemstelling.

4.7 Opvoedingssituatie volgens kinderen

In de kwalitatieve verkenning van de gegevens die bij de kinderen verzameld wer-den aangaande de opvoedingssituatie, zijn we geleid door de onderzoeksbevindin-gen in hoofdstuk 2 vooral geïnteresseerd in het gedrag van kinderen, gerelateerdaan de regelstructuur in het gezin. Met het oog op de schoolloopbaan richten wevoorts de blik op het onderwijsgedrag van kinderen.

Met het oog op de regelstructuur zijn er aanwijzingen dat in eenoudergezinnenminder de nadruk wordt gelegd op het naleven van regels en het uitoefenen vancontrole (zie 2.3.2). In de vragenlijst van Bosman en Louwes is aan dit onderwerpveel aandacht besteed. In de eerste plaats werd aan de kinderen de volgende vraagvoorgelegd:

In de meeste gezinnen zijn er wel regels en afspraken over zaken die oudersecht belangrijk vinden. Bijvoorbeeld over etenstijd, hoe laat een kind thuis moetzijn, waar het wel en niet heen mag, over roken, drinken enz. Door wie werdendergelijke regels in jullie gezin vastgesteld?In de beantwoording van deze vraag valt op dat eenouderkinderen in de eersteplaats vaker dan tweeouderkinderen zeggen dat de regels door de ouders in overlegmet het kind werden vastgesteld, en in de tweede plaats dat er weinig of geen regelswaren:

‘Ik heb het nooit zo ervaren dat er regels waren. We maakten afspraken, geba-seerd op redelijkheid. We hielden rekening met elkaar. Redelijkheid was soms welmoeilijk. Ik moest bijvoorbeeld op een redelijke tijd thuis zijn, maar ik vond hetniet altijd makkelijk dat zelf te bepalen. Soms had ik wel eens liever dat moederaangaf wat redelijk was’ (meisje).

Kinderen uit moedergezinnen en tweeoudergezinnen zeggen zich in gelijke mateaan de regels te houden. Daarbij is gelet op het voorgaande de vraag relevant, of hetkarakter van de regels gelijk was, of, specifieker, het toezicht op de naleving ervan.Ook hierover is een vraag opgenomen:

Als je zo om je heen keek naar andere gezinnen, vond je dat het er bij jou thuisstrenger of eerder minder streng aan toe ging? Of maakte het geen verschil?(De vraag is in de verleden tijd gesteld omdat het ging om de periode van het voort-gezet onderwijs). Zoals we in hoofdstuk 5 nog zullen zien, zeggen meer kinderenuit moedergezinnen dan uit tweeoudergezinnen dat het er thuis minder streng aantoe ging dan bij andere gezinnen. De kinderen geven verschillende toelichtingen ophun antwoord: sommigen zeggen dat het minder streng toe ging omdat moeder er

81

Rie Bosman 05-06-2008 15:15 Pagina 81 (Zwart film)

Page 97: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

alleen voor stond of omdat moeders volgens hun oordeel ‘gewoon minder strengzijn’:

‘Er was gewoon één persoon minder, waarmee je rekening moest houden, en diewas juist degene die wel eerder straf zou geven’ (jongen).

‘Jongens met een vader worden wel strenger aangepakt. De reden? Zo zijnmoeders’ (jongen).

Andere kinderen vertellen dat moeder minder streng was na het overlijden vanvader of dat moeder minder controle kon uitoefenen, omdat ze werkte.

‘Moeder had wel vertrouwen in ons. Ze had ook geen tijd om zich er erg drukom te maken vanwege haar werk’ (jongen, moeder had een full-time baan).Sommige kinderen spreken met waardering over een minder streng gezinsklimaaten de gelijkwaardige verhoudingen in het gezin, anderen laten zich minder positiefuit:

‘Ik ben heel vrij opgevoed en heb heel veel gemogen, tot vervelens toe. Het zalvoor een deel gemakzucht zijn geweest. Achteraf denk ik wel eens dat moeder me tevrij heeft gelaten’ (meisje).

Dat er meer kinderen zijn die aangeven dat het gezag van moeder in hun ogen ach-teraf gezien tekort schoot, blijkt uit de antwoorden op de volgende vraag, die alleenaan de eenouderkinderen werd gesteld:

Je bent (een tijdje) opgegroeid in een gezin zonder vader. Je hoort mensen weleens beweren dat een moeder alleen er de wind niet onder heeft omdat ze niet kanterugvallen op een man in huis! Was dat bij jullie ook zo?Tweederde van de kinderen geeft een ontkennend antwoord op deze vraag, eender-de antwoordt bevestigend. Een aantal kinderen schrijft dit toe aan het feit dat moe-ders (nu eenmaal) minder streng zijn, of omgekeerd dat vaders strenger zijn:

‘Bij je moeder alleen krijg je bepaalde dingen gemakkelijker gedaan’ (meisje).‘Je permitteert je meer ten opzichte van een moeder’ (jongen).‘Mijn moeder kan mij niet zo aan, als mijn vader zou hebben gekund’ (jongen).‘Moeder had de wind wel degelijk eronder, maar als vader niet gestorven was,

zouden de huisregels talrijker zijn geweest. Vader was strenger dan moeder’ (jon-gen).

‘Moeder was wel eens onzeker over bepaalde zaken’ (meisje).

De laatste uitspraak is om twee redenen van belang. Opvoedingsonzekerheid kaneen belangrijke factor zijn in het opvoedingsgedrag van moeder, een veronderstel-ling waar we in 4.8 nog op terug komen. Maar het feit dat dit meisje haar moeder’sonzekerheid opmerkt en waarneemt, geeft ook steun aan de opvatting van eentransactioneel model van opvoeding, waarbij ouder en kind elkaar wederzijds beïn-vloeden.

Veel kinderen geven er blijk van oog te hebben voor de opvoedingstaak waar-voor hun moeder zich gesteld ziet. Zo zijn er kinderen die expliciet aangeven dathet ontbreken van een vader voor het uitoefenen van gezag nadelig is, zowel voorhen zelf als voor moeder:

‘Het is voor een vrouw zeer moeilijk met vier jongens, zeker in de puberteit. Zeheeft niet altijd genoeg overwicht’ (jongen).

82

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 82 (Zwart film)

Page 98: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

‘Moeder had de wind er minder onder in het geval van mijn broer. Deze heefteen harde hand en vaste discipline nodig. (...) Moeder voedt anders op, kan het nietopbrengen om de jongen zo achter zijn broek te zitten. Er is nog sprake van geweestdat hij eventueel naar vader zou gaan, maar de jongen wilde dat zelf niet. Hij hadwat teveel ontzag voor vader’ (meisje).

Uit de laatste formulering blijkt dat kinderen ook zelf in de gezagsverhouding eenactieve rol spelen, zij lijken hun moeder minder serieus te nemen, zoals ookAmbert en Saucier (1984) in hun onderzoek onder 12- tot 16-jarige Canadese jon-geren vonden. Sommige kinderen geven expliciet aan dat zij zelf van de situatiegebruik maakten:

‘Ik hield me vaak niet aan bepaalde regels. Mijn moeder kon er met niemandover praten. Ik denk dat ze strenger was geweest als ze er met mijn vader over hadkunnen praten’ (meisje).

De antwoorden van de kinderen geven een duidelijke interactie aan tussen het alsminder streng ervaren gezinsklimaat en regelovertredend gedrag van henzelf. Dehouding en het gedrag van de kinderen lijken evenzeer de regelstructuur in hetgezin te bepalen als de uitoefening van de gezagsfunctie door moeder.

Dit beeld wordt ondersteund door de analyses rond het schoolse functioneren enhet onderwijsgedrag van kinderen. Alhoewel het gedrag van kinderen niet directwerd gemeten, leverden vragen naar gedragingen ten aanzien van school en huis-werk een aantal opvallende gegevens op (zie Bosman en Louwes 1989, hoofdstuk 8).We vatten kort een aantal toetsingsresultaten samen. Kinderen uit moedergezinnen:- beschrijven zichzelf vaker als leerlingen die er minder hard voor werkten op

school dan de vergelijkbare tweeouderkinderen;- beschrijven zichzelf vaker als leerlingen die met minder plezier naar school gin-

gen dan de vergelijkbare tweeouderkinderen;- zeggen vaker lessen over te slaan en te spijbelen.De verschillen in deze ‘gedragingen’ waren getoetst met behulp van Wilcoxon’srangtekentoets in alle gevallen significant (p ≤ .05). Bosman en Louwes combineer-den door middel van een MOKKEN-analyse de gegevens over het onderwijsgedragvan kinderen tot één maat, die ze TEGENDRAADS noemden. Niet onverwachthadden kinderen uit eenoudergezinnen op deze gedragsdimensie een significanthogere score dan tweeouderkinderen (Wilcoxon: z=-2.58; p ≤ .005). ‘Tegendraads’onderwijsgedrag stond tevens duidelijk in verband met een lager eindniveau in deschoolloopbaan.

De vraag is nu hoe dit tegendraadse onderwijsgedrag zich verhoudt tot deopvoedingssituatie. Wat dan opvalt is dat terwijl eenouderkinderen hebben aange-geven dat het thuis ‘minder streng’ toe ging, ze wèl zeggen dat ze thuis meer con-flicten over schoolse zaken hebben gehad (Wilcoxon: z=-1.78; p ≤ .05). (Geen)Huiswerk maken, ‘op het nippertje leren’ en slechte cijfers halen zijn hier terugke-rende thema’s.

‘Er waren altijd conflicten over school, dat ik alleen maar aan mijn eigen lolle-tjes dacht’ (meisje).

83

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 83 (Zwart film)

Page 99: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Eenouderkinderen denken ook dat ze thuis in mindere mate tevreden zijn over watze op school bereikt hebben (Wilcoxon: z=-2.02; p ≤ .05). Voor ongeveer de helftvan de kinderen die meent dat ze thuis minder tevreden zijn geldt dat ze zichzelfwel tekort geschoten voelen:

‘Achteraf gezien heeft ze wel gelijk gehad, maar ja dat is een beetje laat nu’(meisje)

‘Ik geef haar nu wel gelijk’ (jongen).Belangrijker is, dat de eenouderkinderen ook zèlf minder tevreden zijn over wat zetot nu toe hebben bereikt op school (Wilcoxon: z=-3.13, p ≤ .005). Het is dan ookniet verwonderlijk dat ze op de vraag of ze als ze hun schoolloopbaan over zoudenmogen doen, dit op dezelfde manier zouden doen of het anders zouden aanpakken,vaker antwoordden dat ze het anders zouden doen (Wilcoxon: z=-2.42; p ≤ .01), inveel gevallen ‘beter m’n best doen’ of langer door blijven leren.

‘Ik zou beter m’n best doen, niet elk jaar met de hakken over de sloot overgaan. Dan waren er minder spanningen geweest’ (meisje).

Het lijkt erop dat kinderen ook zèlf hun gedrag achteraf als ‘tegendraads’ ervaren.Zoals de uitspraak van het laatste meisje aangeeft, lijkt er op het gebied van schoolsezaken een groot spanningsveld tussen ouder en kind te bestaan. In de hoofdstukken5 en 7 zullen we hiervan nog het een en ander zien.

4.8 Opvoedingsgedrag van moeder

In de antwoorden van de moeders op vragen naar het schoolse functioneren vankinderen tekent zich hetzelfde spanningsveld af dat we in de antwoorden van dekinderen konden waarnemen. We vatten opnieuw eerst een aantal toetsingsresulta-ten samen.

In overeenstemming met hun aspiraties (die niet verschilden met die van twee-oudermoeders), maar in tegenstelling met het minder strenge gezinsklimaat dat dekinderen beschreven, oefenen eenoudermoeders langer dan tweeoudermoeders con-trole uit op het maken van huiswerk (Wilcoxon: z=-1.71; p ≤ .05). Toch vinden een-oudermoeders vaker dan tweeoudermoeders dat hun kind onvoldoende tijd aan hethuiswerk besteedde (Wilcoxon: z=-1.97; p ≤ .05), en zijn ze minder tevreden over debehaalde cijfers en de rapporten van hun kinderen dan tweeoudermoeders(Wilcoxon: z=-2.09; p ≤ .05). In de antwoorden op de vraag naar problemen rondhet huiswerk klinkt bij sommige eenoudermoeders een toon van berusting, hetgeenniet wegneemt dat zij zich vaker dan tweeoudermoeders schuldig voelen omdat zehun kind onvoldoende bij het huiswerk konden helpen (Wilcoxon: z=-2.21; p ≤ .05).

‘Er wordt altijd gekankerd hier. Je hebt ’t beste met ze voor. Als ze goede raadin de wind slaan, dan is ’t jammer. (...) Hij is toch te lichtvaardig. Je probeert hetwel maar je hebt het niet helemaal in de hand. Ze moeten ook zelf de verantwoor-delijkheid dragen’.

De laatste toevoeging is een uitspraak die we bij meerdere moeders terugzien: hetbenadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van het kind, soms als legitimatievan een gevoel van machteloosheid. Ook zien we dat een aantal moeders haar kind

84

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 84 (Zwart film)

Page 100: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

coulant tegemoet treedt, niet te hoge eisen wil stellen of deze enigszins bijstelt.‘Je moet een kind niet op de tenen laten lopen’,

is een uitdrukking die verschillende malen gehoord wordt. Wellicht moet in hetlicht van deze coulante houding ook het gegeven worden geïnterpreteerd dat een-oudermoeders, alles overziend, niet minder tevreden zijn over hetgeen hun kindheeft bereikt dan tweeoudermoeders. Dit ondanks de tegenvallende prestaties vanhun kinderen en de problemen en conflicten over schoolse zaken.

Alles bij elkaar rijst het volgende beeld. De moeders in eenoudergezinnenhechten veel belang aan school en schoolprestaties, oefenen veel druk uit en trach-ten er van alles aan te doen wanneer het op school niet goed gaat. En het gaat rela-tief vaker niet goed, gelet op het tegendraadse onderwijsgedrag en de geringeretevredenheid over de schoolprestaties. Dit leidt in veel gevallen tot spanningen enconflicten, en soms tot berusting en machteloosheid.

Er lijkt hier sprake te zijn van een duidelijke discrepantie tussen de gewenste ende feitelijke situatie met betrekking tot opvoedings- en onderwijsoriëntaties.Eenoudermoeders lijken minder in staat hun aspiraties om te zetten in gedrag, ofhun kinderen aan te zetten tot het gewenste gedrag. Hun kinderen lijken daarin eenactieve rol te spelen, door hun moeder als het ware minder serieus te nemen, en totop zekere hoogte weerstand te bieden aan hun moeder’s aspiraties en controle.13 Devraag rijst daarbij vervolgens hoe serieus moeder zichzelf neemt als opvoeder,anders gezegd: hoe zij zelf opvoedingscompetentie ervaart. Ook hieromtrentbeschikken we over een aantal relevante gegevens.

We kijken eerst naar de opvattingen van alle moeders over de opvoedingssituatie inhet eenoudergezin. In tabel 4.8 staan de percentages waarmee eenouder- en tweeou-dermoeders instemden met een aantal uitspraken over de eenoudergezinssituatie.

Tabel 4.8 Mate van instemming (‘mee eens’) met de volgende uitspraken door tweeou-

der- en eenoudermoeders, in percentages:

85

Uitspraak

Van een echtscheiding zijn kinderen altijd de dupe

Ouders met kinderen scheiden tegenwoordig te makkelijk

Kinderen hebben een vader èn een moeder nodig

Eenoudermoeders

3.4

6.8

22.7

30.7

47.7

48.8

61.4

Tweeoudermoeders

11.4

17.0

39.7

40.9

65.9

67.0

80.7

1

2

3

4

5

6

7

Een moeder alleen doet er verstandig aan, om te proberenweer een vader voor haar kinderen te zoeken

Een alleenstaande moeder heeft onvoldoende gezag overhaar kinderen

Kinderen zonder vader komen al zoveel tekort, dat hunmoeder niet ook nog moet gaan werken

Een vader alleen doet er verstandig aan, om te proberenweer een moeder voor zijn kinderen te zoeken

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 85 (Zwart film)

Page 101: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De tweeoudermoeders beschouwen we in dit opzicht als representant van depublieke opinie (we veronderstellen dat de tweeoudermoeders door de matching opsociaal-economische milieu in grote lijnen hetzelfde referentiekader hebben als deeenoudermoeders). Een Mokken-analyse op 15 items inzake ‘traditionele opvattin-gen over gezinssituaties’ leverde een schaal AFKEURING en een schaal BEGRIPop. Tweeoudermoeders toonden aanmerkelijk meer afkeuring (Wilcoxon: z=-3.62;p ≤ .001) en minder begrip (Wilcoxon: z=3.31; p ≤ .001) voor eenoudermoeders daneenoudermoeders zelf (zie ook Bosman en Louwes 1989, p. 87-101).

Vervolgens kijken we naar de opvattingen van de eenoudermoeders zelf. Ofschoonzij het minder dan tweeoudermoeders eens zijn met de traditionele opvattingen,zijn zij het er ook niet ten enen male mee oneens. Zij delen als het ware in de heer-sende ideologie, en beschouwen ook zèlf de eenoudergezinssituatie in meerdere ofmindere mate als ontoereikend. Dat blijkt ook uit het feit, dat eenoudermoederszich meer dan tweeoudermoeders schuldig hebben gevoeld of tekortgeschoteninzake een aantal opvoedingsaspecten (bijvoorbeeld te weinig tijd of aandacht hadvoor het kind, teveel verantwoordelijkheid hebt gevraagd, teveel opgegaan in eigenzorgen e.d.). Opmerkelijk is, dat eenoudermoeders zich óók vaker dan tweeouder-moeders schuldig voelen over zaken waarover de kinderen uit eenouder- en twee-oudergezinnen niet verschillend antwoorden! Zo voelen eenoudermoeders zich bij-voorbeeld vaker schuldig over het weinig tijd hebben voor hun kind, hetgeen integenstelling is met de bevinding dat kinderen uit moedergezinnen niet vaker dankinderen uit tweeoudergezinnen aangeven dat hun moeder weinig of geen tijd voorze had. Hetzelfde geldt voor het teveel betrekken van de kinderen bij de eigen pro-blemen. Eenoudermoeders voelen zich daar vaker schuldig over dan tweeouder-moeders, terwijl kinderen uit moedergezinnen niet vaker dan tweeouderkinderen‘ja’ antwoorden op de vraag of moeders wel eens met hen sprak als ze ergens overin zat. De veronderstelling lijkt dus gerechtvaardigd dat ‘schuldgevoelens’ meerzeggen over het zelfbeeld van moeder dan over een werkelijk tekortschieten, het-geen alleen maar bijdraagt aan het belang van deze bevinding.

Op een directe vraag zeggen de eenoudermoeders meer afkeuring en kritiek te erva-ren in hun directe omgeving (buren, familie) dan tweeoudermoeders (Wilcoxon:z=-2.82; p ≤ .005). Dit geldt vooral voor gescheiden moeders.

‘Er was kritiek van de familie, op mij, op m’n gedrag, uitgaan, vrienden. Ik benwel eens tè afhankelijk van ze geweest. Dan kon ik niet zoveel zeggen’.In de ogen van de buren konden de manier van opvoeden, ‘bepaald bezoek ontvan-gen’ en buitenshuis werken door moeder het minst de goedkeuring wegdragen.

We mogen concluderen dat de publieke opvattingen ten aanzien van eenouder-gezinnen nog altijd getuigen van een zekere etikettering en van een negatief ver-wachtingspatroon ten aanzien van de opvoeding van kinderen. Een negatief ver-wachtingspatroon vanuit de omgeving, versterkt door schuldgevoelens van moederzelf, kan de opvoeding onder grote druk zetten. Dat blijkt ook uit de beantwoor-ding van de volgende vraag:

Als u nu terugkijkt op de opvoeding van uw zoon/dochter, heeft u dan wel eenshet gevoel gehad dat u - om wat voor reden dan ook - extra uw best moest doen?

86

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 86 (Zwart film)

Page 102: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Eenoudermoeders zeggen inderdaad significant vaker ‘Ja’ (Wilcoxon: z=3.44; p ≤.001), en veel moeders geven een uitgebreide toelichting. In veel gevallen gaat hetom schuldgevoelens ten gevolge van de onverenigbaarheid van alle taken:

‘Ja, door weer te gaan werken, wat heel erg zwaar is (een volledige baan). Ikkan nu minder contact aan kinderen geven, (ik heb) een drukker leven. Ik ben gaanwerken vanwege de financiële situatie, zodat de levensstandaard normaal bleef’.

‘Ik had èn kinderen èn werk èn huishouden. Dan kun je niet alles 100% doen.Ik ben en was altijd zelf verantwoordelijk, (ik) zou wel eens willen dat een ander deverantwoordelijkheid nam. Soms zat ik ook nog tussen twee vuren, als kinderen ietswèl vonden bijvoorbeeld en (mijn) vriend niet, dan moet je schipperen’.Andere moeders zijn zich (sterk) bewust van het negatieve verwachtingspatroon entrachten zich als het ware op voorhand ‘in te dekken’:

‘Ja, hij moest iets presteren, met name op school, anders zou ik een slechte moe-der zijn. Zodat mensen niet zouden zeggen: het komt omdat hij alleen maar eenmoeder heeft’.Deze laatste moeder beantwoordde volgens eigen zeggen de verwachting van deomgeving met het uitoefenen van extra druk. Een andere moeder geeft haarscherpaan hoe in haar ogen schuldgevoelens op hun beurt de opvoedingsfunctie onder-mijnen en voor kinderen negatief kunnen uitwerken:

‘Ik heb het gevoel dat ik tekort geschoten ben. Ik was niet standvastig meer.Voor het overlijden van mijn man was ja ja en nee was nee. Je gaat je schuldig voe-len en geeft de kinderen meer hun zin. Ze missen toch al zoveel en ik wil graag eenprettige stemming in huis. Misschien omdat mijn zoon geen houvast meer had, is hetmet hem achteruit gegaan’.

Samenvattend zien we in het opvoedingsgedrag van moeders aanwijzingen vanschuldgevoelens, (opvoedings-)onzekerheid en een grote druk om het extra goed tedoen. Aannemelijk is, dat deze onzekerheid wordt gevoed door het negatieve ver-wachtingspatroon vanuit de omgeving èn door het tegendraadse gedrag van kinde-ren.

4.9 Tot besluit: verklarende mechanismen

Zetten we de vanuit een opvoedingsperspectief geanalyseerde gegevens van Bosmanen Louwes nog eens op een rij, dan zien we in de eerste plaats duidelijke aanwijzin-gen dat de gezagsfunctie in eenoudergezinnen onder druk staat. Kinderen uit een-oudergezinnen omschrijven hun gezin als minder streng in vergelijking met anderegezinnen. Op grond van de toelichtingen rijst de vraag in hoeverre kinderen hierzelf toe bijdragen door moeder als het ware minder serieus te nemen, een vraag dieook andere onderzoekers stellen (Ambert en Saucier 1984). Eenouderkinderen ver-tonen tevens meer ‘tegendraads’ onderwijsgedrag, met nadelige gevolgen voor deschoolloopbaan. Zij zeggen vaker dan tweeouderkinderen thuis conflicten overschool te hebben gehad en zijn vaker dan tweeouderkinderen achteraf ontevredenover de schoolloopbaan. De uitingen van de kinderen duiden op een groot span-ningsveld tussen ouder en kind op dit gebied: eenouderkinderen lijken hun moe-ders, die veel belang hechten aan het onderwijs en hun kinderen voortdurend achter

87

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 87 (Zwart film)

Page 103: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

de broek zitten, onvoldoende serieus te nemen.Ook door ‘de omgeving’ lijken eenoudermoeders minder serieus te worden

genomen. Getuige de opvattingen van tweeoudermoeders kunnen eenoudermoe-ders in onze samenleving nog altijd afkeuring en kritiek verwachten. Eenouder-moeders zèlf zeggen ook van buren en familieleden kritiek te ervaren, vooral inzakede opvoeding van de kinderen.

‘De familie had kritiek op manier van opvoeden. De kinderen waren te vrij. Ikwas niet streng genoeg. Ik hou niet van de harde hand. Ik heb wel het gevoel dat iksoms te toegeeflijk was. Je probeert iets te compenseren wat niet te compenserenvalt’.

Belangrijker nog zijn de aanwijzingen, dat eenoudermoeders ook zèlf hun gezins-situatie als minder gunstig beschouwen en zich tekort voelen schieten, zelfs op pun-ten waar daar objectief - althans volgens het oordeel van de kinderen - geen redentoe is. Schuldgevoelens over opvoedingsaspecten leiden tot een negatief zelfbeeld eneen grote druk om het goed te doen. Bovendien lijken ook moeders zich zèlf als hetware minder serieus te nemen. Daarmee lijkt de cirkel, wellicht een self-fulfillingprophecy, rond.

De gesignaleerde factoren - tegendraads gedrag van het kind, een minder strenggezinsklimaat en opvoedingsonzekerheid bij moeder - hebben elk voor zich nega-tieve effecten voor de schoolloopbaan. Dit geeft aan deze aspecten van de opvoe-dingssituatie een extra gewicht.

Er zijn dus duidelijke aanwijzingen van verklarende mechanismen gelegen in deopvoedingssituatie. Die aanwijzingen hebben met name betrekking op opvoedings-tekorten inzake de gezagsfunctie, op de ouder-kind relatie, en op het zelfbeeld enhet zelfvertrouwen van moeder. Van elk van deze verklaringen is door Bosman enLouwes (1989) onderzocht, in hoeverre deze van invloed zijn op het verband tussen‘eenoudergezin’ en ‘schoolloopbaan’. Naast deze gezinsinterne factoren was er ookoog voor de werking van meer externe factoren, zoals bijvoorbeeld de inkomenssi-tuatie. Van beide typen verklaringen, de gezinsinterne (verwijzend naar de opvoe-dingssituatie) en de meer externe (verwijzend naar de maatschappelijke omstandig-heden), geven we in de nu volgende beide hoofdstukken een voorbeeld. In hoofd-stuk 5 is dat de toetsing van de verklaring der opvoedingstekorten, in hoofdstuk 6wordt het effect van de inkomenssituatie aan een toetsing onderworpen. In dezebeide hoofdstukken gaat het om de toetsing van probleemstelling Ib: de vraag naarverklaringen voor het gevonden verband.

Ook de relevantie van de tweede probleemstelling, betreffende de opvoedingssitu-atie in moedergezinnen, is in het voorgaande op kwalitatieve wijze onderbouwd.De gepresenteerde bevindingen leren ons dat het zinvol is binnen de opvoedingssi-tuatie nadrukkelijk te differentiëren naar waarneming en beleving door moeder enkind. Geheel in overeenstemming met een transactionele visie op opvoeding, gevenmoeder en kind samen gestalte aan te opvoeding, zij beïnvloeden elkaar en wordenbeiden beïnvloed door de wijdere omgeving van het gezin. Dat maakt dat we inonze verdere speurtocht naar factoren in de opvoedingssituatie zowel naar kinderenals naar moeders dienen te kijken.

88

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 88 (Zwart film)

Page 104: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

We doen dat met behulp van meer op de opvoedingssituatie toegesneden, deelsnieuw verzameld datamateriaal.

In hoofdstuk 7 gaat het daarbij om kwantitatieve analyses met een duidelijkonderscheid naar het gedrag van kinderen en het gedrag van moeders, terwijl we inhoofdstuk 8 met behulp van kwalitatieve gegevens van moeders dieper ingaan op deopvoedingssituatie in moedergezinnen. In beide hoofdstukken wordt overigens ookaandacht geschonken aan het belang van (externe) omgevingsfactoren.

89

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 89 (Zwart film)

Page 105: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 4

1. Het eerste gedeelte van dit hoofdstuk bevat een gedeeltelijke weergave van het artikel dateerder verscheen onder de titel: GEZIN EN SCHOOL. Nadere analyses van de school-loopbanen van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen. Rie Bosman en WiepkeLouwes. Mens en Maatschappij, 63 (1988) nr. 1, p. 5 - 23.

2. Eenoudergezinnen zijn in overgrote meerderheid gezinnen waar de vader afwezig is, moe-dergezinnen. Het aantal vadergezinnen in het SMVO-bestand is dan ook zowel absoluutals relatief gering. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal vadergezinnen dat gebruikt konworden in het onderzoek ondanks alle extra moeite zó klein is en daarnaast zó specifiek,dat aan een beschrijving van de vadergezinnen een aparte publikatie gewijd zal worden.

3. Daarnaast maakte een speciaal door het CITO ontworpen en afgenomen prestatietoetsvoor taal en rekenen deel uit van de dataverzameling; tevens zijn de gegevens van een in1978 door het ITS aan de leerlingen van het SMVO-cohort afgenomen intelligentietest aanhet bestand toegevoegd. Zie voor een nauwkeurige beschrijving van de aard en de omvanghet materiaal alsmede het doel waarmee het werd verzameld Smulders 1979.

4. Het opleidingsniveau na zeven jaar voortgezet onderwijs was beschikbaar door aanvullen-de eigen dataverzameling (zie 4.2.3).

5. De vragenlijst diende daarnaast ook om toestemming te vragen voor een eventueel monde-ling interview, dit met het oog op het tweede deel van het onderzoek. Vanwege regelsgebruikt door het CBS was het slechts mogelijk respondenten indirect te benaderen. In eenaantal gevallen was ook dat onmogelijk. Hierdoor is het aantal paren waarover we infor-matie verkregen, sterk beperkt. Adressen konden in alle gevallen alleen door de responden-ten zèlf worden gegeven.

6. De schoolloopbanen van kinderen die tot een vadergezin behoren zijn in het kader vanhetzelfde onderzoeksproject geanalyseerd door Bodewes (1988).

7. Uiteraard zal het winnen van de kost voor alleenstaande moeders vaak via bijstand, alimen-tatie, weduwenpensioen etc. verlopen.

8. Zoals reeds in hoofdstuk 3 werd opgemerkt, gaat het ons om het totaaleffect van de gezins-situatie op het bereikte onderwijsniveau. Het bereikte opleidingsniveau, zeven jaar na aan-vang van het voortgezet onderwijs, is hiervan de meest directe en centrale indicator. Indeze score komen ook de effecten die tijdens de schoolloopbaan tot stand komen tot uit-drukking. Het ‘advies van de onderwijzer’ is weliswaar zeer belangrijk voor de keuze vanhet voortgezet onderwijs, maar niet allesbepalend (zie ook noot 10). ‘Advies’ is daarnaastvooral van belang als indicatie van het oordeel van de leerkracht bij leerlingen met ‘gelijke’bekwaamheden. De score op de variabele ‘ononderbroken schoolloopbaan’ tenslotte is infeite reeds in de score voor ‘eindniveau’ verdisconteerd (zie tabel 3.2 in bijlage III), en biedtvooral aanvullende informatie.

9. Het aantal moedergezinnen ontstaan door ongehuwd ouderschap is te klein om toetsingvan hypothesen mogelijk te maken; we beperken ons daarom tot echtscheiding en overlij-den.

10. Om misverstanden te voorkomen melden we hier alleen dat het totale effect zeker niet algeheel besloten ligt in de verschillen in advies. Ook bij gelijke adviezen blijven de verschil-len in bereikt eindniveau tussen eenouder- en tweeouderkinderen significant. Met anderewoorden: ook tijdens de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs blijft de gezinssitu-atie ertoe doen.

90

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 90 (Zwart film)

Page 106: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

11. Zoals in hoofdstuk 3 werd opgemerkt, beschikken we voor de 88 paren waarmee we eenvraaggesprek gevoerd hebben ook over een score voor het eindniveau, negen jaar na hetvoortgezet onderwijs (zie § 3.4, schema 3.2). De toetsing van deze score voor eindniveaulevert een z-waarde op van -2.72, hetgeen eveneens op significante verschillen wijst tennadele van kinderen uit moedergezinnen (p ≤ .005).

12. De fluctuaties in aantal zijn gevolg van het feit dat in sommige gevallen wel met moeder enniet met het kind een gesprek is gevoerd, en andersom.

13. Helaas lukte het niet om door middel van data-reductie een schaal te ontwikkelen die decontrole-functie in de opvoeding weerspiegelt. De gegevens lieten wèl de constructie vaneen schaal ‘support’ toe, waarop eenouder- en tweeouderkinderen hoegenaamd geen ver-schil vertoonden. De desbetreffende items luidden:1 Mijn moeder verwacht van me dat ik mijn spullen netjes houd (controle)2 Mijn moeder geeft me het gevoel dat ze er is als ik haar nodig heb (support)3 Als ik niet doe wat er van mij verwacht wordt, ziet ze dat niet zomaar door de vingers(controle)4 Mijn moeder zegt aardige, positieve dingen over me (support)5 In alles wat ik doe, stimuleert ze me dat zo goed mogelijk te doen (controle)6 Als ik iets wil weten, legt ze me dat uit (support)7 Mijn moeder zit er achter heen, dat ik goede schoolprestaties lever (controle)8 Wat voor probleem ik ook heb, ik kan erop rekenen dat ze me helpt een oplossing tevinden (support)

91

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 91 (Zwart film)

Page 107: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

92

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 92 (Zwart film)

Page 108: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

5 Opvoedingstekorten

5.1 Theoretische en empirische notities

In de verklaringen waarin opvoedingstekorten als oorzaak worden gezien voor deverminderde kansen van kinderen uit moedergezinnen wordt op een tweetal zakengewezen. Men redeneert dat met het wegvallen van de vader twee specifieke, aan devader toegeschreven rollen verdwijnen. In de eerste plaats wordt gesteld dat het inde meeste gezinnen de vader is die het gezag uitoefent en toeziet op de naleving vanregels. Kinderen uit moedergezinnen zouden de straffe hand van een vader ontbe-ren met alle gevolgen van dien. Een nuancering van deze visie brengen o.a.Brandwein, Brown en Fox (1974) en Ambert (1982) aan, wanneer zij stellen datdoor het wegvallen van de vader de gezagsfunctie van de moeder ondermijndwordt.

In de tweede plaats bepaalt een vader (mede) de culturele oriëntatie binnen hetgezin, versterkt door het gegeven dat hij door het uitoefenen van een beroep bui-tenshuis weet wat er in de wereld te koop is. De culturele oriëntatie in het gezinzou dus door zijn afwezigheid of vertrek veranderen.

Gezien de heersende rolverdeling zouden moeders onvoldoende in staat zijndeze weggevallen taken over te nemen:

‘...the mother may lack the training and ability for the role of authority, protec-tor, and counselor for the children. Certainly her competence is questioned by thelarger society’ (Brandwein, Brown and Fox 1974, p. 503).Kortom, niet alleen zou de gezagsfunctie in eenoudergezinnen onvoldoendegewaarborgd zijn, maar ook zou het algehele ontwikkelingspeil binnen het gezindalen op het moment dat de vader wegvalt. Uit tal van onderzoeken is bekend dathet algemene ontwikkelingspeil van ouders, naast beroepsstatus, een zelfstandigeinvloed heeft op de verstandelijke ontwikkeling, schoolprestaties, schoolkeuze enschoolloopbaan van kinderen (zie bijvoorbeeld Meijnen 1977; Dronkers en Bakker1986). Het bereikte opleidingspeil van de ouders dekt daarbij het algemene ontwik-kelingspeil niet volledig, maar wel grotendeels. Bij het wegvallen van de vader,meestal de hoogst opgeleide ouder in het gezin, zou het ontwikkelingspeil in hetgezin dalen. Dit zou betekenen dat kinderen uit moedergezinnen alleen al op grondvan de geringere kans dat er een relatief hoog opgeleide verzorgende ouder aanwe-zig is geringere onderwijsresultaten zullen halen. Zoals Marino en McCowan(1976) opmerken:

93

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 93 (Zwart film)

Page 109: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

‘The problem is self-perpetuating, since single parents are often less educatedand less able to provide enriched or alternate educational experiences’ (p. 167).Onderwijssociologisch onderzoek wijst uit dat met name de opleiding van de moe-der van belang is voor de onderwijskansen van kinderen (zie bijv. Meijnen 1977).1

Dit is evenwel een bevinding die betrekking heeft op tweeoudergezinnen, die wel-licht niet zonder meer overgeplaatst kan worden naar eenoudergezinnen. Er lijkt inelk geval reden het effect van het wegvallen van het ontwikkelingspeil van de vaderte toetsen.

Als nadere invulling van het verband tussen opvoedingstekorten en school-loopbaan wijst men op het feit dat de onderwijsaspiraties van eenoudermoederslager zouden zijn dan de onderwijsaspiraties binnen tweeoudergezinnen (Ferri1976; Lambert 1978). Met name op een belangrijk moment in de schoolloopbaanvan kinderen, namelijk de schoolkeuze na de lagere school, zou dit tot uitingkomen. Vaders zouden niet alleen geneigd zijn voor hun kind een zo hoog mogelij-ke keuze te maken, maar ook deze keuze door te zetten - mocht het advies van hethoofd van de lagere school anders uitvallen. Moeders zouden minder hoge aspira-ties hebben, omdat ze meer rekening houden met andere behoeften van hun kind enhet vooral belangrijk vinden dat hun kind ook nog met plezier naar school gaat.

Ook ten aanzien van de onderwijsaspiraties in moedergezinnen zijn evenwel demeningen verdeeld en de onderzoeksresultaten tegenstrijdig. Bij Kriesberg (1970),Lambert (1978), Ferri (1979) en Ambert en Saucier (1984) vinden we aanwijzingenvan lagere aspiraties en oriëntaties bij eenoudermoeders, terwijl Bendkower enOggenfuss (1980) melding maken van (niet-realistische) hoge aspiraties en verwach-tingen. Ook volgens het Nederlandse onderwijssociologische onderzoek is juist demoeder de ouder met de hogere ambities (vgl. Meijnen 1977), maar dit is opnieuween bevinding uit onderzoek verricht onder tweeoudergezinnen.

5.2 Operationalisatie

5.2.1 Vader als autoriteit binnen het gezinEr wordt dus geredeneerd dat vader als gezagsdrager uit het gezin wegvalt en datmoeder deze functie niet of onvoldoende kan overnemen. Aan de kinderen is devolgende vraag voorgelegd:‘Als je toen zo om je heen keek naar andere gezinnen, vond je dat het er bij jou thuisstrenger of eerder minder streng aan toe ging. Of maakte het geen verschil?’De antwoorden, afkomstig uit de vraaggesprekken met 84 ‘kinder-paren’, staan intabel 5.1.

We zien inderdaad dat meer kinderen uit moedergezinnen dan uit tweeoudergezin-nen zeggen dat het er bij hen thuis minder streng aan toe gaat dan bij andere gezin-nen. We moeten erop wijzen dat het hier niet om een objectieve maat van ‘streng’gaat, maar om de subjectieve beleving van elk kind, ‘in vergelijking met anderegezinnen’. Daar staat tegenover dat dit voor beide kinderen geldt, het kind uit hetmoedergezin en het kind uit het tweeoudergezin. Beide kinderen zijn door de mat-ching buitengewoon ‘gelijk’ gemaakt - ze hadden als het ware elkaars klasgenotenkunnen zijn - zodat we veronderstellen dat ze een vergelijkbaar referentiekader

94

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 94 (Zwart film)

Page 110: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

hadden. Daarom menen we dat we de beleving van ‘streng’ als subjectieve en rela-tieve maat kunnen vergelijken tussen kinderen uit moedergezinnen en tweeouder-gezinnen.

Tabel 5.1 Hoe streng ging het thuis toe?

Is het als minder streng ervaren gezinsklimaat nu het gevolg van het feit dat er eenvader ontbreekt, of heeft ook moeders gezag aan zeggingskracht ingeboet? Om nate gaan inhoeverre kinderen uit moedergezinnen zelf dit wijten aan het feit dat hunmoeder geen man naast zich heeft, is aan alle kinderen uit moedergezinnen de vol-gende vraag gesteld:

‘Je bent (een tijdje) opgegroeid in een gezin zonder vader. Je hoort mensen weleens beweren dat een moeder alleen er de wind niet onder heeft omdat ze niet kanterugvallen op een man in huis. Was dat bij jullie thuis ook zo?’

In totaal hebben 81 kinderen uit eenoudergezinnen deze vraag beantwoord: 55 vin-den dat dat bij hen thuis niet zo was, 26 kinderen beamen de vraag (13 jongens en13 meisjes!). Zoals enkele van deze laatsten opmerken:

‘Het is altijd noodzakelijk een vader in huis te hebben. Ik nam vaak niet echtdingen van mijn moeder aan’.

‘Ik denk dat een kind zo’n situatie toch uitbuit. Bijvoorbeeld als ik te laat thuiskwam, hinderde dat niet, want ik werd toch niet geslagen, ik kreeg hooguit eengrote mond’.

Aangezien we significante verschillen vonden in relatieve strengheid thuis tussenkinderen uit moedergezinnen en tweeoudergezinnen, toetsen we eerst het distribu-tie-effect.Op basis van de antwoorden van de kinderen op de vraag ‘Hoe streng ging hetthuis toe’ (tabel 5.1) konden de volgende groepen worden onderscheiden:groep 1: bestaande uit paren waarin het kind uit een moedergezin in haar/zijn ogen

in een minder streng gezin is opgegroeid dan het vergelijkbare kind uit hettweeoudergezin (n=31);

95

Kind uit tweeoudergezin

1 Strenger dan bij anderen

2 Geen verschil: In sommige opzichten strenger/minderstreng

3 Minder streng dan bij anderen

Totaal

Totaal

12

35

37

84

1

1

1

4

6

2

3

14

11

28

3

8

20

22

50

Kind uit moedergezin

Wilcoxon: z = -1.93; p (eenzijdig) ≤ .05

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 95 (Zwart film)

Page 111: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

groep 2: bestaande uit paren waarin er geen verschillen zijn in de mate van streng-heid van het gezin waarin het kind is opgegroeid (n=37) en

groep 3: bestaande uit paren waarin het kind uit een moedergezin in haar/zijn ogenin een strenger gezin is opgegroeid dan het vergelijkbare tweeouderkind(n=16).

Op basis van de verklaring der opvoedingstekorten moet verwacht worden dat er ingroep 1 grotere verschillen in schoolloopbaan worden gevonden ten nadele van kin-deren uit moedergezinnen dan in groep 2 en groep 3. Als hypothese formuleerden we:Hypothese 5.1a: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kin-deren uit moedergezinnen bij wie in hun ogen een minder strenggezinsklimaat heerst dan bij de vergelijkbare tweeouderkinderen.

Hypothese 5.1a, die betrekking heeft op een distributie-effect, zal worden getoetstvia de gematchte differentiatie (zie tabel 5.6).

Om meer rechtstreeks na te gaan of het als minder streng ervaren gezinsklimaatdebet is aan de verschillen in schoolloopbaan van eenouderkinderen, wordt binnende groep eenouderkinderen getoetst of de schoolloopbanen van eenouderkinderendie in een relatief minder streng gezin zijn opgegroeid verschillen van die van een-ouderkinderen die in een relatief strenger gezin zijn opgegroeid. Op basis van derandtotalen in tabel 5.1 worden de volgende groepen onderscheiden:groep 1: bestaande uit paren waarin het kind uit een moedergezin in haar/zijn ogen

in een relatief strenger gezin is opgegroeid (n=6);groep 2: bestaande uit paren waarin het kind uit een moedergezin in haar/zijn ogen

in een ‘even streng’ gezin is opgegroeid (n=26), engroep 3: bestaande uit paren waarin het kind uit een moedergezin in haar/zijn ogen

in een relatief minder streng gezin is opgegroeid (n=50).

Bij de toetsing van het interactie-effect worden de grootste verschillen in school-loopbaan ten nadele van kinderen uit moedergezinnen verwacht in groep 3. Alshypothese formuleerden we:Hypothese 5.1b: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kin-deren uit moedergezinnen bij wie in hun ogen een minder strenggezinsklimaat heerst.

Hypothese 5.1b zal worden getoetst via de eenzijdige differentiatie (zie tabel 5.7).

5.2.2 Ontwikkelingspeil en doorzettendheidWe zagen dat als oorzaak voor de verschillende schoolloopbanen van kinderen uitmoedergezinnen en tweeoudergezinnen gewezen wordt op het wegvallen van deopleiding van de vader. Men verwacht dat kinderen uit moedergezinnen alleen al opgrond van het doorgaans lagere opleidingspeil van de moeder geringere onderwijs-resultaten zullen behalen.

Het is in dit geval mogelijk de toetsing uit te voeren op de 160 paren diebetrokken waren in de toetsing van de eerste probleemstelling. De paren waar het

96

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 96 (Zwart film)

Page 112: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

niet mogelijk was te bepalen wie de hoogst opgeleide ouder was (de ongehuwdemoeders) zijn uit dit bestand verwijderd. De resultaten hebben derhalve betrekkingop 142 paren.2 Op basis van de waarden van de opleidingsscores van vaders enmoeders konden twee groepen worden onderscheiden:groep 1: bestaande uit paren waarin de opleiding van de moeder uit het eenouder-

gezin lager was dan de opleiding van haar (ex-)echtgenoot (n=32);groep 2: bestaande uit paren waarin de opleiding van de moeder uit het moederge-

zin ongeveer gelijk was aan die van haar (ex-)echtgenoot (n=93).

Onder de veronderstelling van een distributie-effect moeten de grootste verschillengevonden worden in groep 1. Als hypothese formuleerden we:Hypothese 5.2: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen wier moeder een lager opleidingsniveauheeft dan haar (ex-)echtgenoot.

Hypothese 5.2 wordt getoetst via de gematchte differentiatie. Omdat opleidings-niveau van vader en moeder controle-variabelen zijn, zou toetsing van het interactie-effect in dit geval binnen dezelfde groepsindeling plaatsvinden. Het is echter daar-naast inhoudelijk niet zinvol om een interactie-effect te toetsen, omdat het oorzake-lijk kenmerk bij tweeoudergezinnen niet voorkomt. Daarom wordt met de gematchtedifferentiatie volstaan.

Als invulling van de verklaring van de opvoedingstekorten wordt doorgaans gestelddat de onderwijsoriëntaties van eenoudermoeders lager zouden zijn dan de onder-wijsoriëntaties van tweeoudergezinnen. Op basis van een aantal attitude-items enandere ter zake gestelde vragen is getracht inzicht te krijgen in de onderwijsoriënta-ties.

Uit de resultaten komt naar voren dat de onderwijsoriëntaties van eenouder-moeders en tweeoudermoeders niet lijken te verschillen (zie bijlage V tabellen 5.2en 5.3). In het licht van de in 5.1 omschreven theorie van de opvoedingstekortenzeggen deze resultaten echter niet zoveel, aangezien de vaders uit tweeoudergezin-nen niet geïnterviewd zijn. Volgens deze theorie zijn het juist de vaders die hogereoriëntaties voor hun kinderen hebben!

Nu moeten oriëntaties ook verwezenlijkt worden, met andere woorden omge-zet worden in gedrag. Een eerste stap in de verwezenlijking is het hebben van eenschoolkeuzewens. Met betrekking tot de schoolkeuze na de lagere school is aan demoeders gevraagd of zij destijds een idee hadden welke school voor hundochter/zoon het meest geschikt zou zijn. Van de eenoudermoeders hadden er 23geen idee, van de tweeoudermoeders 22. Opmerkelijk is dat onder de eenouder-moeders die zeggen geen idee te hebben gehad er 14 weduwe zijn. Dit betekent datvan de 35 weduwen een groot aantal geen concrete schoolwens had. Als reden noe-men deze verweduwde moeders dat ze deze beslissing aan het hoofd van de lagereschool dan wel het kind hebben overgelaten. Dit kan betekenen dat hier de onder-wijsondersteunende rol van vader heeft ontbroken, maar ook dat men in dezen deonderwijzer de plaats van de vader geeft.

Aan de moeders die antwoordden wel een idee over de schoolkeuze na de lage-re school te hebben gehad, is gevraagd wat voor soort opleiding hun het beste leek

97

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 97 (Zwart film)

Page 113: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

voor hun kind. Uit de toetsing van de antwoorden blijkt dat er qua niveau geen ver-schillen tussen eenouder- en tweeoudermoeders bestaan (zie bijlage V, tabel 5.4).Dit gegeven lijkt in tegenspraak met de wel gehoorde veronderstelling dat moedersuit moedergezinnen een ‘voorzichtige’ schoolkeuzewens voor hun kinderen heb-ben, omdat zij hun kinderen in dit opzicht zouden willen ontzien.

Een tweede belangrijke stap in het kader van de verwezenlijking van onderwijs-aspiraties is vast te houden aan de schoolkeuze die overeenkomt met de aspiraties.Dit is geen probleem als het advies van de onderwijzer overeenkomt met de eigenwens. Problematisch wordt het als het advies van de onderwijzer afwijkt van deeigen aspiraties, met name als het advies lager uitvalt. Een belangrijke vraag is danin hoeverre de ouderlijke wens wordt doorgezet. Nu zijn er twee redenen op basiswaarvan verondersteld wordt dat ouders in tweeoudergezinnen in de regel meerdoorzettend zijn dan eenoudermoeders. Ten eerste is in een tweeoudergezin eenvader aanwezig, die minder dan moeder geneigd zou zijn een stapje terug te doen.Ten tweede zouden eenoudermoeders niet alleen als gevolg van het ontbreken vaneen (ambitieuze) ondersteunende vader geneigd zijn een stapje terug te doen, maarook omdat het doorzetten van hoge aspiraties een grotere kans op falen met zichbrengt. En dat falen zou dan weer een bewijs van onvermogen van de moeder zijn,iets dat met name eenoudermoeders zouden proberen te voorkomen (zie 4.8).

Inhoeverre zijn er aanwijzingen voor het bovenstaande? Op basis van het uit-eindelijke advies volgens de SMVO-gegevens, de schoolwens van de ouder(s) en degerealiseerde schoolkeuze na de lagere school is de volgende variabele ‘doorzet-tendheid’ samengesteld. Wanneer de school overeenkomstig het advies en de wensvan de ouder(s) was gekozen werd de neutrale middencategorie gescoord; wanneerde ouder(s) hoger wilden dan het advies en dit (gedeeltelijk) hebben doorgezet -zoals blijkt uit een hogere schoolkeuze - dan werd de hoogste score toegekend.Wanneer de ouder(s) hun schoolwens niet hadden doorgezet en het advies van deschool hadden opgevolgd, werd de laagste score toegekend. De resultaten staan intabel 5.5; het gaat hier om 88 ‘moeder-paren’.

Tabel 5.5 Mate van ‘doorzettendheid’ van de ouder(s)

98

Score 'doorzettendheid' tweeoudergezin

1 Schoolwens niet doorgezet

2 Geen mening/overeenkomstig advies

3 Schoolwens (gedeeltelijk) doorgezet

Totaal

Totaal

8

61

19

88

1

2

12

3

17

2

5

44

14

63

3

1

5

2

8

Score 'doorzettendheid' moedergezin

Wilcoxon: z = -2.51; p (eenzijdig) ≤ .01

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 98 (Zwart film)

Page 114: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Toetsing van de gevonden verdeling laat zien dat eenoudermoeders inderdaad sig-nificant minder vaak hun eigen wens doorzetten tégen het advies van de onderwij-zer in dan ouders in tweeoudergezinnen. Dit geldt met name voor gescheiden moe-ders (Wilcoxon: z= -3.66, p (eenzijdig) ≤ .0001). In de groep weduwen wordt geensignificant verschil gevonden, hetgeen ook niet te verwachten viel gezien het groteaantal moeders in deze groep dat zegt geen schoolwens te hebben gehad. Dit resul-taat met betrekking tot de geringere doorzettendheid van eenoudermoeders wordtondersteund door het gegeven dat eenoudermoeders ook significant vaker dantweeoudermoeders zeggen dat het hoofd van de lagere school uiteindelijk beslistheeft over de schoolkeuze (Sign-test: z=-2.52, p(eenzijdig) ≤.01). Zoals een eenou-dermoeder opmerkte:

‘Hij (het hoofd van de lagere school) was zo expliciet in z’n stelling dat mijndochter op de HAVO op haar tenen zou moeten lopen en daarmee niet gebaat zouzijn ...’

Een belangrijke vraag die in dit verband opkomt is inhoeverre de verschillen inschoolloopbanen verklaard worden door de verschillen in mate van doorzettend-heid. Als hypothese formuleerden we:Hypothese 5.3: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor eenou-derkinderen wier moeder haar aspiraties niet heeft doorgezet.

Hypothese 5.3 heeft betrekking op een interactie-effect en zal worden getoetst viade eenzijdige differentiatie (zie tabel 5.9).

5.3 Toetsing van hypothesen

5.3.1 Vader als autoriteitDe toetsingsresultaten van hypothese 5.1a staan in tabel 5.6 en hebben betrekkingop 84 paren kinderen. Uit de resultaten blijkt dat in alle groepen verschillen in‘eindniveau’ worden gevonden ten nadele van kinderen uit moedergezinnen. Geenvan de verschillen is echter significant, noch zijn de verschillen in groep 1 groterdan in groep 2. Derhalve menen we hypothese 5.1a te moeten verwerpen.

Om te zien of er sprake is van een interactie-effect, hebben we hypothese 5.1 nog-maals getoetst via de eenzijdige differentiatie. In tabel 5.7 staan de resultaten vanhypothese 5.1b. Uit de resultaten blijkt dat er in groep 1 geen verschillen wordengevonden. In zowel groep 2 als 3 is er sprake van verschillen in schoolloopbanenten nadele van kinderen uit moedergezinnen. In groep 2 zijn deze verschillen nietsignificant, in groep 3 wel. Hypothese 5.1b moet worden aanvaard: de verschillenin schoolloopbaan concentreren zich binnen de groep kinderen waar het minderstreng toe ging in het moedergezin.

Er is dus geen sprake van een distributie-effect, maar wel van een interactie-effect. Een relatief ‘losser’ gezinsklimaat in eenoudergezinnen lijkt nadelig voor deschoolloopbanen van kinderen.

99

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 99 (Zwart film)

Page 115: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 5.6 Toetsingsresultaten van hypothese 5.1a, Wilcoxon, eenzijdig getoetst,

gematchte differentiatie

Tabel 5.7 Toetsingsresultaten van hypothese 5.1b, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, een-

zijdige differentiatie

5.3.2 Ontwikkelingspeil en doorzettendheid

Ontwikkelingspeil.De toetsingsresultaten van hypothese 5.2 staan in tabel 5.8; zoals uit de aantallenblijkt gaat het hier om 142 paren (afkomstig uit de 160 paren die betrokken warenin de toetsing van de eerste probleemstelling (hoofdstuk 4)).

Uit de resultaten blijkt dat er geen verschillen worden gevonden in groep 1 en dater wèl significante verschillen gevonden worden in de groep waar moeder en vaderongeveer gelijk opgeleid zijn: een bevinding die volstrekt in tegenspraak is met dehypothese. Het is dus niet zo dat de door het wegvallen van de vader veronderstel-de verlaging van het ontwikkelingspeil in het moedergezin een nadelig effect op deschoolloopbaan heeft. Hypothese 5.2 moet worden verworpen.

100

Mate van strengheid in vergelijking tot andere gezinnen

1 Moedergezin strenger

2 Geen verschil

3 Moeder minder streng

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Hypothese 5.1b: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen bij wie in hun ogen een minder streng gezinsklimaatheerst.

Groep paren Aantal paren

6

28

50

Eindniveau z-waarde

-1.00

-1.18

-2.12

Mate van strengheid in vergelijking tot andere gezinnen

1 Moedergezin minder streng

2 Geen verschil

3 Moedergezin strenger

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Hypothese 5.1a: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen bij wie in hun ogen een minder streng gezinsklimaatheerst dan bij de vergelijkbare tweeouderkinderen.

Groep paren Aantal paren

31

37

16

Eindniveau z-waarde

-1.49

-1.33

-1.53

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 100 (Zwart film)

Page 116: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 5.8 Toetsingsresultaten van hypothese 5.2, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, gematch-

te differentiatie

Mate van doorzettendheidIn de toetsing van ‘doorzettendheid’ vergelijken we binnen de groep eenouderge-zinnen de eindniveaus van kinderen wier moeder haar schoolwens niet doorzettemet de kinderen uit eenoudergezinnen wier moeder haar schoolwens wel doorzet-te. We toetsen dus het interactie-effect van ‘doorzettendheid’. In tabel 5.9 staan deresultaten van hypothese 5.3; de aantallen verwijzen naar de randtotalen uit tabel5.5.

Tabel 5.9 Toetsingsresultaten van hypothese 5.3, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, een-

zijdige differentiatie

Uit tabel 5.9 valt af te leiden dat een verschil in doorzettendheid inderdaad heeftgeleid tot een verschil in eindniveau: kinderen uit eenoudergezinnen van wie moe-der haar aspiraties niet heeft doorgezet, bereiken een lager eindniveau dan kinderenuit eenoudergezinnen wier moeder haar aspiraties wel heeft doorgezet. Hypothese5.3 wordt dus bevestigd.

101

Verschillen in opleidingsniveau

1 Opleiding moeder lager dan vader

2 Opleiding moeder gelijk aan vader

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Hypothese 5.2: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen wier moeder een lager opleidingsniveau heeft danhaar (ex-)echtgenoot

Groep paren Aantal paren

32

93

Eindniveau z-waarde

-1.43

-2.06

Heeft eenoudermoeder haar schoolwens doorgezet?

1 Niet doorgezet

2 Wel doorgezet

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Hypothese 5.3: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor eenouderkinderen wier moeder haar schoolwens niet heeft doorgezet.

Groep paren Aantal paren

17

8

Eindniveau z-waarde

-2.45*

-1.84

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 101 (Zwart film)

Page 117: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

5.4 Conclusie

In de verklaringen die opvoedingstekorten verantwoordelijk stellen voor de ver-schillen in schoolloopbanen ten nadele van kinderen uit moedergezinnen wordt opeen tweetal zaken gewezen. Ten eerste zou het gezag van de vader wegvallen, het-geen zou leiden tot een minder streng gezinsklimaat. Uit de resultaten komt naarvoren dat kinderen uit moedergezinnen het gezin waarin ze zijn opgegroeid inder-daad als minder streng omschrijven dan de vergelijkbare tweeouderkinderen. Bijtoetsing volgens de eenzijdige differentiatie komt naar voren dat dit mede vaninvloed is op de schoolloopbaan: de verschillen in schoolloopbaan ten nadele vankinderen uit moedergezinnen treden vooral op waar deze kinderen ‘thuis’omschrijven als minder streng. Een ‘losser’ gezinsklimaat brengt in moedergezin-nen kennelijk meer risico’s met zich mee dan in tweeoudergezinnen.

In de tweede plaats wordt gewezen op de kans dat na het wegvallen van devader in de regel het algehele ontwikkelingspeil binnen het moedergezin daalt, het-geen zou verklaren waarom kinderen uit eenoudergezinnen het minder goed doenop school dan kinderen uit tweeoudergezinnen. Toetsing van een uit deze redene-ring afgeleide hypothese laat zien dat er geen ondersteuning voor een dergelijkegedachtengang bestaat. Onze bevindingen zijn daarmee in overeenstemming methet in 5.1 genoemde onderwijssociologische onderzoek, volgens welk met name hetopleidingsniveau van de moeder van belang is voor de onderwijskansen van kinde-ren. Ook de resultaten met betrekking tot de onderwijsoriëntaties van eenouder-moeders en tweeoudermoeders wijzen in deze richting. Eenoudermoeders hechtengroot belang aan het onderwijs van hun kind(eren). Zoals één van de eenoudermoe-ders opmerkte:

‘Je kind moet iets presteren met name op school, anders zou ik een slechte moe-der zijn. Ik wilde laten zien dat ik een goede moeder was, zodat de mensen nietzouden zeggen later: ’t komt omdat hij alleen maar een moeder heeft’.Naast de druk om zichzelf als opvoeder te bewijzen, wijzen McLanahan en Booth(1989) op nog een andere reden waarom eenoudermoeders juist hoge onderwijsaspi-raties voor hun kinderen kunnen hebben. Weliswaar kunnen inkomensonzekerheiden beperkte hulpbronnen de aspiraties van eenoudermoeders onder druk zetten,stellen zij, maar:

‘Conversely, because of their own experience as breadwinners, they may placegreater emphasis on children’s attainment or a higher value on indepence and non-traditional gender roles’ (p. 562).Zijn de onderwijsoriëntaties en -aspiraties van eenoudermoeders ook volgens onzeresultaten even hoog of zelfs hoger dan die van tweeoudermoeders (zie tabel 5.2 inbijlage V), in de verwezenlijking van die aspiraties, zoals uitgedrukt in de mate vandoorzettendheid, vinden we wèl verschillen. Moeders uit eenoudergezinnen zettenhun schoolkeuzewens na de lagere school minder sterk door dan ouders in de ver-gelijkbare tweeoudergezinnen en laten de uiteindelijke schoolkeuze vaker over aan(het hoofd van) de lagere school. Tevens komt naar voren dat deze verschillen in demate van doorzettendheid leiden tot verschillen in schoolloopbaan.

Ons inziens sluiten deze resultaten aan bij die met betrekking tot het gezagskli-maat. Zowel de bevinding dat het moedergezin als minder streng wordt ervaren alshet feit dat eenoudermoeders minder doorzettend zijn in schoolkeuzeaangelegen-

102

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 102 (Zwart film)

Page 118: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

heden, is te duiden als een verminderde regelcapaciteit binnen het moedergezin. Wekunnen dit zien als een ondersteuning van de theorie van de opvoedingstekorten;het wegvallen van de vader leidt tot een uitholling van de gezagsfunctie, hetgeenzich ook manifesteert op het gebied van de schoolloopbanen. Een alleenstaandemoeder wordt niet alleen door de buitenwereld minder serieus genomen, maar ookbinnen het gezin. Niet alleen minder serieus dan een vader, maar ook minder seri-eus dan een moeder die een vader achter zich weet.

Deze bevinding wordt ondersteund door de opmerkingen van een aantal een-ouderkinderen, gemaakt naar aanleiding van de vraag of het feit dat ze zijn opge-groeid zonder vader huns inziens van invloed is geweest op hun schoolloopbaan.

‘Vader zou er op gestaan hebben dat ik de school had afgemaakt. Hij zou bijspijbelen veel strenger zijn geweest’.

‘Ik heb het gemist dat iemand mij achter de broek zat’.‘Vader zou mij harder hebben aangepakt: hij zou niet geaccepteerd hebben dat

ik zoveel jaar over de HAVO had gedaan’.Gezien het grote belang dat eenoudermoeders aan het onderwijs van hun kinderenhechten, kan het ook niet anders of deze discrepantie moet tot spanningen leiden.In hoofdstuk 8 komen we hierop nog terug (zie ook Bosman en Louwes 1989, p.65-85).

5.5 Tot besluit

In dit hoofdstuk werd de verklaring van de ‘opvoedingstekorten’ aan een toetsingonderworpen. Voor zover de veronderstelde opvoedingstekorten betrekking heb-ben op het gezagsklimaat in moedergezinnen, wordt deze verklaring door de toet-singsresultaten ondersteund. De spanningen waarnaar wordt verwezen in de con-clusie van het hoofdstuk hebben betrekking op het gedrag van eenouderkinderen,dat als meer ‘tegendraads’ kan worden omschreven. In hoofdstuk 4 hebben we daaral het een en ander van gezien. Het gedrag van kinderen zal ook voorwerp van toet-sing zijn in hoofdstuk 7, terwijl ‘opvoedingsspanningen in moedergezinnen’ inhoofdstuk 8 aan de orde zullen komen. Maar alvorens in te gaan op deze meer‘gezinsinterne’ zaken, toetsen we in het volgende hoofdstuk eerst de verklaring vol-gens welke de inkomenssituatie verantwoordelijk is voor de minder hoog eindigen-de schoolloopbanen van kinderen uit eenoudergezinnen.

103

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 103 (Zwart film)

Page 119: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 5

1. Zo vond bijvoorbeeld Van der Lucht (1992) in zijn onderzoek naar sociale ongelijkheid engezondheid bij kinderen dat de gemiddelde verzuimduur van kinderen uit groep 7 van debasisschool significant samenhing met het opleidingsniveau van de moeder. Naarmate hetopleidingsniveau van de moeder lager is wordt er vaker, meer en langer verzuimd door dekinderen (p. 87). Deze gemiddelde verzuimduur bleek op zijn beurt weer significant samente hangen met schoolprestaties. Het grootste gedeelte van de kinderen in de steekproef(92%) komt uit een ‘volledig gezin’ en er is ook in deze bevindingen geen onderscheidgemaakt naar de gezinssituatie.

2. Deze gegevens zijn in een eerder stadium van het onderzoek via een schriftelijke vragenlijstverzameld. Om deze reden hebben de toetsingsresultaten in tabel 5.8 betrekking op het‘eindniveau na 7 jaar’, inplaats van het gebruikelijke ‘eindniveau na 9 jaar’.

104

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 104 (Zwart film)

Page 120: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

6 Inkomenspositie

6.1 Theoretische en empirische notities

Veel onderzoekers zien in de inkomenssituatie van moedergezinnen een belangrijkeverklaring voor de minder optimaal verlopende schoolloopbanen van kinderen uitdeze gezinnen. In de meeste gevallen beschouwt men de laagte van het inkomen alséén van de belangrijkste boosdoeners:

‘...low income ... by itself mediates a large part of the effect on achievement ofthe absence of the father’ (Milne, Myers, Rosenthal en Ginsburg 1986, p. 137).Een probleem bij de interpretatie van de onderzoeksgegevens is dat veelal geenonderscheid wordt gemaakt tussen een slechte inkomenssituatie en een verslechter-de inkomenssituatie: begrippen als ‘low income’ en ‘drop of income’ worden terverklaring naast en door elkaar gebruikt. Alhoewel in het geval van moedergezin-nen beide situaties veelal samengaan, is het ons inziens van belang een onderscheidte maken.

Na het ontstaan van het eenoudergezin zal veelal sprake zijn van een verslech-tering van het inkomen ten opzichte van de vroegere situatie, vanwege het feit datin de meeste gezinnen de vader (hoofd)kostwinner was. Niet alleen zal in veelgevallen de bron van inkomsten veranderen (van betaalde arbeid naar een uitke-ring/voorziening), maar ook de hoogte van het besteedbaar inkomen zal in hetalgemeen in negatieve zin beïnvloed worden. De mogelijkheden voor vrouwen omhierin verandering te brengen, c.q. de vroegere situatie te ‘herstellen’, zijn beperkt.Ten eerste blijkt uit onderzoek dat eenoudermoeders een centrale plaats toekennenaan het verzorgen en opvoeden van hun kinderen (zie b.v. Van den Akker 1983).De motivatie om te werken zal daarom veelal beperkt zijn, aangezien buitenshuiswerken in onze samenleving nu eenmaal op gespannen voet staat met de zorg voorkinderen en huishouden. Ten tweede zijn de mogelijkheden voor alleenstaandemoeders om het kostwinnerschap over te nemen mede afhankelijk van de oorzaakvan ontstaan van het eenoudergezin. Met name gescheiden moeders die zijn aange-wezen op de ABW (bijstand) lijken gezien de begeleidende condities van de ABWslecht af: als men eenmaal afhankelijk van bijstand is, kan het verwerven van extrainkomen onaantrekkelijk zijn, daar dit grotendeels in mindering wordt gebracht opde uitkering.1

Ook meer in het algemeen is de kans op het vinden van een passende en naarinkomen toereikende baan voor (gescheiden) moeders gering, hetgeen versterkt

105

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 105 (Zwart film)

Page 121: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

wordt door het feit dat een vrouw in het algemeen geen op kostwinnerschap gerich-te opleiding en ervaring heeft. De mogelijkheid voor gescheiden moeders om in dekost te voorzien via een baan buitenshuis, is dus in feite alleen reëel voor hen diedankzij een hoger opleidingsniveau op een zodanig beroeps- en inkomensniveaukunnen werken, dat zij (na aftrek van alle aan buitenshuis werken verbonden kos-ten als bijvoorbeeld kinderopvang) boven het bijstandsniveau kunnen uitstijgen.

Uit onderzoek blijkt dan ook dat de verslechterde inkomenspositie van moe-dergezinnen veelal gepaard gaat met een ook in absolute zin laag besteedbaar inko-men, met andere woorden een slechte inkomenspositie. Cijfers van het Sociaal enCultureel Planbureau wijzen bijvoorbeeld uit dat eenderde van de eenoudergezin-nen een besteedbaar inkomen heeft dat onder het voor dat huishouden berekendeminimum ligt, terwijl nog eens 33% over een inkomen net boven het minimumbeschikt (zie ook Van Oorschot 1988). Gesproken wordt dan ook wel over defeminisering van de armoede. Uit de cijfers blijkt verder dat binnen de groep een-oudergezinnen, die voor het overgrote deel uit moeders met kinderen bestaat, nogeen onderscheid is aan te brengen tussen gescheiden vrouwen en weduwen. De wel-vaartspositie van weduwen is daarbij iets beter dan die van gescheiden vrouwen.

Alhoewel een verslechterde inkomenspositie in geval van moedergezinnen dusveelal synoniem is met een slechte inkomenspositie, is er in onze ogen toch sprakevan een essentieel verschil tussen beide begrippen. Een slechte inkomenspositie iseen absoluut begrip, gedefinieerd in termen van door derden (i.c. de onderzoeker)aangegeven criteria. Verslechterd is een relatief begrip en verwijst naar een voor-gaande situatie. ‘Verslechterd’ laat daarmee een discrepantie zien tussen hetgeenvoorheen mogelijk was en hetgeen thans mogelijk is, en verwijst daarmee naar denoodzaak van aanpassing. Wij zien in dit verschil aanleiding om op de effecten vaneen ‘slechte’ en een ‘verslechterde’ inkomenspositie op de schoolloopbanen vaneenouderkinderen afzonderlijk in te gaan.

Ofschoon de slechte inkomenspositie in de recente literatuur als verklaring voor deachterblijvende schoolprestaties van eenouderkinderen ongetwijfeld het meest naarvoren wordt gebracht, blijft een nadere invulling van dit verband bij veel auteursobscuur. Op een aantal mogelijke verklaringsmechanismen willen we in het volgen-de niettemin kort ingaan. De eerste vier mechanismen zijn ontleend aan de litera-tuur over de mogelijke gevolgen van armoede voor schoolloopbanen (zie bijvoor-beeld Dronkers 1986; Leune 1988; Amato 1993a).

Een eerste mogelijkheid zou kunnen zijn dat er in arme gezinnen c.q. moeder-gezinnen te weinig geld is voor het betalen van schoolgeld, schoolboeken en derge-lijke. Ook verder brengt de middelbare schooltijd heel wat kosten met zich mee,zoals sport, materialen, excursies etc. Het zou kunnen zijn, dat moeders uit eenou-dergezinnen dergelijke kosten niet op kunnen brengen. In de tweede plaats wordtwel gewezen op de slechte huisvesting van arme gezinnen, waardoor kinderen nietover een eigen kamer of andere geschikte plek kunnen beschikken om huiswerk temaken. Een derde factor zou het ontbreken van geld voor onderwijsondersteunen-de middelen en activiteiten kunnen zijn, zoals de aanwezigheid van boeken, atlas-sen, encyclopedieën, personal computers, schouwburg- en museumbezoek en ande-re sociaal-culturele activiteiten. Als vierde verklaringsgrond wordt wel geopperddat kinderen eerder van school gaan om het gezin financieel niet langer te belasten.Ook zouden eenouderkinderen meer tijd besteden aan het zelf verdienen van

106

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 106 (Zwart film)

Page 122: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

(zak)geld door krantenloopjes, weekendbaantjes en dergelijke, tijd die dan weer tenkoste zou gaan van de tijd die aan schoolse zaken besteed kan worden. Boven-staande mechanismen zouden vooral een verklaring kunnen zijn voor het gegevendat een slecht inkomen van invloed is op de schoolloopbaan.

Als invulling voor het gegeven dat een verslechterd inkomen van invloed is opde schoolloopbaan kan gedacht worden aan nog twee andere mechanismen. De vijf-de verklaring onderstreept dat er in het eenoudergezin onvoldoende geld is voor debij de culturele oriëntatie passende recreatiemogelijkheden. Het schoolkind zoudaardoor onvoldoende gelegenheid krijgen om zich weer ‘op te laden’ voor schoolseprestaties. Als zesde en laatste verklaring wordt tenslotte verondersteld, dat eenkind als gevolg van de verslechterde inkomenspositie een algeheel gevoel van arme-tierigheid zou ervaren, hetgeen demotiverend kan werken en afbreuk kan doen aande oorspronkelijke ambities (zie bijvoorbeeld Engbersen en Van der Veen 1987; TeGrotenhuis 1993).

6.2 Operationalisatie

Onder ‘inkomenspositie’ kunnen een drietal elementen gerangschikt worden: deinkomstenbron, het besteedbaar inkomen en het ‘subjectieve’ inkomen. Aangezienhet besteedbaar inkomen van deze drie de meest gebruikelijke en meest objectievemaatstaf is voor de inkomenspositie, zullen we in het kader van dit verslag metname hierop ingaan. Gegevens over de bron van inkomsten en het ‘subjectief’ inko-men zijn opgenomen in de tabellen 6.1 en 6.2 van bijlage VI.

Tabel 6.3 Inkomensniveau gedurende de voortgezet onderwijs-periode tussen moeder-

gezinnen en tweeoudergezinnen, in bedragen per maand

107

1. minder dan ƒ 1250,-

2. ƒ 1250,- tot ƒ 1500,-

3. ƒ 1500,- tot ƒ 1750,-

4. ƒ 1750,- tot ƒ 2000,-

5. ƒ 2000,- tot ƒ 2250,-

6. ƒ 2250,- tot ƒ 2500,-

7. ƒ 2500,- tot ƒ 2750,-

8. ƒ 2750,- tot ƒ 3250,-

9. ƒ 3250,- tot ƒ 3750,-

10, ƒ 3750,- tot ƒ 4250,-

11. ƒ 4250,- tot ƒ 5250,-

12. ƒ 5250,- en meer p.m.

2

1

1

3

1

2

1

2

2

1

2

1

1

2

1

1

1

6

1

2

1

1

1

1

1

2

4

1

2

2

1

3

2

2

1

2

1

2

1

1

1

1

1

2

1

1

2

1

1

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12Score tweeoudergezin

Score moedergezin

3 16 15 7 10 13 7 8 3 2 2 2Randtotalen eenoudergezin

Boven de diagonaal: 13 parenOp de diagonaal: 13 parenOnder de diagonaal: 62 paren

-

1

4

8

10

10

3

16

9

8

8

11

Rand-totaal

Wilcoxon: z = -5.93, p (eenzijdig) < .001

88

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 107 (Zwart film)

Page 123: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Met betrekking tot het besteedbaar inkomen wordt op een tweetal punten inge-gaan: ten eerste de hoogte van het besteedbaar inkomen en ten tweede de verande-ringen die daarin zijn opgetreden. Onder besteedbaar inkomen verstaan we hetnetto gezinsinkomen dat per maand te besteden is, rekening houdend met allebronnen van inkomsten waarover het gezin beschikt.

Om zicht te krijgen op het besteedbaar inkomen van de in ons onderzoek betrok-ken gezinnen, is uitgebreid aandacht besteed aan de financiële situatie op hetmoment van het interview en in de voorgaande jaren. Omdat de focus van hetonderzoek vooral gericht is op de periode van het voortgezet onderwijs, is metbehulp van de antwoorden op de verschillende vragen nauwkeurig vastgesteld hoehet inkomensniveau tijdens de voortgezet onderwijs-periode was. In tabel 6.3 staatde paarsgewijze inkomensverdeling voor moeder- en tweeoudergezinnen geduren-de de periode van het voortgezet onderwijs.

Uit deze tabel blijkt dat het merendeel van de paren beneden de diagonaal gevon-den wordt, waar het moedergezin gedurende de voortgezet onderwijs-periode eenlager besteedbaar inkomen had dan het vergelijkbare tweeoudergezin. Uit de hoog-te van de z-waarde blijkt tevens hoe fors de verschillen per paar zijn. Bij uitsplitsingvan de gegevens naar oorzaak van ontstaan van het eenoudergezin blijkt dat zowelweduwengezinnen als gescheiden gezinnen over een significant lager inkomenbeschikken dan de vergelijkbare tweeoudergezinnen (zie bijlage VI, tabellen 6.3a en6.3b). Wel lijkt de positie van weduwen, hoe relatief misschien ook, gunstiger dandie van gescheiden vrouwen.

In de literatuur wordt dikwijls de vraag opgeworpen of de slechte inkomenssi-tuatie van met name gescheiden moeders conditie dan wel effect is van de echtschei-ding, met andere woorden: of er al vóór de scheiding sprake was van armoede ofdat deze pas na de echtscheiding intrad. Het eerste zou het geval zijn als er in gezin-nen uit de sociaal-economisch lagere milieus een grotere kans bestaat op vaderafwe-zigheid. Door de matching op opleidings- en beroepsniveau van zowel vader alsmoeder is de sociaal-economische status van het gezin in ons onderzoek onder con-trole gehouden. Bovendien kan, gezien het feit dat tevens op gezinsgrootte isgematched, een vergelijkbaar behoeften- en lastenpatroon worden verondersteld.Dankzij deze controles kan daarom worden aangenomen dat het inkomensniveauvan de beide gezinnen die een paar vormen nog min of meer gelijk zou zijn geweestindien er geen overgang van tweeouder- naar moedergezin had plaatsgevonden.Desalniettemin is aan alle moeders gevraagd of het besteedbaar inkomen vroegerwel eens beduidend hoger of lager is geweest.

De moeders uit eenoudergezinnen zeggen significant vaker vroeger een bedui-dend hoger inkomen te hebben gehad dan de vergelijkbare tweeoudergezinnen(Sign-test: z= 3.32, p (eenzijdig) ≤ .001). Als we de gegevens uitsplitsen naar ont-staansoorzaak, dan wijzen de resultaten uit dat dit met name geldt voor de groepgescheiden vrouwen. Op de vraag of het inkomen vroeger wel eens beduidend lageris geweest, verschillen de antwoorden van een- en tweeoudermoeders niet vanelkaar. Ons inziens kan derhalve aangenomen worden, dat de slechte inkomenspo-sitie van moedergezinnen in dit onderzoek geïnterpreteerd mag worden als eengevolg van de overgang van tweeouder- naar moedergezin.

108

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 108 (Zwart film)

Page 124: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Zoals in de vorige paragraaf is vermeld, wordt het lage dan wel het verslechterdeinkomen als oorzaak voor de mindere schoolprestaties van eenouderkinderengezien. Gezien het feit dat het merendeel van de moedergezinnen tijdens de voort-gezet onderwijs-periode een lager inkomen had dan de vergelijkbare tweeouderge-zinnen, toetsen we eerst het distributie-effect.

Op basis van het berekende gemiddelde inkomensniveau tijdens de voortgezetonderwijs-periode, konden drie groepen worden onderscheiden:groep 1: bestaande uit paren waarbinnen het inkomensniveau van het moedergezin-

gedurende de v.o.-periode lager (twee of meer schaalwaarden verschil opde variabele gemiddeld inkomen) was dan dat van het vergelijkbare twee-oudergezin (n= 57);

groep 2: bestaande uit paren waarbinnen het inkomensniveau van het moedergezingedurende de v.o.-periode ongeveer gelijk was aan dat van het tweeouder-gezin (n=24);

groep 3: bestaande uit paren waarbinnen het inkomensniveau van het moedergezingedurende de v.o.-periode hoger (twee of meer schaalwaarden verschil opde variabele gemiddeld inkomen) was dan dat van het vergelijkbare twee-ouder gezin (n=7).

Van de weduwen zit bijna de helft en van de gescheiden moeders ruim de helft ingroep 1 (zie bijlage VI, tabel 6.4). Wij formuleerden als hypothese: Hypothese 6.1: De verschillen in schoolloopbanen tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen waar sprake is van een slechtere inkomens-positie ten opzichte van het vergelijkbare tweeoudergezin.

De theorie geeft geen aanleiding het effect met name bij gescheiden gezinnen te ver-onderstellen. Als de inkomenssituatie de oorzaak vormt voor de gevonden verschil-len in schoolloopbanen, moet deze consequenties hebben ongeacht de ontstaans-oorzaak van het eenoudergezin.

In de toetsing van hypothese 6.1 wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘slecht’ of‘verslechterd’; het gaat hier om een lager inkomen van het moedergezin in vergelij-king met het inkomen van het vergelijkbare tweeoudergezin. Wanneer vooral een‘slecht’ inkomen de boosdoener zou zijn, zou het effect nog opvallender tot uit-drukking moeten komen in de groep moedergezinnen waar het inkomen ook inabsolute zin laag is. Dit effect van een laag inkomen kan worden getoetst via deeenzijdige differentiatie.

Binnen de groep eenoudergezinnen wordt een onderscheid gemaakt tussenmoedergezinnen met een laag en een niet-laag inkomen. Als een laag inkomen isgedefinieerd een besteedbaar inkomen per maand beneden de f 2000. Op basis vande gegevens met betrekking tot het gemiddelde inkomen gedurende de v.o.-periodekonden 2 groepen worden onderscheiden:groep 1: bestaande uit kinderen uit moedergezinnen met een laag inkomen (n=41);groep 2: bestaande uit kinderen uit moedergezinnen met een niet-laag inkomen

(n=47).

109

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 109 (Zwart film)

Page 125: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Verwacht moet worden dat de verschillen in eindniveau in groep 1 groter zijn danin groep 2. Wij formuleerden als hypothese:Hypothese 6.2: De verschillen in schoolloopbanen tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen met een in absolute zin laag besteedbaarinkomen.

6.3 Toetsing van hypothesen

6.3.1 Verslechterd inkomenDe toetsingsresultaten van hypothese 6.1 staan in tabel 6.5. De toetsing volgens degematchte differentiatie levert een eenduidig beeld. Uit de resultaten komt naarvoren dat kinderen uit moedergezinnen met een slechtere inkomenspositie dan hetvergelijkbare tweeoudergezin een minder hoog eindniveau bereiken dan de kinde-ren uit deze tweeoudergezinnen. Bovendien blijkt dat dit zowel geldt voor kinde-ren van verweduwde moeders als kinderen van gescheiden moeders. In groep 1 zijnalle verschillen significant, in groep 2 geen enkele. Hypothese 6.1 wordt dus beves-tigd.

Tabel 6.5 Toetsingsresultaten hypothese 6.1, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, gematchte

differentiatie

110

1 Moedergezin lager inkomen dan tweeoudergezin

Totale groep

• overlijden

• echtscheiding

2 Moedergezin en tweeoudergezin gelijk inkomen

Totale groep

• overlijden

• echtscheiding

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Hypothese 6.1: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen waar sprake is van een slechtere inkomenspositie tenopzichte van het vergelijkbare tweeoudergezin.

Groep paren Aantal paren

57

19

34

24

11

11

Eindniveau z-waarde

-3.11*

-2.10

-2.59*

-.24

.83

-.70

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 110 (Zwart film)

Page 126: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

6.3.2 Slecht inkomen De toetsingsresultaten van hypothese 6.2, betreffende een mogelijk interactie-effectvan inkomen, staan in tabel 6.6.

Toetsing van het interactie-effect levert een minder eenduidig beeld op. In de totalegroep zien we geen verschillen tussen groep 1 en groep 2: in beide groepen bereikenkinderen uit moedergezinnen een lager eindniveau dan de vergelijkbare tweeouder-kinderen.2 In beide groepen zijn de verschillen bovendien significant. Opmerkelijkzijn de resultaten echter bij uitsplitsing. In de groep kinderen van verweduwdemoeders zijn het juist de kinderen uit de groep ‘niet-laag’ die een lager eindniveaubereiken dan de vergelijkbare tweeouderkinderen. We hebben hier vooralsnog geenverklaring voor. In de groep kinderen van gescheiden moeders zijn het daarentegenwél de kinderen uit de lage inkomensgroep die een lager eindniveau bereiken dande vergelijkbare tweeouderkinderen. Alhoewel in de totale groep de resultatentegen de richting van de hypothese in gaan en hypothese 6.2 in dit opzicht verwor-pen moet worden, blijken kinderen van gescheiden moeders daarop een uitzonde-ring te vormen.

Tabel 6.6 Toetsingsresultaten hypothese 6.2, Wilcoxon, eenzijdig getoetst, eenzijdige

differentiatie

Al met al maakt toetsing van het interactie-effect het beeld minder helder. Zowel inde groep moedergezinnen met een laag als met een niet-laag inkomen vinden wesignificante verschillen in eindniveau, en niet zoals verwacht alleen in de groep meteen laag inkomen. Opnieuw rijst daarom de vraag die we in inleiding stelden,

111

Laagte van het inkomen in moedergezinnen

1 Laag inkomen

• overlijden

• echtscheiding

2 Niet laag inkomen

• overlijden

• echtscheiding

Hypothese 6.2: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen met een in absolute zin laag besteedbaar inkomen.

Groep paren Aantal paren

41

14

23

47

21

24

Eindniveau z-waarde

-1.91

-.62

-2.29

-1.94

-1.76

-1.15

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 111 (Zwart film)

Page 127: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

namelijk of het gaat om het effect van een slecht dan wel het effect van een verslech-terd inkomen.

Om deze vraag te beantwoorden grijpen we terug op de redenering van de ‘ver-slechtering’ die we in de inleiding naar voren brachten. De toetsing van het distri-butie-effect (hypothese 6.1) had betrekking op de ongelijke inkomensverdelingvoor moedergezinnen en tweeoudergezinnen; getoetst werd of het feit dat het moe-dergezin tijdens de V.O.-periode een gemiddeld lager inkomen had dan het verge-lijkbare tweeoudergezin van invloed is op schoolloopbaanverschillen. Ons inziensmoeten de toetsingsresultaten van hypothese 6.1 vooral worden geïnterpreteerd alshet effect van ‘verslechtering’. Immers, gezien de matching mogen we veronderstel-len dat de inkomenspositie van de gezinnen die een paar vormen onder gelijkegezinsomstandigheden dezelfde zou zijn geweest. In het geval het besteedbaarinkomen van een moedergezin lager is dan dat van het vergelijkbare tweeouderge-zin, kunnen we dit interpreteren als een verslechterde inkomenspositie.

Ook de toetsingsresultaten van hypothese 6.2 kunnen in deze termen geïnter-preteerd worden. We combineren daartoe onze gegevens met betrekking tot een‘slecht’ en een ‘verslechterd’ inkomen. Bij toetsing van hypothese 6.2 bleek datalleen kinderen van gescheiden moeders die over een laag besteedbaar inkomenbeschikten een lager eindniveau bereikten dan de vergelijkbare tweeouderkinderen.Als we deze groep analyseren in termen van verslechterd inkomen, blijkt dat van de23 kinderen met een laag inkomen er 21 tevens vallen in de groep met een verslech-terd inkomen. Ons inziens zijn de resultaten voor de gescheiden gezinnen daarommet name toe te schrijven aan de verslechterde inkomenssituatie.

Deze conclusie met betrekking tot het effect van verslechtering wordt onder-steund door de volgende analyse. Om de effecten van een laag en een verslechterdinkomen uit elkaar te rafelen, hebben we de volgende groepen onderscheiden (zieook tabel 6.7 in bijlage VI):groep 1: bestaande uit paren met een verslechterd inkomen én een laag inkomen

(n=35);groep 2: bestaande uit paren met een verslechterd inkomen, maar niet een laag

inkomen (n=22);groep 3: bestaande uit paren met een laag inkomen, dat echter niet het gevolg is van

een verslechtering (n=6);groep 4: bestaande uit paren met een niet-laag inkomen en evenmin een verslech-

terd inkomen (n=18).

De groepen 2 en 3 stellen ons in staat om de gevolgen van een laag en een verslech-terd inkomen uit elkaar te trekken. In tabel 6.8 staan de resultaten van deWilcoxon-toets voor gematchte paren voor deze nieuwe groepsindeling.

Uit de resultaten komt naar voren dat zowel in groep 1 als 2 verschillen in school-loopbanen worden gevonden ten nadele van eenouderkinderen. In groep 3 en 4worden geen verschillen gevonden. Alhoewel de omvang van groep 3 klein is, bete-kent het contrast met groep 2 (en de subgroepen daarbinnen) een ondersteuningvan onze interpretatie: een verslechterd inkomen leidt op zichzelf wel tot een nega-tief effect op de schoolloopbaan, een laag inkomen op zichzelf niet. Ook het feit datde verschillen in groep 2 (alleen een verslechterd inkomen) niet kleiner zijn dan in

112

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 112 (Zwart film)

Page 128: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

groep 1 (verslechterd plus een laag inkomen) wijst in deze richting. Wij menen der-halve te mogen concluderen, dat met name de verslechterde inkomenspositie vanmoedergezinnen een verklaring vormt voor de minder optimaal verlopende school-loopbanen van kinderen die in deze gezinnen opgroeien.

Tabel 6.8 Toetsingsresultaten hoofdhypothese, Wilcoxon, eenzijdig getoetst,gematchte

differentiatie

Een verslechterd inkomen is dus van invloed op de schoolloopbaan van kinderenuit moedergezinnen. Een kanttekening is echter op zijn plaats. Hoewel van belangis de inkomenssituatie zeker niet de enige factor die de schoolloopbanen van dekinderen uit moedergezinnen negatief beïnvloedt. Een duidelijke aanwijzing daar-voor vormt de rangcorrelatie tussen verschil in inkomen en verschil in schoolloop-baan3, die ondanks alles niet meer bedraagt dan .18. Ook Shinn (1978) komt na haaroverzicht van verschillende onderzoeken tot een dergelijke conclusie:

‘...although a drop in income doubtless contributes to the detrimental effects offather absence on children’s cognitive development, income differences alone havenot accounted for all of the effects in a number of studies surveyed’ (p. 318).Het is duidelijk dat het inkomenseffect in samenhang moet worden gezien met dein de voorgaande hoofdstukken aangetoonde effecten.

113

Combinatie van laagte en verslechtering van inkomen

1 Laag/verslechterd

• overlijden

• echtscheiding

2 Niet laag/verslechterd

• overlijden

• echtscheiding

3 Laag/verslechterd

4 Niet laag/niet verslechterd

Groep paren

35

11

21

22

8

13

6

18

Eindniveau z-waarde

-2.06

-1.12

-1.96

-2.67*

-2.20

-1.89

0.00

.28

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Aantal paren

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 113 (Zwart film)

Page 129: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

6.4 Conclusie

Volgens de verklaringen die zich richten op de inkomenspositie zijn de verschillenin schoolloopbanen tussen eenouderkinderen en tweeouderkinderen het gevolg vanmet name het lage besteedbare inkomen waarover moedergezinnen beschikken.

Wij hebben gewezen op het belang een onderscheid te maken tussen een laagbesteedbaar inkomen en een verslechterde inkomenssituatie. Uit de gegevens blijktten eerste dat de moedergezinnen in ons onderzoek over een significant lagerbesteedbaar inkomen beschikken dan de vergelijkbare tweeoudergezinnen en datdit kan worden geïnterpreteerd als het gevolg van een terugval in inkomen na hetontstaan van het moedergezin. Ten tweede komt naar voren dat de verslechtering ineen groot aantal gevallen ook heeft geleid tot een in absolute zin laag besteedbaarinkomen. Uit de toetsing blijkt dat met name de verslechterde inkomenspositie eenverklaring vormt voor de minder optimaal verlopende schoolloopbanen van kinde-ren die in moedergezinnen opgroeien.

Blijkbaar is het de discrepantie tussen hetgeen vóór het ontstaan van het moe-dergezin mogelijk was en hetgeen daarna mogelijk bleek, die van invloed is op deschoolloopbanen. Wanneer we dit in verband brengen met de in paragraaf 6.1genoemde verklaringsmechanismen, lijkt een plausibele interpretatie van dit resul-taat mogelijk. Willen de daar als eerste genoemde verklaringsmechanismen immershun effect kunnen hebben, dan moeten de bijbehorende maatschappelijke conditieswel aanwezig zijn. Bijvoorbeeld: het niet kunnen betalen van schoolgelden en leer-middelen moet een daadwerkelijke belemmering vormen voor deelname aan hetonderwijs. In sommige landen (de Verenigde Staten bijvoorbeeld) is dit waarschijn-lijk het geval, in ons land denkelijk veel minder. In Nederland bestaan redelijke stu-diefinancieringsregelingen voor kinderen van onbemiddelde ouder(s). Ook demeeste scholen hebben boekenfondsen en andere aanvullende voorzieningen.Individuele huursubsidies maken ook voor minder draagkrachtige gezinnen eenbehoorlijke woonsituatie bereikbaar. Zo beschouwd viel het voor ons land te ver-wachten dat de bestaande institutionele en compenserende regelingen het effect vaneen laag inkomen per se op de schoolloopbaan in belangrijke mate zouden neutrali-seren. Voor de subtiele effecten van een verslechterd inkomen is dit evenwel veelminder goed mogelijk.

Het bovenstaande wil niet zeggen dat eenoudermoeders zich bij dit alles geen(grote) opofferingen zouden moeten getroosten. Integendeel: eenoudermoeders, envooral gescheiden moeders gaven significant vaker dan de vergelijkbare tweeouder-moeders aan, problemen gehad te hebben met de kosten die het voortgezet onder-wijs met zich meebracht. Bij inventarisatie van de antwoorden op de vraag hoemoeders hebben geprobeerd dergelijke problemen op te lossen, valt op hoeveelmoeite zij zich getroosten om hun kinderen niet te kort te doen en zeker niet wan-neer het gaat om uitgaven die in het kader van school worden gedaan. Zoals één vande eenoudermoeders opmerkte:

‘School en kinderen voor alles’.Er wordt bezuinigd op andere zaken, er wordt geleend, soms wordt een beroepgedaan op de ex-echtgenoot, in een aantal gevallen worden regelingen getroffen metde school etc.

Met betrekking tot de vierde in paragraaf 6.1 geopperde verklaring, als zouden

114

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 114 (Zwart film)

Page 130: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

eenouderkinderen meer tijd besteden aan het zelf verdienen van (zak-)geld of eer-der van school gaan om het gezin financieel niet langer te belasten, kan opgemerktworden dat daarvoor na analyse van terzake gestelde vragen geen aanwijzingenworden gevonden. Eenouder- en tweeouderkinderen lijken op deze punten nietwezenlijk van elkaar te verschillen (zie bijlage VI, tabellen 6.9 en 6.10, 6.11 en 6.12).

Plausibeler lijken de verklaringsmechanismen die een invulling trachten tegeven voor het verband tussen een verslechterd inkomen en de schoolloopbaan. Inzekere zin is dit een verontrustender resultaat dan wanneer alleen de hoogte van hetinkomen van invloed was gebleken. Immers niet alleen moet verwacht worden datmeer moedergezinnen met een verslechtering worden geconfronteerd dan met eenlaag besteedbaar inkomen (een verwachting die overeenstemt met de gegevens inonze groep), maar tevens kan aangenomen worden dat de maatschappelijke beïn-vloedbaarheid van een verslechterde inkomenspositie nog geringer is dan van eenslechte inkomenspositie.

Ten slotte rest ons nog één opmerking. In het voorgaande hebben we het gerin-ge effect van een in absolute zin laag inkomen op de schoolloopbaan verklaard doorte wijzen op het bestaan van compenserende en neutraliserende regelingen.Institutionele omstandigheden, die in andere landen een effect veroorzaken, maarin Nederland niet van toepassing waren, kunnen natuurlijk ook voor ons land intoenemende mate meer actueel worden. Misschien is het daarom goed erop te wij-zen dat onze onderzoeksgegevens betrekking hebben op de periode voordat hetkabinet Lubbers-Ruding-Deetman zijn stempel drukte op de Nederlandse samen-leving.4

6.5 Tot besluit

In dit hoofdstuk werd de verklaring getoetst die de inkomenspositie verantwoorde-lijk stelt voor negatieve effecten van het eenoudergezin op de schoolloopbaan vankinderen. Uit de hypothesetoetsing bleek dat niet het (in absolute zin) slechte, maarhet verslechterde inkomen de boosdoener is. Dit is een belangrijke specificatie. Inde eerste plaats blijkt nogmaals dat controle op inkomen, zoals die door veelmethodologische critici wordt bepleit, geen werkelijk inzicht biedt in de gecompli-ceerde mechanismen volgens welke ‘inkomen’ de effecten van ‘eenoudergezin’beïnvloedt. In de tweede plaats wordt uit de specificatie van een verslechterd inko-men duidelijk, dat de ongelijke onderwijskansen van kinderen uit eenoudergezin-nen niet dezelfde zijn als die van kinderen uit de lagere SES-klassen. Het zou geletop de ‘matching’ op SES al moeilijk zijn, deze opvatting staande te houden; debevindingen inzake de inkomensachteruitgang nemen ons inziens de laatste twijfelweg. De discrepantie tussen het gewenste en het mogelijke, die een verslechteringvan inkomen met zich meebrengt, doet zijn werk in alle SES-klassen, zo blijkt.

Tegenover deze belangwekkende conclusies staat een andere constatering.Inkomen is niet de enige verklaring voor negatieve schoolloopbaaneffecten, ookniet in de verbijzondering van een verslechterd inkomen. Naast een grote en nood-zakelijke aandacht voor de maatschappelijke omstandigheden is het gewenst de blikte richten op gezinsinterne factoren, c.q. de opvoedingssituatie. Dat is wat we in devolgende beide hoofdstukken gaan doen.

115

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 115 (Zwart film)

Page 131: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 6

1. De beperkingen van de bijstand liggen niet alleen op het terrein van bijverdiensten, kost-gangers en meeverdienende kinderen, maar ook op privé-terrein zoals het hebben van een(duurzame) relatie. Brandwein, Brown en Fox (1974) schrikken met het oog op het ont-vangen van `public welfare’ dan ook niet terug voor de uitspraak:

‘In this case the state replaces the husband in regulating the wife’s activities, her work,sexual behavior, etc.’ (p. 501).Bovendien zijn de mogelijkheden om aan de ABW te ‘ontsnappen’ door via het volgen vaneen opleiding de kansen op een baan te vergroten in ons land nog steeds niet erg groot.

2. Men kan nu tegenwerpen dat de door ons gehanteerde grens voor een laag inkomen -beneden f.2000,-- per maand - aan de hoge kant is. Daarom hebben we de toetsing nog-maals uitgevoerd voor een inkomensgrens van f.1750,--. De toetsingsresultaten ondersteu-nen het beeld uit tabel 6.6, zoals blijkt uit tabel 6.6b.

Tabel 6.6b Toetsingsresultaten hypothese 6.2, Wilcoxon, eenzijdig getoetst,

eenzijdige differentiatie

3. Hiertoe werden per paar de verschilscores berekend voor inkomen en eindniveau.Vervolgens werd voor de ‘verschilscore-per-paar’ (inkomen) de correlatie met de afhanke-lijke variabele (eindniveau) berekend. De conclusie die op basis van deze werkwijzegetrokken kan worden, is van het type: Naarmate de verschillen in inkomen groter wor-den, neemt het verschil in eindniveau toe. Beide verschilscores vertonen in dat geval eenvergelijkbare rangorde. Aan de correlatiecoëfficiënt van .18 is af te lezen dat zulks hier niethet geval is.

4. Het regime van bezuinigingen, zoals dat onder het kabinet Lubbers-I werd ingezet, heeftvoor eenoudergezinnen verstrekkende inkomensconsequenties gehad. Vergeleken daarmeehebben onze onderzoeksbevindingen betrekking op een relatief gunstige periode in dezeventiger jaren. Zoals reeds in 2.2.1 werd opgemerkt stelde Dronkers in 1992 vast, ‘datgedurende de jaren tachtig het leven in eenoudergezinnen in vergelijking met dat in twee-oudergezinnen moeilijker is geworden, indien men dit afmeet aan het schoolsucces vankinderen’ (1992b, p. 42).

116

Laagte van het inkomen in moedergezinnen

1 Laag inkomen

2 Niet laag inkomen

Hypothese 6.2: De verschillen in schoolloopbaan tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeouder-gezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen met een in absolute zin laag besteedbaar inkomen.

Groep paren Aantal paren

34

54

Eindniveau z-waarde

-1.91

-1.74

Vet gedrukt: p ≤ .05Vet gedrukt*: p ≤ .01

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 116 (Zwart film)

Page 132: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

7 Gedrag van kinderen en opvoedingsgedrag van moeders

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaan we in op de tweede probleemstelling van het onderzoek:IIa Bestaan er verschillen in het gedrag van kinderen in eenouder- en tweeouder-

gezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen zoveel moge-lijk onder controle wordt gehouden?

IIb Bestaan er verschillen in het opvoedingsgedrag van moeders in eenouder- entweeoudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelenzoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?

Het antwoord op deze beide vragen wordt gezocht met behulp van gegevens,afkomstig uit het onderzoek van Van Liere (1990). Omdat het hier om secundaireanalyses gaat, worden in 7.2 eerst kort de achtergronden en de vraagstelling van hetoorspronkelijke onderzoek geschetst. Vervolgens wordt in 7.3 ingegaan op de data-verzameling, het beschikbare databestand en de achtergrondkenmerken van de inhet onderzoek betrokken gezinnen. Paragraaf 7.4 is gewijd aan de opzet van onseigen onderzoek en de operationalisatie van variabelen. In 7.5 worden, onder ver-wijzing naar hoofdstuk 3, de matching en de analysestrategie kort toegelicht. In 7.6worden de beschikbare gegevens aan een toetsing onderworpen, waarna in 7.7 deconclusies worden geformuleerd.

7.2 Achtergronden en vraagstelling

De onderzoeksgegevens van Van Liere werden in de periode van mei 1985 totfebruari 1986 verzameld in het kader van een onderzoek getiteld ‘Sharing-groepenen aanvaarding van autoriteit’, met als aanvankelijke probleemstelling:Hoe kan de sterkte van socialisering van aanvaarding van autoriteit algemeen ver-klaard worden?In de beginfase van het onderzoek - evenwel nádat de gegevens verzameld waren -werd de aandacht verlegd naar ‘probleemgedrag in de klas’, waarmee de probleem-stelling als volgt werd geherformuleerd:a. Waarom gedragen sommige kinderen zich in de klas minder ‘goed’ dan andere

kinderen?;

117

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 117 (Zwart film)

Page 133: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

b. In hoeverre kunnen verschillen in probleemgedrag worden verklaard door de sociale invloeden van leerkrachten, ouders en leeftijdsgenoten op dit gedrag?

Voor het vaststellen van ‘probleemgedrag’ ontwikkelde Van Liere het conceptregelcompetent gedrag in de klas. Leerlingen die regelcompetent gedrag vertonenweten wat van hen verwacht wordt en doen dit uit zichzelf. Van Liere (1990) defi-nieert regelcompetentie als volgt:

‘... dat een persoon ten eerste in staat is om zich in sociale situaties te verplaatsenen de regels en verwachtingen die daar gelden te onderkennen en begrijpen, ten twee-de dat hij in staat is zichzelf aan deze regels en verwachtingen te houden ook wan-neer daar geen onmiddellijke externe beloningen of sancties tegenover staan’ (p. 44).

Regelcompetentie, als vermogen zich regelcompetent te gedragen, is een vaardig-heid die kinderen ontwikkelen in de interactie met anderen. De primaire situatiewaarin zulke vaardigheden worden geleerd is het gezin, waar regelcompetentiebeïnvloed wordt door ouderlijk opvoedingsgedrag en structurele gezinskenmerken.Wanneer kinderen binnen het gezin regelcompetentie ontwikkelen, kunnen ze dezeook in andere situaties toepassen (Van Liere 1990, p. 93). Regelcompetentie enregelcompetent gedrag in de klas werden door Van Liere in één model geplaatst metleerkracht-, ouder- en peergroupeffecten. Uit de toetsing van het model bleek:a. dat naarmate de leerlingen meer regelcompetent zijn, zij zich in de klas regel-

competenter gedragen (p. 155)1;b. dat de effecten van gezinsomstandigheden op regelcompetent gedrag in de klas

als zodanig gering zijn (p. 182);c. dat van de factoren die regelcompetent gedrag in de klas beïnvloeden, regelcom-

petentie de grootste invloed heeft, met andere woorden, dat:‘...de negatieve effecten van structurele gezinsvariabelen, zoals gebroken gezin-nen, het werken van moeder, gezinsgrootte en rangorde van het kind slechtsgering zijn in vergelijking met de effecten van sekse en het niveau van regelcom-petentie dat het kind van huis uit meekrijgt’ (p. 196);

d. dat de effecten van gezinsomstandigheden op regelcompetent gedrag in de klasslechts in beperkte mate verklaard kunnen worden door de invloed van dezeomstandigheden op regelcompetentie (p. 183).

Van Liere concludeert uit dit alles, dat de regelcompetentie die kinderen thuis ont-wikkelen en van huis uit meebrengen een centrale variabele blijkt, die slechts vooreen zeer gering deel bepaald wordt door de in het onderzoek betrokken structurelegezinsvariabelen (p. 184, p. 196). Over de mate waarin regelcompetentie beïnvloedwordt door ouderlijk opvoedingsgedrag laat de auteur zich niet uit.

In zijn onderzoek, dat uitmondde in de dissertatie ‘Lastige leerlingen; eenempirisch onderzoek naar sociale oorzaken van probleemgedrag op basisscholen’(Groningen 1990), wordt aan uitwerking en achtergronden van het concept ‘regel-competentie thuis’ relatief weinig aandacht besteed. Het ging in dit onderzoekimmers, zoals de auteur zelf opmerkt, ‘strikt genomen om een secundaire analyseop zelf verzamelde data’ (p. 17). De beperkingen die dit met zich meebracht, vloei-den voort uit het feit dat ‘de vraagstelling van het sharing-groepen onderzoek voor-namelijk op de opvoedingssituatie in het gezin betrekking had’ (p. 18), een vraag-stelling die voor Van Liere inmiddels niet meer van toepassing was. Precies deze

118

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 118 (Zwart film)

Page 134: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

vraagstelling maakt het bestand echter juist geschikt voor beantwoording van devraagstelling van ons onderhavige onderzoek. Dat neemt niet weg, dat ook in hethuidige onderzoek het gebruik van met een ander doel verzamelde data de onder-zoeker onvermijdelijk beperkingen oplegt. Zo zijn bijvoorbeeld de expliciete vra-gen met betrekking tot de gezagsfunctie, die in tweeoudergezinnen aan de vaderszijn gesteld, helaas niet aan de alleenstaande moeders voorgelegd. Een ander pro-bleem schuilt in het feit dat geen vragen zijn gesteld over de afwezige of overledenechtgenoot. Met name voor de bepaling van en de controle op de sociaal-economi-sche status van gezinnen levert dit een duidelijke beperking op.

Ondanks deze beperkingen bevat het bestand van Van Liere belangrijke gege-vens over kinderen, hun moeders en het gezin waartoe ze behoren. De beide indica-toren van gedrag van het kind bieden de kans na te gaan, of kinderen uit moederge-zinnen thuis of op school meer probleemgedrag vertonen dan kinderen uit tweeou-dergezinnen. Ten tweede kan van een aantal gezinskenmerken worden nagegaan ofdeze van invloed zijn op een mogelijk verband tussen de gezinssituatie en hetgedrag van kinderen. Door de beschikbaarheid van indicatoren van ouderlijkopvoedingsgedrag kan daarnaast nog worden vergeleken of moeders uit eenouder-en tweeoudergezinnen in dit opzicht van elkaar verschillen.

Resumerend kunnen met behulp van deze gegevens de volgende onderzoeks-vragen beantwoord worden:1 Zijn er verschillen in regelcompetent gedrag tussen kinderen uit moedergezinnen

en kinderen uit tweeoudergezinnen, zowel thuis als op school?2 Zo ja, welke factoren zijn van invloed op het verband tussen gezinssituatie en

regelcompetent gedrag?3 Zijn er verschillen in opvoedingsgedrag tussen moeders in moedergezinnen en

tweeoudergezinnen?In 7.4 zetten we uiteen op welke wijze we deze vragen trachten te beantwoorden.Daaraan voorafgaande wordt in 7.3 het databestand aan een nadere inspectie onder-worpen.

7.3 Dataverzameling en databestand

7.3.1 DataverzamelingVan Liere verzamelde gegevens bij kinderen, hun ouders en hun leerkrachten.Gekozen werd voor een benadering via de scholen. Via het aanschrijven van alleschoolbesturen in de gemeente Groningen en, in tweede instantie, de gemeenteHaren werden uiteindelijk 27 scholen bereid gevonden tot medewerking (zie vooreen uitvoerige beschrijving en verantwoording van steekproeftrekking en dataver-zameling Van Liere 1990, p. 117 e.v.).

Aan 31 leerkrachten in de groepen 7 en 8 werden twee vragenlijsten voorge-legd. De eerste had betrekking op organisatiekenmerken van het onderwijs op deschool, de tweede bevatte 18 nieuw ontworpen items omtrent gedrag en populari-teit van de leerlingen in de klas. Dit laatste formulier werd door de leerkracht voorelke leerling afzonderlijk ingevuld.

In de tweede plaats vulden de leerlingen in de desbetreffende klassen zelf eenschriftelijke vragenlijst in, nadat daarvoor schriftelijk toestemming aan hun ouders

119

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 119 (Zwart film)

Page 135: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

was gevraagd. De vragen hadden betrekking op vrijetijdsactiviteiten en peergroup-relaties.

Ten derde werden de ouders van de kinderen mondeling geïnterviewd. De vra-genlijst aan de ouders bestond uit een gedeelte met vragen over de achtergrondken-merken van het gezin en twee aparte lijsten voor de (hoofd-)kostwinner en de(hoofd-)opvoeder. Deze lijsten waarin gevraagd werd naar opvoedingsgedrag vande ouder, beroeps- en andere activiteiten, relaties met andere ouders, kinderen enschool, en het gedrag thuis, werden aan díe ouder voorgelegd op wie de vragenlijstvoor opvoeders, respectievelijk voor kostwinners, volgens eigen zeggen het meestvan toepassing was.2 Aan alleenstaande ouders die zowel opvoeder als kostwinnerwaren werd een gecombineerde vragenlijst voorgelegd.

7.3.2 Het beschikbare databestandHet uiteindelijke databestand telt gegevens van 31 klasseleerkrachten op 27 scholenover 573 leerlingen van de zevende en achtste groep. Van 416 van de 573 leerlingenzijn ook gegevens van de ouders beschikbaar; 365 tweeoudergezinnen3 en 51 een-oudergezinnen (waarvan 5 vadergezinnen4). Tot de 365 tweeoudergezinnen beho-ren 14 ongehuwd samenwonende ouderparen.

De spreiding naar leefsituatie en de beschikbaarheid van opvoedingsgegevenszijn voor dit onderzoek het meest van belang. Van de kinderen van wie ook ouder-gegevens beschikbaar zijn, betreft dit niet in alle gevallen ook de opvoedersgege-vens. Gelet op de vraagstelling van het onderzoek richten we ons op opvoedersge-gevens die zijn verschaft door de moeder. Voor de eenoudergezinnen zijn deze inalle gevallen beschikbaar; voor de tweeoudergezinnen zijn dat er 355.5

Kijken we vervolgens naar de gezinssituatie, dan zien we in tabel 7.1 dat hetmerendeel van de eenoudergezinnen is ontstaan door echtscheiding; de twee moe-dergezinnen die geen wijziging in huwelijkse staat hebben ondergaan zijn ontstaandoor ongehuwd moederschap.

Tabel 7.1 Gezinssituatie naar reden van ontstaan

Opvallend is dat ook 23 tweeoudergezinnen een wijziging in de burgerlijke staathebben doorgemaakt - eveneens in het merendeel van de gevallen een echtschei-ding. De helft van deze gezinnen behoort thans tot de ongehuwd samenwonendeouders, zoals blijkt uit tabel 7.2. Deze 23 tweeoudergezinnen zijn - met enigetegenzin vanwege de ongunstige bijklank - aan te merken als ‘stiefgezinnen’. In 18gevallen gaat het om een moeder, in 5 gevallen betreft het een vader die met een

120

Reden wijziging huwelijkse staat

Geen

Echtscheiding

Overlijden

Overige

Totaal

Moedergezin

2

36

3

5

46

Tweeoudergezin

332

20

2

1

355

Gezinssituatie

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 120 (Zwart film)

Page 136: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

nieuwe partner opnieuw een tweeoudergezin gevormd heeft. Anders gezegd: acht-tien kinderen hebben te maken met een ‘nieuwe’ vader, vijf kinderen met een nieu-we moeder. Zij vormen in zekere zin een tussengroep tussen de eenouder- en detweeoudergezinnen en zullen in ons onderzoek dienovereenkomstig wordenbehandeld.

Tabel 7.2 Huidige burgerlijke staat naar reden wijziging

Blijkens de gegevens zijn er ook kinderen voor wie beide ouders niet hun eigenouders zijn. Het gaat om vier kinderen uit tweeoudergezinnen die in termen van devragenlijst ‘geen kind zijn van beide ouders’. Waarschijnlijk gaat het hier om pleeg-of adoptiekinderen; onder de aanname dat het hier waarschijnlijk om specifiekeopvoedingssituaties gaat en gelet op het kleine aantal, worden deze ouders en kin-deren buiten de analyses gehouden.

Opnieuw wordt duidelijk, hoe groot de variatie in leefsituaties is, zowel onderde tweeouder- als de eenoudergezinnen. Zo blijkt, dat ook van de ouders die opge-ven alleenstaand te zijn, enkelen een vaste relatie onderhouden met een (nieuwe)partner die officieel op een ander adres verblijft, maar die in de praktijk veel tijd bijde alleenstaande moeder doorbrengt. Wij ondersteunen dan ook de conclusie vanVan Liere, die opmerkt dat:

‘er achter de alleenstaande status die de opvoeder opgeeft diverse opvoedings-situaties en ouder-kind relaties schuil kunnen gaan’ (1990, p. 128).6

Teneinde de beide ouderbestanden wat nader te beschrijven, worden in tabel 7.3een aantal achtergrondkenmerken weergegeven.

De 46 kinderen uit moedergezinnen zijn naar sekse precies gelijk verdeeld: 23jongens en 23 meisjes. Bij de tweeoudergezinnen worden iets meer jongens geteld(180, versus 175 meisjes). De leeftijden van de kinderen lopen uiteen van 10 tot 13jaar; de meeste kinderen zijn 11 jaar. Er is geen verschil in de gemiddelde leeftijdvan eenouderkinderen en tweeouderkinderen.

Zowel bij de eenouder- als de tweeoudergezinnen komt het gezin met tweekinderen het meeste voor (43% respectievelijk 54%). Alhoewel het percentagegezinnen met één kind bij de moedergezinnen opvallend hoger is, zijn de gemiddel-den voor beide groepen vrijwel gelijk.

Kijken we naar de sociaal-economische status van het gezin, dan beschikkenwe over de volgende indicatoren: het opleidingsniveau, de arbeidsdeelname en hetfunctieniveau van moeder alsmede het netto gezinsinkomen. Alhoewel de alleen-staande moeders in ons databestand een gemiddeld iets hoger opleidingsniveau

121

Huidige burgerlijke staat

Gehuwd

Samenwonend

Alleenstaand

Totaal

Echtscheiding

10

10

36

56

Overlijden

1

1

3

5

Overigen

1

-

5

6

Reden wijziging burgerlijke staat

Geen

331

1

2

334

Totaal

343

12

46

401

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 121 (Zwart film)

Page 137: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

hebben dan de gehuwde moeders, is het verschil niet significant (t=1.18; df=396).7

In tegenstelling tot de verwachting werken alleenstaande moeders niet vakerbuitenshuis dan tweeoudermoeders: ongeveer 40% van zowel de eenouder- als detweeoudermoeders werkt buitenshuis. Eenoudermoeders werken gemiddeld 24uren per week buitenshuis en tweeoudermoeders 20; dit verschil is niet significant.De verdeling tussen werkende eenouder- en tweeoudermoeders verandert enigszinswanneer ook de moeders die werkzoekend of arbeidsongeschikt zijn in de vergelij-king betrokken worden.

Bij de eenoudermoeders is dat bijna een kwart, bij de tweeoudermoeders nog geen3%. Zo bezien heeft 63% van de eenoudermoeders een relatie met de arbeidsmarktversus 42% van de tweeoudermoeders. Dit verschil is wèl significant (X2=6.7;p≤.01). Voor de moeders die buitenshuis werken of gewerkt hebben8, is eenberoepsniveau-score beschikbaar; de oorspronkelijke CBS-codering is hier terugge-bracht tot een variabele met zeven functieniveaus (zie Glebbeek 1993). Toetsing vanhet gemiddelde functieniveau wijst uit, dat ook hierin geen verschil wordt gevon-den (t=.27; df=383).

Een dramatisch verschil vinden we, niet onverwacht, tussen de inkomenssitu-atie in moedergezinnen en tweeoudergezinnen: de moedergezinnen beschikkenover een beduidend lager gezinsinkomen (t=-8.56, p≤.000). Ruim zestig procent vande alleenstaande ouders heeft een jaarlijks netto inkomen lager dan f. 18.000,-,tegenover nog geen zes procent van de gehuwde of samenwonende ouders.Hiermee wordt de bij herhaling geconstateerde penibele inkomenssituatie van moe-dergezinnen opnieuw bevestigd (zie o.a. Wiebrens 1981; Van Gelder 1987; VanDelft en Niphuis-Nell 1988); ook het relatief hoge opleidingsniveau van deze een-oudermoeders verandert daar niets aan.

7.4 Onderzoeksopzet en operationalisatie van variabelen

7.4.1 OnderzoeksopzetIn dit gedeelte van het onderzoek zijn we geïnteresseerd in de vraag of het gedragvan kinderen in eenoudergezinnen verschilt van dat van kinderen in tweeouderge-zinnen. In onderzoekstermen is nu ‘gedrag van kinderen’ de afhankelijke variabele,en ‘gezinssituatie’ de onafhankelijke variabele. Net als bij de vergelijking van deschoolloopbanen kan het gedrag van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnenniet eenvoudigweg vergeleken worden zonder tegelijkertijd een aantal beïnvloeden-de factoren onder controle te houden. Een voorbeeld: uit de onderzoeksliteratuur isbekend dat er aanzienlijke verschillen zijn in probleemgedrag tussen jongens enmeisjes (om het nog iets ingewikkelder te maken: mede afhankelijk van leeftijd).Wanneer in één van beide groepen gezinnen één van de beide seksen is oververte-genwoordigd, kunnen eventueel gevonden verschillen een artefact zijn van ‘sekse’in plaats van het effect van ‘gezinssituatie’.

Een verschillende verdeling op dergelijke kenmerken tussen beide groepen hoeftoverigens niet het gevolg te zijn van steekproeftrekking of dataverzameling: bepaaldekenmerken kunnen ook samenhangen met de onafhankelijke variabele. Opnieuween voorbeeld: eenoudergezinnen zijn vaker dan tweeoudergezinnen kleine gezinnen,

122

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 122 (Zwart film)

Page 138: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 7.3 Achtergrondkenmerken in percentages

123

Sekse onderzoekskind1 Meisje1 Jongen

Leeftijd onderzoekskind10 jaar11 jaar12 jaar13 jaarGemiddelde

Aantal kinderen1 kind2 kinderen3 kinderen4 kinderen5 of meer kinderenGemiddelde

Hoogst gevolgde opleiding1 lager onderwijs2 onvoltooid lager beroepsonderwijs3 voltooid LBO; onvoltooid ULO/Mavo4 voltooid Mavo; onvoltooid MBO/Havo/VWO5 voltooid MBO/Mavo/VWO; onvoltooid HBO6 voltooid HBO; onvoltooid Universiteit7 voltooid universitair onderwijsGemiddelde

Arbeidsdeelname moeder1 Neen2 Ja

Reden geen arbeidsdeelname0 Heeft werk1 Werkzoekend2 Arbeidsongeschikt3 Dagonderwijs4 Huisvrouw5 Anders

Functieniveau (werkende) moeder0 Geen functieniveau1 Ongeschoolde arbeid2 Geoefende arbeid3 Half geschoolde arbeid4 Geschoolde arbeid5 'Middelbare functies'6 'Hogere functies'7 Academische beroepenGemiddelde

Aantal gewerkte uren per weekGemiddelde

Netto gezinsinkomen1 lager dan ƒ 14.0002 ƒ 14.000 - ƒ 18.0003 ƒ 18.000 - ƒ 22.0004 ƒ 20.000 - ƒ 26.0005 ƒ 26.000 - ƒ 30.0006 ƒ 30.000 - ƒ 34.0007 ƒ 34.000 - ƒ 40.0008 ƒ 40.000 - ƒ 50.0009 ƒ 50.000 - ƒ 60.00010 ƒ 60.000 - hoger dan ƒ 120.000Gemiddelde

50.050.0

6.554.334.84.4

11.4

21.743.521.74.38.72.4

10.910.913.013.021.723.96.54.2

58.741.3

41.317.46.52.2

28.34.3

4.310.923.915.28.7

19.610.96.53.6

24.4

13.346.715.62.28.94.42.24.42.2

-3.0

Moedergezinnen (n=46)

49.350.7

14.653.529.62.3

11.2

6.554.127.37.94.32.5

11.49.1

21.919.618.213.66.33.9

60.339.7

39.72.0.6

1.151.05.6

4.26.8

22.018.320.617.28.22.83.6

19.7

-5.57.5

11.915.910.114.813.99.3

10.86.0

Tweeoudergezinnen (n=355)

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 123 (Zwart film)

Page 139: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

met één of twee kinderen. Een vergelijking tussen twee steekproeven uit de eenou-der- en de tweeoudergezinnen kan dus een vergelijking betekenen tussen kleine engrote gezinnen - wat een heel andere uitgangssituatie is!

Om in de vergelijking van gedrag van kinderen uit eenouder- en tweeouderge-zinnen de invloed van dergelijke interveniërende variabelen onder controle te hou-den, is opnieuw gekozen voor ‘matching’. In hoofdstuk 3 van dit proefschrift isdeze onderzoeksopzet uitgebreid uiteengezet en toegelicht. Hier wordt dan ookvolstaan met een toelichting op de variabelen die in deze ‘matching’ een rol spelenen die in model 7.4 staan weergegeven.

Model 7.4 Matching-design

7.4.2 Operationalisatie van variabelen

Selectie-variabeleDe selectie-variabele is de variabele waarvan verwacht wordt dat ze de (hoofd-)oorzaak is van verschillen in de afhankelijke variabele en het criterium waaroponderscheid tussen de respondenten wordt aangebracht. In dit geval is de selectie-variabele ‘gezinssituatie’: het behoren tot een moedergezin dan wel een tweeouder-gezin.

In aansluiting op het onderzoeksmodel worden de overige variabelen in driegroepen gepresenteerd: controle-variabelen, externe variabelen en de afhankelijkevariabele.

7.4.3 Controle-variabelenDe controle-variabelen hebben betrekking op de kindkenmerken sekse en leeftijden de gezinskenmerken aantal kinderen en sociaal-economische status van hetgezin (SES). Helaas ontbreekt een aanduiding van het aanleg- of prestatieniveauvan het kind (zie hierover ook Van Liere 1990, p. 139-140). Voor de controle van

124

Externe variabelen Selectie variabele

Moedergezin

versus

Tweeoudergezin

Controle variabelen• duur eenoudergezin• werken van moeder• inkomenssituatie• opvang kinderen• sociaal netwerk

• sekse• leeftijd• gezinsgrootte• SES

Afhankelijke variabelen• gedrag kind thuis• gedrag kind school• opvoedingsgedrag moeder

Onafhankelijke variabelen

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 124 (Zwart film)

Page 140: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

SES beschikken we over het opleidingsniveau van de moeder, haar arbeidsdeelnameen functieniveau (zie tabel 7.3 voor de operationalisatie en codering). Alhoewel weook over inkomensgegevens beschikken wordt hierop niet gecontroleerd; de inko-menssituatie wordt als externe variabele gehanteerd.

7.4.4 Externe variabelenHet aantal externe variabelen is in principe oneindig en wordt in de praktijkbeperkt door de beschikbare gegevens. In model 7.4 is een vijftal toetsbare externevariabelen benoemd; in een later stadium worden ook een aantal controle-variabe-len als externe variabelen gehanteerd.

De duur van het eenoudergezin is gemeten in jaren en gedichotomiseerd tussentwee of minder en drie of meer jaren.

De sociaal-economische situatie wordt behalve als controle-variabele ook alsexterne variabele ingevoerd, en geoperationaliseerd als het buitenshuis werken vande moeder en de inkomenssituatie. Over de opvang van de kinderen is een aantalvragen gesteld: hoe vaak het voorkomt dat er na schooltijd geen ouder thuis is enhoe er in dat geval voor opvang van het kind (de kinderen) wordt gezorgd. Verderwordt nog in algemene zin gevraagd of er bij afwezigheid van de ouders oppas is, ofdat het kind (de kinderen) voor zichzelf zorgt (zorgen). De desbetreffende itemsvertonen helaas te weinig samenhang om een schaal te kunnen vormen. Het effectvan ‘opvang’ kan daarom slechts geïndiceerd door een enkelvoudige variabele in deanalyses worden meegenomen. Deze variabele bestaat uit het antwoord op de vraagnaar opvang na schooltijd en heeft als codering (1) geen opvang (2) opvang doorbroertje(s) en/of zusje(s) en (3) opvang door het informele netwerk (buren, familie).

Het sociaal netwerk wordt geoperationaliseerd door ‘dichtheid van de ouder-gemeenschap’ en ‘buurtbetrokkenheid’. De index voor de dichtheid van de ouder-gemeenschap wordt door Van Liere ontleend aan Coleman en Hoffer (1987) enwordt kortweg omschreven als: ‘Ouders weten wie de vrienden van hun kinderenzijn en kennen daar ook de ouders weer van’.9 (Zie voor een uitgebreide beschrij-ving van de constructie van deze index Van Liere 1990, p. 141-142.)

De index voor ‘buurtbetrokkenheid’ bestaat uit vijf items, die tezamen eenzwakke schaal vormen (H=.36, rho=.58). De samenstellende items hebben betrek-king op contacten in het buurthuis, het bekend zijn van het eigen beroep in destraat, het eventuele bekend worden van werkloosheid, het groeten op straat en dewoonduur.

Voor de kinderen bestaat er een indicatie van het sociaal netwerk in de variabe-le ‘peergroupbetrokkenheid’, die bestaat uit twee vragen naar respectievelijk hetmeestal alleen dan wel met anderen spelen en het meestal thuis dan wel elders spe-len. Cronbach’s α van deze index bedraagt .70 (zie Van Liere 1990, p. 142).

7.4.5 Afhankelijke variabeleDe afhankelijke variabele is de variabele waarvan we willen onderzoeken of de kin-deren daarop paarsgewijs verschillen, in dit geval dus : ‘de opvoedingssituatie’.Voor de operationalisatie daarvan staan ons verschillende indicatoren ter beschik-king, waarvan de twee belangrijkste betrekking hebben op het gedrag van het kind,te weten regelcompetentie thuis en regelcompetent gedrag in de klas. In navolgingvan Van Liere vatten we de beide indicatoren af en toe samen onder de noemer

125

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 125 (Zwart film)

Page 141: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

‘probleemgedrag’ van kinderen, alhoewel dit niet zonder bezwaren is.10 Daarnaastbeschikken we over enkele indicatoren van het opvoedingsgedrag van moeders; denadruk zal evenwel liggen op het gedrag van de kinderen.

Regelcompetent gedrag van het kind thuisAan de opvoeder werd in het gezinsinterview een zevental items met (regelin-/com-petente) gedragingen en eigenschappen voorgelegd, waarvan de opvoeder metbehulp van vier antwoordcategorieën kon aangeven of zij de desbetreffende eigen-schap bij haar kind aanwezig vond (zeer sterk / tamelijk sterk / niet zo sterk / niet).Factor- en schaalanalyse wezen uit dat met vijf van deze items een redelijkbetrouwbare Mokkenschaal gevormd kon worden (H=.38, rho=.67; zie ook VanLiere 1990, p. 135-136). De vijf items staan in tabel 7.5.

Tabel 7.5 Items schaal ‘regelcompetentie thuis’

(opvoedersvragenlijst; n=401)

1 Kind is nogal netjes en stipt in de dingen die het doet

2 Kind laat zich gemakkelijk afleiden wanneer het met iets bezig is

3 Kind kent gevoel van verplichting om dingen af te maken

4 Wanneer kind iets gevraagd wordt, moet ouder erop letten dat het gedaan wordt

5 Kind houdt zich pas aan regels, wanneer ouder er zelf bij is.

Regelcompetent gedrag in de klasDe schaal voor ‘regelcompetent gedrag in de klas’ bestaat uit de zeven items in tabel7.6, die afkomstig zijn uit een lijst met leerlingkenmerken die aan de leerkrachtenwerd voorgelegd. Door middel van een score van 1 t/m 4 moest voor elke leerlingaangegeven worden in hoeverre elk kenmerk op de leerling van toepassing werdgeacht. Factoranalyse leverde twee factoren op, waarvan de eerste als een dimensievan regelcompetent gedrag kan worden geïnterpreteerd en de tweede een populari-teitsdimensie11 weergeeft. De items die op de eerste factor het hoogst laden, werdengebruikt voor de constructie van een Mokkenschaal voor regelcompetent gedrag inde klas (H=.60; rho=.86).

Tabel 7.6 Items schaal ‘regelcompetent gedrag in de klas’

(leerkrachtenvragenlijst; n=573).

1 Kind is netjes en houdt zich stipt aan aanwijzingen

2 Kind weet dat er regels zijn en houdt zich er in het algemeen uit zichzelf aan

3 Wanneer er niet op het kind gelet wordt, is het geneigd regels te veronachtzamen of te vergeten,

totdat het door een volwassene tot de orde geroepen wordt

4 Kind kent gevoel van ‘verplichting’ en maakt dingen uit zichzelf af

5 Straffen helpt vaak veel beter dan uitleggen bij dit kind

6 Kind zal niet gauw meedoen wanneer anderen dingen uithalen waarvan het weet dat ze verboden zijn

7 Kind weet dat er regels zijn en dat het zich hieraan moet houden, maar doet dit over het algemeen pas

wanneer het weet dat er controle is.

126

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 126 (Zwart film)

Page 142: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De beide schalen, geconstrueerd door sommering van de desbetreffende items, ken-nen een bereik van respectievelijk 0 - 5 en 0 - 7. Een hogere score verwijst naar eengrotere regelcompetentie. In de tabellen wordt ‘regelcompetentie thuis’ weergege-ven door REGCOM, terwijl ‘regelcompetent gedrag in de klas’ als RGEDRAGwordt weergegeven.

Opvoedingsgedrag moedersIn het opvoedingsgedrag van ouders worden door Van Liere drie dimensies onder-scheiden, namelijk ‘control’, ‘support’ en ‘training’, met een nadruk op de beideeerstgenoemde12 (in het kader van dit onderzoek benoemd als controle en onder-steuning). Gelet op de oorspronkelijke vraagstelling was daarbij de veronderstel-ling dat het stellen van regels (controle) alleen leidt tot aanvaarding van autoriteitwanneer dit met ondersteuning gepaard gaat. ‘Ondersteuning’ wordt door VanLiere vooral gemeten door vragen naar ouderlijke initiatieven tot verbale interactie(bijvoorbeeld vragen wat het kind gedroomd heeft), praten over problemen engezamenlijke bezigheden. Met betrekking tot ‘controle’ concentreren de vragenzich rond thema’s als orde en netheid, het stellen en handhaven van regels en hethelpen in huis; ook is een aantal vragen naar sanctionering opgenomen. De opera-tionalisatie van de dimensie ‘training’ maakt duidelijk dat het hier vooral gaat omprestatie-motiverend en onderwijsondersteunend gedrag.

Naast gegevens die betrekking hebben op het directe opvoedingsgedrag vanouders c.q. moeders bevat het bestand van Van Liere nog een cluster van meer alge-mene opvoedingsindicatoren, zoals bijvoorbeeld een karakterisering van het gezins-klimaat en een aantal opvoedingsattituden (wenselijke eigenschappen van kinderen;lezen over opvoeding; praten over opvoeding met vrienden en dergelijke). Door deveranderde vraagstelling in het onderzoek van Van Liere is het feitelijke opvoeders-gedrag in het definitieve onderzoeksverslag grotendeels achterwege gebleven.Daarnaast speelde in de dataverzameling door Van Liere het reeds door Meijnen(1977, p. 91) omschreven probleem een rol, dat het vragen naar gedrag, met namewaar het om normatief beladen onderwerpen zoals opvoeding gaat, een problemati-sche kwestie is.13 Ten aanzien van opvoedingswaarden zijn de items met betrek-king tot de zogenaamde ‘Kohn-schaal’ aan de ouders voorgelegd (Meijnen, 1977)14;over de constructie van deze schaal is door Van Liere elders gerapporteerd (VanLiere en Winkels 1989).

Wij moeten voor schaalanalyse en schaalconstructie van de opvoedersgegevensin hoge mate op eigen kompas varen met gegevens die ten dele met een anderekoers voor ogen zijn verzameld. De opbrengst van onze pogingen om met dezegegevens tot schaalconstructie te komen moet teleurstellend genoemd worden. Deantwoorden op de vragen met betrekking tot ‘controle’ enerzijds en ‘ondersteu-ning’ anderzijds bleken geen of weinig onderlinge samenhang te vertonen. De hoopeen aantal centrale opvoedingsdimensies op te sporen bleek daarom ijdel; in demeeste gevallen ging het om slechts twee of drie samenhangende items. Een aantalbelangrijke concepten zal dan ook op itemniveau moeten worden geanalyseerd.15

In tabel 7.7 staan de aldus gemeten opvoedingsaspcten samengevat en gerang-schikt onder de desbetreffende opvoedingsdimensies. In bijlage VII staat een meeruitgebreide weergave van de samenstellende items met betrekking tot opvoedings-,kind- en gezinskenmerken.

127

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 127 (Zwart film)

Page 143: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 7.7 Opvoedingsdimensies en -aspecten

7.5 Matching en analysestrategie

7.5.1 MatchingVoor het samenstellen van de ‘gematchte paren’ is wederom gebruik gemaakt vanhet computerprogramma MATCHEN. Voor de werking van dit programma vor-men de leerlingen behorend tot moedergezinnen de experimentele groep en de leer-lingen behorend tot tweeoudergezinnen de controle-groep. Voor elke persoon uitde experimentele groep zoekt het programma in de controle-groep een ‘match’, dieop een aantal opgegeven kenmerken precies, of binnen bepaalde grenzen, overeen-stemt. In ons geval moest voor de 46 leerlingen behorend tot een moedergezin een‘match’ gezocht worden uit 352 leerlingen uit tweeoudergezinnen.

Een eerste ‘matching’ vond plaats op vijf controle-variabelen: sekse, leeftijd, gezins-grootte, opleiding moeder en beroepsniveau. Met name de toevoeging van de laatstevariabele bleek het aantal perfecte paren in aanzienlijke mate te beperken. Omdat(a) we gezien het relatief kleine aantal moedergezinnen niet teveel uitval kondendulden, (b) voor de bepaling van SES in het verband met schoolprestaties de oplei-ding van moeder relatief gezien de belangrijkste variabele is (Meijnen 1977) en (c)de beroepsniveauscore verwijst naar zeer uiteenlopende tijdstippen (met name voormoeders die bij hun huwelijk stopten met werken), werd besloten in een tweedematching de variabele beroepsniveau als controle-variabele te laten vallen. In plaatsdaarvan werd gematched op het actuele al dan niet buitenshuis werken van moeder.Het resultaat van deze tweede matching bedroeg 44 paren: 30 perfect gematched, en14 met één punt verschil op ‘opleiding moeder’ of ‘gezinsgrootte’.17 We beschouw-den dit resultaat als acceptabel binnen de gestelde grenzen, zodat de verschillen tus-sen eenouder- en tweeoudergezinnen in 44 gematchte paren getoetst kunnen wor-den.

128

Aantal items

2

2

3

2

2

2

6

2

3

2

10

H

.56

.30

.43

.66

.33

.60

.54

.49

.41

.32

.50

rho

.43

.35

.53

.48

.41

.45

.54

.35

.51

.33

.... 16

Opvoedingsdimensie

Ondersteuning

1 Vragen naar vriendjes/school

2 Dingen doen

Controle

1 Orde en netheid

2 Regels

3 Toezicht

4 Bedtijd

5 Helpen in huis

Onderwijsondersteunend gedrag

1 Huiswerkcontrole

Opvoedingsklimaat

1 Samenzijn in gezin

2 Levendigheid in gezin

3 Zelfbepaling - conformiteit (Kohn-schaal)

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 128 (Zwart film)

Page 144: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

7.5.2 AnalysestrategieGelet op de probleemstelling van het onderzoek stelt het beschikbare datamateriaalons in staat een tweetal typen vragen te beantwoorden:1 Bestaan er verschillen in regelcompetent gedrag tussen kinderen uit moederge-

zinnen en kinderen uit vergelijkbare tweeoudergezinnen, zowel thuis als opschool?

2 Zo ja, welke factoren zijn van invloed op het verband tussen gezinssituatie enregelcompetent gedrag?

De formulering laat zien dat de tweede vraag afhankelijk is van het antwoord op deeerste. Voor de toetsing van verschillen in regelcompetent gedrag binnen degevormde paren maken we gebruik van Wilcoxon’s rangtekentoets voor gematchteparen. In hoofdstuk 3 is deze werkwijze uitgebreid toegelicht. Ook voor de werk-wijze bij het toetsen van het effect van externe factoren op het verband tussengezinssituatie en regelcompetent gedrag verwijzen we terug naar hoofstuk 3.Opnieuw toetsen we achtereenvolgens de aanwezigheid van een distributie-effecten een interactie-effect; het eerste treedt op wanneer kinderen uit moedergezinnenmeer worden blootgesteld aan de factor die nadelig wordt geacht voor het gedragvan kinderen, het tweede wanneer kinderen uit eenoudergezinnen gevoeliger zijnvoor de nadelige werking van een factor dan kinderen uit tweeoudergezinnen,ongeacht of ze er meer aan worden blootgesteld of niet. De toetsing van het distri-butie-effect geschiedt met behulp van de gematchte differentiatie; het interactie-effect wordt getoetst met behulp van de eenzijdige differentiatie.

7.6 Toetsing van hypothesen

7.6.1 Gedrag van kinderenZoals uit het literatuuroverzicht in hoofdstuk 2 is gebleken, komen uit verschillen-de onderzoeken gedragsproblemen bij kinderen uit eenoudergezinnen naar voren(Wallerstein en Kelly 1980a, 1980b; Hetherington, Cox en Cox 1979; Ambert 1982;Peterson en Zill 1986; Guidubaldi, Perry en Cleminshaw 1984). Deze problemenkunnen voor een belangrijk deel op de factor ‘regelcompetentie’ worden terugge-voerd. Ten aanzien van de vergelijking tussen regelcompetent gedrag van kinderen,thuis en in de klas, toetsen we de volgende hypothesen:Hypothese 7.1 Kinderen uit moedergezinnen hebben een lagere score op regelcom-

petentie thuis dan kinderen uit tweeoudergezinnen.Hypothese 7.2 Kinderen uit moedergezinnen hebben een lagere score op regelcom-

petent gedrag in de klas dan kinderen uit tweeoudergezinnen.In tabel 7.9 staat de paarsgewijze verdeling van ‘regelcompetentie thuis’ weergege-ven.

Boven de diagonaal, waar het kind uit het moedergezin een hogere score heeft op‘regelcompetentie’ dan het kind uit het tweeoudergezin, worden 15 paren geteld;onder de diagonaal, waar het tweeouderkind de hogere score heeft, 26 paren. Drieparen bevinden zich op de diagonaal, waar beide kinderen dezelfde score hebben.Toetsing met behulp van Wilcoxon’s rangtekentoets wijst uit dat het gevonden ver-schil significant is (z= -1.84; p ≤ .05 (eenzijdige toetsing)); kinderen uit moederge-

129

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 129 (Zwart film)

Page 145: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zinnen hebben een lagere score op ‘regelcompetentie’ dan kinderen uit tweeouder-gezinnen. Eenzelfde verband, zelfs nog iets sterker, werd gevonden met betrekkingtot het regelcompetent gedrag in de klas.

Tabel 7.9 Paarsgewijze verdeling van ‘regelcompetentie thuis’

In tabel 7.10 staan de toetsingsresultaten ten aanzien van de hypothesen 7.1 en 7.2samengevat. Zowel op ‘regelcompetentie thuis’ als op ‘regelcompetent gedrag in deklas’ behalen de kinderen uit moedergezinnen een significant lagere score dan kinde-ren uit tweeoudergezinnen; de verschillen zijn het grootst voor regelcompetentgedrag in de klas. Kinderen uit moedergezinnen gedragen zich dus minder regel-competent, zowel in de ogen van hun moeder als in de ogen van hun leerkracht.18

Alhoewel de verschillen niet heel groot lijken te zijn, brengen we in herinnering datde toetsing plaatsvindt onder constanthouding van een vijftal belangrijke kind- engezinskenmerken. Dit impliceert dat we van substantiële verschillen mogen spreken.

Tabel 7.10 Toetsingsresultaten regelcompetentie thuis en regelcompetent gedrag in de

klas, Wilcoxon, eenzijdig getoetst (hypothese 7.1 en hypothese 7.2)

De hypothesen ten aanzien van regelcompetent gedrag thuis en in de klas zijn nogeens apart getoetst voor de kinderen die tot een stiefgezin behoren, onder de veron-

130

Gedrag kind

1 Regelcompetent gedrag thuis

2 Regelcompetent gedrag in de klas

p ≤

.05

.005

z-waarde

-1.84

-2.79*

Aantal paren

44

44

Score

Scor

e va

n kin

d ui

t tw

eeou

derg

ezin

Score van kind uit moedergezin

0

1

2

3

4

5

Totaal

0

1

4

1

2

1

9

1

3

2

4

3

12

2

2

1

1

1

1

6

3

2

1

1

4

4

2

1

2

1

1

7

Totaal

3

6

10

8

10

7

44

5

1

1

2

1

1

6

Regelcompetentie thuis

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 130 (Zwart film)

Page 146: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

derstelling dat zij een tussenpositie zouden innemen tussen kinderen uit eenouder-en tweeoudergezinnen. Daartoe zijn de 23 kinderen die blijkens de gegevens tot eenstiefgezin behoren (zie tabel 7.1) op dezelfde wijze gematched met kinderen uittweeoudergezinnen als de eenouderkinderen, hetgeen 20 paren opleverde. Toetsingvan ‘regelcompetentie thuis’ en ‘regelcompetent gedrag in de klas’ leverde geen sig-nificante verschillen op. Daarom wordt er op kinderen uit stiefgezinnen verder nietafzonderlijk ingegaan. (Een toetsing tussen kinderen uit eenoudergezinnen en kin-deren uit stiefgezinnen zou gelet op de kleine aantallen om een aparte analyse-stra-tegie vragen.)

Samenvattend lijkt er dus een verband te bestaan tussen de gezinssituatie en regel-competentie thuis en in de klas. In de volgende paragraaf gaan we na in hoeverreexterne factoren dit verband beïnvloeden.

7.6.2 Effecten van externe factoren In deze paragraaf zijn de gevonden verschillen in regelcompetent gedrag thuis en inde klas uitgangspunt voor de analyses. We gaan vervolgens van een aantal factorenna of deze van invloed zijn op de gevonden verschillen en dus op het verband tus-sen ‘gezinssituatie’ en ‘probleemgedrag’. Deze factoren staan opgesomd in de tabel-len 7.11 t/m 7.16, afhankelijk van de gevolgde analysestrategie.

In tabel 7.11 staan de veronderstelde interactie-effecten samengevat, effectendus die via de eenzijdige differentiatie zijn getoetst. Zes factoren zijn controle-variabelen, waarbij de toetsing van een distributie-effect niet zinvol is (de randtota-len zijn immers kunstmatig gelijk gemaakt). De zevende factor, ‘duur van het een-oudergezin’, betreft een conditie die voor tweeoudergezinnen niet werkzaam is.Paarsgewijze toetsing van ‘functie-niveau’, de voorlaatste factor in tabel 7.11, lever-de geen significant verschillende verdeling op, zodat ook hier alleen een interactie-effect wordt getoetst.

In de tabellen 7.12 t/m 7.16 staan de toetsingsresultaten van de factoren waar-van zowel een distributie- als een interactie-effect verwacht kan worden: de inko-menssituatie, de opvang van kinderen, dichtheid van de oudergemeenschap, buurt-betrokkenheid en peergroupbetrokkenheid. Ook de eerste noodzakelijke toetsing,die van de paarsgewijze verdeling van de betreffende factor, is in de tabel weergege-ven. Nadat bepaald is of de randtotalen significant verschillen voor moedergezin-nen en tweeoudergezinnen, wordt het optreden getoetst van een distributie- danwel een interactie-effect, of beide. In verband met het geringe aantal paren zal ingeval van een factor met meerdere categorieën steeds een dichotomisering plaats-vinden.

SekseEen eerste factor waarvan we na willen gaan of deze het verband tussen de gezinssi-tuatie en probleemgedrag beïnvloedt, is de sekse van het kind. Sekse is immers vol-gens velen ‘de beste voorspeller van het vóórkomen en het persisteren van pro-bleemgedrag’ zo citeren Tavecchio, Oomen-Van de Kerkhof en Roorda-Honée(1991) Richman c.s. (1982). Voor de goede orde: de sekse-ratio inzake probleemge-drag ligt in het algemeen ten nadele van jongens. Ook Van Liere (1990) voorspeltdat meisjes zich zowel thuis als in de klas regelcompetenter gedragen dan jongens.

131

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 131 (Zwart film)

Page 147: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Voor kinderen uit tweeoudergezinnen concludeert Van Liere dat meisjes thuis ietsregelcompetenter zijn dan jongens, en zich in de klas duidelijk regelcompetentergedragen (p. 153). Voor kinderen uit eenoudergezinnen wordt in overeenstemmingmet de hypothese gevonden dat de negatieve effecten op regelcompentent gedrag inde klas veel sterker bij jongens optreden dan bij meisjes; het verschil in regelcompe-tentie thuis wordt niet getoetst tussen meisjes en jongens in eenoudergezinnen. Tenaanzien van de gevonden negatieve effecten op regelcompetent gedrag bij jongensuit eenoudergezinnen merkt Van Liere op, dat ‘er een duidelijk interactie-effectbestaat waarbij de herkomst uit een eenoudergezin bij jongens meer dan bij meisjestot regelincompetent gedrag leidt’ (p. 174). In 2.2.2 en 4.3.2 hebben we gezien dat eromtrent de veronderstelde grotere kwetsbaarheid van jongens voor de gevolgen vanechtscheiding verschillende opvattingen bestaan. Niettemin lijkt er sprake vansekse-specifieke gedragseffecten bij kinderen, waarbij jongens meer probleemge-drag vertonen dan meisjes. De hypothese die we opstellen ten aanzien van het effectvan sekse op het verband tussen gezinssituatie en probleemgedrag luidt dan ook:Hypothese 7.3 De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor jon-gens.

Wanneer we in het licht van deze hypothese de verschillen naar sekse in tabel 7.11bekijken, ontstaat een opmerkelijk beeld. Het blijkt namelijk dat de gevonden ver-schillen in regelcompetentie thuis bij uitsplitsing uitsluitend voor rekening van demeisjes komen en voor de jongens niet meer aanwezig zijn.19 We roepen in herinne-ring dat het hier gaat om regelcompetent gedrag zoals beoordeeld door de moeder.Een eerste voorzichtige verklaring kan bestaan uit een grotere permissiviteit tenaanzien van (de perceptie van) probleemgedrag van jongens; het kan ook zijn datprobleemgedrag van meisjes gezien het contrast met wat ‘normaal’ wordt gevondenveel meer opvalt. Naast een dergelijk verschil in perceptie is echter het ook moge-lijk dat het gedrag van meisjes thuis inderdaad minder regelcompetent is, als gevolgvan het feit dat vooral voor meisjes het rolvoorbeeld dat de moeder biedt is veran-derd.

Voor regelcompetent gedrag in de klas blijven de gevonden verschillen zowelvoor meisjes als voor jongens overeind, alhoewel ze voor de laatsten iets groter lij-ken te zijn en voor de eersten kleiner dan de verschillen thuis. Beide resultatencombinerend zou verondersteld kunnen worden, dat meisjes in de huiselijke situ-atie relatief meer probleemgedrag mógen vertonen en van die ruimte ook gebruikmaken. Dit is in overeenstemming met de verwachting zoals die o.a. door Petersonen Zill (1986) wordt verwoord:

‘Usually, girls’ public behavior (as at school) is more controlled than their priva-te behavior, whereas for boys this difference is minimal’ (p. 307).Ten aanzien van hypothese 7.3 moeten we dan ook een nuancering aanbrengen.Alleen voor regelcompetent gedrag in de klas wordt de hypothese ondersteund; tenaanzien van regelcompetentie thuis wordt de hypothese verworpen.

LeeftijdZoals er sprake is van sekse-specifieke reactiepatronen op overlijden, echtscheidingen vaderafwezigheid, zo reageren kinderen ook met bij hun leeftijd en ontwikke-lingsfase passend gedrag. Vanwege de samenhang tussen leeftijd en gedrag zijn de

132

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 132 (Zwart film)

Page 148: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

kinderen in onze onderzoeksopzet gematched op leeftijd. Daarbij is van belang opte merken, dat de vraag of de leeftijd van het kind bij het ontstaan van het eenou-dergezin van invloed is op nadelige effecten, binnen onze onderzoeksopzet niet kanworden beantwoord. (Over de vraag of er een bepaalde gevoelige leeftijd bestaatvoor nadelige effecten, zijn overigens de meningen verdeeld (zie Bosman enLouwes 1987)). Verder is het leeftijdsinterval in onze onderzoeksgroep beperkt(10-13 jaar). Niettemin verwachten we dat bij de relatief wat oudere kinderen (12-13 jaar), die naar ontwikkelingsfase tot de prepuberteit behoren, meer probleemge-drag voorkomt. Vanwege de matching op leeftijd is toetsing van een distributie-effect niet zinvol. We toetsen daarom het interactie-effect van leeftijd op het ver-band tussen gezinssituatie en ‘probleemgedrag’. De hypothese luidt:Hypothese 7.4 De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moederge-

zinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor dekinderen uit de relatief oudere leeftijdsgroep.

Tabel 7.11 Toetsingsresultaten interactie-effecten, eenzijdige differentiatie

In tegenstelling tot de verwachting blijkt dat de gevonden verschillen in regelcom-petentie thuis en regelcompetent gedrag in de klas alleen in de jongere groep over-

133

RegelcompetentieGedrag thuis Gedrag in de klas

Aantal paren

22

22

28

16

10

20

14

12

32

20

24

24

20

26

18

z-waarde

-2.21

-.52

-2.07

-.44

.47

-1.96

-1.09

-1.22

-1.48

-2.07

-.49

-1.72

-.78

-2.46*

-.21

p ≤

.05

n.s.

.05

n.s.

n.s.

.05

n.s.

n.s.

n.s.

.05

n.s.

.05

n.s.

.01

n.s.

z-waarde

-1.79

-2.14

-2.78*

-1.08

-.28

-3.20*

-1.04

-1.18

-2.51*

-2.27

-1.66

-1.72

-2.32

-2.47*

-1.42

p ≤

.05

.05

.005

n.s.

n.s.

.0005

n.s.

n.s.

.01

.05

.05

.05

.01

.01

n.s.

Sekse

Meisjes

Jongens

Leeftijd

10 - 11 jaar

12 - 13 jaar

Aantal kinderen

1 kind

2 kinderen

3 kinderen

Duur eenoudergezin

≤ 2 jaar

≥ 3 jaar

Opleiding moeder

Lager (1-4)

Hoger (5-7)

Functieniveau moeder

Laag (0-3)

Hoog (4-7)

Werken van moeder

Werkt niet

Werkt wel

1

1

2

2

1

2

3

1

2

3

4

1

2

5

1

2

6

1

2

7

1

2

Externe variabele

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 133 (Zwart film)

Page 149: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

eind blijven; in de oudere groep worden voor geen van beide gezinstypen meer sig-nificante verschillen gevonden. Hypothese 7.4 wordt dus verworpen.

Een verklaring voor het grotere effect in de jongere leeftijdscategorie zou kun-nen zijn, dat juist het te verwachten prepuberale gedrag in de hoogste leeftijdscate-gorie er voor zorgt dat ook niet-lastige kinderen relatief lastiger worden, terwijlreeds lastige kinderen niet nóg lastiger (kunnen) worden. Met andere woorden:pubers uit tweeoudergezinnen kunnen relatief meer ‘stijgen’ op regelincompetentgedrag dan pubers uit moedergezinnen. Voortbordurend op deze verklaring vanprepuberaal gedrag, zou het ook zo kunnen zijn dat eenouderkinderen door eenversnelde persoonlijkheidsontwikkeling (‘Growing up a little faster’; Weiss 1979)eerder prepuberaal gedrag ontwikkelen dan tweeouderkinderen. Dit zou dan deonverwachte verschillen in de jongere leeftijdsgroep verklaren.

GezinsgrootteHet lijkt aannemelijk dat de opvoedingsopgave waarvoor de alleenstaande moederzich gesteld ziet, des te groter is naarmate haar gezin meer kinderen telt. In een gro-ter gezin kan de moeder minder tijd en energie besteden aan elk afzonderlijk kind,tijd en energie die toch al meer onder druk staan dan in tweeoudergezinnen. Bij eentoenemende gezinsgrootte zouden daarom grotere verschillen in ‘probleemgedrag’te verwachten zijn. Als hypothese formuleren we:Hypothese 7.5 De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit de relatief grotere gezinnen.

Omdat binnen de ‘relatief kleinere gezinnen’ nog een onderscheid aangebracht kanworden tussen de gezinnen met één kind en de gezinnen met twee kinderen, split-sen we in dit geval de totale groep paren in drie groepen gezinnen: met één kind(n=10), met twee kinderen (n=20) en met drie of meer kinderen (n=14).

Zoals uit tabel 7.11 blijkt, concentreren de verschillen in regelcompetentie thuisen in de klas zich bij de kinderen met één broertje of zusje, en zijn ze noch voor dekinderen uit grotere gezinnen noch voor de enige kinderen significant. Onze hypo-these ten aanzien van het verwachte effect van grotere gezinnen wordt dus verwor-pen, en ook de specifieke interactie in een eenouder-één kind-gezin leidt volgensdeze resultaten niet tot meer probleemgedrag bij kinderen.

Alhoewel we moeten wijzen op een mogelijk effect van de ongelijke groeps-grootte, zijn er verschillende verklaringen denkbaar voor de bevinding dat verschil-len in ‘probleemgedrag’ het grootst zijn voor kinderen uit gezinnen met twee kin-deren. Dat is in de eerste plaats de specifieke interactie tussen twee op elkaar aange-wezen kinderen en de veel voorkomende spanningen die hiermee gepaard gaan. Inde tweede plaats kan er juist tussen twee kinderen eerder sprake zijn van jaloeziedan wanneer er nog een broertje of zusje is. En tenslotte kunnen juist twee kinde-ren wedijveren om de aandacht van de derde persoon in het gezin: de moeder.

Duur van het bestaan van het eenoudergezinDe 44 eenoudergezinnen in dit onderzoek variëren blijkens de interviews in‘levensduur’ van 1 week (‘verkeert midden in een scheiding’) tot 13 jaar. In deonderzoeksliteratuur wordt algemeen verondersteld dat met name de eerste periodena de scheiding wordt gekenmerkt door ontreddering, disharmonie en tekortschie-

134

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 134 (Zwart film)

Page 150: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

tende opvoedingstechnieken. Na die periode zou een hernieuwd evenwicht wordengevonden (zie o.a. Rutter 1979; Wallerstein en Kelly 1980). Andere onderzoekersveronderstellen echter dat er sprake zou kunnen zijn van ‘cumulatieve effecten’ bijeen langere levensduur van het eenoudergezin (zie bijvoorbeeld Ferri 1976). Dezebeide redeneringen leiden tot twee alternatieve hypothesen:Hypothese 7.6a De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kin-deren die relatief kort tot een moedergezin behoren;

Hypothese 7.6b De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moederge-zinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voorkinderen die relatief lang tot een moedergezin behoren.

We verdelen de 44 paren in twee groepen: een groep van 21 paren, voor wie de ont-staansgebeurtenis van het moedergezin minder dan 3 jaar geleden heeft plaatsge-vonden, en een groep van 23 paren waarin het moedergezin al langer die statusdraagt.

De toetsingsresultaten laten zien, dat de verschillen voor regelcompetentie thuisen in de klas in beide gevallen groter zijn in de tweede groep, waarin het moederge-zin langer dan drie jaar bestaat. Dat lijkt een aanwijzing voor een ‘cumulatief effect’,hetgeen onderstreept wordt door het feit dat in de meer recente groep moeder-gezinnen op geen van beide indicatoren significante verschillen worden gevonden20.In de groep langer bestaande moedergezinnen zijn evenwel alleen de verschillenvoor regelcompetent gedrag in de klas significant. Vooralsnog kunnen we dusalleen hypothese 7.6b aanvaarden.

Sociaal Economische StatusHet belang van SES voor probleemgedrag van kinderen wordt door verschillendeonderzoeksresultaten bevestigd; probleemgedrag zou vaker voorkomen bij leerlin-gen uit de lagere milieus (Van Liere 1990, p. 53 e.v.). Daarnaast maakt Van Lieremelding van aanwijzingen voor een curve-lineair verband, waarbij ook kinderen uithet hoogste milieu meer stoornissen tonen dan kinderen uit de milieus direct daar-onder. Omdat dit milieu in onze paren nauwelijks vertegenwoordigd is, moet dealgemene hypothese ten aanzien van SES luiden:Hypothese 7.7 De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen met een lage SES.

Als indicatoren van de sociaal-economische status van het gezin beschikken weover de ‘opleiding van de moeder’ en ‘functieniveau van de moeder’. Opleiding vande moeder is in onze onderzoeksopzet een controle-variabele, terwijl op functie-niveau niet systematisch wordt gecontroleerd. Tussen de functieniveauscores vande moeders uit beide gezinstypen treffen we een weliswaar substantieel maar nietsignificant verschil aan. Van beide indicatoren zullen we daarom nagaan of er vaneen interactie-effect sprake is. Daarna zal het interactie-effect van ‘buitenshuis wer-ken’ van de moeder worden getoetst, terwijl voor het effect van de inkomenssitu-atie gelet op de grote paarsgewijze verschillen uiteraard de gematchte differentiatiewordt gehanteerd (zie tabel 7.12).

De hypothese ten aanzien van het effect van ‘opleiding van de moeder’ op hetverband tussen ‘gezinssituatie’ en ‘probleemgedrag’ luidt:

135

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 135 (Zwart film)

Page 151: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Hypothese 7.7a De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen waarin de moeder een relatief lage oplei-ding heeft.

Om deze hypothese te toetsen worden de 44 paren in twee groepen verdeeld (zietabel 7.3 voor de codering van ‘opleiding’):1 20 paren waarin de moeder relatief laag is opgeleid (maximaal MAVO-voltooid);2 24 paren waarin de moeder relatief hoog is opgeleid (vanaf MBO/HAVO/VWO

voltooid).

De hypothese ten aanzien van het effect van ‘functieniveau’ luidt:Hypothese 7.7b De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kin-deren wier moeder beroepsarbeid verricht(te) op een relatief laagfunctieniveau.

Deze hypothese wordt eveneens in twee groepen getoetst:1 24 paren waarin de moeder uit het moedergezin een relatief laag functieniveau

heeft (maximaal half geschoolde arbeid);2 20 paren waarin de moeder uit het moedergezin een relatief hoog functieniveau

heeft (vanaf geschoolde arbeid).

We kijken eerst naar de toetsingsresultaten voor ‘opleiding moeder’. Bij een uit-splitsing van de paren naar een lage versus hoge opleiding blijkt dat de gevondenverschillen in regelcompetentie thuis met name in de groep laag opgeleide moederstot uitdrukking komen, terwijl de verschillen in regelcompetent gedrag in de klasook in de hoger opgeleide groep nog (net) significant blijven.21

De toetsing tussen een lage en een hoge functieniveaugroep levert een vergelijk-baar beeld op; de verschillen in regelcompetentie thuis zijn alleen significant in degroep met een laag functieniveau; de verschillen in regelcompetent gedrag in de klaszijn in de hoge functieniveaugroep ook significant, zelfs nog wat groter dan in delage.

Alles bij elkaar levert de toetsing van hypothesen met betrekking tot SES eenniet eenduidig beeld op. De resultaten met betrekking tot een lage opleiding en eenlaag functieniveau zijn in overeenstemming met de hypothese, maar de significanteverschillen in regelcompetent gedrag in de klas in de hoge opleidings- en functie-niveaugroep doorkruisen dit beeld. De hypothese kan noch als verworpen, noch alsaanvaard worden beschouwd.

Werken van moedersTen aanzien van het buitenshuis werken van moeders is tot dusver vooral onder-zocht in hoeverre dit consequenties heeft voor de schoolprestaties van kinderen, enminder voor het gedrag. Een probleem bij het verrichte onderzoek is verder, dat hetin het algemeen betrekking heeft op het werken van moeders in tweeoudergezin-nen. De meeste onderzoekers gaan voorbij aan het feit dat het werken van eenalleenstaande moeder een andere betekenis heeft dan het werken van een moeder ineen tweeoudergezin (vgl. Garfinkel en McLanahan 1986). Verwacht mag wordendat het buitenshuis werken van een alleenstaande moeder tot een aanzienlijke over-

136

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 136 (Zwart film)

Page 152: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

belasting kan leiden, hetgeen nadelige gevolgen kan hebben voor het gedrag vankinderen.22 We toetsen daarom de volgende hypothese:Hypothese 7.7c De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren wier moeder beroepsarbeid verricht.

Om het effect van beroepsarbeid van de moeder na te gaan verdelen we de parenopnieuw in twee groepen:1 26 paren waarin de moeder in het moedergezin niet buitenshuis werkt;2 18 paren waarin de moeder in het moedergezin wel buitenshuis werkt.

De toetsingsresultaten in tabel 7.11 zijn in strijd met de hypothese: de verschillenconcentreren zich bij uitsplitsing juist in de eerste groep, bij de kinderen van moe-ders die niet buitenshuis werken. Verschillen in regelcompetentie thuis zijn bij dekinderen van werkende moeders afwezig; voor regelcompetent gedrag in de klas kanvan een tendens gesproken worden. Een kanttekening is, dat we voor ‘regelcompe-tentie thuis’ niet mogen uitsluiten dat een verschil in waarneming deze resultatenbeïnvloedt: het zou kunnen zijn dat moeders die thuis zijn, meer geconfronteerdworden met lastig gedrag van hun kinderen.

Niettemin lijken de bevindingen ten aanzien van het werken van moeders ineenoudergezinnen in overeenstemming met het onderzoek onder moeders in twee-oudergezinnen. Dronkers (1987) vond dat werken van moeders slechts een geringeffect had op de schoolprestaties van kinderen en dat het effect eerder bepaaldwordt door het soort werk dat moeder verricht dan door het buitenshuis werkenzelf. Wellicht is dat ook voor eenoudermoeders het geval, waarbij we er op wijzendat de moeders gematched zijn op opleiding en naar we aannemen op een vergelijk-baar functieniveau werken. Zo beschouwd vormen deze resultaten een bevestigingvan de bevindingen van Dronkers. Deze interpretatie van een interactie met func-tieniveau wordt nog ondersteund door het feit dat de werkende moeders aanzien-lijk hoger opgeleid blijken te zijn dan de niet-werkende moeders (5.6 respectievelijk3.4; getoetst met behulp van de Mann-Whitney toets is dit verschil significant (p ≤ .000)). Deze ingewikkelde samenhang met andere factoren maakt dat we voor-zichtig moeten zijn met met de interpretatie van het verband tussen ‘buitenshuiswerken’ op zich en ‘probleemgedrag’ in moedergezinnen.

InkomenssituatieZoals uit de literatuuroverzichten in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 is gebleken, zienveel onderzoekers in de penibele inkomenssituatie dé boosdoener van nadeligeeffecten bij kinderen uit eenoudergezinnen. In hoofdstuk 6 nuanceerden we dezeveronderstelling door met name de inkomensachteruitgang verantwoordelijk testellen. Deze toetsing was mogelijk door de matching op opleidings- en beroepsni-veau van de moeder èn de (afwezige) vader. Alhoewel deze aanname in het onder-havige geval enigszins problematisch is aangezien wij alleen op de SES-scores vanmoeders konden matchen, toetsen we op dezelfde wijze eerst het distributie-effect(verslechtering) en daarna het interactie-effect (slecht inkomen). Onder veronder-stelling van het negatieve effect van ‘inkomen’ op probleemgedrag formuleren weonze hypothesen als volgt:

137

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 137 (Zwart film)

Page 153: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Hypothese 7.8a De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moederge-zinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voorkinderen uit moedergezinnen waar sprake is van een slechtereinkomenspositie in vergelijking met het tweeoudergezin.

Hypothese 7.8b De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moederge-zinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voorkinderen uit moedergezinnen met een in absolute zin laag inko-men.

De toetsingsresultaten staan in tabel 7.12. Deze tabel en de volgende tabellen bevat-ten steeds de drie stappen van onze analysestrategie, zoals die in 3.7 werd omschre-ven.

In de eerste plaats wordt de paarsgewijze verdeling van het ‘oorzakelijk ken-merk’ getoetst (in dit geval de inkomenssituatie). De verdeling van paren boven, op,en onder de diagonaal correspondeert met de situaties waarin het moedergezin eenhogere, gelijke dan wel een lagere score heeft dan het tweeoudergezin (voor ‘inko-menssituatie’ zijn dit respectievelijk 2, 5 en 33 paren). Met behulp van Wilcoxon’srangtekentoets wordt deze paarsgewijze verdeling getoetst.

Vervolgens staat in de tabel de toetsing van het distributie-effect weergegeven,dat wil zeggen nagegaan wordt of de verschillende verdeling verantwoordelijk isvoor de verschillen in de afhankelijke variabele (probleemgedrag) tussen kinderen uiteenouder- en tweeoudergezinnen. Deze toetsingsresultaten zijn steeds uitgesplitstnaar regelcompetentie thuis (REGCOM) en regelcompetent gedrag in de klas(RGEDRAG). Bij een z-waarde ≥ |1.64 |is er sprake van significante verschillen; bijeen min-teken zijn deze verschillen ten nadele van kinderen uit moedergezinnen.

In de derde plaats wordt het interactie-effect getoetst binnen de groepen parenwaarin het kind uit het moedergezin het oorzakelijk kenmerk in hoge dan wel lagemate bezit. Omwille van een toereikende N zijn de 44 paren hierbij steeds in tweegroepen verdeeld, op grond van de randtotalen van de scores voor moedergezinnen.

Zoals tabel 7.12 in de eerste plaats laat zien, bestaat er een significant en groot ver-schil in inkomen tussen de moedergezinnen en tweeoudergezinnen (z= -5.03; p≤.0000). De verdeling is evenwel zó scheef, dat het overgrote deel van de paren (33)beneden de diagonaal valt en er in de beide andere groepen niet zinvol getoetst kanworden (5 respectievelijk 2 paren; in vier tweeoudergezinnen ontbreekt de scorevoor ‘inkomen’). Dit geeft aan de toetsing van een distributie-effect een zeerbeperkte reikwijdte.

De toetsing van het distributie-effect wijst uit dat de verschillen in ‘regelcompetentgedrag thuis’ niet significant zijn in de groep paren waarin het moedergezin eenlager inkomen heeft dan het tweeoudergezin. Voor regelcompetent gedrag in deklas is dit wèl het geval. Aangezien we niet kunnen vaststellen of de verschillen opof boven de diagonaal (zouden) verdwijnen, besluiten we hypothese 7.8a niet teaanvaarden.

Volgen we vervolgens de methode van de eenzijdige differentiatie, dan zie wedat het in hoofdstuk 6 niet (duidelijk) vastgestelde interactie-effect van een slechteinkomenspositie zich hier wèl duidelijk manifesteert voor regelcompetentie thuis,

138

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 138 (Zwart film)

Page 154: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

maar niet voor regelcompetent gedrag in de klas. In beide gevallen worden degrootste verschillen in de groep met het minste inkomen gevonden, maar voorregelcompetent gedrag in de klas blijven ze ook in de ‘hoge’ inkomensgroep signifi-cant. Hypothese 7.8b wordt dus maar ten dele ondersteund. Gelet op de uitermatescheve verdeling van inkomen kunnen de effecten van een verslechterd en eenslecht inkomen niet verder uit elkaar gerafeld worden, zoals we dat in hoofdstuk 6wel konden doen.

Tabel 7.12 Inkomenssituatie, toetsing via gematchte en eenzijdige differentiatie

Opvang van kinderen

Over de opvang van de kinderen zijn verschillende vragen gesteld. Op de algemenevraag of er bij afwezigheid van de ouders oppas is of dat het kind (de kinderen)voor zichzelf zorgt (zorgen), antwoorden eenouder- en tweeoudermoeders nietverschillend. Op de vraag hoe vaak het vóórkomt dat er na schooltijd geen ouderthuis is, geven alleenstaande moeders een significant hogere frequentie aan dantweeoudermoeders (z=-2.29; p≤ .01). Gevraagd hoe in dat geval voor opvang vanhet kind (de kinderen) wordt gezorgd, zeggen eenoudermoeders vaker dat broertjesof zusjes oppassen, of dat er geen oppas is (z=-1.92; p≤ .05). Van dit laatste gegeven,‘opvang’, toetsen we daarom het distributie- en interactie-effect.Voor de toetsing van het interactie-effect worden de paren in twee groepen verdeeld:

139

Toetsing paarsgewijze verdeling 'inkomen' tussen moedergezin - tweeoudergezin

Groep paren Aantal paren

2

5

33

Moedergezin hoger inkomen

Moedergezin gelijk inkomen

Moedergezin lager inkomen

1

2

3

n

2

5

33

n

27

17

Hypothese 7.8a: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen waar sprake is van een slechtere inkomens-positie ten opzichte van het vergelijkbare tweeoudergezin.

Moedergezin hoger inkomen

Moedergezin gelijk inkomen

Moedergezin lager inkomen

1

2

3

Distributie-effect

Interactie-effect

Hypothese 7.8b: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen met een in absolute zin laag inkomen.

Moedergezin hoger inkomen

Moedergezin gelijk inkomen

1

2

regcom

-

-

-1.11

regcom

-2.22

-.13

rgedrag

-

-

-1.82

rgedrag

-2.13

-1.68

vet gedrukt: p ≤ .05vet gedrukt*: p ≤ .01

Wilcoxcon's rangetekentoets:

z = -5.03, p ≤ .000

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 139 (Zwart film)

Page 155: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

1 25 paren waarin er voor het kind uit een moedergezin na schooltijd geen oppas is,of oppas door broertjes en/of zusjes;

2 13 paren waarin een volwassene uit het informele netwerk oppast.We formuleren als hypothesen:Hypothese 7.9a De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren uit moedergezinnen op wie in vergelijking met de bijbehorendetweeouderkinderen bij afwezigheid van de moeder vaker niet danwel door broertjes of zusjes wordt gepast (distributie-effect).

Hypothese 7.9b De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kin-deren uit moedergezinnen op wie bij afwezigheid van de moederniet wordt opgepast. (interactie-effect).

Tabel 7.13 Opvang van kinderen, toetsing via gematchte en eenzijdige differentatie

Blijkens de toetsingsresultaten is van een distributie-effect van ‘opvang’ op ‘pro-bleemgedrag’ geen sprake: significante verschillen treden zowel op in de groep‘evenveel opvang’ als in de groep ‘eenouderkind minder opvang’ (de derde groep iste klein voor toetsing). Er blijkt wel enige aanwijzing voor een interactie-effect: hetregelcompetent gedrag in de klas is alleen significant verschillend voor de eenouder-kinderen waarop niet wordt opgepast (z=1.94; p≤ .05).

140

Toetsing paarsgewijze verdeling 'opvang' tussen moedergezin - tweeoudergezin

Groep paren Aantal paren

12

16

5

Kind uit moedergezin minder opvang

Kind uit moedergezin evenveel opvang

Kind uit moedergezin meer opvang

1

2

3

n

12

16

n

25

13

Hypothese 7.9a: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen op wie in vergelijking met de bijbehorende tweeouderkinderen bij afwezigheid van moeder vaker niet, of door broertjes of zusjes wordt gepast.

Kind uit moedergezin minder opvang

Kind uit moedergezin evenveel opvang

1

2

Distributie-effect

Interactie-effect

Hypothese 7.9b: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen op wie bij afwezigheid van de moeder niet wordt gepast.

Geen opvang

Wel opvang

1

2

regcom

-1.29

-1.08

regcom

-1.06

-.82

rgedrag

-1.89

-1.84

rgedrag

-1.94

-1.22

vet gedrukt: p ≤ .05vet gedrukt*: p ≤ .01

Wilcoxcon's rangetekentoets: z = -1.92, p ≤ .05

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 140 (Zwart film)

Page 156: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Sociaal netwerk: dichtheid van de oudergemeenschapMet het oog op het sociaal netwerk rond het moedergezin beschikken we over eentweetal indicatoren: de ‘dichtheid van de oudergemeenschap’ en een schaal voor‘buurtbetrokkenheid’.

De wijze waarop ‘dichtheid van de oudergemeenschap’ door Van Liere isgeoperationaliseerd is ontleend aan Coleman en Hoffer (1987), voor wie de ‘impactof communities’ vooral betrekking heeft op schoolprestaties. De oudergemeen-schap zou de controle van ouders over kinderen vergemakkelijken, zo schrijft VanLiere (in voorbereiding):

‘Twee mechanismen spelen een rol in de theorie van Coleman en Hoffer: con-sensus en sociale interactie (...) Sociale interactie binnen een gemeenschap is vooralvan belang voor de ouders. Verhalen die het kind zelf niet kwijt wil over dingen dieop school gebeurd zijn, krijgen de ouders via de ouders van vriendjes te horen.Lesverzuim door het kind of het omgaan met verkeerde vriendjes worden snellergesignaleerd. Tevens kunnen ouders zich via deze contacten een beter beeld vormenover hoe het kind het op school vergeleken met de kinderen van anderen doet. Dezeinformatie stelt ouders in staat het kind gericht te steunen wanneer er problemenzijn, of ongewenst gedrag te corrigeren. Wanneer we er van uitgaan dat toezicht ensteun twee belangrijke voorwaarden zijn voor een succesvolle opvoeding, kunnenwe stellen dat het opvoeden voor ouders gemakkelijker wordt naarmate ze sterkerbij een oudergemeenschap betrokken zijn’.Volgens Coleman is juist het uiteenrafelen van het sociaal netwerk rond eenouder-gezinnen de boosdoener van de slechtere schoolprestaties van kinderen. Dit effectkan zowel via distributie als interactie tot stand komen. We formuleren als hypo-thesen:7.10a De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezinnen en

kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moederge-zinnen die in mindere mate tot een oudergemeenschap behoren dan de verge-lijkbare tweeouderkinderen.

7.10b De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezinnen enkinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moederge-zinnen die in relatief geringe mate tot een oudergemeenschap behoren.

We zien in tabel 7.14 allereerst dat moedergezinnen conform de veronderstellingvan Coleman inderdaad een lagere score hebben op ‘dichtheid van de ouderge-meenschap’. Dit verschil is bij toetsing significant. Eenoudermoeders kennen inmindere mate de vriendjes van hun kinderen en de ouders van die vriendjes.

Ook in de toetsing van het distributie-effect gedraagt de factor ‘dichtheid vande oudergemeenschap’ zich volgens verwachting. De verschillen in regelcompetentgedrag thuis en in de klas zijn uitsluitend significant binnen de paren waarin hetmoedergezin een lagere score heeft dan het bijbehorende tweeoudergezin (het aan-tal paren met een gelijke score is te klein voor een afzonderlijke toetsing).Hypothese 7.10a wordt door deze resultaten ondersteund.

Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een interactie-effect: deverschillen in regelcompetentie thuis zijn bij uitsplitsing in twee groepen met een‘lage’ en een ‘hoge’ dichtheid niet meer significant, terwijl de verschillen in regel-

141

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 141 (Zwart film)

Page 157: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

competent gedrag in de klas in beide groepen significant blijven, in de ‘hoge’ groepzelfs sterker dan in de ‘lage’. Het is blijkens deze resultaten dus niet zo dat kinderenuit moedergezinnen ‘gevoeliger’ zijn voor een geringere dichtheid van de ouderge-meenschap, wel dat zij de negatieve effecten ondervinden van de sociale desorgani-satie waardoor moedergezinnen relatief vaker getroffen worden.

Tabel 7.14 Dichtheid oudergemeenschap,toetsing via gematchte en eenzijdige differen-

tiatie

Sociaal netwerk: buurtbetrokkenheidDe laatste jaren wordt voorts in toenemende mate gewezen op het belang van eensociaal netwerk (vangnet) na ingrijpende levensgebeurtenissen als echtscheiding eneenouderschap (zie bijvoorbeeld Van Tilburg 1989). Het is aannemelijk dat wan-neer een alleenstaande ouder steun kan ontlenen aan haar sociale omgeving, dit ookhaar opvoedingsbekwaamheid ten goede zal komen. Omgekeerd zal een vermin-derde mate van steun en betrokkenheid (bijvoorbeeld door verlies van schoonfami-lie en vrienden of door een verhuizing) de opvoedingsbekwaamheid negatief kun-nen beïnvloeden.

De gegevensverzameling van Van Liere was niet gericht op de meting van eensociaal netwerk. Dit beseffende, beschouwen we de antwoorden op vragen over debuurt en de beleving daarvan als niet meer dan een indicatie van het sociale net-werk, die bij alle tekortkomingen misschien toch al iets zichtbaar kan maken vanhet belang van deze factor voor de opvoedingspraktijk. Volgens Belsky (1984) zou

142

Toetsing paarsgewijze verdeling 'dichtheid oudergemeenschap' tussen moedergezin - tweeoudergezin

Groep paren Aantal paren

12

3

29

Moedergezin hogere dichtheid

Moedergezin gelijke dichtheid

Moedergezin lagere dichtheid

1

2

3

n

12

3

24

n

21

17

Hypothese 7.10a: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen die in mindere mate tot een oudergemeenschap behoren dan de bijbehorende tweeoudergezinnen.

Moedergezin hogere dichtheid

Moedergezin gelijke dichtheid

Moedergezin lagere dichtheid

1

2

3

Distributie-effect

Interactie-effect

Hypothese 7.10b: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen die in relatief geringe mate tot een oudergemeenschap behoren.

'Lage' dichtheid

'Hoge' dichtheid

1

2

regcom

-.58

-

-2.20

regcom

-1.27

-1.31

rgedrag

-1.22

-

-2.46*

rgedrag

-1.98

-2.15

vet gedrukt: p ≤ .05vet gedrukt*: p ≤ .01

Wilcoxcon's rangetekentoets: z = -2.79, p ≤ .005

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 142 (Zwart film)

Page 158: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

bij de ‘determinants of parenting’ voor eenoudergezinnen het sociale netwerk deplaats innemen van niet (meer) bestaande ‘marital relations’. Een hecht netwerk, indit geval geïndiceerd door een hoge score op ‘buurtbetrokkenheid,’ zou gunstigzijn voor de kwaliteit van het opvoeden en daarmee de kans op probleemgedragverminderen. Ook in dit geval kunnen zowel een distributie- als een interactie-effect een rol spelen bij de verklaring van probleemgedrag van eenouderkinderen.Als hypothesen formuleren we:7.11a De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moedergezinnen en

kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moederge-zinnen die in mindere mate ‘buurtbetrokkenheid’ vertonen dan het verge-lijkbare tweeoudergezin.

7.11b De verschillen in ‘probleemgedrag’ tussen kinderen uit moedergezinnen enkinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moederge-zinnen die in relatief geringe mate ‘buurtbetrokkenheid’ vertonen.

Tabel 7.15 Buurtbetrokkenheid, toetsing via eenzijdige en gematchte differentiatie

Blijkens de toetsingsresultaten in tabel 7.15 gedraagt de variabele ‘buurtbetrokken-heid’ zich nog meer volgens verwachting dan ‘dichtheid van de oudergemeen-schap’. In de eerste plaats vertoont de paarsgewijze verdeling een significant ver-schil ten nadele van de moedergezinnen (z=-1.72; p£ .05). Verder is er duidelijksprake van een distributie-effect: de verschillen in regelcompetentie thuis en regel-

143

Toetsing paarsgewijze verdeling 'buurtbetrokkenheid' tussen moedergezin - tweeoudergezin

Groep paren Aantal paren

12

8

24

Moedergezin hogere buurtscore

Moedergezin gelijke buurtscore

Moedergezin lagere buurtscore

1

2

3

n

12

8

24

n

25

19

Hypothese 7.11a: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen wier gezin in mindere mate 'buurtbetrokkenheid' vertonen dan het vergelijkbare tweeoudergezin.

Moedergezin hogere buurtscore

Moedergezin gelijke buurtscore

Moedergezin lagere buurtscore

1

2

3

Distributie-effect

Interactie-effect

Hypothese 7.11b: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen uit moedergezinnen die in relatief geringe mate 'buurtbetrokkenheid' vertonen

'Lage' buurtscore

'Hoge' buurtscore

1

2

regcom

-.78

-

-2.01

regcom

-2.33*

-.33

rgedrag

-1.33

-

-2.76*

rgedrag

-2.76*

-.97

vet gedrukt: p ≤ .05vet gedrukt*: p ≤ .01

Wilcoxcon's rangetekentoets: z = -1.72, p ≤ .005

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 143 (Zwart film)

Page 159: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

competent gedrag in de klas zijn uitsluitend significant binnen de paren waarin hetmoedergezin een lagere score heeft op ‘buurtbetrokkenheid’. Er is daarnaast ooknog sprake van een interactie-effect: wanneer we de groep kinderen uit moederge-zinnen verdelen in een groep met een hoge en een lage score op ‘buurtbetrokken-heid’, zijn de verschillen in regelcompetentie en regelcompetent gedrag uitsluitendin de laatste groep significant. Zowel hypothese 7.11a als 7.11b worden dus aan-vaard.

PeergroupbetrokkenheidDe populariteit en de peergroupbetrokkenheid van de leerling in de klas zijnbelangrijke variabelen in het model van Van Liere. Populariteit in de peergroup isin de woorden van Van Liere een alternatief voor sociale waardering door de leer-kracht, een alternatief dat aantrekkelijker wordt naarmate het moeilijker is de tweegangbare routes naar waardering - zich regelcompetent gedragen en goed presteren- te bewandelen. Tegelijkertijd is het voor weinig regelcompetente kinderen echtermoeilijk om populair te worden (Van Liere 1990, p. 189). Uit deze formuleringblijkt al dat wordt verondersteld dat populariteit eerder beïnvloed wordt doorregelcompetentie en regelcompetent gedrag dan andersom. Bovendien blijkt dateenouder- en tweeouderkinderen op deze maat niet van elkaar verschillen (zie ookVan Liere 1990, p. 193). We zien dan ook geen reden het effect van populariteit opde verschillen in regelcompetentie te toetsen.

Voor het effect van ‘peergroupbetrokkenheid’ op ‘probleemgedrag’ veronder-stelde Van Liere dat leerlingen met een sterke peergroupbetrokkenheid zich in deklas minder regelcompetent zullen gedragen; zij hebben immers een alternatievebron voor sociale waardering. Ook voor kinderen uit eenoudergezinnen verwachtVan Liere een negatief effect van peergroupbetrokkenheid op probleemgedrag in deklas. Hij baseert zich hierbij op Steinberg (1987) die vond dat een gezinsstructuurmet minder ouders de beïnvloedbaarheid van kinderen door de peergroup tot afwij-kend gedrag vergroot. Noch voor kinderen uit tweeoudergezinnen noch voor kin-deren uit eenoudergezinnen vond Van Liere zijn hypothese bevestigd. Alhoewel bijjongens een sterkere peergroupbetrokkenheid inderdaad samenhing met regelin-competent gedrag, moest de hypothese op statistische gronden verworpen worden(Van Liere 1990, p. 194). Voor jongens uit eenoudergezinnen waren de bevindingenzelfs tegengesteld aan de verwachting. Van Liere vond dat voor zover jongens uiteenoudergezinnen (matig) in een peergroup zijn betrokken, zij zich in de klas regel-competenter gedragen dan jongens uit dezelfde gezinnen die niet bij een peergroupbetrokken zijn.

Het is ook maar de vraag of een hogere peergroupbetrokkenheid tot minderregelcompetent gedrag zal leiden, in elk geval voor eenouderkinderen. Ons inzienslaten deze bevindingen zien dat kinderen uit eenoudergezinnen wèl ontvankelijkzijn voor invloed vanuit de peergroup, maar dat dit in de Nederlandse situatie nietzoals Steinberg stelt tot afwijkend gedrag behoeft te leiden. Integendeel: we kunnenpeergroupbetrokkenheid ook opvatten als een indicatie van het sociale netwerk vankinderen, waarvan we een positief effect op regelcompetent gedrag verwachten.Omdat er in de verdeling geen verschil bestaat in ‘peergroupbetrokkenheid’ tusseneenouder- en tweeouderkinderen, toetsen we alleen het interactie-effect via de een-zijdige differentiatie. De groep paren is daartoe gedichotomiseerd in enerzijds kin-

144

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 144 (Zwart film)

Page 160: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

deren die liefst alleen, dan wel thuis spelen (lage peergroupbetrokkenheid), enanderzijds de kinderen die ook of hoofdzakelijk met anderen, dan wel elders spelen(hoge peergroupbetrokkenheid).Groep 1 17 paren waarin het kind uit een moedergezin een lage score heeft op

‘peergroupbetrokkenheid’;Groep 2 26 paren waarin het kind uit een moedergezin een relatief hoge score heeft

op ‘peergroupbetrokkenheid.De hypothese luidt dan:Hypothese 7.12 De verschillen in probleemgedrag tussen kinderen uit moedergezin-

nen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinde-ren met een lage peergroupbetrokkenheid.

Tabel 7.16 Peergroupbetrokkenheid kind, eenzijdige differentiatie

Kijken we naar de toetsingsresultaten in tabel 7.16, dan lijkt er inderdaad sprake tezijn van een interactie-effect van ‘peergroupbetrokkenheid’ op regelcompetentiethuis: er worden alleen verschillen gevonden in de groep kinderen met een lagepeergroupbetrokkenheid. Dit patroon wordt evenwel niet - of althans zwakker -aangetroffen bij regelcompetent gedrag in de klas. Een verklaring hiervoor zou kun-nen schuilen in het verschil tussen regelcompetent gedrag in de klas en thuis: eenou-derkinderen met lage peergroupbetrokkenheid, die dus weinig waardering vanvriendjes ontvangen, vragen thuis meer aandacht door regelincompetent en ‘lastig’gedrag. Waar het vooral om gaat is evenwel dat eenouderkinderen zich wat betrefthun gedrag thuis kwetsbaarder tonen voor een gebrek aan vriendjes. Voor hungedrag op school blijkt dit intermediërende effect van de peergroup niet of minder.Onze hypothese ten aanzien van ‘peergroupbetrokkenheid’ als indicatie van hetsociale netwerk van kinderen wordt dus bevestigd voor zover het gaat om het effectop regelcompetentie thuis.

145

Toetsing paarsgewijze verdeling 'peergroupbetrokkenheid' kind uit moedergezin - tweeoudergezin

Groep paren Aantal paren

10

20

12

Kind uit moedergezin hogere score

Kind uit moedergezin gelijk

Kind uit moedergezin lagere score

1

2

3

n

17

26

Interactie-effect

Hypothese 7.12: De verschillen in 'probleemgedrag' tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen zijn het grootst voor kinderen met een lage peergroupbetrokkenheid.

'Lage' peergroupbetrokkenheid

'Hoge' peergroupbetrokkenheid

1

2

regcom

-2.06

-.51

rgedrag

-2.19

-1.73

Wilcoxcon's rangetekentoets:

z = -.21, n.s.

vet gedrukt: p ≤ .05vet gedrukt*: p ≤ .01

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 145 (Zwart film)

Page 161: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

7.6.3 Opvoedingsgedrag van moedersZoals we in 7.5 al opmerkten is het vragen naar opvoedingsgedrag van ouders nietonproblematisch. Problemen rond inconsistenties tussen opvattingen en gedragenerzijds en tussen onderscheiden gedragingen anderzijds worden waarschijnlijkweerspiegeld in de niet erg geslaagde pogingen tot schaalconstructie (zie tabel 7.7).De te vormen schalen bestaan hoofdzakelijk uit 2 of 3 items; een uitzondering geldtde zogenaamde Kohn-schaal (10 items).In het licht van het literatuuroverzicht in hoofdstuk 2 en de bevindingen in dehoofdstukken 4 en 5 kunnen we ten aanzien van de opvoedingsdimensies een vijftalalgemene hypothesen formuleren. Ten aanzien van de affectieve, emotionele ofondersteunende dimensie in de opvoeding is er geen reden om verschillen te ver-wachten tussen moeders uit moedergezinnen en moeders uit tweeoudergezinnen,alhoewel daarbij wel de kanttekening gemaakt moet worden dat deze dimensie inonderzoek veel minder aandacht heeft gekregen dan de zogenaamde controle-func-tie. Niettemin formuleren we de hypothesen dienaangaande in neutrale zin:Hypothese 7.12 Er is geen verschil tussen moeders uit moedergezinnen en moeders

uit tweeoudergezinnen op de dimensie van ‘ondersteuning’ in deopvoeding.

Hypothese 7.13 Er is geen verschil in opvoedingsklimaat tussen moedergezinnen entweeoudergezinnen.

Verschillen in opvoedingsgedrag tussen eenouder- en tweeoudermoeders zijn daar-entegen wèl te verwachten op de controle-dimensies van de opvoedingsfunctie (ziehoofdstuk 5). De hypothese terzake luidt:Hypothese 7.14 Moeders uit moedergezinnen hebben in vergelijking met moeders

uit tweeoudergezinnen een lagere score op indicatoren van de con-trole-dimensie in de opvoeding.

Ten aanzien van onderwijsondersteunend gedrag moeten we onze verwachting wat nuanceren. Enerzijds zijn de onderwijsaspiraties van eenoudermoeders nietverschillend van die van tweeoudermoeders, zo bleek in hoofdstuk 5. Eenouder-moeders bleven ook langer toezien op het huiswerk van hun kinderen. Anderzijdsrees de indruk dat zij hun oriëntaties en aspiraties niet weten om te zetten ingewenst gedrag bij hun kinderen of -daaraan verwant - in effectief gedrag bij hen-zelf. De balans opmakend, verwachten we daarom dat ‘onderwijsondersteunendgedrag’ niet zonder problemen is voor moeders uit moedergezinnen. Dat leidt totde volgende hypothese:Hypothese 7.15 Moeders uit moedergezinnen vertonen minder onderwijsondersteu-

nend gedrag dan vergelijkbare moeders uit tweeoudergezinnen.

Ten aanzien van de Kohn-schaal is de verwachting minder eenduidig. De schaal isontwikkeld met het oog op verschillen in opvoedingoriëntaties tussen ouders uitonderscheiden SES-groepen, met name lage en hoge SES-ouders. Aangezien demoeders in ons onderzoek zijn gematched op SES, hoeven we in dit opzicht geenverschillen te verwachten. Anderzijds zijn er aanwijzingen dat de opvoedingssitu-atie en daarmee wellicht de opvoedingsoriëntaties in eenoudergezinnen meer onaf-hankelijkheid en verantwoordelijkheid voor de kinderen met zich meebrengen.

146

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 146 (Zwart film)

Page 162: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Alhoewel het de vraag is of het hier om ‘zelfbepaling’ gaat zoals bedoeld in deopvatting van Kohn, formuleren we toch als hypothese:Hypothese 7.16 Moeders uit moedergezinnen hechten in hun opvoeding meer

waarde aan ‘zelfbepaling’ dan de vergelijkbare moeders uit twee-oudergezinnen.

In tabel 7.17 staan de toetsingsresultaten samengevat van de hypothesen ten aanzienvan het opvoedingsgedrag van de moeders.

Tabel 7.17 Toetsingsresultaten van opvoedingsdimensies, Wilcoxon

De toetsingen van de schalen onder de noemer van ‘ondersteuning’ laten in overeen-stemming met de verwachtingen geen verschillen zien tussen eenoudermoeders entweeoudermoeders. Hetzelfde geldt voor een tweetal indicatoren van ‘opvoedings-klimaat’: de mate van samenzijn en de levendigheid in het gezin. In de affectieve ensociale sfeer lijken eenoudermoeders hun opvoederstaken op dezelfde wijze te (blij-ven) verrichten als tweeoudermoeders - net als voorheen dus. Ook in de opvoe-dingswaarden tussen moeders in eenouder- en tweeoudergezinnen, zoals vastgesteldmet behulp van de ‘Kohn-schaal’, vinden we geen verschillen.

Een ander beeld vertoont de toetsing van de indicatoren van ‘controle’. Van devijf indicatoren tonen er drie een significant verschil tussen eenouder- en tweeou-dermoeders. De toetsingsresultaten laten zien dat eenoudermoeders:a minder de nadruk leggen op ‘orde en netheid’ dan tweeoudermoeders;b minder duidelijke regels stellen aan hun kinderen dan tweeoudermoeders;c minder een vast tijdstip voor bedtijd hanteren of erop letten dat het kind ook

werkelijk naar bed gaat.Deze verschillen wijzen alle drie in de richting van minder strikte regels of contro-le, hetgeen nog versterkt wordt door het feit dat eenoudermoeders minder dantweeoudermoeders een gevoel hebben van ‘vaste regels thuis’ (z=-1.68; p ≤ .05).

147

Opvoedingsdimensie

Ondersteuning

1 Vragen naar vriendjes/school

2 Dingen doen

Controle

1 Orde en netheid

2 Regels stellen aan kinderen

3 Toezicht

4 Bedtijd

5 Helpen in huis

Onderwijsondersteuning

1 Huiswerkcontrole

Opvoedingsklimaat

1 Samenzijn in gezin

2 Levendigheid in gezin

3 Conformiteit - zelfbepaling

JongensMeisjesTotale groep

z

-.61

-1.02

-1.95

-2.87

.46

-1.69

.94

1.65

-.62

.59

-.32

p

n.s.

n.s.

.05

.005

n.s.

.05

n.s.

.05

n.s.

n.s.

n.s.

z

-.63

-.66

-.66

-.13

.24

-.36

.73

2.04

.69

.16

-.31

p

n.s.

n.s.

n.s.

n.s.

n.s.

n.s.

n.s.

.05

n.s.

n.s.

n.s.

z

-.23

-.83

-2.04

-2.59

.41

-1.98

.66

.36

-1.63

.71

-.94

p

n.s.

n.s.

.05

.01

n.s.

.05

n.s.

.05

n.s.

n.s.

n.s.

* *

≤ ≤ ≤

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 147 (Zwart film)

Page 163: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Alles bij elkaar rijst het beeld van een ‘losser gezinsklimaat’, zoals dat ook in hoofd-stuk 5 van dit proefschrift werd omschreven.

Opvallend is tenslotte dat eenoudermoeders méér toezien op het huiswerk vanhun kinderen, dat wil zeggen: controleren of hun kinderen huiswerk hebben of hendaarbij helpen.23 Dit resultaat is in overeenstemming met Bosman en Louwes(1989), die vonden dat eenoudermoeders hun kinderen pas op latere leeftijd overhun huiswerk lieten beslissen dan de vergelijkbare tweeoudermoeders - zij oefen-den dus langer controle uit!

Opmerkelijk is ook het feit dat eenouderkinderen niet méér (hoeven te) helpenin huis dan tweeouderkinderen (bij karweitjes als tafel dekken, afwassen en bood-schappen doen). Gelet op de onvermijdelijke overbelasting van eenoudermoederswekt het verwondering dat van de kinderen niet méér hulp wordt gevraagd.24

Vanzelfsprekend hebben we de toetsingsresultaten in tabel 7.17 uitgesplitst naarsekse. Wat dan opvalt is dat de eenoudermoeders van meisjes zich op geen enkeledimensie onderscheiden van de tweeoudermoeders van meisjes - met uitzonderingvan controle op het huiswerk. De eerder geconstateerde verschillen in de controle-dimensies komen allemaal voor rekening van de moeders van jongens. Op zichzelfis dit niet verwonderlijk, gelet op het feit dat in de meeste gezinnen nog steeds devader de gezagsrol uitoefent. In hoofdstuk 5 van dit proefschrift hebben we geziendat bij het wegvallen van de vader ook het gezag en de controle-functie van de moe-der aan gewicht inboet. Dat dit vooral voor moeders van zonen het geval is, is inovereenstemming met de sekse-specifieke socialisatiepatronen volgens welke hetgezag en de controle-functie van vader vooral op zonen gericht is. Voor eenouder-moeders betekent het ‘overnemen’ van deze controle-functie over hun zonen eengrotere breuk met de voorgaande situatie dan de voortzetting van het opvoedings-patroon aangaande hun dochters. Dit verklaart dan ook mede de afwezigheid vanverschillen in opvoedingsdimensies tussen moeders van dochters in eenouder- entweeoudergezinnen.

De verschillen in opvoedingsgedrag tussen eenouder- en tweeoudermoedersvan jongens zijn echter ook plausibel wanneer we naar de verschillende effecten op‘regelcompetentie’ bij jongens en meisjes in moedergezinnen kijken. Als we er vanuitgaan dat naarmate het gedrag van kinderen meer problematisch of lastig is, deouder c.q. de moeder meer controle zal uitoefenen, gedragen de eenoudermoederszich volstrekt overeenkomstig het gedrag van hun kinderen. Jongens in moederge-zinnen worden niet als lastig ervaren en hun moeders oefenen geen sterke controleuit, zelfs minder dan tweeoudermoeders. Meisjes in moedergezinnen worden wèlals lastig ervaren en hun moeders oefenen wèl controle uit - althans evenveel alstweeoudermoeders. En zoals hierboven werd uiteengezet, kunnen eenoudermoe-ders van meisjes gelet op de sekse-specifieke opvoedingspatronen hun controle-functie makkelijker ‘op peil’ houden dan eenoudermoeders van jongens.

7.7 Samenvatting van de resultaten

In dit hoofdstuk werd een antwoord gezocht op de vraag naar gedragsverschillentussen kinderen uit moedergezinnen en tweeoudergezinnen, met behulp van secun-

148

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 148 (Zwart film)

Page 164: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

daire analyses van met een ander doel verzamelde data. Als operationalisatie van‘gedrag van kinderen’ werden twee indicatoren gebruikt: regelcompetentie thuis enregelcompetent gedrag in de klas. Daarnaast werd het opvoedingsgedrag van moe-ders op een aantal indicatoren vergeleken en werd het effect van een aantal externefactoren op het verband tussen gezinssituatie en regelcompetent gedrag nagegaan.Kort samengevat zijn de toetsingsresultaten ten aanzien van het gedrag van het kinden het opvoedingsgedrag van de moeder de volgende:a kinderen uit moedergezinnen hebben een significant lagere score op ‘regelcompe-

tentie thuis’ dan kinderen uit tweeoudergezinnen;b kinderen uit moedergezinnen hebben een significant lagere score op ‘regelcom-

petent gedrag in de klas’ dan kinderen uit tweeoudergezinnen;c de significant lagere scores op ‘regelcompetentie thuis’ komen geheel voor reke-

ning voor meisjes uit moedergezinnen;d de grootste verschillen concentreren zich in de lagere milieus (naar opleidings- en

functieniveau), met name voor regelcompetentie thuis;e een grotere betrokkenheid bij het sociaal netwerk van zowel moeders (bij andere

ouders en de buurt) als kinderen (bij vriendjes) hangt samen met een grotereregelcompetentie van kinderen;

f moeders uit moedergezinnen verschillen van moeders uit tweeoudergezinnen inopvoedingsgedrag dat te rangschikken is onder de controlefunctie van opvoeding;

g moeders uit moedergezinnen verschillen niet van moeders uit tweeoudergezin-nen in opvoedingsgedrag dat te rangschikken is onder de ondersteuningsfunctievan opvoeding en evenmin in opvoedingswaarden;

Kinderen uit moedergezinnen hebben op beide indicatoren van regelcompetentie,thuis en op school, een significant lagere score dan kinderen uit vergelijkbare twee-oudergezinnen. De verschillen in regelcompetentie thuis zijn kleiner dan in regel-competent gedrag in de klas, maar systematisch aanwezig onder controle van eenaantal relevante variabelen. We willen hierbij nog op een belangrijk verschil wijzentussen de beide indicatoren van het gedrag van kinderen, namelijk dat regelcompe-tentie thuis is gemeten via de moeder en regelcompetent gedrag in de klas via deleerkracht. Voor deze laatste is regelcompetentie een relatief begrip, namelijk zoalsvergeleken met andere leerlingen in de klas (leerkrachten vulden voor elke leerlingin de klas een vragenlijst in). Voor de moeder heeft het gedrag van het kind waar-schijnlijk een veel absoluter karakter (alhoewel ze wanneer dat mogelijk is mis-schien wel impliciet vergelijkt met broertjes of zusjes), veel meer afgemeten aanhaar eigen standaard. Bovendien mogen we veronderstellen dat eenoudermoeders,gelet op het verschil in de controle-functie (een losser gezinsklimaat, minder strak-ke regels) met de tweeoudermoeders, wellicht een lagere standaard hanteren voorde indicatoren van regelcompetentie; dat zou de gevonden verschillen aan de zuini-ge kant doen zijn. Regelcompetentie thuis en regelcompetent gedrag in de klas zijnal met al dus moeilijk te vergelijken maten. De samenhang tussen regelcompetentiethuis en in de klas is overigens bij eenouderkinderen lager (r=.35) dan bij tweeou-derkinderen (r=.42).

Een tweede belangrijke bevinding is dat de verschillen in regelcompetentiethuis bij uitsplitsing naar sekse geheel voor rekening van meisjes komen. Mogelijkeverklaringen daarvoor zijn het meestal relatief beheerste gedrag van meisjes bui-tenshuis of meer ‘tegendraads’ gedrag bij meisjes als reactie op een veranderd rol-

149

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 149 (Zwart film)

Page 165: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

voorbeeld van de moeder. Het opvoedingsgedrag van eenoudermoeders lijkt zowelin overeenstemming met nog altijd bestaande sekse-specifieke opvoedingspatronenvan vaders en moeders als met het gepercipieerde gedrag van hun zonen en doch-ters. Eenoudermoeders van jongens, die hun zonen niet als ‘lastiger’ ervaren dantweeoudermoeders dat doen, laten op verschillende indicatoren een verminderdecontrole-functie zien. Eenoudermoeders van meisjes, die hun dochters wèl als lasti-ger ervaren dan tweeoudermoeders dat doen, tonen geen verschil in de controle-functie. Eenoudermoeders houden de controle-functie waarschijnlijk gemakkelijker‘op niveau’ voor dochters dan voor zonen, zo veronderstellen we.Het voorgaande heeft betrekking op regelcompetentie thuis; voor regelcompetentgedrag in de klas zijn zoals verwacht de verschillen voor jongens groter dan voormeisjes, maar ook voor de laatsten significant (p ≤ .05).

De negatieve effecten in regelcompetentie thuis concentreerden zich voorts bijde relatief wat jongere kinderen en bij de kinderen met één broertje of zusje.

Wat betreft het sociaal milieu zijn de bevindingen overeenkomstig de verwach-tingen: verschillen in regelcompetentie concentreren zich in de lagere opleidings-groepen. Ten aanzien van het functieniveau van de moeder zijn de bevindingen watminder eenduidig; voor regelcompetent gedrag thuis is er sprake van het verwachteinteractie-effect, maar voor regelcompetent gedrag in de klas zijn er zowel in delage als de hoge functieniveaugroep significante verschillen tussen eenouder- entweeouderkinderen.

Het buitenshuis werken van de moeder blijkt opnieuw geen negatief effect tehebben. Integendeel, de nadelige effecten concentreren zich bij de leerlingen wiermoeder niet werkt. Bij dit resultaat kan overigens sprake zijn van enige contamina-tie met opleiding. De buitenshuis werkende moeders zijn immers significant hogeropgeleid dan de niet-werkende. De inkomenssituatie binnen gezinnen lijkt vooraleen interactie-effect te hebben: significante verschillen tussen eenouder- en tweeou-dergezinnen concentreren zich in de groep kinderen uit gezinnen met een laaginkomen. Voor regelcompetent gedrag in de klas blijven evenwel ook in de gezin-nen met een niet-laag inkomen significante verschillen tussen beide groepen kinde-ren bestaan.

Tenslotte blijkt uit de toetsingsresultaten het belang van het sociaal netwerk,zowel dat voor de moeders als dat van de kinderen. De effecten van ‘dichtheid vande oudergemeenschap’, ‘buurtbetrokkenheid’ en ‘peergroupbetrokkenheid’ wijzenallemaal in dezelfde richting: bij een lagere betrokkenheid bij de oudergemeen-schap, buurt en vriendjes wordt een geringere regelcompetentie waargenomen. Eenrelatieve uitzondering geldt de ‘dichtheid van de oudergemeenschap’, waarbij voorregelcompetent gedrag in de klas ook in de groep met een ‘hoge’ dichtheid signifi-cante verschillen tussen beide groepen kinderen werden gevonden. Het feit dat hethoofdzakelijk om interactie-effecten gaat, laat zien dat kinderen en moeders uitmoedergezinnen gevoelig zijn voor het ontbreken van sociale steun, en ontvankelijkvoor de positieve effecten ervan.

In het opvoedingsgedrag van de moeders werden twee dimensies onderschei-den: controle en ondersteuning. Met het oog op de ondersteuningsfunctie werdgeen enkel verschil tussen eenouder- en tweeoudermoeders gevonden. Evenminwaren er verschillen in een tweetal indicatoren van het opvoedingsklimaat. In deindicatoren van de controle-functie vonden we wèl significante verschillen tussen

150

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 150 (Zwart film)

Page 166: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

moeders uit moedergezinnen en tweeoudergezinnen: in het hechten aan orde ennetheid, het stellen van regels en het toezien op bedtijd. Moeders uit moedergezin-nen hadden desgevraagd minder een gevoel van vaste regels thuis. Deze indruk vaneen losser gezinsklimaat, een lossere regelstructuur, is in overeenstemming met watin eerder onderzoek gevonden werd (Bosman en Louwes 1989; Gerris, Vermulst enFranken 1988).

De balans opmakend kunnen we stellen dat het criterium ‘probleemgedrag’ deeerder gevonden verschillen in schoolprestaties tussen kinderen uit eenouder- entweeoudergezinnen ondersteunt. Uit de verzameling externe factoren die op ditverband inwerken en het (mede) kunnen verklaren komen twee clusters naar vorendie door meerdere variabelen worden geïndiceerd en waarvan de indicatoren eenredelijk consistent patroon vertonen: het sociale milieu en het sociale netwerk. Inbeide schuilen omstandigheden die ten nadele van kinderen uit eenoudergezinnenuitwerken.

De bevindingen in dit hoofdstuk bevestigen op verschillende manieren de eerdereonderzoeksresultaten. Alhoewel ‘regelcompetent gedrag in de klas’ als theoretischconcept niet op één lijn gesteld kan worden met het empirisch vastgestelde ‘tegen-draadse onderwijsgedrag’, is het heel wel denkbaar dat beide een gemeenschappelij-ke achtergrond hebben. ‘Tegendraads onderwijsgedrag’ ligt conceptueel gezien tus-sen regelcompetent gedrag in de klas en regelcompetentie thuis in: het is het gedragthuis voor zover dat betrekking heeft op de school. Op elk van deze drie dimensiesvonden we in ons onderzoek significante verschillen.

Die verschillen vonden we ook aan de andere zijde van de opvoedingsrelatie: inhet opvoedingsgedrag van de moeder. Minder streng, zo vonden we eerder in ditproefschrift; minder controle in de zin van orde en regels, zo zagen we in dithoofdstuk. Toegespitst op het onderwijs van de kinderen is het beeld: moeders iseenoudergezinnen zijn minder doorzettend inzake de schoolkeuze en hebben meerconflicten over school, terwijl er toch meer toezicht op het huiswerk wordt gehou-den. Ook dit spanningsveld kan opgevat worden als een achtergrond van de gevon-den verschillen in regelcompetentie en onderwijsgedrag. In het volgende zullen weop dit spanningsveld nader ingaan: daar kijken we specifiek naar de opvoedingssi-tuatie in het moedergezin.

151

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 151 (Zwart film)

Page 167: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 7

1. De correlatiecoëfficiënt tussen regelcompetentie zoals beoordeeld door de opvoeder, enregelcompetent gedrag zoals beoordeeld door de leerkracht, bedraagt .45 (p ≤ .000) (VanLiere 1990, p. 155).

2. Zo telt de groep geïnterviewde opvoeders 11 mannen en de groep kostwinners 6 vrouwen(in de tweeoudergezinnen). Van de 341 geïnterviewde kostwinners waren er 25 werkloos;aan hen werd een aangepaste vragenlijst voorgelegd.

3. In dertig tweeoudergezinnen heeft wel de moeder, maar niet de vader meegewerkt aan hetonderzoek. Gelet op onze focus op moedergezinnen, en gezien het feit dat aan vaders enmoeders verschillende vragen zijn gesteld, brengt dit voor ons onderzoek geen beperkin-gen met zich mee.

4. Gelet op de vraagstelling van het onderzoek worden de vijf vadergezinnen verder buitenbeschouwing gelaten, zo het al zinvol zou zijn met een dergelijke kleine subgroep statisti-sche analyses uit te voeren.

5. In vijf tweeoudergezinnen geeft de vader aan hoofdopvoeder te zijn (meestal ten gevolgevan werkloosheid of arbeidsongeschiktheid) terwijl de moeder buitenshuis werkt. In nogeens vijf tweeoudergezinnen blijken de vragen over de opvoeding niet te zijn beantwoord.

6. Scheidslijnen tussen gezinssituaties zijn niet alleen moeilijk te trekken tussen een tweeou-dergezin en een eenoudergezin (c.q. een alleenstaande ouder die onofficieel samenwoontmet een partner). Daarnaast is ook het onderscheid tussen een vader- en een moedergezinsoms moeilijk te hanteren, met name in gevallen van co-ouderschap. Enigszins gechargeerdkan gesteld worden dat elke gezinssituatie in feite haar eigen categorie verdient.

7. Het opvallend hoge gemiddelde opleidingsniveau van zowel de eenouder- als tweeouder-moeders (het zwaartepunt ligt in beide gevallen in de bovenste helft van de schaal) is eengevolg van de wijze van data-verzameling. Teneinde een bevredigende respons te bereiken,werden (ook nog) zes scholen uit het op zes kilometer van Groningen gelegen dorp Harenin de steekproef opgenomen. Van Liere merkt hierover op: “Dat deze beslissing waar-schijnlijk zou resulteren in een relatief sterkere vertegenwoordiging van de hogere inko-mensgroepen werd, gezien de theoretische doelstelling van het onderzoek, eerder als eenvoordeel dan als een bezwaar gezien” (1990, p. 118). Lijkt het gebruik van de term ‘hogereinkomensgroepen’ enigszins paradoxaal waar het om eenoudergezinnen gaat zoals ooktabel 7.3 laat zien, feit is dat de hogere SES-scores in elk geval tot uitdrukking komen ineen gemiddeld hoog opleidingsniveau voor beide gezinssituaties.

8. Slechts 2 eenoudermoeders en 14 tweeoudermoeders die thans niet buitenshuis werkenhebben dat volgens eigen zeggen ook vroeger niet gedaan. Voor hen is geen functieniveau-score af te leiden.

9. De desbetreffende vragen luidden:a. Met hoeveel kinderen gaat (naam kind) om?b. Van hoeveel kent u daarvan de ouders?Vanwege de scheefheid van de berekende proportie b/a (tweederde van de ouders geeft aanalle ouders van de vriendjes van hun kind te kennen) werd door Van Liere een correctietoegepast op basis van het antwoord van het kind op de vraag:c. ‘Kent je moeder al je vriendjes/vriendinnetjes?’.Na deze correctie blijkt het bij eenderde van de kinderen zo te zijn dat niet alleen deopvoeder c.q. de moeder alle ouders van vriendjes kent, maar dat dit ook volgens hun kindzo is.

152

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 152 (Zwart film)

Page 168: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

10. Bij Van Liere lag de nadruk op regelcompetent gedrag op school, zoals gemeten door deleerkracht. Door de vergelijking met de meer regelcompetente kinderen kan het gedrag vande minder regelcompetente kinderen waarschijnlijk inderdaad, in relatieve zin, als ‘pro-bleemgedrag’ worden aangemerkt. Voor regelcompetent gedrag thuis, via moeder gemeten,geldt een dergelijke veronderstelling niet. Moeders hoeven het in absolute zin minderregelcompetente gedrag niet als ‘probleemgedrag’ te ervaren, behalve misschien in vergelij-king met het aan ons niet bekende gedrag van broertjes en/of zusjes.

11. De items die Van Liere gebruikte voor de constructie van een populariteitsindex luiden:‘Kind is nogal geïsoleerd in de klas’ en ‘Kind maakt gemakkelijk vrienden in de klas’.Cronbach’s α van deze index bedraagt .76.

12. Support: ‘Behavior manifest by a parent toward a child that makes the child feel comforta-ble in the presence of the parent and confirms in the child’s mind that he is basically accep-ted and approved as a person by the parent’. Control: ‘Behavior of the parent toward thechild with the intent of directing the behavior of the child in a manner desirable to theparents’ (Rollins and Thomas 1979, pp. 320-321).

13. Dikwijls worden attitudes en waardenoriëntaties als substituut voor gedrag opgevoerd,onder de veronderstelling dat deze substituten vrij goed het gedrag voorspellen. Ook dezeveronderstelling is evenwel niet onproblematisch (Meijnen 1979, p. 91). Overigens verza-melde ook Van Liere gegevens omtrent waardenoriëntaties van ouders, namelijk ten aan-zien van zelfbepaling en conformiteit (de zogeheten Kohn-schaal; Kohn 1959; 1969).

14. De desbetreffende items luidden, na de inleidende vraag:Op deze lijst staan een aantal eigenschappen van kinderen, waarvan de meeste ouders deene belangrijker vinden dan de andere. Zou u deze eigenschappen willen rangschikken?a Dat hij/zij rekening houdt met anderenb Dat hij/zij wil weten hoe en waarom bepaalde dingen gebeurenc Dat hij/zij verantwoordelijkheidsgevoel kentd Dat hij/zij op zichzelf kan passene Dat hij/zij goede manieren heeftf Dat hij/zij standvastigheid van karakter toontg Dat hij/zij goed zijn best doet op schooli Dat hij/zij zijn (haar) ouders gehoorzaamtj Dat hij/zij verstandig en helder oordeeltk Dat hij/zij zich gedraagt zoals het hoort.Het ontbrekende item h., ‘Dat hij/zij eerlijk is’, is weggelaten omdat het niet discrimineerttussen de beide polen van het latente construct. Het geconstrueerde meetinstrument kenteen range van 0 tot 10, waarbij de minimale score van 0 een zeer sterke nadruk op confor-miteit legt en de maximale score van 10 een bijzonder sterk accent op zelfbepaling uitdrukt(zie Van Liere en Winkels 1989).

15. Overigens treffen we bij Van Liere hetzelfde probleem aan. Met betrekking tot betrekkingtot de items over onderwijsondersteunend gedrag merkt hij op: “Onderling geven dezeitems een te geringe samenhang in de antwoordpatronen te zien om op basis hiervan éénbetrouwbare schaal te construeren. De verbanden van deze items met gedrag en prestatiesin de klas worden daarom (...) per item afzonderlijk bekeken” (1990, p. 163).

16. Zie voor de schaalconstructie met behulp van MINISSA en MUDFOLD Van Liere enWinkels 1989.

153

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 153 (Zwart film)

Page 169: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

17. De verschillen in gezinsgrootte hadden bijna allemaal betrekking op kinderen uit eenou-dergezinnen met één kind, waarbij bij de verdere constellatie van kenmerken geen perfecttweeoudergezin te vinden was.

18. Hiermee worden de bevindingen van Van Liere bevestigd. Hij vond in een regressie-analy-se waarbij werd gecontroleerd voor SES en sekse, dat de herkomst uit een eenoudergezineen significant negatief effect had op regelcompetent gedrag in de klas (1990, p. 172). Eenverschil in regelcompetentie thuis werd door van Liere op theoretische gronden verwacht,maar niet getoetst.

19. In de totale groep jongens uit eenouder- en tweeoudergezinnen (23 vs 180 jongens) werdnog wèl een significant verschil gevonden (t=-1.68, p≤.05(eenzijdig)), alhoewel het verschilook daar al kleiner was dan hetgeen voor meisjes werd gevonden (t=-2.22, p≤.05). Het gaathier evenwel om een toetsing zonder controle op relevante factoren.

20. Ook wanneer de eerste, meest recente groep wordt ingeperkt tot twee of minder jaar gele-den (12 paren) worden binnen deze groep geen verschillen op beide maten gevonden. Eennóg verdere inperking (bijvoorbeeld één of minder jaar geleden) leidt tot een te klein aantalparen.

21. Om de veronderstelling van een kromlijnig verband tussen SES en probleemgedrag te toet-sen, is de toetsing nogmaals uitgevoerd voor een verdeling in drie groepen: laag (n=14),midden (n=16) en hoog (n=14). Alleen in de middengroep wordt nu een significant verschilgevonden, en wel voor regelcompetent gedrag in de klas (z=-2.24; p ≤ .01). De verschillenin ‘laag’ zijn niet meer significant (z=-1.43 resp. -1.1) en dat geldt in ‘hoog’ ook voor regel-competent gedrag in de klas (z=-1.33).

22. Zo vond Van Liere in zijn onderzoek geen negatief effect van buitenshuis werken op pro-bleemgedrag, tenzij de moeder meer dan 80% werkte. Dit lijkt te duiden op een effect vanoverbelasting, via verminderde tijd en aandacht voor het kind, of verminderde opvang.Aannemelijk is dat een situatie van overbelasting voor alleenstaande moeders sneller ont-staat dan voor tweeoudermoeders, dus wellicht ook al bij een geringer aantal uren.

23. Aan de moeders is eerst gevraagd of het kind huiswerk meekrijgt. Zeven procent van alleouders geeft in het interview aan dat het kind nooit huiswerk meekrijgt; in onze onder-zoeksgroep geeft in 6 paren de eenouder- of de tweeoudermoeder dit antwoord. De toet-sing voor ‘controle op huiswerk’ is uitgevoerd over de 38 paren waarin beide kinderen vol-gens moeder huiswerk meekregen van school.

24. Ook dit gegeven is in overeenstemming met de bevindingen van Bosman en Louwes. Zijconstateerden overigens dat de schoolloopbanen van kinderen die wèl moesten helpen,daarvan nadelige gevolgen lieten zien.

154

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 154 (Zwart film)

Page 170: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

8 De opvoedingssituatie in moedergezinnen

8.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zagen we dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gedragvan kinderen uit moedergezinnen als minder regelcompetent te omschrijven is,zowel thuis als op school. Ook vonden we aanwijzingen van een lossere regelstruc-tuur: moeders uit moedergezinnen hanteren minder vaste regels en zien minder toeop de naleving daarvan. De bevindingen zijn gebaseerd op een gecontroleerde ver-gelijking tussen moedergezinnen en tweeoudergezinnen; er is evenwel sprake vansecundaire analyses van met een ander doel verzamelde gegevens. De keuze vanvariabelen en de operationalisatie daarvan was niet de onze, hetgeen altijd beper-kingen met zich meebrengt.

In dit hoofdstuk willen we de opvoedingssituatie in moedergezinnen naderonder de loep nemen met behulp van actuele, voor dit doel verzamelde empirischegegevens. Dat betekent dat de tweeoudergezinnen nu verder buiten beschouwingworden gelaten laten en we ons uitsluitend richten op moedergezinnen. Het gaat indit hoofdstuk om de derde probleemstelling:Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatie in moe-dergezinnen? Welke zijn de ervaren algemene en specifieke opvoedingsspanningenin het moedergezin?Bij die algemene en specifieke kenmerken worden enerzijds nadrukkelijk de erva-ren opvoedingsspanningen in het vizier genomen, en wordt anderzijds opnieuwveel aandacht besteed aan de invloed van omgevingsfactoren.

Omdat de dataverzameling en de analysestrategie van dit deel van het onder-zoek buiten de methodologische aanpak valt zoals die is uiteengezet in hoofdstuk 3,en toegepast in de hoofdstukken 5, 6 en 7, schenken we in 8.2 eerst kort aandachtaan het theoretisch en methodologisch kader. In 8.3 beschrijven we in algemene zinde karakterisering van moeders van ‘opvoeden in je eentje’, waarna in 8.4 de vraagnaar ervaren ‘opvoedingsspanningen’ uitgebreid wordt beantwoord. In 8.5 gaan wein op invloeden van omgevingsfactoren, in de terminologie van Belsky: ‘bronnenvan stress en ondersteuning’. De betekenis van (voormalige) partnerrelaties, werken inkomen en het sociaal netwerk vinden daar een plaats. De persoonlijke veer-kracht van moeder wordt in 8.6 belicht; daartoe behoren naast de persoonlijke bio-grafie en gezondheid ook de ervaren opvoedingscompetentie en de door moedersnaar voren gebrachte positieve aspecten van alleenstaand ouderschap.

155

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 155 (Zwart film)

Page 171: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

In 8.7 wordt het hoofdstuk samengevat en wordt de balans opgemaakt.

8.2 Theoretisch kader van dit deel van het onderzoek

De bevindingen ten aanzien van de opvoedingssituatie, zoals die uit hoofdstuk 4, 5en 7 naar voren kwamen, zijn in overeenstemming met de (schaarse) onderzoeksli-teratuur op dit terrein. Zo vonden Vermulst en Gerris (1988) in hun onderzoeknaar ouderlijk opvoedingsgedrag dat eenoudergezinnen minder de nadruk leggenop het naleven van regels, controle en gestructureerdheid van activiteiten, en min-der op restrictief handelen en ‘demandingness’ (het stellen van eisen) dan tweeou-dergezinnen (zie ook Hetherington, Cox en Cox 1982; Thomson, MacLanahan enCurtin 1992). Van Gelder (1989) spreekt van een meer democratische opvoedings-patroon in eenoudergezinnen (p. 96-97). We weten evenwel weinig van de proble-men die alleenstaande ouders in de opvoeding ervaren, noch is bekend in welkemate zij behoefte hebben aan hulp en steun bij de opvoeding. Eenoudergezinnendelen daarbij in het gebrek aan empirisch gefundeerde kennis omtrent de ‘gewone’opvoedingssituatie, zoals die momenteel allerwegen wordt geconstateerd (zie bij-voorbeeld Wilbrink-Griffioen en Van Eijk 1990; Poot en Van Kampen 1990).

In de benadering van de opvoedingssituatie in moedergezinnen en de factorendie daarop van invloed kunnen zijn, zijn we uitgegaan van het reeds eerder genoem-de model van Belsky (1984): ‘The determinants of parenting’. (zie figuur 8.1).

Figuur 8.1 Belsky’s procesmodel van de determinanten van ouderlijk opvoedingsgedrag

Belsky stelt dat competent ouderlijk handelen wordt gedetermineerd door kenmer-ken van de ouder, kenmerken van het kind en contextuele bronnen van stress enondersteuning. Zulke bronnen van stress en ondersteuning zijn (huwelijks-)relaties,werk, en het sociale netwerk. Belsky’s model is gebaseerd op een opvoedingssitu-atie met twee ouders. In het onderhavige onderzoek zijn ‘marital relations’ geope-

156

DevelopmentalHistory Personality Parenting Child

Characteristics

ChildDevelopmentWork

MaritalRelations

SocialNetwork

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 156 (Zwart film)

Page 172: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

rationaliseerd als de relatie met de ex-echtgenoot en met een eventuele nieuwe part-ner, terwijl aan het sociale netwerk relatief veel aandacht wordt besteed (zie Belsky1984, p. 90).

Het model van Belsky is te zien als transactioneel model van ontwikkeling: hetkind speelt in de interactie met ouders en omgeving een actieve rol. In dit deel vanhet onderzoek staat evenwel de moeder centraal, en is er vanaf gezien om de vragenmet betrekking tot een bepaald kind in het gezin te stellen, omdat dit een nodelozebeperking met zich mee zou brengen in het vragen naar opvoedingsmoeilijkheden.‘Kenmerken van het kind’ zijn dan ook buiten beschouwing gebleven. Voortswordt in dit hoofdstuk het accent gelegd bij ‘parenting’: de opvoedingssituatie en deervaren opvoedingsproblemen, maar is voor de determinanten van opvoeding (per-soonlijkheid van de ouder enerzijds, en bronnen van stress en ondersteuning ander-zijds) een ruime plaats ingeruimd.

In de vragenlijst die als leidraad diende voor de gesprekken met moeders han-teerden we een zeer open omschrijving van opvoedingsproblemen, vergelijkbaarmet de omschrijving van Problematische Opvoedings Situaties van Gerris,Vermulst en Franken (1988). Aan de analyse van de antwoorden lag evenwel deindeling in opvoedingsvragen - spanningen - problemen van Kousemaker enTimmers-Huigens (1985) ten grondslag, met de mate van beheersbaarheid doorouders als onderliggende dimensie.

MethodeIn dit deel van het onderzoek zijn, ter verdieping van de met behulp van secundaireanalyses verworven inzichten, uitgebreide vraaggesprekken gevoerd met een dertig-tal alleenstaande moeders met gezinsverantwoordelijkheid. De medewerking vandeze moeders werd verkregen via een zestal scholen, waarvan drie stimuleringsscho-len. Een verzoek om medewerking werd per brief uitgedeeld aan alle leerlingen ingroep 6, groep 7 en groep 8. De moeders die zich in de formulering van een eenou-dergezin herkenden konden zich schriftelijk aanmelden voor een gesprek.1 De reac-ties op deze wijze van benadering en op de formulering van de brief waren zeerpositief. De response was bijna 50%.2 Uiteindelijk werd met 29 moeders een uitge-breid, lang en open vraaggesprek gehouden; de eigenlijke interviewcampagne werdvoorafgegaan door een vijftal proefinterviews.

De vraaggesprekken werden gevoerd aan de hand van een niet-gestructureerdevragenlijst, die het karakter had van een onderwerpenlijst. Er werd onder meeringegaan op moeder’s achtergrond (inclusief kindertijd en huwelijk), persoonlijkeveerkracht, partnerrelaties, werksituatie, het sociale netwerk, de opvoedingsprak-tijk, opvoedingsproblemen en de ervaren opvoedingscompetentie. De gesprekken,die werden gevoerd door de onderzoeker en twee ervaren interviewers, werdenopgenomen op cassette, tenzij de respondent daar bezwaar tegen had. De protocol-len werden uitgeschreven door de interviewer en vervolgens door de onderzoekergecodeerd aan de hand van een categorieënschema gebaseerd op het model vanBelsky. Dit categorieënschema of conceptueel kader was eveneens richtinggevendbij de analyse van het materiaal.

157

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 157 (Zwart film)

Page 173: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tabel 8.2 Achtergrondkenmerken geïnterviewde moeders (n=29)

DataOndanks de geringe steekproefgrootte was de onderzoeksgroep zeer heterogeenvan samenstelling, zoals blijkt uit het overzicht in tabel 8.2. De verdeling naar soci-aal economische status (zoals geïndiceerd door opleidingsniveau van de moeder) isweliswaar niet in overeenstemming met de realiteit, maar de spreiding stelt ons instaat uitspraken te doen over een brede groep gezinnen.

8.3 Opvoeden in je eentje

Na een aantal vragen naar biografische gegevens en achtergrondkenmerken was alsopening van het onderdeel over opvoeding in het vraaggesprek de volgende vraagopgenomen:’U staat er alleen voor in de opvoeding. Is opvoeden nu anders geworden dan voor-heen, toen u met z’n tweeën was?’Verrassend was hoeveel moeders op deze vraag antwoordden:1 ‘Ik deed het eigenlijk al in m’n eentje’.Opvoeden was in deze gezinnen nog steeds in hoge mate een zaak van vrouwen.

158

Oorzaak van ontstaan

Duur moedergezin

Leeftijd moeder

Aantal kinderen3

Beroepsarbeid

Inkomensbron

Opleidingsniveau

Verweduwing

Echt-/scheiding

≤ 1 jaar

1-3 jaar

4-6 jaar

7-8 jaar

9-10 jaar

32-35 jaar

36-40

41-45

46-49

1 kind

2 kinderen

3 kinderen

4 kinderen

Buitenshuis werkend

Werkzoekend

Niet werkend

ABW4

AWW + Inkomen

ABW + Ink./ink. + ABW

Inkomen uit arbeid

Laag (t/m Mavo/LBO)

Midden (Havo/VWO/MBO)

Hoog (HBO/WO)

2

27

1

3

9

10

6

4

10

10

5

11

10

7

1

15

2

12

13

2

4

10

8

9

(zes moeders 2 keer)

12 (11/1)

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 158 (Zwart film)

Page 174: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

In die zin vormt ‘opvoeden in je eentje’ voor veel moeders geen geweldige breukmet de voorgaande situatie. Ook moeders die werkten voelden zich primair en alsenige verantwoordelijk voor de opvoeding, zelfs wanneer de vader (een deel van) deverzorging op zich nam. 2 ‘Het is in zekere zin makkelijker geworden’,werd eveneens relatief vaak geantwoord. Moeders vonden het opvoeden makkelij-ker geworden omdat hun man weliswaar niet veel deed maar er wel was om reke-ning mee te houden, of omdat de ouders verschillende opvattingen hadden overopvoeding, hetgeen onenigheid veroorzaakte. Enkele moeders zeiden zelfs explicietdat ze eigenlijk één (lastig, recalcitrant) kind méér hadden toen hun man er nogwas.

‘Ik vind het opvoeden alleen gemakkelijker. De structuur is duidelijk. Ik weethoe ik het wil. Ik word niet wiebelig omdat de ander wat anders wil. Ik hoef meniet in te houden wat de opvoeding betreft. Met een man erbij denk ik dat hij hetbeter weet en trek ik me terug’.3 Geen discussie te hoeven voeren, geen rekenschap hoeven af te leggen,wordt als een groot verschil en, door velen, als een voordeel gezien. Moeders zienevenwel ook de keerzijde van deze medaille. Want er is geen overleg meer mogelijk,geen ruggespraak, geen feed-back en geen correctie. Opvoeding wordt daardoor alseen zware verantwoordelijkheid ervaren:4 Je denkt er veel meer over na, je doet het veel bewuster, met meer verant-

woordelijkheidsgevoel.Een groot verantwoordelijkheidsgevoel, waarvan vele voorbeelden worden gege-ven, wordt nog versterkt door het feit dat er geen correctie mogelijk is:

‘Als ik de mist in ga,’ zegt een moeder, ‘is er niemand om het recht te breien’.En een ander vervolgt, in dezelfde beeldspraak:

‘Als ik een steek laat vallen, is dat erger dan voorheen’.Deze zware en onophoudelijke verantwoordelijkheid brengt veel moeders ertoe teverzuchten:5 Je kunt nooit eens even het touw laten vieren, de aandacht laten verslappen.Het aspect van een te grote taakbelasting wordt door vrijwel alle moeders ge-noemd: nooit even kunnen verslappen, terugtrekken of opladen. De onovertroffenomschrijving van Goode uit 1956, die we in hoofdstuk 1 citeerden, lijkt in dit ver-band onverminderd van kracht. Moeders noemen hun onophoudelijke beschik-baarheid overigens niet alleen voor zichzelf maar ook voor de kinderen eenbezwaar, getuige de volgende uitspraak:

‘Wat ik wel een verschil vind, is dat als je in een slechte bui bent, dat je de kin-deren niet even door kunt schuiven, zodat ze even uit de gevarenzone zijn. Dat ereen buffer is voor de kinderen’.6 ‘Het grootste verschil is geen man in huis’zegt een aantal moeders met grote vanzelfsprekendheid. Uiteraard voelen zij dit alseen wezenlijke verandering, maar ook als een wezenlijk gemis. Voor zichzelf mis-sen ze vooral een volwassen partner. Voor de kinderen noemen ze een vader alsvader, als rolvoorbeeld, als man van moeder; en specifiek voor zonen: een vader ommee te stoeien, mee te voetballen, om fietsen van te leren. Verschillende moedersspreken er voorts hun bezorgdheid over uit hoe hun dochters met mannen moetenleren omgaan.

159

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 159 (Zwart film)

Page 175: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Tenslotte zijn er nog de moeders die de vraag als het ware afwijzen en antwoorden:7 Je moet het niet in je eentje doen, of, sterker nog:

Je dóet het niet in je eentje.Deze moeders spreken over het ‘delen’ van de zorg of de opvoeding: delen met deoppas, met het gastoudergezin, met de school.

‘Alles wat je uit handen kunt geven als alleenstaande ouder geef je weg’zei één moeder stellig, in dit geval met name op de school doelend. We komen hierlater op terug.

8.4 Opvoedingsspanningen

In de voorgaande hoofdstukken zijn verschillende aanwijzingen gevonden van eenspanningsveld tussen moeders en kinderen in eenoudergezinnen: in tegendraads enminder regelcompetent gedrag van kinderen, in opvoedingsonzekerheid bij moederen in conflicten over schoolse zaken. Op grond hiervan was onze verwachting datde moeders in dit deel van het onderzoek, bestaande uit uitgebreide vraaggesprek-ken, veel opvoedingsspanningen zouden rapporteren.5

Dit bleek niet het geval te zijn. Slechts in enkele gevallen leek er sprake te zijnvan een duidelijke opvoedingscrisis of een problematische opvoedingssituatie(meestal betrof dat kinderen die om die reden al uit huis waren of op het punt ston-den te gaan). In verreweg de meeste situaties rees het beeld van een normale opvoe-dingssituatie met normale èn specifieke opvoedingsvragen die soms tot opvoedings-spanningen leidden. Er waren ook nauwelijks moeders die te kennen gaven dat zezich wel eens machteloos of onmachtig voelden in de opvoedingssituatie.

Misschien is hier sprake van sociaal wenselijke antwoorden, van de behoefte desituatie rooskleuriger voor te stellen dan zij is of van cognitieve dissonantie-reduc-tie. Misschien ook hebben wij niet de juiste meting van ‘opvoedingsspanningen’gepleegd. Of, in de derde plaats, misschien is er sprake van een aangepaste stan-daard waardoor moeders ‘opvoedingsspanningen’ minder snel als zodanig benoe-men (een aanwijzing hiervoor is het feit dat het opvoedingsgedrag van eenouder-moeders op verschillende momenten in dit onderzoek als ‘minder streng’ naarvoren is gekomen).

Hoe het ook zij, de indruk overheerst dat de meeste moeders zich behoorlijkopgewassen voelden tegen de situatie.6 Dat wil niet zeggen dat er nooit problemenwaren of dat moeders hun opvoedingssituatie altijd leuk of verkieslijk vonden. Dievragen en spanningen liggen in hoofdzaak op vier terreinen: het uitoefenen van degezagsfunctie, de ontwikkeling van het kind, de gezinsrelaties en de omgang metvader en zijn eventuele nieuwe partner.

Het uitoefenen van de gezagsfunctieIn een recent Amerikaans boek getiteld: ‘Divorce and new beginnings; an authorita-tive guide to recovery and growth, solo parenting, and stepfamilies’ (Clapp 1992) iseen belangrijk hoofdstuk gewijd aan het onderwerp: ‘How to discipline effectivelyand still be a ‘good guy’’. In populaire bewoordingen worden hier de problemenbehandeld rond de beide centrale opvoedingsdoelen: gezag en steun (control - sup-port) en vooral de combinatie van beide door één ouder. Dat dit een centraal pro-

160

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 160 (Zwart film)

Page 176: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

bleem is in de opvoeding in moedergezinnen, wordt bevestigd door onze bevindin-gen.

Meer dan tweederde van de moeders in onze onderzoeksgroep noemt proble-men rond gezag en regels, hetzij waar het gaat om hun eigen gezagsuitoefening,hetzij waar het gaat om grensoverschrijdend gedrag van kinderen. De bevindingenworden onder deze beide noemers samengevat: gezag van de moeder en gedrag vanhet kind.

Gezag van moederDe uitspraken van moeders over de uitoefening van de gezagsfunctie kunnen ondereen vijftal noemers samengevat worden.(1) Veel moeders maken gewag van de traditionele taakverdeling die in hun gezinbestond, waarbij de vader de autoriteit was, regels en grenzen stelde en consequentwas. Sommige moeders vinden dat vader daar ook beter voor is toegerust:

‘Ik vind heel duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen. Mannen zijn watstrenger en hebben misschien wat meer overwicht. Ze kunnen inspringen in bepaal-de situaties die uit de hand dreigen te lopen. Dat zie ik veel om mij heen’.Ondanks het feit dat moeder de opvoeding al hoofdzakelijk alleen deed, stelt deafwezigheid van vader de gezagsfunctie onder druk. Sommige moeders verteldendat ze zich disciplinerend gedrag werkelijk eigen moesten maken; in andere geval-len blijft de traditionele verdeling na de echtscheiding gewoon voortbestaan, zoalsblijkt uit het volgende citaat:

‘Ik mis een vader als er iets moet gebeuren, voor het paal en perk stellen. Mijnex-man kan ze nog steeds met zijn ogen dwingen om iets wel of niet te doen. Daarben ik wel eens jaloers op’.(2) In de periode direct na de echtscheiding wordt vaak de grondslag gelegd vooreen toegeeflijke opvoedingshouding. Doordat moeder dikwijls zo in beslag geno-men is door haar eigen emotionele en andere problemen, is ze minder beschikbaarvoor haar kinderen, noch om ze emotioneel bij te staan noch om waar nodig, regelsen grenzen te bewaken.

‘In het begin had ik echt het gevoel: het moet allemaal leuk en gezellig blijven,en dan ben je veel meer toegevend dan goed is. Vervelend is, dat veel dingen nietterug te draaien zijn. Die aanpassing levert wel strijd op, vooral met de oudste. Jemoet je norm wat bijstellen op een bepaald moment. Ik heb daar hele discussiesmee. (...) Als je dan met je tweeën bent, dan heb je daar wat steun aan. Dan is hetmakkelijker om consequent te zijn, en om niet op je standpunt terug te komen. Nuheeft het zin om het te blijven proberen, en dat probeert mijn dochter ook. Ze blijftin discussie gaan’.(3) In sommige gevallen lijkt er blijvend sprake van een meer permissieve opvoe-dingsstijl. De moeders noemen verschillende redenen hiervoor. In de eerste plaatswillen ze de kinderen, die toch al zoveel hebben meegemaakt, niet te veel belasten.Ten tweede, zeggen sommige moeders, zijn kinderen vaak bang dat moeder óóknog weg zal gaan. De noodzaak ze hierin gerust te stellen kan ook een zekere toe-geeflijkheid teweeg brengen. Ten derde zeggen enkele moeders zèlf te vrezen dathet kind voor vader zal kiezen en weg zal gaan wanneer zij te streng is of wanneerhet niet leuk genoeg is bij haar.(4) Of een vader nu de autoriteit representeerde of niet, de aanwezigheid van een

161

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 161 (Zwart film)

Page 177: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

tweede volwassene helpt moeder haar eigen grenzen in de gaten te houden.Moeders geven verschillende voorbeelden van hoe louter de aanwezigheid van eentweede volwassene het gezag van de moeder kan versterken. Bijvoorbeeld doorgetuige te zijn van afspraken en sancties, op de volgende manier:

‘Misschien zou dat anders zijn als er nog een volwassene was. Als ik dan zouzeggen: je bent om acht uur thuis, dan was er nog iemand die dat gehoord had. Danzou je dat minder laten passeren, misschien. Nu denk ik: ach, kwart over acht, watdoet het ertoe’.(5) Een laatste reden die door de moeders genoemd wordt als reden voor een ver-minderde gezagsuitoefening is overbelasting en vermoeidheid. Deze kunnen er deoorzaak van zijn dat moeder makkelijk de gestelde grenzen laat overschrijden ofverlegt. Soms is er ook een feitelijk gebrek aan toezicht, zeker wanneer moeder heledagen werkt. ‘Supportive detachment’, het door Demo (1992) in positieve bewoor-dingen omschreven hedendaagse socialisatie-concept, kan daarmee een minder gun-stige invulling krijgen.

Alles bij elkaar is het stellen van regels, grenzen, consequent zijn, kortom: het uit-oefenen van de gezagsfunctie een onderwerp dat moeder weinig rust laat. Ook hetcombineren van de opvoedingstaken ondersteuning en gezag (‘lief en streng zijn’)vinden verschillende moeders een lastige opgave, zowel voor henzelf als voor dekinderen (‘een kind moet toch ook weer naar zo’n boze moeder terug’). Het vraagtveel van moeders om - met name in de eerste fase, maar ook blijvend - begrip tetonen, het kind te steunen en tegelijkertijd grenzen te stellen en consequent te zijn.

Gedrag van kinderenGedragsproblemen bij kinderen worden, in ernstige of minder ernstige mate, doorbijna de helft van de moeders genoemd. Dit type opvoedingsspanningen is teonderscheiden naar drie aspecten: de reactie van het kind op het vertrek van vader,lastig gedrag van kinderen, en problemen rond huiswerk en schoolgaan.

Gevraagd naar de reactie van hun kinderen op het vertrek of de afwezigheidvan vader vonden veel moeders het moeilijk een antwoord te geven. Volgens eenaantal moeders was hun kind nog te jong om te reageren, in andere gevallen veran-derde volgens moeder de situatie voor het kind niet erg (bijvoorbeeld doordat vaderal veel van huis was). En een derde groep moeders vond het moeilijk om te zeggenhoe het kind reageerde op vader’s afwezigheid, omdat er juist zovéél veranderde, ofdoordat het kind juist in een andere leeftijdsfase kwam. Uit de beschrijving van demoeders die wèl iets over de reactie van het kind vertellen rijst het beeld dat kinde-ren in eerste instantie heftig reageerden met bij hun leeftijd en sekse passend gedrag:jongens opstandig en agressief, meisjes soms met opluchting, soms met terugge-trokkenheid of angst, soms met nachtmerries. Alhoewel dit gedrag in het algemeenvan tijdelijke aard leek, vertoonden sommige kinderen pas jaren later een reactie(bijvoorbeeld niet bij het vertrek van vader, wel bij de verhuizing) en bleken in eenpaar gevallen de problemen langduriger van aard. Een moeder omschrijft de proble-men rond haar dochter, die na aanvankelijk alles opgekropt te hebben na enige tijd‘behoorlijk in de knoop is geraakt’, als ‘het ergste wat ze ooit heeft meegemaakt’.Het ging op school niet meer goed en behandeling bij de RIAGG bleek noodzake-lijk. Ook in verschillende andere gevallen werd voor de kinderen professionele hulp

162

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 162 (Zwart film)

Page 178: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

gezocht; twee moeders vinden achteraf dat ze dat hadden moeten doen.Bij de moeders die lastig gedrag van hun kind als bron van opvoedingsspanning

noemen gaat het in gelijke mate om jongens en meisjes; het type gedrag zoals moe-ders dat omschrijven is wèl weer verschillend en passend bij de socialisatie. Dat wilzeggen bij de jongens grensverkennend en grensoverschrijdend gedrag, bij de meis-jes ‘moeilijk’ gedrag, ‘buien’ en puberteitsproblemen. Overigens leggen verschillen-de van de moeders die het gedrag van hun zoon als opvoedingsprobleem noemen,daarbij een expliciet verband met de echtscheiding c.q. de afwezigheid van eenvader. Dit zijn ook de meer ernstige problemen (regelmatig contact met de politie,bij vader gaan wonen, op kamers gaan wonen, hulp van een kinderpsycholoog). Deandere problemen worden omschreven als ‘de baas spelen over moeder, zusje ofbroertje, lastig en provocerend gedrag, het laatste woord willen hebben, conflictenover bedtijd, kleding en geld’ en dergelijke. De moeders van dochters spreken zoalsgezegd in de helft van de gevallen over moeilijk gedrag en ‘buien’, en in de anderehelft over normale puberteitsproblemen, die evenwel een alleenstaande moeder - ènhaar kind - tot wanhoop kunnen brengen. Er is voor de moeder geen moment vanrust en geen mogelijkheid om de verantwoordelijkheid even af te schuiven, en voorhet kind geen andere ouder als toevlucht of ‘buffer’.

Een opvallende aparte categorie vormen de problemen en de uitspraken rondschool en huiswerk, die de moeders noemen. In dit opzicht lijkt er wèl sprake vaneen zekere machteloosheid: ambivalentie, lankmoedigheid, een aangepast verwach-tingspatroon of een compleet terugtrekken van moeder zijn enkele van de patronendie we aantroffen.Eén van de moeders zegt op de vraag naar opvoedingsproblemen spontaan:

‘School, dat vind ik echt heel moeilijk. Hoe kunnen ze goed beslagen ten ijskomen. Zeker wanneer de kinderen ouder worden, verlies je daar toch de grip op’.Verschillende moeders vertellen juist in dít opzicht een partner te missen, bijvoor-beeld wanneer het minder goed gaat op school of wanneer de schoolkeuze moetworden overwogen. Verder levert zowel het aanzetten van de kinderen tot hetmaken van huiswerk, als het helpen daarbij sommige moeders problemen op. Eenaantal moeders geeft daarbij blijk van een zekere ambivalentie. Zo zegt een moederdie zojuist verteld heeft echt veel problemen te hebben over huiswerk maken enzitten blijven, en die school heel belangrijk vindt, op een ander moment in hetgesprek:

‘... er is toch ook geen haast om die school af te maken’.Verschillende moeders geven blijk van een aangepast verwachtingspatroon:

‘Liever de HAVO met plezier, dan het VWO met verdriet. De vrolijkheid inhet leven is ook belangrijk, daarvoor hebben we al te veel verdriet gehad’.En anderen trekken hun handen van school af:

‘Met het schoolwerk bemoei ik me niet. Ze moeten ook een stukje eigen levenhebben’.Zoals in hoofdstuk 6 bleek, kan dit lankmoedige en tegemoetkomende gedrag tenaanzien van schoolprestaties een tegengesteld effect hebben.

OntwikkelingsproblemenNaast gezagsproblemen heeft een aanzienlijk aantal moeders te kampen met opvoe-dingsvragen en spanningen die voortvloeien uit problemen in de ontwikkeling van

163

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 163 (Zwart film)

Page 179: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

het kind. Hiertoe rekenen we feitelijke ontwikkelings- en gezondheidsproblemen(astma, dyslexie, ontwikkelingsachterstand en psychische problemen), eet- en slaap-problemen, en emotionele problemen als angstige of moeilijk bereikbare kinderen.Daarnaast vertelt een aantal moeders dat hun kind zijn vader mist; het gaat hier metname om jongens en om sekse-specifieke ouder-kind interacties: voetballen, stoeienen ravotten.

Gezondheids- en ontwikkelingsproblemen vormen hier evenwel de grootstegroep en worden door bijna eenderde van de moeders genoemd als een bron vanopvoedingsspanningen. In een enkel geval worden deze problemen in verbandgebracht met het vertrek of de afwezigheid van vader. Belangrijker is echter dat deproblemen als extra zwaar worden ervaren omdat moeder de gevolgen alleen moetopvangen. Zowel de extra aandacht die dergelijke kinderen vergen, als het overlegmet hulpverleners en specialisten en de vele, soms verstrekkende beslissingen diemoeten worden genomen vinden moeders moeilijk op te brengen. Ook in dezesituatie zeggen verschillende moeders een partner te missen.

GezinsrelatiesZoals Van Gelder (1989, p.93) opmerkt, verandert het simpele feit van een anderegezinsstructuur de relaties tussen de andere gezinsleden. De onderlinge interactiesen gevoelsuitingen tussen moeder en kind kunnen frequenter en intensiever wor-den, de band kan hechter worden en de statusverschillen kleiner, hetgeen betekentdat kinderen meer participeren in de besluitvorming. Clapp (1992), al eerder geci-teerd, spreekt van een promotie van de kinderen tot ‘junior partners’. Zij waar-schuwt ervoor dat dit niet tot ‘equal partner’ verwordt, of tot een ‘Parent becomesPeer’ gezin (vgl. Glenwick en Mowery 1984). Dit kan bij de moeder tot autoriteits-verlies leiden en bij de kinderen tot statusambiguïteit. Machtsconflicten zijn danmoeilijk te vermijden. Het is duidelijk dat dit verschijnsel nauw raakt aan degezagsfunctie van de moeder.

Op grond van hetgeen de moeders in de gesprekken naar voren brachten, kun-nen drie typen gezinsrelaties in de opvoedingssituatie spanningen teweeg brengen:de relatie tussen moeder en kind, de relatie tussen broertjes en zusjes, en de relatietussen moeder en een nieuwe partner.

Relatie moeder - kindZeer hechte relaties tussen moeder en kind treffen we vooral in de moedergezinnenwaar (nog maar) één kind (thuis) woont.7 Bijna alle moeders die met één kindsamen leven brengen de relatie tussen moeder en kind naar voren, vaak in waarde-rende, maar soms in kritische zin:

‘We zijn heel erg op elkaar aangewezen, soms wel eens een beetje té close denkik’.Vooral wanneer moeder en kind (bijna) vanaf het begin samen zijn geweest, lijkt demoeder-kind relatie minder als ouderschap en meer als vriendschap gedefinieerd:

‘Wij hebben een heel ander contact met elkaar dan een gezin met twee volwas-senen en meestal ook meer dan één kind. De kinderen in zo’n gezin zijn veel meerkinderen. Hier is iets heel anders gegroeid. Veel minder een ouder-kind relatie’.Nauw verbonden met de hechte relatie tussen moeder en kind is het feit dat dezemoeders veel, bijna alles met hun kinderen bespreken. Uiteraard beperkt dit ver-

164

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 164 (Zwart film)

Page 180: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

schijnsel zich niet tot de gezinnen met één kind, alhoewel het hier het meeste voor-komt.

‘Ik heb geen geheimen voor hem en hij niet voor mij. Alles bespreken we metelkaar. Wij kunnen samen heel goed praten’.Sommige moeders tekenen daarbij aan dat er vooral in het begin ook veel gepraaten uitgelegd móet worden, zaken van emotioneel-affectieve aard die voor kinderennauwelijks te begrijpen zijn. Ook financiële zaken zijn vaak noodgedwongenonderwerp van gesprek, omdat er plotsklaps veel minder kan. Het is niet ondenk-baar dat dit patroon zich handhaaft en voortzet.

‘Misschien is dat niet goed,’zegt een moeder bij wie volgens eigen zeggen alle problemen op tafel komen, ookproblemen rond haar moeilijke verhouding tot ‘mannen’,

‘maar dan weten ze ook wat er in de wereld te koop is’.

Welke consequenties heeft dit patroon van zeer hechte relaties tussen moeder enkind voor de opvoedingsrelatie?

‘We voeden elkaar op’ zegt een van de moeders, ‘ik hoop dat mijn zoon mijmeer als een vriendin ziet dan als moeder waar hij tegenaan moet kijken’.Zoals uit de uitspraken van de moeders blijkt kan dit bij kinderen verschillendesoorten problemen teweegbrengen. Emotionele overbelasting van kinderen is éénvan de risico’s die we aantroffen; in overbescherming door moeder of ‘onveiligehechting’ bij het kind zagen we twee andere patronen, in beide gevallen bij doch-ters. Ook troffen we aanwijzingen van een onduidelijke gezagsverhouding, machts-conflicten, en statusambiguïteit bij de kinderen, bijvoorbeeld een zoon die de manin huis speelt. Kinderen komen hierdoor zowel met leeftijdsgenoten als met moe-der in conflict. Onder vriendjes wordt noch eigenwijs en wijsneuzig gedrag, nochbazig gedrag op prijs gesteld. Ten aanzien van het gedrag thuis merken verschillen-de moeders op dat hun kinderen juist probleemgedrag vertonen wanneer er derdenbij zijn. De tweede volwassene lijkt het evenwicht tussen moeder en kind te versto-ren. Een moeder zegt verwonderd:

‘Soms vraag ik me af of ik het eigenlijk wel zie als ik alleen met haar ben.Misschien raak ik wel gewend aan dingen, dat ik het niet meer door heb. (...) Ikmoet er alert op zijn. Ik moet de baas blijven’.De laatste toevoeging is niet toevallig: opvallend is dat alle moeders die blijk gevenvan zeer hechte moeder-kind banden, in hun gesprek ook gezags- of gedragspro-blemen naar voren brengen.

Relatie broertjes - zusjesBestaat in moedergezinnen met één kind vooral het risico van een tè hechte ouder-kind relatie, voor een andere bron van opvoedingsspanningen blijven deze één-kind-gezinnen gespaard: ruzies tussen broertjes en zusjes. Deze in elk gezin voor-komende opvoedingsspanning is blijkens de uitlatingen van de moeders een zwareopgave voor de alleenstaande ouder. Ook al weten de moeders dat dit soort ruziesvrij normaal zijn, ze beïnvloeden de sfeer negatief en doen een extra beroep opmoeder’s veerkracht. Ook al hebben die ruzies volgens de meeste moeders nietsmet de gezinssituatie te maken, ze worden soms wel openlijker uitgevochten sindsvader er niet meer is. Een moeder die de hele dag werkt, zegt zich wel eens zorgen

165

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 165 (Zwart film)

Page 181: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

te maken over haar beide ruziënde dochters thuis. Soms moet ze telefonisch ingrij-pen. In een ander geval leidde de onophoudelijke ruzie tussen broertje en zusje ermede toe, dat de zoon bij vader ging wonen.

Net als bij de hiervoor genoemde ontwikkelingsproblemen zorgt een ‘normaal’opvoedingsverschijnsel in interactie met de gezinssituatie voor extra opvoedings-spanningen.

Nieuwe relatie van moederEen derde type gezinsrelatie die tot spanningen in het eenoudergezin kan leiden, isde relatie van moeder en kind met een nieuwe partner. Een kwart van de moeders,waaronder één weduwe, heeft nooit een andere relatie gehad. Deze moeders zijnminstens vier jaar alleen. Er is één moeder die op de vraag of ze wel een nieuwerelatie zou willen, de kinderen als beperkende factor noemt. Ze zou het niet latenom de kinderen, zegt ze, maar:

‘Het zou afbreken als ik zie dat het tussen de nieuwe partner en de kinderenniet goed zou gaan denk ik. De kinderen hebben voorrang’.Verschillende van deze moeders zijn van mening dat de goed functionerendeomgangs- en co-ouderschapsregeling er heel anders zou uitzien wanneer een vanbeiden een andere partner zou hebben.

Eveneens een kwart van de moeders in ons onderzoek heeft thans een nieuwepartner, waarvan er één ook bij moeder woont. Voor drie van hen is dit niet de eer-ste nieuwe partner, en in alledrie gevallen rezen er onder meer problemen rondomde kinderen. In één geval was dit de directe aanleiding dat de dochter bij haar vaderwil gaan wonen, net als haar broertje al jaren eerder had gedaan. Een andere moedervertelt dat haar dochter steeds opnieuw jaloers is op moeder’s partner en zich alseen kind gaat gedragen. Drie moeders maken duidelijk dat hun nieuwe vriend geenmede-opvoeder is; ook wordt een verschil in opvattingen gemeld (partner is stren-ger). In drie gevallen bestaat er een stabiele situatie, heeft moeder’s partner eenpositieve betekenis voor de kinderen en gaat deze zich langzamerhand wat meermet de opvoeding bemoeien.

De andere vijftien moeders hebben soms meerdere nieuwe partners gehad,bijna altijd LAT-relaties. Alhoewel ze op dit moment geen relatie hebben, is datvoor de toekomst geenszins uitgesloten. Sommige moeders spreken van ‘nu evenrust’. Drie moeders geven aan niet meer aan een relatie te willen beginnen. Sommigemoeders vertelden dat ze na de scheiding niets liever wilden dan zo snel mogelijkweer een ‘compleet gezin’ vormen. Toch zijn de meesten voorzichtig met samen-wonen. Ze waken ervoor hun kinderen te snel of te vaak bloot te stellen aan eennieuwe partner; voor bijna alle moeders zijn de kinderen het belangrijkst. Enkelemoeders zeggen de nieuwe partner strikt gescheiden te houden van hun kinderen,‘tot het serieus is’. Ze letten er ook op dat de partner zich niet, of niet dadelijk, metde opvoeding bemoeit. Toch ontstaat ook hier weer relatief vaak onenigheid overde opvoeding en de kinderen. Teleurstellende en soms schokkende ervaringen(alcoholisme, gewelddadigheid) brengen sommige moeders ertoe zich helemaal vanmannen af te keren. Zij laten zich soms zeer negatief over mannen uit, volgens eigenzeggen ook in het bijzijn van de kinderen.

De kinderen van deze moeders hebben te maken met wisselende mannenfigu-ren, met soms nieuwe conflicten of ingrijpende gebeurtenissen, en in al deze geval-

166

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 166 (Zwart film)

Page 182: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

len met nieuwe scheidingen, die hen soms veel verdriet doen.‘Het was soms eng om te zien hoe snel de kinderen zo iemand eigen maken en

zich binden aan een persoon. Het was soms voor de kinderen droeviger wanneer hetuit was dan voor mijzelf’.Aannemelijk is dat de aanwezigheid van een nieuwe partner in veel gevallen eenbron van spanningen is, die moeders en kinderen niet onberoerd laat.

Omgang met vader en nieuwe partner van vaderEen laatste maar niet onbelangrijke bron van spanningen in het moedergezin, zowelvoor de moeders als voor de kinderen, is de omgang met de afwezige vader.

In een kwart van de gevallen hebben de kinderen geen enkel contact meer methun vader (één van deze kinderen heeft zijn vader nooit gekend en een ander kindheeft haar vader vanaf de scheiding, 8 jaar geleden, niet meer gezien). In de anderevijf gevallen is het contact na hevige conflicten of een ruzie verbroken. De rust diehet verbreken van een conflictueuze relatie kinderen biedt is evenwel maar betrek-kelijk. Zo vertelt een moeder dat haar dochter urenlang naar bandjes luistert waar-op haar vader voorleest; twee andere dochters blijven tevergeefs kaartjes naar hunvader sturen.

Vier kinderen, wier ouders in co-ouderschap zijn gescheiden, wonen beurte-lings bij vader en bij moeder (één aanvankelijke co-ouderschapsregeling werd toenvader in het buitenland ging wonen omgezet in een omgangsregeling). De somstamelijk gecompliceerde schema’s volgens welke het verblijf bij vader en bij moederis geregeld worden met ijzeren discipline gehanteerd. In één geval gaan de kinderenals vader weekenddienst heeft, mee naar zijn werk.

De kinderen in de overige 16 gezinnen zien hun vader min of meer regelmatig,alhoewel dit ook kan betekenen: vier keer per jaar een week-end, eens in de 1 à 2maanden op bezoek, of af en toe een dag, als vader, die veel in het buitenland ver-toeft, in Nederland is. Dominant is de om-het-andere-weekend-regeling, in allerleivariaties. Vrijwel alle kinderen vertonen een duidelijke reactie op het verblijf bijvader en de wisselingen die dit met zich meebrengt. Die wisselingen vinden vaak opeen omzichtige manier plaats, zodanig dat de beide ouders elkaar niet hoeven zien.Dikwijls fungeert de school als vrijplaats waar het kind gehaald of gebracht kanworden. De school heeft nog een andere functie, namelijk als tussenfase tussen hetverblijf bij de ene en de andere ouder. Sommige kinderen hebben zo’n tussenfasenodig om de overgang van vader naar moeder en vice versa te overbruggen, maar erzijn ook moeders die hun kind de maandagochtend na het weekend bij vader thuis-houden. Verschillende moeders omschrijven hun kinderen als ‘vermoeid, recalci-trant en klierig’ als ze bij vader zijn geweest, of ze mopperen:

‘Vader doet de leuke dingen en moeder mag ze weer opvangen’.Ook de soms tamelijk ingewikkelde co-ouderschapsregelingen vergen vrij veel vande kinderen. Kersten en Terpstra (1989) die in hun onderzoek ‘Co-ouderschap naechtscheiding’ ook kinderen interviewden, veronderstellen dat het hebben van tweeverschillende leefwerelden consequenties heeft voor de ontwikkeling en socialisatievan de kinderen. De moeders in ons onderzoek vertelden dat hun oudere kinderensoms niet meer in twee huizen willen wonen, met name wanneer vriendjes envriendinnetjes belangrijk worden en vader wat verder weg woont.

167

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 167 (Zwart film)

Page 183: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Sommige kinderen spelen de twee gezinnen op een soms zeer creatieve maniertegen elkaar uit:

‘Ik doe even een paar dagen niets want ik heb bij papa de hele week afgewas-sen’,of:

‘Ik heb gisteren bij papa ook al spinazie gegeten!’

Het is op grond van de antwoorden van de moeders moeilijk te bepalen in welkemate vader werkelijk vader is (gebleven) voor de kinderen, dat wil zeggen voor dekinderen die hun vader nog regelmatig zien. Er zijn moeders die spreken van een‘oppervlakkig contact’, ‘kinderen die maar wat rondhangen’, of ‘een vader die zichniet wezenlijk voor zijn kinderen interesseert’. Ook zijn er pijnlijke voorbeeldenvan een vader die ‘niet thuis geeft’ of die niet komt als hun zoon hem dringendheeft gevraagd op zijn laatste dag op de basisschool te komen, zodat de andere kin-deren ook zijn vader eens kunnen zien (!) Daar staat tegenover dat verschillendevaders volgens moeder nu méér vader zijn dan voor de scheiding, meer tijd met hunkinderen doorbrengen, meer met hun kinderen ondernemen en duidelijk opvoe-dingsverantwoordelijkheid nemen.8 Toch zijn er maar een paar moeders die methun ex-man (kunnen) overleggen over het gelijkstellen van regels en afspraken.Opvallend is het voorbeeld van de ouders die een dagboek over hun dochter bij-hielden in een periode dat zij zich moeilijk en lastig gedroeg, en dat dagboek uitwis-selden als de dochter van moeder’s gezin naar vader’s gezin verhuisde en vice versa.

De vraag of vader een nieuwe partner heeft is van groot belang voor de omgang vande kinderen met vader. Ze moeten dan hun vader in de tijd dat ze hem zien metiemand anders delen. Bijna alle kinderen wier vader een nieuwe partner heeft, heb-ben hier minstens in het begin moeite mee. In enkele gevallen is vader’s nieuwepartner de aanleiding tot het verbreken van het contact.

Voor moeder kan een nieuwe partner op verschillende manieren spanningenveroorzaken. De meest concrete dreiging is dat haar kinderen het in vader’s gezinleuker gaan vinden, vooral als er ook nog nieuwe broertjes en zusjes komen.Alhoewel de meeste kinderen hier eerder moeite mee lijken te hebben dan zichertoe aangetrokken voelen, spreken verschillende moeders de vrees uit dat de kin-deren op termijn bij vader zullen gaan wonen. Eén moeder maakt al voor de tweedekeer mee dat een kind naar vader vertrekt. Sommige moeders hebben er (grote)problemen mee hoe het er bij vader thuis toegaat, met name wanneer vader eennieuwe partner heeft. Twee moeders gaan in dat geval bij vader op bezoek, ‘om tekijken waar haar kinderen zullen vertoeven’. De meeste moeders hebben echterweinig of geen contact met de mede-opvoedster van hun kinderen.

Problemen in andere moedergezinnenTot besluit van het onderwerp ‘opvoedingsspanningen’ vroegen we de moeders ofze in hun omgeving eenoudergezinnen kenden, waar in hun ogen sprake was vanopvoedingsproblemen of een problematische opvoedingssituatie. We hadden hier-mee twee bedoelingen. In de eerste plaats verwachtten we dat moeders het makke-lijker zouden vinden een opvoedingssituatie van enige afstand te beschouwen, endaar zonder dat de onderzoeker wist om wie het ging haar opvatting over te geven.

168

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 168 (Zwart film)

Page 184: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

In de tweede plaats gaf deze aanpak in zekere zin een uitbreiding aan de informatie-verzameling met betrekking tot mogelijke opvoedingsspanningen.

De meeste moeders kenden wel een eenoudergezin waarin zij problematischeaspecten meenden te zien. In die zin gaf de beantwoording van deze vraag grondaan de veronderstelling dat het eenvoudiger is problematische aspecten aan ander-mans opvoeding te onderkennen of erkennen dan aan de eigen opvoedingssituatie.Uit de antwoorden van de moeders kwamen twee factoren duidelijk naar voren: teneerste een verstoorde gezagsverhouding tussen moeder en kind (moeders die hunkinderen te vrij laten, kinderen die ‘over hun moeder heen lopen’) en ten tweede,dikwijls in samenhang hiermee, een té hechte relatie tussen moeder en kind. Ookhier werd dikwijls geduid op moedergezinnen met één kind.

Andere door de moeders als problematisch gepercipieerde situaties haddenbetrekking op moeders die de situatie niet echt aankonden en hun kinderen loslie-ten of ongeïnteresseerd raakten, conflicten rond de ex-partners en problemen rondomgangsregelingen. Tevens werden problemen genoemd ten gevolge van het full-time of ’s-nachts werken van moeders, waardoor de moeders uitgeput raakten en dekinderen feitelijk zonder toezicht waren. De antwoorden versterkten aldus hetbeeld dat wij samenstelden van de opvoedingsspanningen in de moedergezinnenzelf.

Tot zover een korte schets van de opvoedingssituatie in moedergezinnnen. Debevindingen wijzen enerzijds op opvoedingsspanningen die specifiek met degezinssituatie samenhangen en anderzijds op ‘normale’ opvoedingsspanningen diedoor de gezinssituatie verscherpt of versterkt worden. Aanwijzingen van met degezinssituatie samenhangende opvoedingsspanningen vonden we in het uitoefenenvan de gezagsfunctie door moeder, in voor het moedergezin specifieke gezinsrela-ties, en in de omgang van moeder en kind met de afwezige vader. Algemene, ‘nor-male’ opvoedingsspanningen zoals ontwikkelingsproblemen, puberteitsproblemenen interacties tussen kinderen lijken verscherpt te worden in een gezinssituatie metéén ouder. Eenoudergezinnen met één kind nemen een speciale positie in, metname waar het gaat om zeer hechte moeder-kind relaties en daaruit voortvloeiendevervagende gezagsrelaties.

Door het selecte karakter van de onderzochte groep moedergezinnen kunnen eralleen voorzichtige uitspraken worden gedaan met betrekking tot variabelen alssekse en leeftijd van het kind, sociaal-economische status van het gezin en oorzaakvan ontstaan van het moedergezin.

Zo zijn de waargenomen opvoedingsspanningen bij jongens en meisjes in over-eenstemming met de ook in ander onderzoek vastgestelde sekse-specifieke gedrags-problemen, waarbij jongens meer externaliserend en grensoverschrijdend gedragvertonen en meisjes meer internaliserend en teruggetrokken gedrag. Dat neemt nietweg dat bij de meisjes vooral puberteitsverschijnselen de moeders veel hoofdbre-kens bezorgen. Niet onverwacht zijn het ook met name de oudere kinderen in hetgezin waarover moeders de meeste opvoedingsvragen en -spanningen rapporteren.

Met betrekking tot uitspraken over de invloed van de sociaal-economische sta-tus van het gezin moeten we eveneens voorzichtig zijn. Uitgaande van het oplei-dingsniveau van de moeder als indicator voor sociaal milieu, zijn er in onze onder-

169

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 169 (Zwart film)

Page 185: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zoeksgroep geen milieu-specifieke opvoedingsspanningen. De gerapporteerdeopvoedingsspanningen komen in alle strata voor.

Met betrekking tot de oorzaak van ontstaan van het moedergezin past het onsgelet op de oververtegenwoordiging van gescheiden moeders in het geheel niet eenuitspraak te doen. Het is evenwel niet zo dat de beide verweduwde moeders géénopvoedingsspanningen rapporteren, of spanningen van een geheel ander karakter.

Om na te gaan welke factoren van invloed zijn op de opvoedingssituatie, gaan wezoals reeds gezegd uit van de determinanten van ouderlijk handelen uit het modelvan Belsky. Hij stelt dat competent ouderlijk handelen wordt gedetermineerd doorkenmerken van de ouder, kenmerken van het kind en contextuele bronnen vanstress en ondersteuning. Kenmerken van het kind blijven zoals gezegd in dit gedeel-te van het onderzoek buiten beschouwing; kenmerken van de moeder komen in 8.6aan de orde. In de volgende paragraaf gaan we eerst de betekenis na van de genoem-de bronnen van stress en ondersteuning: ‘marital relations’, werk, en het sociale net-werk.

8.5 Bronnen van stress en ondersteuning

8.5.1 Huwelijksrelaties‘Marital relations’, volgens Belsky een potentiële bron van stress of ondersteuning,hebben in de context van moedergezinnen een zeer speciale betekenis. Alhoewel defeitelijke huwelijksband is verbroken, wil dit niet zeggen dat de moeders geen rela-tie meer met hun ex-man hebben. Het is wellicht niet waarschijnlijk, maar evenminondenkbaar, dat deze relatie een bron van ondersteuning in de opvoeding is.

Een tweede modaliteit van ‘marital relations’ is de eventuele relatie met eennieuwe partner. Een moeder kan hieraan steun ontlenen, maar het kan evenzeer eenbron van spanning zijn. We zullen zowel van de oude als de nieuwe partner probe-ren na te gaan in hoeverre hier van ondersteuning of spanning sprake is, maar eerststaan we met het oog op de achtergrond van moeder (de ‘developmental history’ infiguur 8.1) kort stil bij de oorspronkelijke huwelijkssituatie: was de echtgenoot inde opvoeding een bron van ondersteuning of van spanning?

Huwelijk en ex-partnerWe vroegen de moeders zowel hoe hun huwelijk geweest was, als wat de rol vanhun man in de opvoeding was, en of er wel eens onenigheid over de opvoeding was.Het is al eerder opgemerkt: de opvoeding van de kinderen was een bron van con-flicten.

Meer dan een derde van de moeders vertelde dat er onenigheid was over deopvoeding, soms zeer hevig, terwijl ook nog eens een kwart van de moeders vertel-de dat vader de opvoeding in hoge mate aan haar overliet en zich er nauwelijks meebemoeide. Uiteraard gaat het hier om een retrospectieve waarneming van de opvoe-dingssituatie in tweeoudergezinnen, een waarneming die gekleurd kan zijn door delatere ervaringen. Niettemin mogen we aannemen dat er zeker sprake is geweestvan spanningen en conflicten.9 Opvallend is dat in tweederde van deze 18 gezinnener geen, of geen goed contact bestaat tussen vader en kind(eren). Ook het omge-

170

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 170 (Zwart film)

Page 186: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

keerde lijkt opgeld te doen: in alle gevallen - ook al is het een minderheid - waarinvóór de scheiding sprake was van gedeelde taken, of in elk geval geen sprake vanonenigheid, bestaat een goede omgang tussen vader en kind en zijn er ook na descheiding geen conflicten tussen de beide ouders.

In vijf gevallen vertelt moeder in opvoedingszaken nog steun aan vader te ont-lenen. Verschillende moeders constateren, soms met enige spijt, dat:

‘Wat ik tijdens mijn huwelijk al wilde, namelijk gedeelde verantwoordelijkheidvoor de opvoeding van de kinderen, nu, na de scheiding pas lukt in de vorm van co-ouderschap. Jammer dat het tijdens ons huwelijk niet lukte’.Het lijkt erop dat de opvoedingspatronen over de echtscheiding heen wordenvoortgezet: waren er veel conflicten dan is de kans op voortzetting daarvan groot;was er sprake van gedeelde zorg, afwezigheid van opvoedingsonenigheid en liefstbeide, dan is de kans op een relatief harmonieuze situatie na de scheiding groot. Ditis in overeenstemming met de bevindingen van Kersten en Terpstra (1989), die inhun onderzoek naar co-ouderschap vonden dat een gelijkwaardige taakverdeling ende afwezigheid van machtsstrijd relatief gunstige voorwaarden waren voor hetvoortzetten van het co-ouderschap.

Een minderheid van de moeders heeft met hun ex-man overleg over opvoe-dingszaken (zeven moeders zien hun ex-man überhaupt niet meer, en vier moedershebben nog steeds conflicten met hem, ook over de opvoeding). Dat overleg kanvariëren van het op de hoogte houden van vader (waarbij verschillende moederserover klagen dat vader zelf nooit iets vraagt), tot overleg over regels en afsprakenof het raadplegen van vader over belangrijke beslissingen. De behoefte aan overlegmet vader varieert sterk: sommige moeders willen niets van vader’s bemoeienisweten, anderen hebben duidelijk behoefte aan meer overleg. Soms aarzelen moe-ders om vader te raadplegen om een kwestie niet nodeloos zwaar te maken, terwijl,zo zegt een moeder:

‘je het er anders misschien bij de afwas over had ...’.In enkele gevallen is het zo dat vader nog duidelijk de vaderrol speelt en inspringtin conflicten tussen moeder en kind, zelfs zodanig dat een zoon een paar dagen bijvader gaat wonen.

Een goede en zekere omgangs- of co-ouderschapsregeling in stand houden ende kinderen zoveel mogelijk harmonie en continuïteit bieden lijkt voorts beter teslagen wanneer er geen nieuwe partner is bij vader of bij moeder. Dan dringt zichsoms de vraag op naar de ‘echtscheidingsparadox’: bij de moeders (‘waarom konhet zo niet in het huwelijk’, vragen ze zich af) en ook bij de kinderen. Zeker wan-neer vader en moeder zo goed en zo ‘gewoon’ met elkaar omgaan begrijpen ze nietwaarom ze niet weer bij elkaar kunnen gaan wonen.

Nieuwe partnersGelet op de vele wisselingen en conflicten lijkt een nieuwe partner voor slechtsenkele moeders een bron van steun te zijn, ook in de opvoeding. Daar moet aantoegevoegd worden dat moeders er ook niet erg op uit zijn hun nieuwe partner inde opvoeding te betrekken, integendeel. Ze zoeken vooral een volwassen partner ensteun voor zichzelf, hetgeen indirect natuurlijk zeker een positieve invloed op moe-der’s opvoedingscompetentie kan hebben. Slechts een enkele moeder spreekt indeze zin over hun partner (‘hij geeft me zelfvertrouwen’). Voor veel andere moe-

171

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 171 (Zwart film)

Page 187: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ders lijken de wisselende partnerfiguren een nieuwe bron van spanning, althans inde opvoeding.

De vraag resumerend, of ‘marital relations’ voor alleenstaande moeders (nog) eenbron van stress of van ondersteuning zijn, lijken noch oude, noch nieuwe partnersveel steun te bieden inzake de opvoeding. Ouderlijke opvoedingspatronen zettenzich na de scheiding voort, hetgeen impliceert dat er meer sprake is van spanningdan van ondersteuning.

8.5.2 Werk en inkomen

WerkVan de 29 moeders in ons onderzoek zijn er 15 die buitenshuis werken, 2 die werk-zoekend zijn en 12 die niet werken. Van de nu niet-werkende moeders willen er 8vrijwel onmiddellijk of op korte termijn aan het werk.10 Beperkingen liggen daarbijbehalve in de arbeidsmarkt ook in de combinatie van werk en zorgtaken, en in deaansluiting van werktijden en schooltijden. Dat betekent dat de meeste moeders eenparttime baan nastreven. Een parttime baan die een minimum inkomensniveaugarandeert, vereist evenwel een zeker opleidingsniveau. Veel moeders trachten danook hun opleidingsniveau ‘op te krikken’, zoals ze het zelf omschrijven: twee moe-ders hebben zojuist een beroepsgerichte opleiding achter de rug, drie moeders vol-gen nog zo’n opleiding. In tabel 8.3 wordt het al dan niet buitenshuis werken naaropleidings- en beroepsniveau weergegeven.

Tabel 8.3 Werken naar opleidings- en beroepsniveau11

Ook van de 15 moeders die wèl buitenshuis werken hebben er 7 eerst een beroeps-gerichte opleiding gevolgd, verschillende van hen eveneens met de bedoeling hunopleidingsniveau te verhogen, om uit te bijstand te kunnen geraken en/of om meteen parttime baan een voldoende gezinsinkomen te verwerven. De meeste moedersgeven de voorkeur aan een parttime baan, zodat er voldoende tijd voor de kinderenoverblijft.

Toch is het niet (alleen) de druk om de kost te verdienen die moeders als hetware ‘de arbeidsmarkt opjaagt’. De meeste moeders benadrukken hoe belangrijkhet werk zèlf voor hen is. Sommige moeders getroosten zich aanzienlijke offers (intermen van taakbelasting en persoonlijk welzijn) om buitenshuis te werken. Werkbetekent voor de moeders naast een inkomen en onafhankelijkheid van de uitkeringin de eerste plaats zelfrespect en een gevoel van eigenwaarde:

‘Er wordt een appèl gedaan op andere kwaliteiten dan het ouderschap’.

172

Opleidingsniveau

Laag

Midden

Hoog

Totaal

6

3

3

12

-

-

2

2

2

1

-

3

-

5

-

5

-

-

7

7

8

9

12

29

Werken Beroepsniveau

TotaalHoogMiddenLaag ZoekenNiet

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 172 (Zwart film)

Page 188: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

In de tweede plaats biedt een werkkring een verbreding van het sociaal netwerk. Inde derde plaats waarderen moeders hun werk omdat het een perspectief aan hetleven geeft, naast en ná de kinderen. Er is geen enkele moeder die liever níet zouwillen werken als dat niet zou hoeven, het feit dàt ze werken staat niet ter discussie.Wel zouden sommigen wat minder willen werken als dat (financieel) zou kunnen,zeker de moeders voor wie het werk zelf erg zwaar is of erg belastend. De combi-natie van beroeps- en gezinsarbeid wordt zonder uitzondering zwaar genoemd ende mogelijkheden om uit te rusten, bij te komen of aan jezelf toe te komen gering.

De meeste moeders hoeden zich ervoor op hun werk al te veel een beroep ophun gezinssituatie te doen, integendeel, ze vestigen daar liever niet de aandacht op.Van veel begrip of medewerking van de werkgevers lijkt overigens geen sprake tezijn. Sommige moeders, met name op de hogere opleidings- en beroepsniveaus,hebben relatief veel vrijheid in hun werk, zodat ze zèlf de situatie naar hun handkunnen zetten wanneer dat nodig is. Sommige anderen ondervinden vooral hulp ensteun van hun collega’s, zeker wanneer dat vrouwen zijn.

Ziekte, vooral van kinderen, stelt moeders soms voor onoverkomelijke proble-men. Eén moeder vertelt ongevraagd dat ze haar kinderen wel eens naar schoolstuurt als ze zich niet lekker voelen, ook al zou ze hen wanneer zij zelf thuis was,een dagje thuis hebben gehouden (de kinderen konden haar dan op haar werk bel-len als het nodig was, maar deden dat eigenlijk nooit). Een andere moeder wierdochter tijdens haar ziekenhuisopname in een gastgezin vertoefde, klaagt over devolkomen afwezigheid van een ondersteuningsstructuur voor eenoudergezinnen inNederland (deze moeder heeft zelf lang in het buitenland gewoond).

Wat betekent het werken van moeder voor de opvoedingssituatie en voor de kinde-ren? De meeste moeders benadrukken de positieve effecten voor de kinderen: hetfeit dat er financieel meer kan en het feit dat zijzelf door hun werk een leukeremoeder zijn en meer open staan voor de kinderen.

Opvang en oppas wordt het meest geregeld met behulp van het informele net-werk, daarnaast wordt gebruik gemaakt van overblijfvoorzieningen, en oppas thuis.Als er een ouder kind in het gezin is, redden de kinderen zichzelf in de tijd datmoeder (nog) niet thuis is. Het gaat dan meestal om een uurtje tussen de middag ofeen uurtje aan het eind van de middag, na schooltijd.

Toch zijn er een paar moeders die minder positieve geluiden laten horen. Drievan hen vinden het ‘vervelend’ dat hun kinderen een poosje alleen thuis zijn: omdatze ruzie maken, dingen doen die eigenlijk niet mogen of aan moeder’s toezicht ont-glippen. Maar ook als moeder thuis is, is het soms moeilijk om direct beschikbaar tezijn voor de kinderen. Eén moeder lost dat creatief op, door te zeggen ‘dat het loketnog een kwartier dicht is’ en zo haar hoofd vrij van haar werk te krijgen.

Wat ook opvalt is dat bij werkende alleenstaande moeders het contact met deschool wel heel gering wordt. Natuurlijk speelt hierbij een rol dat kinderen die gro-ter worden niet meer gebracht en gehaald hoeven te worden, of dat ouders bijopvolgende kinderen in de kinderrij wat minder actief worden. Maar verschillendemoeders zeggen ook weinig tijd of gelegenheid te hebben om zich nog met schoolbezig te houden.

Een andere kanttekening is dat alhoewel verschillende moeders hun werkbelangrijk noemen voor het ontmoeten van andere mensen, voor sociale contacten,

173

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 173 (Zwart film)

Page 189: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

buitenshuis werken niet per definitie gunstig is voor het onderhouden van contac-ten. Na het werk en de gezins- en huishoudelijke taken zijn moeders vaak zo uitge-put dat ze ‘nergens meer aan toe komen’. Geldgebrek wordt dikwijls als oorzaakgezien voor een verdunning van sociale activiteiten, bij deze moeders kan ‘energie-gebrek’ daar nog naast of voor in de plaats komen.

InkomenHet relatief hoge gemiddelde opleidings- en beroepsniveau neemt niet weg, dat hetmerendeel van de moeders met behulp van een ABW-uitkering in haar onderhoudmoet voorzien, soms vermeerderd met bijverdiensten als oppas, schoonmaken, ofeen bijdrage van de ex-partner of ouders (zie tabel 8.4) Vier moeders ontvangen ophun inkomen uit arbeid een aanvullende uitkering en tien moeders voorzien in hunonderhoud door een baan buitenshuis (in zeven gevallen aangevuld met alimenta-tie). De beide weduwen hebben naast een AWW-uitkering respectievelijk inkom-sten uit arbeid en bijverdiensten.

Tabel 8.4 Inkomensbron naar opleidingsniveau

Bij de vraag naar de toereikendheid van het inkomen moet een onderscheid gemaaktworden tussen objectieve en subjectieve armoede, tussen inkomen en rondkomen.Het hangt van veel factoren af in hoeverre een inkomen als toereikend wordtbeschouwd, niet in de laatste plaats van de discrepantie met de voorgaande situatie.Dat blijkt ook in deze moedergezinnen. De allerscherpste armoede - uitsluitendABW - komt in ‘slechts’ een kwart van de gevallen voor. Toch zijn ook hier moedersbij voor wie hun inkomen volgens eigen zeggen ‘meer is dan ze ooit gehad hebben’,hetgeen nog versterkt wordt door de relatieve zekerheid en de financiële autonomie.Er zijn ook moeders die desgevraagd goed van hun uitkering kunnen rondkomen,die met een gezin met vier kinderen toch nog op vakantie kunnen.

Tegenover deze positieve geluiden staat, dat slechts eenderde van de moederszegt géén financiële te problemen hebben. In de meeste gevallen, of het nu omABW, een aanvullende uitkering of een bescheiden inkomen gaat, is het passen enmeten en ‘gigantisch puzzelen’ om de eindjes aan elkaar te knopen. Het lukt, maardaar is dan ook alles mee gezegd, en: het wordt steeds lastiger, er is sprake van‘financieel verval’.

‘Alles is hier tweedehands’, zo drukt een moeder het uit.Het wrange is dat juist moeders die werken vaak meer kosten hebben (bijvoorbeeldopvang voor de kinderen) en veel minder tijd voor allerlei besparende strategieën(zoals koopjes zoeken en kleding zelf maken).

174

Opleidingsniveau

Laag

Midden

Hoog

Totaal

ABW AWW +

Inkomen

ABW +

Inkomen

Inkomen

uit arbeid

Totaal

Inkomstenbron

6

3

3

12

-

1

1

2

1

3

-

4

1

2

7

10

8

9

12

29

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 174 (Zwart film)

Page 190: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Dit alles betekent dat er veel keuzen gemaakt moeten worden, ook voor de kinde-ren. Eén club, geen merkkleding, geen vakantie. Niet op vakantie kunnen wordtdoor veel moeders als een ernstige beperking genoemd in de behoefte er even tus-sen uit te kunnen, tijd door te brengen met de kinderen en ‘bij te tanken’.12 Enkelemoeders hebben met het oog op deze behoefte een caravan of een zomerhuisje kun-nen regelen waar ze ook zonder auto kunnen komen, en spreken hier met veelwaardering over.

Een verjaardagspartijtje kan al een onoverkomelijk probleem opleveren. Al-hoewel veel moeders zeggen dat hun kinderen niet veeleisend zijn, zijn er toch ookveel conflicten over geld. Eén moeder (ABW) zegt het als volgt:

‘We leven in een hele materialistische trend en die krijg ik nu op m’n bordje’.En een ander spreekt de vrees uit dat mede door de slechte inkomenspositie, haarkinderen op een eilandje komen en de aansluiting met andere kinderen zullen mis-sen.

In hoeverre is ‘werk’ een bron van stress of van ondersteuning? Alles bij elkaargenomen, overheersen in de antwoorden van de moeders de positieve effecten vanhet werken buitenshuis. Zij ontlenen aan hun baan belangrijke gevoelens van zelf-respect en eigenwaarde.

‘Ik vind het gevoelsmatig belangrijk dat ik werk, zowel voor mijzelf als voormijn dochter. Ik verdien liever zelf mijn geld. Dat heeft met mijn trots te maken’.De mate waarin werken buitenshuis een positieve factor en een bron van steun kànzijn, is evenwel afhankelijk van de zwaarte van de baan en het aantal gewerkte uren.Een aantal moeders, minimaal werkend op HBO-niveau, lukt het om met eenwerktijd van 60-70% een inkomen te verwerven (vaak nog krap, en tegen aanzien-lijke offers). Deze moeders voorzien in hun onderhoud, hebben tijd voor de kinde-ren en ‘genieten’ de positieve effecten die werk kan hebben (daar komt nog bij datdeze relatief hoog opgeleide moeders vaak ook nog wel wat steun van hun ex-part-ners of ouders ontvangen - soms zelfs van schoonouders!). Het is de vraag of der-gelijke positieve effecten ook op de lagere beroepsniveau’s kunnen voorkomen.Van de drie moeders die op een laag beroepsniveau werken krijgt er één een aanvul-lende uitkering en werken de beide anderen 80%; beiden melden ondanks het feitdat ze met plezier werken, een aanzienlijke overbelasting en een soms geringebeschikbaarheid voor de kinderen.

Ondanks de positieve aspecten is het verwerven van een adequaat inkomen ofhet rondkomen van een feitelijk niet toereikend inkomen voor een grote groepmoeders een zekere een bron van stress. Dit wordt bevestigd door de geluiden vande moeders die in een relatief goede inkomenssituatie verkeren, en die daarmeewerkelijk een zorg minder hebben (‘Ik voel me rijk’) en de moeilijke kanten vanhun leefsituatie op allerlei manieren kunnen verzachten.

8.5.3 Sociaal Netwerk

Bronnen van steunEen echtscheiding kan het sociale netwerk behoorlijk uit elkaar rafelen (zie bijvoor-beeld Van Tilburg 1989; Broese van Groenou 1991; Lassbo 1992a. Zo kan er sprake

175

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 175 (Zwart film)

Page 191: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zijn van een zekere ‘verbanning’ uit de schoonfamilie, vinden vrienden en kennissenhet dikwijls moeilijk om met beide partners om te blijven gaan, vindt met name demannelijke helft van echtparen een vrouw niet meer interessant of té interessant, enzorgt een verhuizing ervoor dat oude buren vervangen worden door nieuwe. Voorde kinderen kan hier nog een schoolwisseling bij komen; en dit alles in een periodedat een hecht en veilig sociaal netwerk van groot belang is.

Ook de moeders in onze onderzoeksgroep zijn veel vrienden en kennissenkwijtgeraakt, en hebben anderzijds hun goede vrienden leren kennen. Verreweg hetmeest genoemd als bron van steun zijn vrienden, ‘mijn zelfgekozen familie’, zoalseen moeder het uitdrukt.

Een tweede belangrijke bron van steun zijn buren: vooral bij zaken als deopvang van kinderen. Bij buren lijkt een oververtegenwoordiging van eenouder-moeders te bestaan. Wellicht door een bepaald woningtoewijzingsbeleid is er somssprake van een concentratie van eenoudergezinnen in een straat of buurtje. Er zijnook moeders die dat juist opgezocht hebben.

Familieleden: ouders, broers en zussen en in enkele gevallen oudere kinderenworden ook als bron van steun genoemd, maar bieden meestal instrumentele ensoms financiële steun. Emotioneel-affectieve steun lijkt hier wat moeilijker te zijn,verschillende moeders zeggen dat ze daarvoor liever niet naar hun familie gaan. Enverder zijn er enkele moeders die hun ex-man of hun huidige vriend als belangrijk-ste bron van steun noemen.

Vrienden, kennissen en buren zijn overwegend vrouwen, en bovendien over-wegend alleenstaande moeders:

‘Getrouwde vriendinnen doen vreselijk hun best om het te begrijpen, maar hetis toch anders dan wanneer je in dezelfde situatie bent.....’.Erkenning en herkenning van de problemen, naast een behoefte aan wederkerigheid(niet alleen te hoeven vragen en dankbaar te zijn, maar ook iets terug te kunnendoen) lijken daarbij belangrijke drijfveren te zijn. Op de achtergrond speelt echterook nog steeds de gedachte mee dat een vrouw alleen voor echtparen niet interes-sant of juist bedreigend is.

Kinderen en schoolOpvallend is, dat ook de kinderen vooral met andere eenouderkinderen spelen.Alhoewel er niet veel voorbeelden van etikettering van kinderen werden genoemd,vertelden twee moeders dat het voorkomt, dat haar kinderen niet met bepaalde kin-deren mogen spelen, of niet op verjaardagsfeestjes worden gevraagd omdat zij uiteen eenoudergezin komen. Een andere moeder vertelt dat haar als gezin dermate‘anders’ wordt gezien, dat de gezinssituatie niet de eerste reden is waarom veel kin-deren niet bij haar dochter mogen spelen.

Het viel ook op dat nogal wat moeders meldden dat hun kinderen moeilijkcontact maken, enigszins alleen zijn. Maar omdat er geen populatiegegevens vanschoolkinderen in deze leeftijd beschikbaar zijn kan niet afgeleid worden in hoever-re dit met de gezinssituatie samenhangt. Er zijn een paar moeders die zèlf het ver-band leggen.

De school kan in het sociale netwerk heel belangrijk zijn, zowel voor kinderenals voor moeders. ‘School’ kan in een situatie vol veranderingen en wisselingen con-tinuïteit bieden. Een nieuwe school kan voor kinderen een hele opgave zijn, maar

176

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 176 (Zwart film)

Page 192: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

kan moeder ook aanknopingspunten bieden voor nieuwe contacten. Aan de anderekant zijn bijvoorbeeld ouderavonden een onbarmhartige confrontatie met de ‘stel-lencultuur’, zoals een moeder dat noemt. Een school kan niet-werkende moedersook gelegenheid bieden activiteiten te ontplooien en zich gewaardeerd te voelen,zoals verschillende moeders ons lieten weten. Er zijn evenwel ook moeders dienauwelijks op school komen, zeker wanneer ze full-time werken.

Opvallend was in onze onderzoeksgroep een school, waar relatief veel eenou-derkinderen op zitten, en waar volgens de moeders veel aandacht geschonkenwordt aan sociale vaardigheden en begeleiding. Vrijwel alle moeders met kinderenop deze school brachten het belang van deze - bewust gekozen - school naar voren:voor de wijze waarop hun kind was opgevangen of zich daar kon manifesteren(door bijvoorbeeld een kringgesprek over hun gezinssituatie te organiseren), voorhet contact tussen moeder en school, of voor het netwerk van ouders waardoor hunkind bij onverwachte gebeurtenissen of calamiteiten altijd ergens terecht kon. Ookin het contact met het hoofd van deze school bleek een grote betrokkenheid bij deouders en de gezinssituatie van de kinderen.

IsolementEen baan buitenshuis biedt moeders een plaats in de maatschappij en daarmeesociale contacten en mogelijk sociale steun. Voor sommigen is het werk als zodanigof de combinatie met het gezin evenwel zo belastend dat een sociaal leven daardoor‘op een laag pitje staat’. Of ze nu werkten of niet, veel moeders deden uitingen vaneenzaamheid en isolement.

‘Dan zit ik ’s avonds weer alleen op de bank’,verzuchten ze. Ze hebben het gevoel dat ze alleen maar kinderen zien en missen eenvolwassen gesprekspartner. Sommige moeders eten samen met een ander eenouder-gezin uit de buurt om aan deze behoefte te voldoen (met het financiële aspect alsbijkomend voordeel). Toch waarderen niet alle moeders de relatieve eenzaamheidals negatief.

‘Ik word soms helemaal gek in mijn eentje. Ik weet me erover heen te zetten,maar dat blijf ik moeilijk vinden’. (Toch) ‘Vind ik deze vorm van eenzaamheid welzo prettig als de eenzaamheid die voortkomt uit de onbereikbaarheid van de anderin een relatie’.Voor zover moeders steun of hulp missen is dat het meest voor zichzelf, als per-soon.

‘Ik heb toch sterk het idee dat ik alles zelf moet doen. Ik ben niet helemaalalleen, maar echt steun ken ik niet. Als ik beslissingen neem kan ik dat met niemandoverleggen. (...) Ik mis het meest steun voor mezelf. Maar als je samen bent, is erdàn altijd steun? Ik vraag het me af’.Wat verder wordt gemist is iemand om gewoon over de kleine, dagelijkse dingenvan de kinderen te praten:

‘Wat een goed sociaal netwerk niet kan opvangen is het zomaar even pratenover de kinderen. Daar geniet je toch het meest van met de vader van die kinderen.Dat komt nooit meer terug. Dat is op z’n minst wrang’.

Steun bij de opvoedingEen belangrijke onderzoeksvraag was of het sociale netwerk moeders steun biedt in

177

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 177 (Zwart film)

Page 193: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

de opvoedingssituatie. De antwoorden duiden erop de moeders in hoge mate openstaan voor praten over opvoeding, voor goede raad en advies. Vooral dàn vinden zehet prettig om met andere alleenstaande ouders te praten.

‘Vaak met mensen in dezelfde situatie, die kunnen het beter begrijpen. Somshoor je dan dat iets normaal is en het niet aan de situatie ligt’.Ondersteunen of geruststellen is evenwel iets anders dan corrigeren of kritiseren.Daar zijn ook goede vrienden vaak terughoudend in, zoals een moeder achterafconstateerde over de in haar ogen zeer ongunstige opvoedingssituatie rond haarscheiding. Ook wanneer moeders over moeilijkheden in andere eenoudergezinnenspreken, blijkt dat ze hun uitlatingen niet gauw aan de betrokkenen zelf zullenmeedelen, ook al is dat een goede vriendin. ‘Opvoeding’ blijft een delicaat onder-werp,

‘en verder’, zegt een aantal moeders, ‘moet je het toch alleen doen’.Die mening wordt niet door alle moeders gedeeld. Een kleine groep moeders sprakvan het delen van de zorg en de opvoeding. Delen met de oppas, met het gastgezin,met school.

‘Heel veel mensen zeggen: ik doe het alleen, maar dat is niet zo. Je hebt mensennodig waar je af en toe terecht kunt en die je begrijpen. (...) Daarnaast moet je nietdenken dat je alles alleen moet bedenken en doen. Advies vragen en hulp zoekenzijn heel belangrijk’.

Etikettering en stigmatiseringNog altijd is er sprake van etikettering en stigmatisering. De voorbeelden vaninstanties (Sociale Dienst, Dienst Huisvesting, scholen, artsen en specialisten) zijnteveel om op te noemen. Veel moeders klagen erover dat ze direct als bijstandsmoe-der worden gezien en bejegend. Twee bijstandsmoeders ervaren zichzelf als ‘natio-naal bezit’ en dienen ‘op afroep beschikbaar’ te zijn. Ook de uitgesproken en onuit-gesproken verwachtingen en oordelen vanuit de omgeving maken veel moedersboos - maar ook onzeker.

‘Anderen, zoals familie en zeker instanties, nemen je minder serieus als je eeneenoudergezin bent. (.....). Er wordt meer op je gelet dat je alles goed doet. Is je kindvervelend in een tweeoudergezin dat is het gewoon een vervelend kind. Maar is jekind vervelend in een eenoudergezin, dan komt het omdat je een eenoudergezinbent’.Ook kinderen worden in enkele gevallen anders bejegend omdat ze tot een eenou-dergezin behoren, zoals al eerder is opgemerkt.

Voor veel moeders bieden vrienden, buren en familie emotionele en instrumentelesteun. Vrienden, buren, opleidingen, werk en school zijn voorts ook belangrijkwaar het gaat om opvoedingsondersteuning. Het sociale netwerk is daarmee zekereen belangrijke bron van steun. Er zijn evenwel ook aanwijzingen van isolement,zowel op individueel als op groepsniveau, en zowel voor werkende als voor niet-werkende moeders. Opmerkelijk is bovendien dat veel moedergezinnen hoofdzake-lijk met andere eenoudergezinnen omgaan. Dit geldt zowel voor de moeders als dekinderen.

Volgens Colletta (zie Belsky 1984) zouden bij afwezigheid van ‘marital relations’,

178

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 178 (Zwart film)

Page 194: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

sociale netwerken als de voornaamste bron van steun fungeren. We hebben geziendat ‘marital relations’ nauwelijks functioneren als bron van steun. Buitenshuis wer-ken biedt moeders in alle gevallen een uitbreiding van de sociale contacten engevoelens van zelfrespect en een positief zelfbeeld. Onder minder goede conditieskan een baan buitenshuis evenwel ook bijdragen aan een zeker isolement buitenwerktijd.

Het lijkt daarmee evident dat het sociale netwerk de voornaamste (potentiële)bron van steun is. Inderdaad zeggen de moeders in ons onderzoek veel steun teondervinden van vrienden, buren en familie. Er zijn ook duidelijke voorbeeldenvan moeders die het dankzij hun netwerk ‘redden’. Toch zijn er ook een aantalkanttekeningen te maken.

Het is waarschijnlijk dat het sociale netwerk taken die eerder door de huwe-lijksrelatie werden vervuld, slechts in bescheiden mate kan overnemen of daarvoorkan compenseren. Bovendien is het sociale netwerk ook een kwetsbare bron vansteun, zoals al blijkt uit de gevolgen van echtscheiding. Maar ook een eenzijdigsamengesteld netwerk dat hoofdzakelijk bestaat uit personen in vergelijkbare situ-aties kan een kwetsbare bron van steun zijn. Ook isolement op groepsniveau is eenvorm van isolement, van het losraken van de ‘mainstream in society’.

Ten aanzien van de betekenis van sociale steun lijkt de uitspraak van Hardyand Crow (1991) van toepassing, die stellen: ‘One-parent families tend to be poorin an affluent society, and lonely in a couple-centered society’. Beide, armoede eneenzaamheid, herbergen het gevaar in zich van isolement, zowel op persoonlijk alsop groepsniveau. Aanwijzingen van isolement zijn zeker aanwezig, ook al sprekenmoeders niet alleen maar in negatieve bewoordingen over alleen-zijn en eenzaam-heid.

Een ondermijnende werking hebben etikettering en stigmatisering, die blijkensde uitspraken van de moeders nog altijd springlevend zijn. In de verhalen van demoeders klinken ook tekenen van zelfetikettering door. Want alhoewel moederszich verzetten tegen het negatieve beeld en de negatieve verwachtingen, treffen dezetoch doel en vertalen zich in gevoelens van onzekerheid en ambivalentie. Wekomen hier nog op terug bij moeder’s opvoedingscompetentie.

8.6 Persoonlijke veerkracht

In overeenstemming met de opvatting van Belsky (‘personal psychological resour-ces are the most influential determinants of parenting’; 1984, p.91) komt de per-soonlijke veerkracht van de moeder (‘parent’s personal resources’) als een zeerbelangrijke factor naar voren. Zo zijn er de voorbeelden waarin moeders ondankseen opeenstapeling van ingrijpende gebeurtenissen, ondanks een problematischeverhouding met de voormalige partner, ondanks een laag inkomen, of ondanks eengeringe mate van sociale steun een positieve gezins- en opvoedingssituatie weten tegaranderen. Aan de andere kant zijn er ook voorbeelden van moeders die in dezelf-de of relatief zelfs iets betere omstandigheden ‘het hoofd laten hangen’ of er geengat (meer) in zien.

179

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 179 (Zwart film)

Page 195: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

EchtscheidingDe echtscheiding heeft voor het merendeel van de vrouwen bevrijding en opluch-ting gebracht, soms gemengd met gevoelens van verwarring en onzekerheid.Uiteraard wil dit niet zeggen dat de eerste periode niet ingrijpend of dramatischwas. Dat is temeer het geval voor de vrouwen aan wier huwelijk een einde kwamvanwege een relatie van de man met een andere vrouw. (Een relatie met een anderevrouw was de enige reden waarom de man het initiatief tot de echtscheiding nam.Wanneer de vrouw het initiatief had genomen waren de redenen onder andereopvoedingsonenigheid, onderdrukking, alcoholisme en emotionele onvrede). Dezevrouwen spreken van een drama, een trauma, voelden zich minderwaardig en afge-daan.

‘Ik kon de kinderen soms niet naar school brengen’,vertelt een moeder die behoorlijk in de put raakte na 6 jaar conflicten, 2 jaar relatie-therapie, en uiteindelijk een echtscheiding. Om de kinderen moesten ze door, zeg-gen veel moeders, alhoewel ze in die eerste periode ook vaak nauwelijks beschik-baar waren voor de kinderen.

Veel moeders zoeken hulp in die eerste periode: bij de huisarts, het maatschap-pelijk werk, de RIAGG. Niet alleen hulp voor zichzelf, maar ook voor de kinderen.Ook hebben meerdere moeders vóór de scheiding samen met hun echtgenoot nogeen relatietherapie gevolgd. Meestal had vooral de vrouw de hoop daarmee de drei-ging van een scheiding te kunnen keren.

Nu, een aantal jaren na de echtscheiding, voelen bijna alle moeders zich sterk,sterker dan voorheen, ‘gevormd door de gebeurtenissen’, zoals een moeder het uit-drukt.

‘Je krijgt wel een knauw maar je blijft toch overeind’,zegt een moeder voor wie de scheiding, 3 jaar geleden, dermate traumatisch was datze er nog elke dag mee bezig is. Voor een andere moeder is de balans uiteindelijkpositief:

‘Als ik alles op de weegschaal leg, ben ik er heel sterk uitgekomen’.Er zijn ook moeders die hun redzaamheid wat relativeren:

‘Ik red het wel maar ik lever wel veel in. De dingen voor mezelf. Ik heb voormijn kinderen gekozen, dat is mijn prioriteit. Ik ben niet zielig. Maar het is een con-statering’,zegt een moeder die twee keer is gescheiden en thans zeven jaar alleen woont mettwee zoons van 19 en 9 jaar. Alles bij elkaar is de draagkracht van de moeders evenindrukwekkend als de draaglast. Sommigen kunnen het gewicht beter aan, beterdelen of verdelen, dan anderen.

LevensloopHet is aannemelijk dat de eigen jeugd, de eigen opvoeding en de verdere levensloop,dus ook de huwelijksbiografie, in hoge mate bijdragen aan de ‘coping abilities’ vande moeder. We vroegen de moeders dan ook hoe ze hun eigen kindertijd beleefdhadden. In hun antwoorden, soms vrij summier, soms heel uitgebreid, vielen drieaspecten sterk op.

In de eerste plaats noemden veel vrouwen, door hun leeftijd grotendeels opge-voed in de vijftiger en (gedeeltelijk) zestiger jaren, hun zeer autoritaire en strengevader. Soms als feitelijke constatering, soms als bron van conflicten en leed (‘vader

180

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 180 (Zwart film)

Page 196: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

schuwde het niet om te slaan’). Moeder, die vooral zorgzaam was, trad bemidde-lend op. In het verlengde van die patroon werd ook de sekse-stereotype opvoedingmeerdere malen genoemd in termen als:

‘Ik ben opgevoed als vrouw: bescheiden, lief en bijna niet aanwezig’.Omschrijvingen van een gelukkige, harmonieuze jeugd zijn in de minderheid maarvan veel belang, zoals de moeder die zegt:

‘Door mijn stabiele jeugd kan ik de moeilijkheden beter aan’. Het tweede aspect dat opviel was hoeveel ingrijpende gebeurtenissen veel moedershadden meegemaakt, hetzij in hun gezin van herkomst, hetzij in hun verderelevensloop. Acht moeders behoorden in hun jeugd zelf tot een eenoudergezin,meestal door overlijden van een van de ouders. Wat ze verder nog meemaakten, inhun jeugd of tijdens hun huwelijk, leent zich niet voor beschrijving in dit verband,maar het wekt opnieuw verbazing wat zich in gezinnen afspeelt - en vooral ook watmensen áánkunnen. Want ook onder degenen die veel hadden meegemaakt (meerdan drie ingrijpende gebeurtenissen) troffen we moeders die een zeer sterke indrukmaakten en die zich zeer competent voelden.

Het derde aspect dat bij veel moeders naar voren kwam is al eerder genoemd enbetreft hun eigen huwelijk en gezinsleven. Ondanks het feit dat vaders de feitelijkeopvoeding in hoge mate aan hun vrouw overlieten, vertelden de moeders dat erzeer veel onenigheid was over de opvoeding, in een aantal gevallen zelfs de directeof mede-aanleiding tot de echtscheiding. Die onenigheid had vaak te maken metverschil in opvattingen over (te) streng en (te) toegeeflijk, maar had evenzeerbetrekking op het feit dat vader zo weinig beschikbaar was! Er zijn maar enkelemoeders die een positief beeld schetsten van het aan de echtscheiding voorafgaandegezinsleven.

GezondheidUit onderzoek blijkt dat alleenstaande ouders een relatief slechtere gezondheidhebben dan ouders in tweeoudergezinnen (Van Delft en Niphuis-Nell 1988).

‘Ten opzichte van alleenstaanden zonder kinderen komen ze vooral ongunstiguit de bus wat betreft factoren die samenhangen met het psychisch welbevinden,zoals nogal ernstige spanningen thuis en psychosomatische klachten’ (p. 76).Het hoeft geen betoog dat een minder goede gezondheid bij moeder een risico voorde kinderen inhoudt.

Ook in onze onderzoeksgroep zijn nogal wat moeders met gezondheidspro-blemen. Vier moeders hebben langdurige aandoeningen (reuma, multiple sclerose,astma, nek- en rugklachten) en twee moeders zijn geopereerd en langdurig behan-deld voor een ernstige ziekte. De zorg voor hun kinderen hebben deze moeders tij-dens hun behandeling uit handen moeten geven: er zijn vrienden in huis gekomenof hun kind is naar een gastgezin gegaan. In één geval konden de kinderen tijdensde ziekenhuisopname bij vader terecht.

Verder noemen acht moeders klachten die met de gezinssituatie samenhangen:drie moeders zijn respectievelijk voor en na de scheiding, en na het overlijden vanhun man enige tijd overspannen geweest; vijf moeders klagen over hardnekkigemoeheid, gespannenheid en migraine. Deze klachten vragen hier en daar veel van dekinderen: zo vertelt een moeder dat haar dochter maandelijks twee dagen voor haarzorgt wanneer zij een aanval van migraine heeft.

181

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 181 (Zwart film)

Page 197: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De overige 16 moeders voelen zich zoals ze zelf zeggen: ‘Moe maar gezond’.Eén moeder voegt daar aan toe, dat ze beseft dat als de gezondheid wegvalt, er eengroot risico ontstaat voor een alleenstaande moeder.

Met betrekking tot hun geestelijke gezondheid en welzijn overheersen de posi-tieve geluiden, alhoewel ook de moeders die vinden dat het goed met hen gaat daarbijeen aantal kanttekeningen maken. Zo worden relatief veel gevoelens van eenzaam-heid genoemd, ook door moeders die werken, evenals het gevoel weinig aan zichzelftoe te komen en het gemis van een partner of van volwassen gesprekspartners:

‘Elke dag kindergewauwel is niet optimaal’,drukt een moeder het scherp uit.

Moeders met een co-ouderschaps- of omgangsregeling spreken met veel waar-dering over de dagen-zonder-kinderen die hen dat biedt; zelfs wanneer ze bij deomgang met vader wel hun bedenkingen hebben zouden ze deze vrijheid niet wil-len missen.

Vijf moeders geven signalen af dat het minder goed met hen gaat: ze vinden hetniet leuk, niet je-van-het, zijn minder vrolijk en vaak chagrijnig, of ‘spuugzat omalles alleen te doen’. Eén moeder zegt:

‘Uiterlijk zou je kunnen zeggen dat ik het wel red in m’n eentje, maar regelma-tig denk ik: het gaat toch niet goed’.Ondanks de grote veerkracht en competentie tekenen zich hier toch de kosten afvan een zeer grote draaglast.

HulpverleningIn ruim de helft van deze moedergezinnen is professionele hulp nodig (geweest)voor zichzelf of voor de kinderen. Genoemd worden de RIAGG, het maatschappe-lijk werk, een opvanghuis, een zelfhulpgroep, de FIOM, de huisarts en het nietmeer bestaande bureau voor echtscheiding. Van de moeders die geen hulp hebbengehad zegt één dat achteraf te betreuren (‘maar ik vond dat toen een afgang’) enraden drie moeders anderen dringend aan hulp te zoeken in geval van problemen.Misschien is het zo, dat de zaak toch al is opengebroken, dat men niet zoveel hoefthoog te houden, of dat men extra alert is op mogelijke risico’s voor zichzelf of voorde kinderen. Bovendien, zo zegt een moeder die in hoge mate op hulpverleningaangewezen is (geweest),

‘... vind ik het moeilijker om hulp te vragen bij vrienden dan bij instanties’.

OpvoedingscompetentieWe deden in het vraaggesprek veel moeite iets van moeder’s gevoel van opvoe-dingscompetentie, of een mogelijke opvoedingsonzekerheid, boven tafel te krijgen.

Ambivalentie is hier een grondtoon. De meeste moeders hebben niet gekozenvoor de situatie waar ze in verkeren (ook al meent de omgeving van wel) en hebbenzelf hier en daar hun twijfels, schuldgevoel, onzekerheid. ‘De omgeving’ draagtdaar zeker toe bij. Verschillende moeders maken gewag van de opvattingen die erover kinderen uit eenoudergezinnen bestaan en hun eigen reactie daarop, een enkelemoeder deelt die opvattingen ook zelf en vindt:

‘Een eenoudergezin is minder dan een tweeoudergezin, een kind heeft tweeouders nodig’.Sommige moeders reageren met boosheid op deze opvattingen, en signaleren het

182

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 182 (Zwart film)

Page 198: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

gevaar dat dit soort berichten er juist toe leiden dat het verkeerd gaat. Anderzijds,zegt dezelfde moeder, wordt het alleen opvoeden ook onderschat, men houdtonvoldoende rekening met haar situatie. Er zijn meer moeders die de betekenis vanhun gezinssituatie zowel overschat vinden (in de consequenties) als onderschat (inde zwaarte van de opgave). Hier blijkt ambivalentie in de verwachtingen van demoeders zelf: men verwacht enerzijds meer erkenning en begrip voor een moeilijkesituatie, maar heeft tegelijkertijd last van het negatieve verwachtingspatroon dat hetgevolg is van die extra aandacht. Anderen gaan op grond van dit negatieve verwach-tingspatroon toch extra goed hun best doen,

‘Dat ze niet kunnen zeggen: daar heb je weer zo’n kind uit zo’n onvollediggezin’.Een moeder heeft na de scheiding tegen haar kinderen gezegd:

‘Kinderen van gescheiden ouders mislukken heel vaak. Opeens gaat het slechtop school, met vrienden en alles. Dat zal ons niet overkomen’ (...). ‘Heel afschuwe-lijk eigenlijk’, voegt ze hieraan toe.Gevoelens van onzekerheid en een grote druk om het goed te doen blijken ook uitde ontvankelijkheid voor hulp, raad en advies (een moeder spreekt van ‘het bijstel-len van mijn opvoedkundige eigenschappen’) en uit de ontvankelijkheid voor com-plimentjes over hun kinderen, waarvan verschillende moeders gewag maken.

Dit alles neemt niet weg dat een grote groep moeders, bijna de helft, zich inpositieve en zelfbewuste bewoordingen uitlaat over hun opvoedingskwaliteiten. Zezijn zich bewust van hun beperkingen, durven die beperkingen ook aan de kinde-ren te laten zien en zien dat als een opvoedkundige waarde:

‘Het is goed om je af en toe kwetsbaar op te stellen. Daar leren kinderen van.Ik geef ook toe als ik de mist ben ingegaan’.Als het goed gaat met de kinderen heeft dat een positieve invloed op moeder’s zelf-vertrouwen; verschillende moeders zeggen aan hun oudere kinderen te zien dat tij-delijke problemen overwonnen kunnen worden en ze putten daaruit moed en ver-trouwen.

De persoonlijke veerkracht van moeders lijkt, niet onverwacht, een centrale rol tevervullen in de vormgeving van de opvoedingssituatie, en daarmee, in het voorko-men en voorkómen van opvoedingsspanningen. De maatschappelijke omstandighe-den (relaties, werk, sociale netwerk) beïnvloeden de opvoeding direct, maar ookindirect, via de persoon van de moeder. De levensloop en huwelijksbiografie, con-tacten met oude en nieuwe partners, de werksituatie en het sociale netwerk bepalenin hoge mate de ‘coping abilities’ van moeder. Dat betekent dat directe en indirecteondersteuning van moeder’s opvoedingscompetentie via al deze bronnen plaats kanvinden.

8.7 Positieve aspecten

Slechts enkele moeders waren geneigd hun gezinssituatie als negatief te beschou-wen, sommigen omdat zij vinden dat kinderen twee ouders nodig hebben, anderenomdat zij het gevoel hebben dat zij het in hun specifieke situatie niet kunnen bol-werken. In twee gevallen leek er sprake van een verminderde interesse in de opvoe-

183

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 183 (Zwart film)

Page 199: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ding. In het algemeen overheerste de opvatting, dat de gezinssituatie misschien nietideaal was, maar in hun geval heel goed werkte. Het is denkbaar dat hier sprake isvan reductie van cognitieve dissonantie.13 Verder moet natuurlijk niet vergetenworden dat veel moeders de huidige situatie vergelijken met een voorgaande, somsheel wat minder verkieslijke.

In het vraaggesprek was veel ruimte voor positieve aspecten; overigens brach-ten moeders deze ook ongevraagd bij allerlei onderwerpen naar voren. De positieveaspecten zijn te onderscheiden naar uitspraken over het gezin als zodanig, overmoeder zelf, over de kinderen en, in een enkel geval, over vader.

Een positieve perceptie en waardering van het eigen gezin volgt meestal op uit-spraken waarin de superioriteit van het tweeoudergezin wordt gerelativeerd inzakede veronderstelde harmonie (‘als er harmonie is heeft het tweeoudergezin de voor-keur, maar hoe vaak is dat zo?’), inzake het veronderstelde opvoedingsbeleid (‘inhoeveel gezinnen wordt er met beleid opgevoed?’), inzake de verondersteldewederzijdse steun tussen ouders, of inzake de wenselijkheid van onbegrensde finan-ciële mogelijkheden (‘welzijn is belangrijker dan welvaart’). Tegenover deze kriti-sche kanttekeningen bij het tweeoudergezin staan de afwezigheid van spanningenen conflicten in het eigen eenoudergezin, de saamhorigheid en de hechte banden,die hoog worden geprezen.

Moeders zèlf zeggen in veel gevallen dat ze de gevolgen van de scheiding tengoede hebben weten te keren. Ze voelen zich sterker dan voorheen, onafhankelij-ker, zelfverzekerder in een aantal gevallen. Ze hebben van de nood een deugdgemaakt door voor zichzelf te kiezen en zich te ontplooien. Het bemachtigen vaneen betaalde baan heeft voor verschillende moeders het karakter van een overwin-ning. Verschillende vrouwen omschrijven zichzelf als ‘een leukere moeder’ danvoorheen, die in feite meer aan haar kinderen toekomt nu een slechte huwelijksrela-tie niet meer haar aandacht en energie vergt.

Met het oog op hun kinderen spreken veel moeders waardering uit voor dezelfstandigheid van de kinderen, een grotere behulpzaamheid en zorgzaamheid. Datgeldt ook voor de meer gelijkwaardige relatie waarin van wederzijds begrip sprakeis, waarin ook moeder haar beperkingen kan tonen en haar fouten kan toegeven, enwaarin voorts de kinderen zich niet voor een ‘blok van twee ouders’ gesteld zien.

Ten aanzien van de afwezige vader zijn enkele moeders van mening, dat dezevoor de kinderen (en voor haarzelf) nu meer vader is dan voorheen, en dat zij nogveel met hun ex-man kunnen delen.

Wat moeders zelf niet naar voren brengen, maar wat zeker als positief effect iste zien, is het positieve rolvoorbeeld dat deze moeders hun kinderen bieden, zekerwanneer zij ook nog buitenshuis werken. Een moeder die als gezinshoofd optreedten die aan een niet makkelijke situatie het hoofd biedt, kan eveneens een bijdrageleveren aan meer egalitaire sekse-rol attituden bij haar kinderen (vgl. Demo 1992, p.104).

8.8 Samenvatting van de bevindingen

Ten aanzien van de opvoeding van hun kinderen staan de meeste moeders er in hogemate alleen voor. Dat was tot op zekere hoogte al zo vóór de echtscheiding, dat is

184

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 184 (Zwart film)

Page 200: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zeker het geval daarná. Vatten we de bevindingen ten aanzien van de opvoedings-situatie in moedergezinnen samen, dan ontstaat het volgende beeld.

Opvoeden was in de voorafgaande tweeoudergezinnen in hoge mate een zaakvan de moeder, en was in hoge mate sekse-stereotype verdeeld: vader representeer-de het gezag, moeder had de dagelijkse verantwoordelijkheid en was vooral zor-gend en soms bemiddelend.

In veel gezinnen was sprake van opvoedingsonenigheid, hetgeen soms de direc-te, soms een mede-aanleiding was tot de echtscheiding. Wanneer de situatie vóór deechtscheiding meer ‘gedeeld’ was en minder gekenmerkt werd door conflicten, keertdit gedeelde patroon dikwijls na de echtscheiding terug. Maar ook het omgekeerde ishet geval: ook een patroon van opvoedingsonenigheid en conflicten zet zich dikwijlsna de echtscheiding voort.

De ondervraagde moeders rapporteerden weinig echte opvoedingsproblemen of-crises; wèl worden veel opvoedingsvragen en -spanningen genoemd. Algemeneopvoedingsspanningen hebben vooral betrekking op ontwikkelingsproblemen eninteracties tussen broertjes en zusjes die voor een alleenstaande ouder als extra zwaarworden ervaren. Specifieke opvoedingsspanningen hebben betrekking op de gezags-functie en het gedrag van kinderen, op gezinsrelaties en op omgang met vader.Moeders noemen naast opvoedingsspanningen ook een aantal positieve aspecten van‘opvoeden in je eentje’.

Een kwart van zowel de moeders als de kinderen heeft geen enkel contact meermet vader. Ruzies en conflicten zijn hiervan voor het merendeel de oorzaak. Voorde kinderen die wel een regelmatig contact met vader hebben, vergen de wisselingentussen twee leefsituaties veel aanpassing.

Slechts een minderheid van de moeders heeft nog steun van hun ex-echtgenootin opvoedingszaken. Alhoewel sommige moeders blijven proberen hun ex-echtge-noot bij de opvoeding te betrekken, hebben andere moeders daar volstrekt geenbehoefte aan. Nieuwe partners kunnen zowel voor moeders als voor kinderen eenpotentiële bron van stress betekenen. Voor kinderen zijn vooral nieuwe scheidingenpijnlijk.

Een nieuwe partner van vader gaat in de meeste gevallen met aanpassingsproble-men bij de kinderen gepaard. Voor sommige kinderen is vaders nieuwe partner dereden dat zij vader niet meer zien. Voor moeder kan een nieuwe partner van vaderom verschillende redenen bedreigend zijn, waaronder de vrees dat de kinderen bijvader zullen gaan wonen. Er is weinig tot geen contact tussen moeders en nieuwepartners van vader.

Moeders getroosten zich vaak veel moeite en inspanning om een plaats op dearbeidsmarkt te veroveren. Bijna de helft van de moeders volgde of volgt een(beroepsgerichte) opleiding. Werken lijkt op de moeders een positieve invloed tehebben. De taakbelasting moet evenwel niet boven een bepaalde drempel komen.

Er zijn aanwijzingen van eenzaamheid en isolement op persoonlijk niveau maarook als groep: veel moeders gaan vooral met andere moedergezinnen om. Vrienden,buren en school zijn belangrijke bronnen van sociale contacten en -steun. Een werk-kring is dat ook maar laat in sommige gevallen weinig ruimte over om de positieveeffecten daarvan te genieten.

185

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 185 (Zwart film)

Page 201: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Wanneer we de bevindingen uit dit hoofdstuk terugkoppelen naar de probleemstel-ling van dit deel van het onderzoek, dan kunnen we vooruitlopend op het laatstehoofdstuk de volgende conclusies trekken.

Alhoewel in dit deel van het onderzoek alleen naar moedergezinnen is gekeken,lijken de overeenkomsten met de opvoedingssituatie in tweeoudergezinnen groterdan de verschillen, in elk geval inzake de ervaren opvoedingsspanningen. Nietteminworden deze opvoedingsspanningen door de specifieke situatie en omstandighedenaangescherpt en verzwaard. Daarnaast is er een aantal specifieke spanningen. Methet oog op de onderwijskansen van kinderen kunnen de volgende specifieke ken-merken genoemd worden:- de verminderde gezagsfunctie, waardoor het aannemelijk is dat alleenstaande

moeders minder in staat zijn gewenst gedrag bij hun kinderen te bewerkstelligenen hun eigen aspiraties te verwezenlijken;

- gevoelens van opvoedingsonzekerheid en een grote druk om zich als opvoeder tebewijzen;

- aanwijzingen van onvermogen kinderen met name in schoolse zaken te motiverenen te disciplineren, spanningen en conflicten over schoolse zaken;

- opvoedingsonenigheid, zowel in het voorafgaande tweeoudergezin als na dehuwelijksontbinding;

- een geringe betrokkenheid van de vader bij de dagelijkse opvoeding, zowel voorals na de huwelijksontbinding;

- problemen in de omgang met oude, nieuwe, eigen en partner’s partners, die degezinsrelaties (blijven) bemoeilijken en niet zelden conflicten en opvoedingsone-nigheid met zich mee (blijven) brengen;

- aanwijzingen van isolement als persoon en als groep, voor moeders zowel alsvoor kinderen.

Opmerkelijk is dat - kijkend naar de opvoedingssituatie - elementen van alle ver-klaringen zoals die in hoofdstuk 2 verwoord zijn, naar voren komen. Conflictentussen ouders, opvoedingstekorten, sociale netwerken en economische achterstel-ling bepalen elk op eigen wijze de bovenstaande kenmerken. Dat betekent dat deverklaring van de ‘opvoedingstekorten’, die ten grondslag ligt aan ons ‘dieper gra-ven in de opvoeding’, op zijn beurt weer onder invloed staat van conflicten enmaatschappelijke omstandigheden. Tot dat laatste rekenen we opnieuw ook demaatschappelijke normen ten aanzien van positie en taken van mannen en vrouwenin onze samenleving (zie ook Bosman en Louwes 1989, p. 119-120).

Ondanks ogenschijnlijke veranderingen op dit terrein eisen de heersende rol-verwachtingen en -praktijken ten aanzien van, van vaders en moeders in onzesamenleving nog altijd (met name) hun tol van alleenstaande moeders.

186

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 186 (Zwart film)

Page 202: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Noten bij hoofdstuk 8

1. Het is uiteraard niet ondenkbaar dat zich door deze wijze van benadering een zekere matevan zelfselectie heeft voorgedaan. Op welke wijze dit de resultaten zou kunnen vertekenenis moeilijk te zeggen. Zowel de moeders die graag over hun (opvoedings-)problemen wil-len praten als de moeders die - tegen alle vooroordelen in - willen laten zien dat opvoedenin je eentje prima lukt, kunnen in sterkere mate op de in neutrale bewoordingen opgesteldeintroductiebrief hebben gereageerd. Op grond van mondelinge reacties van de moedersmet wie een gesprek voerden veronderstellen dat het laatste enigszins het geval is. Dit zoude bevindingen inzake de gerapporteerde opvoedingsspanningen enigszins conservatief(kunnen) maken.

2. Hierbij moet aangetekend worden dat van één van de drie stimuleringsscholen geen enkeleantwoordkaart terugkwam. Overigens reageerden ook vier vaders op de brief; ook met henis een gesprek gevoerd, waarover hier nu niet wordt gerapporteerd.

3. Het gaat hier om één thuiswonend kind; in verschillende gezinnen hebben oudere kinde-ren het gezin al verlaten. In totaal behoorden tot de 29 moedergezinnen 62 kinderen, even-veel jongens als meisjes, waarvan er 9 niet meer thuis wonen. De benaderde kinderen ingroep 6, 7 of 8, zijn eveneens gelijk verdeeld naar sekse: 14 meisjes en 15 jongens.

4. Zeven moeders noemen alleen de ABW-uitkering, zes noemen naast de uitkering bijver-diensten als oppas, schoonmaken, een bijdrage van ex-partner of ouders e.d.

5. De vraag waarmee het gedeelte over ‘opvoedingsspanningen’ werd ingezet luidde:De opvoeding van alledag is niet altijd even makkelijk.Er zijn veel alledaagse situaties die tot kleine of grote spanningen of conflicten kunnen lei-den. Dat kan van alles zijn: problemen over eten, slapen, kleding, huiswerk, vriendjes,school. Hoe is dat in úw gezin? Wat zijn in úw gezin de lastige situaties? Wat bezorgt u weleens ergernis of hoofdbrekens? Zijn er vaak zulke voorvallen? Wat doet u dan?

6. Hier kan (ook) sprake zijn van enige vertekening ten gevolge van: (1) een selectieve groep,(2) selectieve waarneming, en (3) terughoudendheid over ‘echte’ problemen. Opmerkelijkis in dit verband dat de meeste moeders in hun directe omgeving wèl een problematischeopvoedingssituatie konden noemen. Verder moet benadrukt worden dat geen vergelijkingmet een controle-groep (‘gewone opvoedingssituaties’) mogelijk is.

7. Het hoge aandeel één-kind-gezinnen in onze onderzoeksgroep (ruim eenderde) is in over-eenstemming met de percentages in de populatie van moedergezinnen: 40% van alle een-oudergezinnen en 35% van de gescheiden gezinnen heeft één kind In de tweeoudergezin-nen is dit 25% (bron: Van Delft, SCP-bewerking op Woning Behoeften Onderzoek 1989;ongepubliceerd. Zie ook Van Gelder 1984).

8. Daarbij zijn twee vaders die na een tweede echtscheiding van moeder, ook voor de kinde-ren uit moeder’s eerdere huwelijk de vaderrol blijven vervullen.

9. Gerris, Vermulst en Siebenheller beschrijven in hun bijdrage over ‘overeenstemming tus-sen ouders’ (1990) het onderzoek van Block, Block en Morrison (1981). In deze longitudi-nale studie werd de mate van ouderlijke opvoedingsovereenstemming in 100 gezinnenvastgesteld toen de kinderen 3 1/2 jaar oud waren. In de eerste rapportage bleek dat degebruikte overeenstemmingsmaat een goede voorspeller was voor de mate van gezinshar-monie. Tien jaar nadien bleek er een significant verschil te bestaan in overeenstemmingtussen inmiddels gescheiden tegenover niet-gescheiden ouders (p. 148).

10. Recentelijk vonden ook Wielers, Tuinstra en Bosman dat van de bijstandsmoeders in hunonderzoek meer dan de helft onmiddellijk aan het werk zou willen (1993).

187

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 187 (Zwart film)

Page 203: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

11. De codering van beroepsniveau is als volgt:1 ongeschoolde en laaggeschoolde arbeid;2 geschoolde arbeid, middelbare employees;3 hogere functies, academische beroepen.

12. Hoe belangrijk ook, ook zonder financiële beperkingen is ‘vakantie’ voor een moedergezinniet zonder problemen. Verschillende moeders voelen zich, alleen met de kinderen opvakantie, sterk afwijkend en afwijzend bejegend door alle tweeoudergezinnen om henheen. ‘Het lijkt wel of ik alléén als alleenstaande ouder op vakantie ben’. Ook dan zoekende moeders vooral andere moedergezinnen op. Een enkele moeder vraagt bewust eenvriendin mee.

13. Weeda (1983) spreekt van de theorie van de unieke situatie die personen in staat stelt hetstelsel van waarden te laten dissoneren met de eigen ervaringen en om te gaan met de dis-crepantie tussen beide. ‘Het eenoudergezin is beroerd, zegt men, maar door van alles ennog wat - zeer verschillende redenen worden dan aangevoerd - heeft die persoon het toe-vallig wel prettig in deze leefvorm’ (p. 123).

188

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 188 (Zwart film)

Page 204: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

9 Conclusies en discussie

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk formuleren we een antwoord op de vraagstelling van het onder-zoek, op basis van de bevindingen in de voorgaande hoofdstukken. Die vraagstel-ling luidde:- Is het opgroeien in een eenoudergezin van invloed op de schoolloopbaan en het

bereikte onderwijsniveau van kinderen?De vraagstelling werd geëxpliciteerd in een drietal probleemstellingen, hetgeen metzich meebrengt dat ook het concluderende gedeelte van dit hoofdstuk in drie para-grafen uiteenvalt. Omdat elk van de gepresenteerde hoofdstukken werd afgeslotenmet een paragraaf waarin de resultaten werden samengevat, zullen we om een node-loze herhaling te vermijden, deze conclusies vrij kort formuleren. In 9.2 vatten we deconclusies ten aanzien van de eerste probleemstelling samen, die betrekking heeft opeffecten en verklaringen. In 9.3 wordt de conclusie van de tweede probleemstellinggeformuleerd, die gericht is op het gedrag van kinderen en het opvoedingsgedragvan moeders. Paragraaf 9.4 is gewijd aan de conclusies van de derde probleemstel-ling, de vraag naar de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatiein het moedergezin en de ervaren opvoedingsspanningen.

Het discussie-gedeelte van dit hoofdstuk heeft vier onderdelen. In 9.5 recapitu-leren we de methodologische aanpak van dit onderzoek, in het licht van de metho-dologie-kritiek zoals die in 2.5 werd geformuleerd. Daarna plaatsen we in 9.6 onzeresultaten in het kader van de in 2.4 geschetste ontwikkeling in het onderzoek naarde betekenis van het eenoudergezin voor kinderen. In 9.7 formuleren we naar aan-leiding van de bevindingen ten aanzien van de opvoedingssituatie in eenoudergezin-nen onze opvattingen ten aanzien van de vraag naar de mogelijkheid en wenselijk-heid van opvoedingsondersteuning van alleenstaande ouders. In 9.8 geven we eenkorte bespiegeling van de actuele maatschappelijke ontwikkelingen die het functio-neren van het eenoudergezin in positieve of negatieve zin (kunnen) beïnvloeden. In9.9 sluiten we dit proefschrift af.

189

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 189 (Zwart film)

Page 205: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

9.2 Conclusies: effecten en verklaringen

De eerste, tweeledige probleemstelling van dit onderzoek luidde:Ia Bestaan er verschillen in de schoolloopbaan van kinderen uit eenouder- en twee-

oudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen op deschoolloopbaan zoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?

Ib Welke verklaringen zijn er voor het verband tussen het behoren tot een eenou-dergezin en de schoolloopbaan?

Probleemstelling Ia moet bevestigend beantwoord worden: er bestaan - onder con-trole op relevante kind- en gezinskenmerken - significante verschillen tussen debereikte opleidingsniveaus van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen, zowelzeven als negen jaar na het begin van het voortgezet onderwijs. De in het buitenlandbij herhaling vastgestelde conclusie dat kinderen uit eenoudergezinnen het op schoolminder goed doen dan kinderen uit tweeoudergezinnen, wordt hiermee bevestigdvoor de Nederlandse situatie. Inmiddels is gebleken dat de verschillen ook op datavoor een recentere periode standhouden en zeker niet kleiner zijn geworden(Dronkers 1992b). Op de vraag of de verschillen te omschrijven zijn als 'klein, maarsignificant', dan wel als 'significant, maar klein' komen we nog terug (zie 9.9).

Op het tweede deel van de eerste probleemstelling past een genuanceerder ant-woord, waarvoor we gedeeltelijk terugverwijzen naar Bosman en Louwes (1989, p.115-123). Van de door Bosman en Louwes langs een continuüm van 'deficitaire'naar 'maatschappelijke' factoren gerangschikte verklaringen bleek de uiterste defici-taire verklaring ('gezinsontwrichting') verworpen te kunnen worden en de uiterstemaatschappelijke verklaring ('inkomenspositie') aanvaard. Voor het overige bleekde waarheid in het midden te liggen: geen enkele van de tussenliggende verklaringen('opvoedingstekorten', 'overbelasting', 'relatie ouder-kind' en 'etikettering') werdin zijn totaliteit verworpen. Dat betekent, dat (ook) allerlei factoren binnen degezinssituatie - bij 'etikettering' is dat bijvoorbeeld het zelfconcept van moedersinzake hun opvoedingscompetentie - een nadelig effect kunnen uitoefenen op deschoolloopbaan van kinderen. Daarin ligt een voorname aanleiding om 'dieper in deopvoedingssituatie te graven'.

In een nadere analyse van de kwalitatieve gegevens uit het onderzoek vanBosman en Louwes werden aanwijzingen gevonden voor een als minder strengervaren gezinsklimaat in moedergezinnen, voor tegendraads gedrag van kinderenmet het oog op hun schoolse functioneren, en voor opvoedingsonzekerheid bijmoeders uit moedergezinnen (een gevoel van tekortschieten, schuldgevoel en een(te) grote druk om het goed te doen). De noodzaak van het onderzoeken van detweede probleemstelling werd hiermee verder gefundeerd.

9.3 Conclusies: het gedrag van kinderen en het opvoedingsgedrag van moeders

De tweede, eveneens tweeledige probleemstelling werd als volgt geformuleerd:IIa Bestaan er verschillen in het gedrag van kinderen in eenouder- en tweeouder-

gezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen zoveel mogelijkonder controle wordt gehouden?

190

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 190 (Zwart film)

Page 206: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

IIb Bestaan er verschillen in het opvoedingsgedrag van moeders in eenouder- entweeoudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelenzoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?

De tweede probleemstelling werd beantwoord met behulp van secundaire analysesvan het door Van Liere (1990) opgebouwde data-bestand inzake 'probleemgedragvan kinderen'. 'Probleemgedrag' werd door Van Liere geoperationaliseerd als(gebrek aan) regelcompetentie thuis en in de klas. Beide vormen van regelcompe-tentie werden vergeleken tussen kinderen uit moedergezinnen en kinderen uittweeoudergezinnen, opnieuw onder constanthouding van relevante kind- engezinskenmerken door middel van 'matching'.

Ook probleemstelling IIa moet bevestigend worden beantwoord: er bestaansignificante verschillen tussen 'regelcompetentie thuis' en 'regelcompetent gedrag inde klas' van kinderen uit moedergezinnen en kinderen uit tweeoudergezinnen. Deverschillen in 'regelcompetent gedrag in de klas' zijn evenwel groter dan de ver-schillen in 'regelcompetentie thuis'. Een opmerkelijke bevinding is, dat de lagerescores op 'regelcompetentie thuis' van kinderen uit eenoudergezinnen vooral voorrekening van de meisjes komen. De verschillen in 'regelcompetent gedrag in deklas' zijn voor beide seksen significant. Voorts concentreren de verschillen in zowel'regelcompetentie thuis' als 'regelcompetent gedrag in de klas' zich bij de relatiefjongere kinderen en bij hen die tot een gezin met twee kinderen behoren.

Het effect van de sociaal-economische status van het gezin geeft een niet geheeleenduidig beeld. De verschillen in 'regelcompetent gedrag', thuis en in de klas, con-centreren zich op de lagere opleidings-, functie- en inkomensniveaus en zijn daar-mee in overeenstemming met de hypothese. In het verlengde hiervan moet waar-schijnlijk ook het negatieve effect van het niet-buitenshuis werken van moedergeïnterpreteerd worden; de niet-werkende moeders zijn significant lager opgeleiddan de werkende. De verschillen in regelcompetent gedrag in de klas zijn evenwelook in de hogere opleidings- en functieniveaugroep (net) significant en doorkruisenhet beeld enigszins.

De verschillen in 'probleemgedrag' staan verder onder invloed van de verschil-lende indicatoren van het 'sociaal netwerk' rond het gezin: de dichtheid van deoudergemeenschap, de buurtbetrokkenheid van de gezinnen en de peergroupbe-trokkenheid van de kinderen vertonen kenmerken en effecten die ten nadele vaneenouderkinderen uitwerken. Voor elk van de drie indicatoren kan worden vastge-steld dat ook kinderen ontvankelijk zijn voor de effecten van een sociaal netwerk.

In het opvoedingsgedrag van de moeders werden alleen significante verschillengevonden op een drietal indicatoren van de controlefunctie in de opvoeding: ordeen netheid, regels stellen aan kinderen, en toezien op bedtijd. Deze verschillenbevestigen het in onze eigen data opgeroepen beeld van een losser gezinsklimaat inmoedergezinnen. Opmerkelijk was wel dat het verschil in controle op huiswerk tenvoordele van kinderen uit moedergezinnen uitpakte. Dit laatste verschil kwam voorrekening van de moeders van meisjes, de eerste drie genoemde waren alleen voor demoeders van jongens significant.

Deze bevindingen onderstrepen ons inziens de eerder genoemde aanwijzingen.Wanneer we de bevindingen als volgt op een rij zetten:- minder controle in het opvoedingsgedrag van de moeder;- een door de kinderen als minder streng ervaren gezinsklimaat;

191

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 191 (Zwart film)

Page 207: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

- een verminderde regelcompetentie thuis;- tegendraads onderwijsgedrag van kinderen;- minder regelcompetent gedrag in de klas;dan dringt zich een beeld op waarin moeder en kind samen gestalte geven aan eenverminderde regelstructuur in het moedergezin. Geheel in overeenstemming methet transactionele model geven moeder en kind samen gestalte aan de opvoeding, zijbeïnvloeden elkaar en worden beiden beïnvloed door de wijdere omgeving van hetgezin. De bevindingen leren ons dan ook dat het zinvol is om de opvoedingssituatienadrukkelijk te differentiëren naar gedragingen van moeder en kind.

9.4 Conclusies: de opvoedingssituatie in het moedergezin

De derde probleemstelling in dit onderzoek luidde:III Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatie in

moedergezinnen? Welke zijn de ervaren algemene en specifieke opvoedings-spanningen in het moedergezin?

Omdat het in de beantwoording van probleemstelling III om een kwalitatieve ana-lyse gaat die niet tot toetsingsresultaten leidt, is het minder eenvoudig de bevindin-gen kort samen te vatten. In een poging daartoe presenteren we de voornaamsteresultaten in een aantal stellingen, die vervolgens kort worden toegelicht.1 Er zijn geen aanwijzingen van een problematische opvoedingssituatie in moe-

dergezinnen.Onze bevindingen geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de opvoedings-situatie in moedergezinnen in hoge mate gekenmerkt wordt door opvoedingspro-blemen. In de meerderheid van de gevallen is er sprake van een 'gewone' opvoe-dingssituatie met 'gewone' opvoedingsvragen en spanningen. Uiteraard zijn eronder de ondervraagde moeders opvoedingssituaties die als 'problematisch'omschreven kunnen worden. Dat kan blijken uit een ernstig verstoorde ouder-kindrelatie, uit hulpverlening voor het kind of het voortijdig uit huis gaan van het kindof van een broertje of zusje. Percentages hebben in de door ons onderzochte steek-proef weinig zin; het gaat om slechts enkele gevallen. Hierbij moet aangetekendworden dat het hier niet om een representatieve steekproef gaat, dat er geen syste-matische meting van 'opvoedingsproblemen' heeft plaatsgevonden en dat dergelijkegegevens voor de algemene populatie evenmin voorhanden zijn, zodat vergelij-kingsmateriaal ontbreekt. Voor dit moment overheerst echter de indruk dat alleen-staande moeders, alhoewel ze zonder uitzondering van een zware opgave spreken,zich behoorlijk opgewassen voelen tegen de (opvoedings-)situatie.

Veel moeders benadrukten de positieve aspecten van de eenoudergezinssituatie:ten aanzien van de afwezigheid van spanningen en conflicten; saamhorigheid enhechte banden tussen ouder en kind; zelfstandigheid en zelfredzaamheid van dekinderen; alsmede wederzijdse behulpzaamheid en zorgzaamheid. Uitingen vanonmacht of machteloosheid ontbreken bijna volledig.2 Er zijn wèl aanwijzingen van opvoedingsonzekerheid bij alleenstaande moeders.In tegenstelling tot het voorgaande vonden we wèl aanwijzingen van opvoedings-onzekerheid onder de geïnterviewde moeders, alhoewel maar enkele moeders tekennen gaven dat ze zich wel eens machteloos of onmachtig voelden in de opvoe-

192

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 192 (Zwart film)

Page 208: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

dingssituatie. De meeste moeders hebben niet gekozen voor de situatie waarin zeverkeren (ook al meent de omgeving vaak van wel) en hebben hier en daar huntwijfels, schuldgevoelens en onzekerheid. 'De omgeving' of moeder's perceptiedaarvan, draagt hier echter in hoge mate aan bij door enerzijds weinig begrip tehebben voor of rekening te houden met een moeilijke situatie en anderzijds blijk tegeven van een negatief verwachtingspatroon. Veel moeders zijn zich bewust van deopvattingen die er over kinderen uit eenoudergezinnen bestaan, soms ook van deop grond van onderzoek geschetste risico's, en reageren daar elk op hun eigen wijzeop. Sommigen met boosheid en verzet, anderen met berusting en in een enkel gevalmet defaitisme. Het gevaar van etikettering en stigmatisering of van een 'self-fulfil-ling prophecy' wordt door een enkele moeder zèlf gesignaleerd.

De druk om het goed te doen blijkt uit het grote verantwoordelijkheidsgevoelwaarvan de moeders blijk geven. Aanwijzingen van onzekerheid zien we daarnaastin de grote ontvankelijkheid voor hulp, raad en advies enerzijds en voor compli-mentjes over hun kinderen anderzijds.

Ten aanzien van de eigen opvoedingssituatie is ambivalentie de grondtoon:moeders vinden dat het alleen opvoeden wordt onderschat in de zwaarte van deopgave, maar overschat in de verwachting van negatieve consequenties. De moederszoeken naar erkenning en begrip, maar willen hun opvoedingssituatie niet proble-matiseren. Tegelijkertijd vertonen ze, wellicht omdat de opvoedingssituatie in feiteal 'opengebroken' is, een grote bereidheid om over de opvoeding te praten en dezewaar mogelijk te delen met anderen.3 De gerapporteerde opvoedingsvragen en -spanningen zijn zowel algemeen als

specifiek van aardIn verreweg de meeste moedergezinnen rijst het beeld van een normale opvoedings-situatie met normale èn specifieke opvoedingsvragen die soms tot opvoedingsspan-ningen leiden. Die vragen en spanningen liggen in hoofdzaak op vier terreinen:1 het uitoefenen van de gezagsfunctie,2 de ontwikkeling van het kind,3 de gezinsrelaties,4 de omgang met vader.Het gaat bij deze vier categorieën enerzijds om opvoedingsspanningen die specifiekmet de gezinssituatie samenhangen en anderzijds om 'normale' opvoedingsspannin-gen die door de gezinssituatie verscherpt of versterkt worden.

De omgang met een afwezige vader en de spanningen die dit met zich mee kanbrengen is uiteraard specifiek voor de eenoudergezinssituatie, althans wanneer dezeis ontstaan door echtscheiding. Ontwikkelingsproblemen (eet- en slaapproblemen,mogelijke ontwikkelingsstoornissen, puberteitsproblemen) zijn inherent aan hetgrootbrengen van kinderen en als zodanig onafhankelijk van de gezinssituatie. Wèlkunnen de problemen er door worden aangescherpt. Dit is in nog sterkere mate hetgeval voor de beide andere categorieën: gezagsproblemen en gezinsrelaties. De laat-ste zijn het meest specifiek voor eenoudergezinnen en betreffen onder andere derelatie met de moeder en met moeders eventuele nieuwe partner.

Gezagsproblemen, door ruim tweederde van de moeders gemeld en daarmee demeest genoemde categorie, nemen een speciale positie in. Uit onderzoek is bekenddat gezagsproblemen ook onder opvoeders in tweeoudergezinnen hoog scoren (ziebijvoorbeeld Gerris, Vermulst en Franken 1988). Volgens onze gegevens worden ze

193

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 193 (Zwart film)

Page 209: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

echter aangescherpt in een situatie met één in plaats van twee ouders. Veel moedersbrachten problemen rond de gezagsfunctie zèlf in relatie met de afwezigheid vaneen vader, zoals uit onze gesprekken bleek.4 De gezagsfunctie staat in veel moedergezinnen onder drukOndanks onze overheersende indruk dat de opvoedingssituatie in moedergezinnenniet gekenmerkt wordt door grote spanningen of problemen, moet geconstateerdworden dat de gezagsfunctie duidelijk wèl spanningen oproept. Gezagsproblemenworden zowel in absolute als in relatieve zin het meest genoemd en hebben zowelbetrekking op het gedrag van de kinderen als het opvoedingsgedrag van de moederzelf. Deze bevinding is in overeenstemming met hetgeen in eerder onderzoek werdgevonden (zie bijvoorbeeld Vermulst en Gerris 1988; Thomson, McLanahan &Curtin 1992).

Opvallend in de uitingen van moeders over gezagsproblemen is het onderwerp'school'. Zoals we in hoofdstuk 4 al zagen op grond van de kwalitatieve analyse vanonze oudere data is beheersing van het onderwijsgedrag een probleem in moederge-zinnen. Ook in onze mondelinge vraaggesprekken komen aanwijzingen van span-ningen inzake huiswerk en schoolkeuze naar voren. Opvallend is bij moeder hetspanningsveld tussen druk uitoefenen en gevoelens van machteloosheid.

De vraag welke verklaring er voor deze spanningen met betrekking tot degezagsfunctie moet worden gegeven, is niet eenvoudig te beantwoorden. Het isdenkbaar dat de onduidelijke en ambigu gedefinieerde status van het moedergezinertoe leidt dat een vrouwelijk gezinshoofd en een vrouwelijke gezagsdrager minderserieus worden genomen: door de buitenwereld, door de kinderen, èn door henzelf.In dit perspectief zouden etikettering en zelfetikettering afbreuk doen aan degezagsfunctie. Het is ook denkbaar dat de sekse-specifieke invulling van opvoe-dingstaken in traditionele gezinnen, waarbij de moeder zich meer richt op de affec-tieve en ondersteunende opvoedingsfunctie en de vader de gezagsfiguur is, alleen-staande ouders op tegengestelde wijze in de problemen brengt. Wanneer deze'sekse-specifieke socialisatie'-verklaring geldig zou zijn, zouden alleenstaandevaders géén gezagsproblemen moeten ervaren, maar wel problemen in het uitoefe-nen van de 'ondersteunende' functie in de opvoeding. Onze gegevens laten helaasniet toe, hier uitspraken over te doen. In een Amerikaans onderzoek van Thomson,McLanahan en Curtin (1992) wordt evenwel geen ondersteuning gevonden voordeze 'gender'-verklaring volgens welke moeders tekortschieten in de gezagsfunctieomdat zij niet zijn gesocialiseerd voor deze traditioneel aan vaders toegeschrevenopvoedingstaak. Wèl wordt in hun onderzoek steun gevonden voor de 'number'-verklaring, die behelst dat een tweede ouder het gezag van de andere ouder kan ver-sterken, door op het gedrag van de kinderen toe te zien en dit te sanctioneren.

Uitspraken van de geïnterviewde moeders wijzen er inderdaad op dat de vaderdoor louter zijn aanwezigheid het gezag van de moeder kan versterken, en gevendaardoor enige voorzichtige steun aan deze derde verklaring, die naast 'etikettering'en 'socialisering' nadere toetsing verdient. Voor alleenstaande ouders is de 'eenou-der'-verklaring evenwel geen bemoedigend perspectief, omdat deze per definitie endus onvermijdelijk werkzaam is in hun gezinssituatie. Ontsnappen aan deze nadeli-ge factor is dan alleen mogelijk door andere volwassen personen bij de opvoeding tebetrekken en de opvoeding (wat) meer te delen.

194

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 194 (Zwart film)

Page 210: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

5 'Normale' opvoedingsspanningen krijgen door de specifieke gezinssituatie eenzwaarder gewicht

De opvoedingsvragen en -spanningen die alleenstaande moeders rapporteren zijngrotendeels algemeen van aard en hebben betrekking op niet met de gezinssituatiesamenhangende ontwikkelingen en gedragingen van kinderen: ontwikkelingspro-blemen, puberteitsproblemen en interactieproblemen tussen broertjes en zusjes.Zelfs gezagsproblemen, door veel moeders toegeschreven aan de afwezigheid vaneen vader, staan blijkens het schaarse onderzoek ook bij tweeoudergezinnen op deeerste plaats (Gerris, Vermulst en Franken 1988). Algemene, 'normale' opvoedings-vragen en -spanningen krijgen in veel gevallen door het alleenstaand ouderschapwèl een groter gewicht. Soms worden spanningen in absolute zin zwaarder, omdatbijvoorbeeld bij puberteitsproblemen noch de moeder noch het kind een 'coalitie-partner' of 'buffer' heeft. Soms neemt het gewicht van de spanningen in relatievezin toe, omdat de moeder het niet (langer) kan delen. Zo kan een alleenstaandeouder zich niet aan een weerspannige puber onttrekken door deze tijdelijk aan deandere ouder over te laten en zichzelf weer even 'op te laden'. Ook bij meer serieu-ze ontwikkelingsproblemen, waarbij overleg met specialisten en hulpverlenersnoodzakelijk is en waarbij soms belangrijke beslissingen moeten worden genomen,wordt een volwassen partner soms node gemist.6 De gezinsconstellatie roept ook specifieke opvoedingsspanningen opDe opvoedingssituatie met één ouder roept ook specifieke opvoedingsspanningenop. Deze hebben hoofdzakelijk betrekking op de gezinsrelaties: de relatie tussenmoeder en kind, de relatie met een mogelijke nieuwe partner en de relatie met deafwezige vader.

Zeer hechte gezinsrelaties komen vooral voor in moedergezinnen met één kind,een onder eenoudergezinnen relatief grote categorie (SCP: Woning BehoeftenOnderzoek 1985). Alhoewel veel moeders met warmte en waardering over dezenauwe banden spreken, wordt ook de keerzijde ervan duidelijk. Zo is opvallend datalle moeders die blijk geven van een zeer hechte band met hun kind, ook gezags- ofgedragsproblemen naar voren brengen. Verschillende moeders wijzen erop dat hunkinderen vooral probleemgedrag vertonen wanneer er een andere volwassene aan-wezig is. Deze lijkt dan de balans tussen moeder en kind te verstoren. Ook wordenproblemen genoemd met leeftijdsgenootjes die wijsneuzig, eigenwijs of baziggedrag niet kunnen waarderen. Andere moeders vertellen in het kader van dezehechte moeder-kind relaties dat ze hun kind moeilijk kunnen loslaten of dat, omge-keerd, het kind de voortdurende aanwezigheid van moeder nodig heeft. Zo zien weaan de ene kant aanwijzingen van emotionele overbelasting, overbescherming enangstige gehechtheid bij kinderen en aan de andere kant aanwijzingen van onduide-lijke gezagsverhoudingen, machtsconflicten en statusambiguïteit.

Opvallend is het grote aantal nieuwe relaties waarvan de moeders gewagmaken. Sommige moeders lijken niets liever te willen dan een 'nieuw gezin' te vor-men. De kans op teleurstelling lijkt echter groot: de helft van de moeders in onsonderzoek heeft verschillende nieuwe (LAT-)relaties gehad die in alle gevallen weerafgebroken werden. Dat de relatie met een nieuwe partner van de moeder voor kin-deren spanningen met zich meebrengt, mag geen verwondering wekken. In de eer-ste plaats zijn dit de spanningen rond de intrede en (in veel gevallen) het vertrek vaneen volwassen persoon die de gezinsverhoudingen verstoort. Wanneer deze nieuwe

195

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 195 (Zwart film)

Page 211: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

partner zich na verloop van tijd meer met de opvoeding gaat bemoeien, kan dit lei-den tot opvoedingsspanningen tussen zowel moeder en partner als tussen partneren kinderen. Ten derde valt op dat de in- en uittrede en de aanwezigheid van eennieuwe partner niet zelden gepaard gaat met nieuwe ingrijpende gebeurtenissen(ruzies en conflicten, opvoedingsonenigheid, en in enkele gevallen gewelddadig-heid) in gezinnen die op dit punt toch al het een en ander hebben meegemaakt.

Tenslotte is de relatie met de afwezige vader in een aantal gezinnen een voort-durende bron van spanningen. Veel kinderen in ons onderzoek hebben sinds descheiding geen contact meer met hun vader. In sommige gevallen was de situatie ofde relatie van dien aard, dat de kinderen zèlf besloten hebben hun vader niet meerte zien. Dat betekent overigens niet dat deze kinderen, of hun moeders, geen span-ningen (meer) ervaren. Deze spanningen gelden evenzeer voor kinderen die wèlcontact met hun vader hebben. Wisselingen als gevolg van een beurtelings verblijfbij de moeder en bij de vader en de omgang met een eventuele nieuwe partner vande vader brengen blijkens de uitlatingen van moeders veel spanningen teweeg. Ookvertellen verschillende moeders dat zij ook na de scheiding nog steeds opvoedings-onenigheid hebben met hun ex-partner. De mate van opvoedingsovereenstemmingin het gezin vóór de echtscheiding, of beter gezegd: de mate waarin vader en moe-der de opvoeding samen deelden, lijkt daarbij bepalend voor de situatie na de echt-scheiding.7 Nader onderzoek is gewenst onder eenouder- en tweeoudergezinnenIn het exploratieve en kwalitatieve deel van dit onderzoek (hoofdstuk 8) is een kleintipje opgelicht van de sluier die over de opvoedingssituatie in moedergezinnen ligt.Voor een beter beeld van deze opvoedingssituatie is nader onderzoek gewenst, metname longitudinaal onderzoek. In een dergelijk onderzoek kunnen echter tweeou-dergezinnen niet buiten beschouwing blijven. Nodig is een uitbreiding van onzekennis van de 'gewone' opvoedingssituatie, of dat nu in eenouder- of tweeouderge-zinnen is. Welke vragen en spanningen doen zich in gezinnen voor, zowel tussenouders als tussen ouders en kinderen? Hoe gaan gehuwde/samenwonende enalleenstaande ouders daar mee om? Een beter inzicht in de opvoedingsspanningenen -problemen in beide gezinssituaties kan bijdragen aan een beter begrip van despecifieke spanningen in moedergezinnen, en kan daarnaast wellicht een bijdrageleveren aan de nu nog ontbrekende gegevens betreffende de prevalentie van opvoe-dingsproblemen in alle gezinnen.

9.5 Discussie: methodologische recapitulatie

In dit onderzoek werd getracht op methodologisch verantwoorde wijze, met valideen betrouwbare gegevens, een antwoord te vinden op de vraag naar de betekenisvan het eenoudergezin voor de onderwijskansen van kinderen. Met het oog op devoorname rol die methodologiekritiek op dit onderzoeksterrein speelt, komen wedaarop in dit slothoofdstuk nog eens terug. Op een drietal punten willen we kortingaan: de onderzoeksopzet en het longitudinale bestand, matching en de analyse-strategie. Daaraan voorafgaande willen we evenwel stilstaan bij de opbouw en volg-orde van het onderhavige onderzoek. Het is immers minder gebruikelijk dat eenkwalitatieve benadering volgt op een fase van grootschalig, kwantitatief en toetsend

196

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 196 (Zwart film)

Page 212: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

onderzoek. Meestal is de volgorde andersom en wordt juist in de eerste, exploratie-ve fase van kwalitatieve gegevens gebruik gemaakt. De redenen waarom wij voorjuist déze opbouw gekozen hebben, zijn als volgt te reconstrueren.

Ons onderzoek naar de schoolloopbanen van kinderen uit eenoudergezinnen isgestart met een nadrukkelijk exploratief vooronderzoek, waarin met behulp vansecundaire analyses van het SMVO-bestand werd nagegaan of het in buitenlandsonderzoek vastgestelde en op theoretische gronden beargumenteerde negatieve ver-band tussen 'eenoudergezin' en 'schoolprestaties' ook in de Nederlandse situatiekon worden vastgesteld. Wij toetsten, 'driven by good old-fashioned inquisitive-ness' (Amato 1993b), 'het (algemene) vooroordeel, dat kinderen uit eenoudergezin-nen op school minder presteren dan kinderen uit tweeoudergezinnen, aan de wer-kelijkheid' (Bosman en Louwes 1982, p. III).

De resultaten van dit vooronderzoek zetten ons op twee manieren aan het den-ken. In de eerste plaats leek er ook op grond van Nederlandse data sprake van eennadelig verband tussen het behoren tot een eenoudergezin en de schoolprestatiesvan kinderen. Maar in de tweede plaats bestonden er zoveel twijfels over de validi-teit en de betrouwbaarheid van de gebruikte gegevens, met name inzake de controleop sociaal milieu, dat een replicatie met behulp van zelf verzamelde, valide enbetrouwbare gegevens dringend gewenst was. Dat resulteerde in een grootschaligedataverzamelingscampagne en een nieuwe toetsing van (ditmaal) de schoolloopba-nen van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen. Zoals in hoofdstuk 4 vandit proefschrift is uiteengezet, werden de eerder gevonden toetsingsresultatenbevestigd, hetgeen ogenblikkelijk de vraag naar verklaringen voor het gevondenverband opriep. De interpretatie van deze verklaringen - maatschappelijke omstan-digheden zijn van groot belang, maar vormen niet de enige verklaring - bracht onsertoe de opvoedingssituatie als verklaringsgrond nader te verkennen, in eersteinstantie nog steeds met behulp van een kwantitatieve, toetsende benadering. Dezeverkenning gaf steun aan de veronderstelling dat ook in de opvoedingssituatie ineenoudergezinnen een belangrijke verklarende factor voor de geringe onderwijs-kansen van de kinderen is gelegen.

Omdat echter, zoals De Groot (1972) stelt, verklaren vooraf gaat aan interpreterenen omdat:

'.... in de gedragswetenschappen meestal vrij complexe en tussenliggende proces-sen moeten worden verondersteld tussen wat wij als causale factor beschouwen enwat wij als effect beschouwen' (p. 347),ontstond een dringende behoefte aan een meer interpretatieve, kwalitatieve verken-ning van de opvoedingssituatie. Deze kwalitatieve fase aan het eind van onze 'empi-rische cyclus' kan overigens ook weer als het begin van een nieuwe cyclus wordengezien, als startpunt van nieuw kwantitatief onderzoek met meer verfijnde en toe-gespitste onderzoeksvragen.

We zijn van mening dat juist door de combinatie met een kwalitatieve benade-ring onze kwantitatieve bevindingen aan betekenis en interpretatie hebben gewon-nen. We staan in deze opvatting niet alleen. Dikwijls wordt kwalitatief onderzoekeen plaats gegeven in het vooronderzoek, om hiermee het veld te verkennen enzodoende het eigenlijke, kwantitatieve onderzoek beter te kunnen verrichten. Van

197

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 197 (Zwart film)

Page 213: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

der Veen (1988) spreekt in plaats van over kwalitatief en kwantitatief onderzoek,over intensief en extensief onderzoek. Hij citeert Harré (1976), die de volgordekwalitatief/extensief - kwantitatief/intensief omdraait. In Harré's visie kan doormiddel van extensief onderzoek een eerste, oppervlakkig beeld van de sociale wer-kelijkheid worden verkregen, waarna door middel van intensief onderzoek degevonden relaties tussen sociale verschijnselen nader kunnen worden bestudeerd.Waar het gaat om het verklaren van sociale verschijnselen lijkt volgens Van derVeen juist een combinatie van beide benaderingen zinvol (Van der Veen 1988, p.147). Een recent voorbeeld van deze aanpak is het reeds genoemde onderzoek vanTe Grotenhuis naar intergenerationele effecten van werkloosheid (1993).

Tot zover een korte verantwoording van de opbouw en het cyclische karaktervan ons onderzoek. We vervolgen deze paragraaf met een evaluatie van een drietalspecifieke methodologische aspecten: de onderzoeksopzet, het 'matching'-design ende analyse-strategie.

De gekozen onderzoeksopzet, een prospectief achteraf-onderzoek, was alleenmogelijk door de beschikbaarheid van het SMVO-bestand, gestart in 1977. Maaralhoewel dit longitudinale bestand voor de vaststelling van de afhankelijke variabe-le, de schoolloopbaan, van eminent belang is, ware het beter geweest wanneer hetbestand ook inzake de 'gezinsbiografie' een longitudinaal karakter had gehad. Numoesten de gegevens hieromtrent retrospectief verzameld worden, hetgeen onver-mijdelijk validiteits- en betrouwbaarheidsproblemen met zich meebrengt. Eenbelangrijke verklaringsgrond als 'conflicten in het gezin' kon hierdoor niet, of nietgoed getoetst worden. Er is in Nederland geen sprake van gegevensverzameling bijrepresentatieve 'geboortecohorten', zoals dat bijvoorbeeld in Engeland en deVerenigde Staten wel het geval is. Bovendien worden in de Nederlandse school-loopbaancohorten in het algemeen slechts summiere gezinsgegevens verzameld, metuitzondering van het 'Groningen-cohort' van Meijnen (1977). Dit alles stelt beper-kingen aan de draagwijdte van het Nederlandse onderzoek in vergelijking metvooral het Amerikaanse.

Alhoewel 'matching' zeker een aantal bezwaren en beperkingen heeft zoals in3.5 werd uiteengezet (zie ook Blechman 1982), is controle door middel van 'mat-ching' ons inziens een goede aanpak wanneer, zoals bij de onafhankelijke (dichoto-me) variabele 'gezinssituatie', de verdelingen op een aantal belangrijke intervenië-rende variabelen dermate scheef zijn of elkaar zo weinig overlappen als het geval isbij eenouder- en tweeoudergezinnen. Een extra overweging daarbij is dat deinvloed van een aantal met de onafhankelijke variabele samenhangende variabelenop deze manier effectief wordt geneutraliseerd. Een bijkomend, maar niet onbe-langrijk voordeel is dat de verzameling van follow-up informatie op een zeer effi-ciënte manier kan plaatsvinden. Een voordeel tenslotte dat wij in dit proefschriftniet hebben benut, maar waarvan in de literatuur wel voorbeelden zijn gegeven, isde mogelijkheid te komen tot een aantrekkelijke en meer kwalitatieve presentatievan 'paren' respondenten (zie bijvoorbeeld Peschar 1975; Bosman, Louwes en Vander Meer 1980).

Eén kanttekening moeten we in dit geval nog maken. Omdat de kinderen uitmoedergezinnen op 12-jarige leeftijd zijn gematched met kinderen uit tweeouder-gezinnen, zijn eventuele onderwijseffecten die vóór die tijd tot stand zijn gekomen,

198

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 198 (Zwart film)

Page 214: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

als het ware geneutraliseerd. Dat kan onze bevindingen enigszins conservatiefmaken ten opzichte van de 'werkelijke' verschillen. Voorts is het in deze opzet nietmogelijk om de differentiële effecten van 'leeftijd' en 'duur van het eenoudergezin'te toetsen.

Onze analyse-strategie bevat ons inziens een belangrijke stap voorwaarts in hetonderscheid naar distributie- en interactie-effecten. Op deze manier kan nauwkeu-rig worden vastgesteld in hoeverre de negatieve effecten van het eenoudergezin temaken hebben met verdelingsvraagstukken, of met een grotere kwetsbaarheid vaneenouderkinderen voor bepaalde factoren. Ook in het licht van de methodologie-kritiek en de ontwikkelingen in het onderzoek is dit onderscheid van belang. Debeschreven trend in de richting van het 'wegverklaren van verschillen' behelstimmers hoofdzakelijk het zoeken naar distributie-effecten. In verschillende hoofd-stukken hebben we echter gezien, dat een distributie-effect dikwijls niet het enigemechanisme is volgens welk een nadelige factor zijn werk doet. Het veronachtza-men van interactie-effecten beperkt het inzicht in de betekenis van eenoudergezin-nen en beperkt bovendien de eventuele beleidsconsequenties.

9.6 Discussie: ontwikkelingen in het onderzoek

In hoofdstuk 2 van dit proefschrift is duidelijk geworden dat het onderzoek naar debetekenis van het eenoudergezin voor kinderen zich in hoge mate heeft gericht opnegatieve effecten van de gezinsstructuur en in de tweede plaats op verklaringenvoor het verband tussen gezinsstructuur en effecten. Vastgesteld werd dat er relatiefweinig onderzoek is verricht naar de mechanismen via welke de verklarende facto-ren hun werk doen. De opvoedingssituatie in eenoudergezinnen, waarbinnen dezemechanismen gestalte krijgen, is in hoge mate buiten beeld gebleven.

Tot op zekere hoogte is dit te verklaren vanuit de eveneens in hoofdstuk 2beschreven ideologische ontwikkeling op het onderhavige onderzoeksterrein. Metname de heftige reactie op de aanvankelijke deficitaire verklaringen, waarin de een-oudergezinssituatie gelijk werd gesteld aan opvoedingsdeficieten, heeft een realisti-sche kijk op de specifieke kenmerken van de opvoeding in het eenoudergezin langetijd in de weg gestaan. Zoals in de eerste beschreven fase in het onderzoek 'vader-afwezigheid' gelijk werd gesteld aan 'opvoedingstekorten', zo worden in de tweede,veel positiever getoonzette fase, negatieve effecten bijna uitsluitend toegeschrevenaan maatschappelijke omstandigheden zoals SES en inkomen. In de ideologischbeladen opvatting van het eenoudergezin als een positief alternatief voor het twee-oudergezin paste geen aandacht voor wellicht wat minder gunstige kenmerken vande opvoedingssituatie in het eenoudergezin. Voor zover de aandacht werd geves-tigd op factoren in de opvoedingssituatie, was en is dat vooral binnen de contextvan de 'conflicten'-verklaring, die in essentie betrekking heeft op het aan echtschei-ding voorafgaande tweeoudergezin!

Alhoewel in het huidige onderzoek op het terrein van eenoudergezinnen demethodologische verantwoording steeds sterk de nadruk krijgt, woedt de ideologi-sche discussie onverminderd voort. Zo vond in het februarinummer (1993) van hetgezaghebbende Amerikaanse Journal of Marriage and the Family de volgende pen-nestrijd plaats. De Amerikaanse socioloog Amato (1993a) gaat in het openingsarti-

199

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 199 (Zwart film)

Page 215: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

kel op basis van 180 gepubliceerde onderzoeken na, in hoeverre een aantal verkla-ringen voor de negatieve reactie van kinderen op echtscheiding empirisch onder-steund worden: 'parental loss', 'parental adjustment', 'interparental conflict', 'eco-nomic hardship' en 'life stress'. Zijn conclusie luidt:

'... the strongest and most consistent support is obtained for the interparentalconflict model' (Ibid., p. 35),maar:

'The total configuration of resources and stressors, rather than the presence orabsence of a particular factor, needs to be considered. Implicit in the above model isthat one resource might compensate for the lack of another' (Ibid., p. 35-36).Kurdek, Demo en Allen reageren vervolgens op het artikel, waarbij de beide laatst-genoemden zich in niet mis te verstane bewoordingen keren tegen 'the insidiousinfluence of traditional nuclear family ideology' (Demo 1993, p. 43) en 'the confla-tion of ideology with fact' (Allen 1993, p. 47) in het artikel van Amato. Opvallendis overigens dat geen van de drie critici de gesuggereerde verklaringen inhoudelijkter discussie stelt!

Amato omschrijft, reagerend, de commentaren van Demo en Allen als een 'folieà deux'. Hij beschuldigt Demo en Allen ervan dat ze in hun ijver, een artikel te kri-tiseren dat in hun ogen 'nostalgically embraced the traditional two-parent familyand blamed the rise of divorce for every problem under the sun' (1993b, p. 52), eenkarikatuur van zijn artikel hebben gekritiseerd. Ook Amato hanteert een scherpepen, getuige de volgende uitspraak:

'Cognitive psychologists have demonstrated that when people hold strong views,their conceptual schemata can distort incoming stimuli. In particular, people tend toignore similarities and exaggerate the degree of difference between themselves andothers (...). Demo and Allen's reviews provide an excellent example of this effect'(Amato 1993b, p. 51).De redactie van het tijdschrift onthoudt zich van commentaar en het is aan de lezerom uit te maken wie van de pennestrijdende partijen het gelijk aan zijn/haar zijdeheeft. Belangrijk is evenwel te constateren dat deze discussie laat zien dat hetonderzoek op dit terrein nog steeds bemoeilijkt wordt door ideologische (voor-)-oordelen.

Natuurlijk kritiseren Demo en Allen Amato niet alleen maar op de vermeendeideologische dwalingen in zijn onderzoek. Daarnaast is er kritiek op de gehanteerdemethode en de kwaliteit van de geanalyseerde onderzoeken. In die zin is er (ook)nog steeds sprake van methodologiekritiek. Een belangrijker trend is evenwel hetreeds in hoofdstuk 2 gesignaleerde 'wegverklaren van verschillen' naar steeds méércontextuele factoren, zonder dat wordt ingezien dat een groot deel van deze facto-ren als het ware inherent zijn aan de eenoudergezins-situatie (zie schema 2.1). Intermen van onze analysestrategie is er bovendien uitsluitend aandacht voor distri-butie-effecten en niet of nauwelijks voor interactie-effecten. Dat is op zichzelf vol-strekt begrijpelijk, omdat interactie-effecten, die een grotere gevoeligheid voor eenbepaalde factor bij eenouderkinderen veronderstellen, niet passen in een benaderingdie het eenoudergezin in bescherming wil nemen tegen de (vermeende) ideologischesuperioriteit van het tweeoudergezin. Een dergelijke houding staat evenwel eengroter inzicht in de betekenis van eenoudergezinnen in de weg en is uiteindelijkook niet in het belang van de bestudeerde groep.

200

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 200 (Zwart film)

Page 216: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Het feit dat er tot nu toe zo weinig onderzoek is gedaan naar de opvoedings-situatie in het moedergezin heeft waarschijnlijk een vergelijkbare achtergrond. Ookeen dergelijk onderzoek zou kunnen worden gezien als een impliciet vraagteken bijde toereikendheid of het bestaansrecht van deze opvoedingssituatie. Wanneeronderzoek naar de opvoedingssituatie om die reden achterwege zou blijven, wordtechter evenzeer een verwisseling gemaakt tussen 'norm' en 'feit'. Los daarvan isvoldoende aangetoond dat, alhoewel de grote betekenis van de maatschappelijkecondities waaronder het eenoudergezin in onze samenleving moet functioneren nietvaak genoeg naar voren gebracht kan worden, het volledig buiten beschouwinglaten van de opvoedingssituatie niet verantwoord is. In het recente onderzoekwordt veelvuldig de aandacht gevestigd op het belang van factoren binnen deopvoedingssituatie, factoren die omschreven worden als 'family functioning'(Hetherington, Cox and Cox 1978), 'parent-child relations' (Demo (!) en Acock1988), 'variations in parental socialization' (Thomson, McLanahan en Curtin 1992)en 'family processes' (Amato 1993a; 1993b). Aan het verkennen van deze factorenheeft ons onderzoek wellicht op bescheiden wijze bijgedragen.

9.7 Discussie: opvoedingsondersteuning van moedergezinnen?

Zoals in hoofdstuk 1 werd toegelicht, is een gedeelte van dit onderzoek uitgevoerdin het kader van een opdracht van het Programmerings College Onderzoek Jeugd(Bosman 1993). Binnen dat kader werd ook de vraag opgeworpen in hoeverre'opvoedingsondersteuning' van alleenstaande ouders gewenst zou zijn. Omdat debevindingen inzake de verminderde regelstructuur binnen moedergezinnen dezevraag een zekere relevantie verlenen, vatten we onze opvattingen daaromtrent ineen drietal beargumenteerde stellingen samen. Voor een overzicht van wat 'opvoe-dingsondersteuning' behelst en vermag, verwijzen we naar Bosman (1993).1 Opvoedingsondersteuning van moedergezinnen is maar tot op zekere hoogte

gewenst en heeft vermoedelijk beperkte mogelijkheden.Ondanks het feit dat we aanwijzingen vonden van opvoedingsonzekerheid bijalleenstaande moeders, is het de vraag of opvoedingsondersteuning hier het juisteantwoord is. Zoals we betoogden lijkt die onzekerheid meer met een negatief ver-wachtingspatroon van de omgeving te maken te hebben dan met feitelijke redenentot onzekerheid zoals een niet optimaal verlopende opvoeding. Het lijkt van veelmeer belang het zelfvertrouwen van de moeders via een aantal andere wegen te ver-groten.

Opvoedingsondersteuning is om nog een andere, met het voorgaande samen-hangende reden minder gewenst. Gerichte opvoedingsondersteuning zou moeder-gezinnen als risicogroep aanmerken en daardoor bijdragen aan etikettering en stig-matisering. Het resultaat zou zijn dat de opvoedingsonzekerheid eerder wordt ver-sterkt dan weggenomen, een risico waarop reeds door velen is gewezen (Vuyk1986; Raad voor het Jeugdbeleid 1986; Singer 1991; Hermanns 1992a, 1992b; DeWinter 1992a, 1992b). Voor zover van opvoedingsondersteuning van alleenstaandemoeders sprake kan zijn, zou dit daarom deel moeten uitmaken van een brede,algemene aanpak, gericht op alle gezinnen. Dit is niet een louter strategische aanbe-veling: de onderwerpen waarop opvoedingsondersteuning zich zou kùnnen richten,

201

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 201 (Zwart film)

Page 217: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zijn relevant voor alle gezinnen, in een aantal gevallen nog meer voor tweeouder-dan voor eenoudergezinnen (zie verder stelling 3).

Voor zover van opvoedingsondersteuning sprake kan zijn, moet evenwel ookbedacht worden dat de ruimte voor directe opvoedingsbeïnvloeding beperkt is. Demogelijkheden om ouders in hun opvoedingsverantwoordelijkheid aan te sprekenzijn gering, de mogelijkheden om in hun vrijheid te treden eveneens - behalve waarhet gaat om apert tekortschietende of riskante situaties. De methodiek van opvoe-dingsondersteuning staat bovendien nog in de kinderschoenen, evenals het onder-zoek naar de effectiviteit ervan. Dat wil niet zeggen dat de mogelijkheden niet ver-der verkend moeten worden, integendeel. Maar wèl moet gewaarschuwd wordentegen hooggespannen of zelfs overspannen verwachtingen van opvoedingsonder-steuning. Ook anderen hebben daar, in ander verband, reeds op gewezen (Dronkers1992a). Opvoedingsondersteuning is mogelijk alleen effectief als het aansluit bij debehoefte, de ontvankelijkheid en de bereidwilligheid van ouders zelf.2 Opvoedingsondersteuning betekent in de eerste plaats het optimaliseren van

de randvoorwaarden waaronder alleenstaande ouders hun opvoedingstaakmoeten vervullen.

Duidelijk is dat alleenstaande moeders dezelfde taak te verrichten hebben als oudersin tweeoudergezinnen, zij het onder aanzienlijk minder gunstige omstandigheden.In dat licht gezien kan de opvoedingsprestatie van veel alleenstaande moeders nietanders dan bewondering afdwingen. De prijs voor deze prestatie ligt waarschijnlijkin hoge mate bij de moeders zelf. Onder de veronderstelling dat de mogelijkhedenen de effectiviteit van directe opvoedingsondersteuning beperkt zijn, moet degrootste prioriteit gelegd worden bij het verbeteren van de structurele conditieswaaronder gezinnen (moeten) functioneren: de inkomenssituatie, de combinatievan kostwinnerschap en zorgtaken, en de kwaliteit van het sociale netwerk. Voorelk van deze drie condities is ingeval van eenoudergezinnen de nodige winst tebehalen.

Een overheersend kenmerk blijft de slechte inkomenssituatie in eenoudergezin-nen, ook in de relatief wat hoger opgeleide moedergezinnen in onze steekproef.Het welvaartsniveau en de levensstandaard zijn in de Nederlandse samenleving intoenemende mate geënt op de aanwezigheid van twee verdienende partners.Alleenstaande ouders, die zelfstandig hun individuele maximale inkomenscapaciteitniet kunnen verwezenlijken zonder hun zorgtaken te kort te doen of zelfs te ver-waarlozen, raken door hun slechte inkomenssituatie structureel achterop en dreigenlos te raken van de 'mainstream in society'. Ook voor de opvoeding van kinderen indeze gezinnen heeft dit vèrstrekkende gevolgen. Een verbetering van de inkomens-situatie van eenoudergezinnen is dan ook broodnodig, zowel voor de moeders dievan een uitkering moeten rondkomen als voor de moeders die door werken bui-tenshuis in hun inkomen trachten te voorzien. De situatie is thans zo dat met nameop de lagere inkomensniveaus beroepsarbeid eerder wordt ontmoedigd dan aange-moedigd, temeer omdat 'de omringende condities om arbeid en zorg te combinerenin Nederland belabberd zijn' (Pessers 1992).

Een tweede pakket van maatregelen zou dan ook gericht moeten zijn op hetmogelijk maken van De Combinatie (Brinkgreve 1988) voor alle ouders van jongekinderen, uitgebreid met specifieke maatregelen voor alleenstaande ouders (een lan-gerdurend zwangerschaps-, kraam- en ouderschapsverlof; calamiteitendagen bij

202

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 202 (Zwart film)

Page 218: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ziekte van kinderen; toereikende, betaalbare en kwalitatief verantwoorde kinderop-vang; synchronisatie van school- en werktijden e.d.). Zoals we hieronder nog uitge-breider zullen betogen, zijn alleenstaande ouders het minst van alle ouders gebaatbij een uitsluitend op arbeidsparticipatie van vrouwen gericht beleid, wanneer ditniet geflankeerd wordt door maatregelen en tegemoetkomingen inzake de onver-minderde zorg voor kinderen waarop in geen enkel opzicht afgedongen mag wor-den (zie Pessers 1992; Zwinkels 1990).

Dat we ondanks die voortgaande zorg voor kinderen, de eerste opdracht vanelke ouder, zoveel belang hechten aan de mogelijkheden van beroepsarbeid buitens-huis, juist ook voor alleenstaande ouders, heeft te maken met de derde van degenoemde structurele condities: de aanwezigheid van een sociaal netwerk. Uit onsonderzoek blijkt opnieuw het belang van zo'n sociaal netwerk - maar ook dekwetsbaarheid ervan. De betekenis van een sociaal netwerk is elders nauwgezet inkaart gebracht (Broese van Groenou 1991; Van Tilburg 1989). Met het oog op deopvoeding van kinderen schuilt het belang enerzijds in het een beroep kunnen doenop anderen (emotionele steun) en het delen van de verantwoordelijkheid en hulpinroepen bij mogelijke vragen of problemen (steun bij informatieverwerking, in-strumentele support). Anderzijds, niet minder belangrijk, voorziet het sociale net-werk in het deel (blijven) uitmaken van grotere sociale verbanden, de aansluiting bijde samenleving als geheel (sociaal partnerschap) (zie ook Hermanns 1992a). Het ismet name met het oog op dat laatste dat een deel van de moedergezinnen het gevaarloopt los te raken van de samenleving, de aansluiting te missen, in een niet alleenfinancieel maar ook maatschappelijk gemarginaliseerde positie terecht te komen.Wanneer de relevante omgeving hoofdzakelijk of uitsluitend uit andere eenouder-gezinnen bestaat, betekent dat een beperking van de mogelijkheden en de impulsenvan opvoeding en steunverlening en een bedreiging van de toekomstkansen voormoeders en kinderen. Juist met het oog op eenoudergezinnen zijn we het dan ookvan harte eens met Hermanns (1992a), die van mening is dat opvoedingsondersteu-ning feitelijk sociale ondersteuning moet zijn - in de brede zin van het woord.3 Opvoedingsondersteuning zou zich moeten richten op alle gezinnenMet bescheiden pretenties kan opvoedingsondersteuning zeker het nodige bijdra-gen aan de opvoedingscompetentie van alle ouders: gehuwde, samenwonende en(toekomstige) alleenstaande ouders. Daarbij zou het accent vooral moeten liggen opinformatieverschaffing, voorlichting en advies, dus de eerste pedagogisch preventie-ve functie (zie Wilbrink-Griffioen en Van Eijck 1990). Informatieverschaffing aanintermediairen, eerste- en tweedelijnswerkers die met ouders en/of kinderen temaken hebben, kan voorts bijdragen aan de tweede preventieve functie: het signale-ren van problematiek. In het nu volgende stippen we kort de onderwerpen aan diebinnen een dergelijke brede aanpak van opvoedingsondersteuning aan de orde zou-den kunnen komen.

Opvoedingsondersteuning zou er in de eerste plaats op gericht kunnen zijnvaders meer bij de opvoeding van kinderen te betrekken. Opvoeden lijkt nu nogsteeds in hoge mate een zaak van moeders. Voor een harmonieuze en bevredigendeopvoedingssituatie in zowel tweeoudergezinnen als in (toekomstige) eenouderge-zinnen lijkt een grotere verantwoordelijkheid en betrokkenheid van vaders en eengrotere mate van het 'delen' van de opvoeding noodzakelijk.

203

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 203 (Zwart film)

Page 219: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Opvoedingsondersteuning zou er in de tweede plaats op gericht kunnen zijn denog altijd geldende sekse-specifieke opvoedingspatronen te doorbreken. Dat wilzeggen: ouders helpen de opvoedingsfuncties 'gezag uitoefenen' en 'steun bieden'niet (sekse-specifiek) te verdelen, maar beide werkelijk te delen. Lijkt een verdelingvan taken op het eerste gezicht misschien heel instrumenteel, uit de verhalen van demoeders in ons onderzoek leidde zo'n arbeids- en aandachtsverdeling tussen vaderen moeder ook in het voorafgaande tweeoudergezin reeds tot problemen te leiden.Eenmaal terechtgekomen in de situatie van eenoudergezin moeten de alleenstaandeouders elke dag aan beide typen taken en verantwoordelijkheden kunnen voldoen(eerder omschreven als: 'How to discipline effectively and still be a 'good guy'(Clapp 1992)), hetgeen veel moeders als een wederkerend probleem ervaren. Ookvoor de betrokkenheid van vaders bij de opvoeding van kinderen, zowel in tweeou-dergezinnen als na een eventuele echtscheiding, is het combineren van 'gezag' en'steun' onontbeerlijk.

Een gunstig neveneffect van opvoedingsondersteuning in termen van voorlich-ting en advies zou wellicht kunnen zijn, dat ouders beter leren over opvoeding tepraten, onderling van gedachten te wisselen en om te gaan met verschillen in opvat-tingen. Blijkens de uitlatingen van de moeders was 'opvoedingsonenigheid' domi-nant aanwezig tijdens het huwelijk en in veel gevallen minstens mede-aanleiding totde echtscheiding. Als we de negatieve effecten in herinnering roepen die huwelijks-conflicten hebben voor kinderen (hoofdstuk 2), dan is ondersteuning van ouders tervermijding van opvoedingsconflicten zeer gewenst. We willen niet de illusie wek-ken dat dit preventief zou werken voor het aantal huwelijksontbindingen. Wèl is deafwezigheid van conflicten, zowel voor als na de echtscheiding, van groot belangvoor het hervinden van een nieuw evenwicht door de kinderen.

Leidraad bij dit alles zou moeten zijn dat opvoedingsondersteuning aansluit bijde opvoedingscompetentie van de ouders in plaats van deze ter discussie te stellen.Zeker bij alleenstaande ouders, verkerend in een toch al onzekere en onduidelijkgedefinieerde status die nog altijd onderhevig is aan etikettering en stigmatisering, ishet vergroten van het zelfvertrouwen essentieel. Deze doelstelling kan moeilijkgeëxpliciteerd worden in opvoedingsondersteunende activiteiten zelf, maar moetwel het leidend beginsel zijn van alles wat er onder de noemer van opvoedingson-dersteuning - in dit licht bezien een minder gelukkige term - wordt ontplooid.

9.8 Discussie: het moedergezin in actueel perspectief

Zoals bekend is het overheidsbeleid sterk gericht op een verhoging van de arbeids-participatie van vrouwen, met name van gehuwde vrouwen met kinderen. Dezeverschuiving in het beleid heeft zijn pendant in de publieke opinie, die de laatstejaren sterk is gewijzigd ten faveure van het werken van moeders, ook wanneer erschoolgaande of kleine kinderen zijn (Sociaal en Cultureel Rapport 1992). Ondanksdeze veranderde opvattingen is er momenteel ook een tegenbeweging te bespeuren.Met het oog op het afschaffen van de kostwinnerstoeslagen wordt er van verschil-lende kanten voor gewaarschuwd 'het kind niet met het badwater weg te gooien'(Zwinkels 1990; Pessers 1992).

204

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 204 (Zwart film)

Page 220: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Dergelijke beleidsvoornemens hebben evenzeer, zo niet sterker, consequentiesvoor alleenstaande moeders. Zo zal volgens de herinrichting van de ABW vooralleenstaande ouders ook wanneer er kinderen jonger dan 12 jaar in het gezin zijn'van geval tot geval worden bezien of (gedeeltelijke) arbeidsinschakeling te combi-neren valt met zorgende taken, bijvoorbeeld door gebruik van kinderopvang'(Sociale Atlas van de Vrouw 1993, p. 116). Als de verzorging van kinderen eenbelemmering vormt voor toetreding tot de arbeidsmarkt, zal worden bezien of kanworden geanticipeerd op toekomstige arbeidsinschakeling, bijvoorbeeld door scho-ling.

Dit alles betekent dat (ook) van alleenstaande moeders in hoge mate verwachtzal worden dat zij zelf de kost verdienen, onder een overigens onverminderde zorg-en opvoedingsverplichting voor de kinderen. De voorzieningen met het oog op datlaatste zijn ondanks recente impulsen nog buitengewoon schaars en ontoereikend.Zoals in hoofdstuk 1 al werd uiteengezet, ontberen alleenstaande ouders de moge-lijkheid van 'uitruil' waar het gaat om een optimale verwezenlijking van verdienca-paciteit en zorgverplichtingen. Een relevante vraag is dan ook in hoeverre een kost-winnersverplichting door middel van (volledige) arbeidsparticipatie het gezinsfunc-tioneren nadelig zal beïnvloeden.

In verschillende hoofdstukken van dit proefschrift hebben wij betoogd eengroot voorstander te zijn van arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders, vooralmet het oog op hun maatschappelijke en sociale participatie en hun inkomensposi-tie. Bovendien laten de onderzoeksbevindingen tot nu toe zien, dat het buitenshuiswerken van moeders geen nadelige gevolgen hoeft te hebben voor kinderen, of datnu in eenouder- of tweeoudergezinnen is. Een onbeantwoorde vraag is echter, ofdit voor (de kinderen van) álle moeders geldt. De mate waarin moeders (en kinde-ren) kunnen profiteren van de positieve effecten van beroepsarbeid buitenshuis, issterk afhankelijk van moeder's opleidings-, functie- en inkomensniveau. Wanneerhet opleidings- en functieniveau laag is, kunnen de kosten van volledige arbeids-deelname (noodzakelijk om een toereikend inkomen te verwerven) wel eens hogerzijn dan de baten ervan. Garfinkel en McLanahan (1986) formuleren dit dilemmaals volgt:

'As a consequence, it is possible that children of poor single women who are notin the labor force might even be worse off if their mothers are employed' (p. 172).Garfinkel and McLanahan pleiten, onder erkenning van de positieve effecten vanberoepsarbeid voor moeders en kinderen, voor een aan kinderen verbonden inko-menssupplement.

'A small allowance for children has the attributes of the kind of benefit that isdesirable for supplementing the earnings of female heads of families expected to goto work. It is small; it is not reduced as earnings increase; and it goes to everyone,rich and poor alike, so there is no stigma attached to receiving it. Because child allo-wances would go to two-parent as well as to mother-headed families, they woulddiminish the current discrimination in favor of the latter and perhaps reduce theirprevalence' (1986, p. 183).De laatste toevoeging geeft aan in welke sfeer de Amerikaanse discussie zichafspeelt ('reducing poverty or reducing prevalence') en staat gelukkig ver van deNederlandse situatie. Het gaat echter om de redenering. Bevindingen in deAmerikaanse situatie laten niet voor het eerst zien welke vorm nadelige effecten

205

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 205 (Zwart film)

Page 221: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

determinanten van schoolloopbanen kunnen aannemen onder (uiterst) ongunstigemaatschappelijke en sociaal-economische omstandigheden. Amerikaanse onderzoe-kers lijken dat zelf ten volle te beseffen en richten de blik veelvuldig op de conditiesin Europese landen, met name Scandinavië. Zo kiezen Kamerman en Kahn (1988)in hun studie uit vier strategieën om de sociale en economische marginalisering vanmoedergezinnen tegen te gaan, beargumenteerd voor 'het Zweedse model': 'Combining labor market policy and family policy to permit parenting and genderequity', anders gezegd: 'help parents combining work and care'.

Met 'het combineren van 'work' en 'care'' is ook de tweede - feitelijk de eerste -opgave van ouders, alleenstaand of niet, weer in beeld gekomen: de zorg voor kin-deren. Zoals in de verschillende hoofdstukken van dit proefschrift bleek, konden enkunnen moeders de zorg en de opvoeding van de kinderen maar in zeer geringemate met hun (ex-)echtgenoot delen. Furstenberg en Cherlin (1991) beschrijven hoemet name voor vaders 'ouderschap' zo onlosmakelijk verbonden is met 'partner-schap', dat het eerste niet zonder het tweede lijkt te bestaan.

'For many men, in other words, marriage and parenthood are a package deal'(p. 118).Ten tweede, zo stellen zij, houden veel vaders zich vooral via hun vrouw met dekinderen bezig. Volgens hen zou dit de verklaring kunnen zijn voor het verschijnseldat veel vaders na een echtscheiding 'fade out of their children's lives' (p. 118). Deauteurs constateren, dat:

'Rather, what may be required is a deeper and quite radical change in the wayall fathers relate to their children. (....) It implies, rather, a new bargain in whichmen and women recognize the worth of sharing both the breadwinning and thechildrearing tasks' (p. 119).In deze zinsnede zijn verschillende argumenten vervat om vaders te stimuleren toteen grotere betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoedingvan kinderen. We noemen er (nog) enkele:- het delen en combineren van werk en zorg;- meer egalitaire gezinsverhoudingen;- het door beide ouders combineren van 'gezag' en 'steun';- het omgaan met verschillende opvattingen of verschil van mening over opvoe-

ding;- het blijven delen van de opvoedingsverantwoordelijkheid, ook na echtscheiding;- omgang met en zorg voor de kinderen na de echtscheiding;- blijvende financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen.

Zoals we eerder zagen, gaan Amerikaanse onderzoekers veel verder dan Neder-landse in het doordenken van verschillende oplossingsstrategieën en alle positieveen negatieve consequenties die daaraan verbonden zijn. Ook Furstenberg enCherlin laten niet na op de keerzijde van het streven naar gedeelde opvoedingsver-antwoordelijkheid te wijzen. Meer egalitaire gezinsverhoudingen, zowel in kost-winners- als in zorgtaken, maken volgens de auteurs in de eerste plaats de afwegingen de 'keuze' voor echtscheiding en alleenstaand ouderschap waarschijnlijk makke-lijker. In de tweede plaats zal, zoals economische onafhankelijkheid vrouwen in demogelijkheid stelt een onbevredigende huwelijksrelatie te beëindigen, een grotere

206

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 206 (Zwart film)

Page 222: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

opvoedingsverantwoordelijkheid bij vaders er toe kunnen leiden dat het mindervanzelfsprekend is dat moeders na echtscheiding de zorg voor de kinderen voort-zetten. Vaders zullen vaker de voogdij over hun kinderen wensen of (in sommigegevallen) bevechten, of zij zullen anderszins meer betrokken willen blijven bij deopvoeding van hun kinderen. McLanahan (1989) zegt hierover in verband met deonderhoudsverplichting van vaders:

'One of the few advantages that divorced mothers currently have is the more orless exclusive control over childrearing decisions. However, if nonresident fathersare held accountable for child support, mothers must be prepared to relinquish someof their parental power' (p. 9).Een grotere betrokkenheid en zeggenschap van vader in opvoedingszaken kan dusde handelingsruimte van alleenstaande moeders ernstig beperken, en de kans opopvoedingsonenigheid juist vergroten. Gedeeld ouderschap vraagt een hoge matevan communicatie en coöperatie tussen de ex-echtgenoten. Furstenberg en Cherlin(1991) spreken van een 'high risk/payoff strategy':

'If succesful, it can reduce conflict over who has custody and provide childrenwith a continuing relationship with both parents' (p. 113).Wanneer dit niet tot de mogelijkheden behoort, betekent het voor kinderen alleenmaar een verlenging of verscherping van de conflictsituatie. Een ogenschijnlijkwenselijke strategie - gedeeld ouderschap - is dan uiteindelijk niet in het belang vande kinderen.

9.9 Tot besluit

In hoofdstuk 2 werd geschetst hoe het onderzoek op het terrein van de betekenisvan het eenoudergezin voor kinderen een ontwikkeling heeft doorgemaakt van eensterke 'deficiëntie-opvatting' via een meer ideologisch getinte benadering naar eenmeer realistisch perspectief. De dominerende onderwerpen waren in de eerste faseeen sterke nadruk op negatieve effecten, en in de tweede fase methodologischetekortkomingen en de versluierende werking van SES en inkomen. In de huidigebenadering domineert de opvatting dat, onder erkenning van de grote heterogeni-teit van de groep eenoudergezinnen, de vele methodologische voetangels en klem-men en de ontelbare interveniërende factoren, het eenoudergezin kinderen die inzo'n gezin opgroeien aan zekere risico's blootstelt, die een bedreiging vormen voorde 'life chances'.

De vraag die daarbij rijst is, hoe groot deze risico's zijn. De geconstateerde ver-schillen in schoolloopbanen kunnen worden omschreven als 'klein, maar signifi-cant', maar ook als 'significant, maar klein'. Met andere woorden: de meerderheidvan de kinderen die in een eenoudergezin opgroeien, ondervindt daarvan geennadelige effecten voor hun schoolloopbaan. Echter méér kinderen dan op grondvan toeval verwacht mag worden, ondervinden die nadelige effecten wèl.Furstenberg en Cherlin omschrijven de keuze tussen deze twee alternatieven alsvolgt:

'Both conclusions are equally valid; the glass is either half full or half empty,depending on one's point of view' (1991, p. 69).Meijnen en Riemersma lijken in hun recente literatuurstudie naar maatschappelijkeen schoolinterne determinanten van schoolloopbanen (1992) voor de 'halfvolle'

207

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 207 (Zwart film)

Page 223: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

optie te kiezen. Met betrekking tot het opgroeien in een eenoudergezin merken zijop:

'Van de laatste categorie valt op te merken dat onderzoek heeft aangetoond dathet beleid zich in haar ijver waarschijnlijk meer heeft laten leiden door verontrus-tende verhalen dan empirische gegevens. Nauwgezette analyses laten namelijk ziendat dit kenmerk slechts een zeer gering effect heeft op de leerprestaties en de school-carrières. Te klein om er beleidsmatig een risicogroep mee te definiëren' (p. 2).Significant, maar klein, lijkt hier het devies. We kunnen daar mee instemmen: deverschillen zijn inderdaad, gelukkig, niet groot. Er is ons inziens echter een viertalredenen om de gevonden verschillen wèl serieus te nemen.

In de eerste plaats vertonen de verschillen in schoolloopbanen een grote besten-digheid naar tijd en plaats, lijkt het om structurele verschillen te gaan.

In de tweede plaats laat met name buitenlands onderzoek zien, hoe de verschil-len en de intergenerationele effecten kunnen oplopen onder (veel) ongunstigermaatschappelijke en sociaal-economische omstandigheden dan in Nederland (ziebijvoorbeeld McLanahan 1985; McLanahan en Bumpass 1988). De sociaal-econo-mische omstandigheden zijn ook in ons land het afgelopen decennium niet betergeworden; Dronkers (1992b) liet hiervan alvast de effecten op de schoolloopbaanzien.

In de derde plaats zijn de verschillen in schoolloopbanen tussen eenouder- entweeouderkinderen niet, zoals in geval van de meeste andere maatschappelijkedeterminanten, te herleiden tot verschillen in SES. Dronkers (1992a) betoogt bij-voorbeeld dat wanneer of zodra allochtone kinderen 'eerlijk' over de verschillendesociale strata verdeeld zijn, er van een negatief effect op onderwijskansen geen spra-ke meer zal zijn. Een dergelijke gedachtengang is hier niet van toepassing. Er lijkthier iets anders, iets méér aan de hand.

De vierde en laatste reden om de weliswaar kleine, maar significante verschillenin schoolloopbanen tussen kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen niet teveronachtzamen schuilt in onze opvatting van 'onderwijskansen' als barometer van'gezinsfunctioneren'. De kleine effecten die de barometer registreert verwijzen naaromvattender atmosferische storingen. Dit maakt dat de betekenis van onze resulta-ten verder strekken dan enkel het onderwijsonderzoek. Dit temeer daar te verwach-ten is dat het gezinsfunctioneren door actuele ontwikkelingen verder druk kankomen te staan.

Ten aanzien van de vraag wat onder optimale condities het moedergezin zal en kanbetekenen voor de onderwijskansen van kinderen moeten we het antwoord schul-dig blijven. In Zweden, waar het voorzieningenniveau en de het gezin omringendecondities relatief gunstig zijn, lijkt (toch) sprake van nadelige effecten bij kinderen(Murray en Sandqvist 1990), al worden de bevindingen ook wel weer tegengespro-ken (Lassbo, 1992b). Het verdient evenwel aanbeveling om niet alleen van de veel-heid van Amerikaanse bevindingen kennis te nemen, maar ook van ervaringen dich-ter bij huis, opgedaan onder meer vergelijkbare of relatief gunstiger sociale en eco-nomische omstandigheden. Zo is een relevante vraag wat het relatieve gewicht vande opvoedingssituatie in het moedergezin is onder dergelijke relatief gunstige maat-schappelijke condities.

208

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 208 (Zwart film)

Page 224: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

De volgende conclusie van Amato (1993b) houdt rekening met de variatie ingezinsinterne en externe factoren, en ontstijgt naar onze mening elke ideologischediscussie:

'Marital dissolution is problematic to the extent that it interferes with children'saccess to resources or results in stress. Children who experience minimal loss ofresources and minor stress following divorce are unlikely to experience a decrease inwell-being. Indeed, they may even benefit if stress decreases or resources increasefollowing divorce' (p. 51).Zowel 'access to resources' - de verminderde beschikbaarheid van financiële ensociale hulpbronnen - als 'stress' - spanningen in de gezins- en opvoedingssituatie -lijken er volgens ons onderzoek toe te doen waar het gaat om de onderwijskansenvan kinderen.

209

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 209 (Zwart film)

Page 225: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

210

Rie Bosman 05-06-2008 15:16 Pagina 210 (Zwart film)

Page 226: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlagen

211

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 211 (Black plate)

Page 227: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

212

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 212 (Black plate)

Page 228: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

213

Bijlage I Overzicht van onderzoek

Onderzoek

‘Eenoudergezin enschoolprestaties’

Exploratief vooron-derzoek: vergelijkingvan schoolprestatiesvan kinderen uit een-ouder- en tweeouder-gezinnen

‘Schoolloopbanen vankinderen uit eenou-der- en tweeouderge-zinnen’

Toetsing probleem-stelling Ia: vergelijkingvan schoolloopbanenvan kinderen uit moe-dergezinnen en twee-oudergezinnen

‘Gezinssituaties enOnderwijskansen’

Toetsing probleem-stelling Ib: toetsingvan verklaringen

'De opvoedings-situatie in moeder-gezinnen'

Toetsing probleem-stelling II en III:gedrag van kinderen,opvoedingsgedragvan moeder enopvoedingssituatie

Opdracht- /Subsidiegever

Opdrachtgever:Begeleidingscommis-sie OnderzoekSchoolloopbanen(BOS)Subsidiegever:Ministerie vanOnderwijs

Subsidiegever:NederlandseOrganisatie voorZuiverWetenschappelijkOnderzoek (NWO)

Subsidiegever:Ministerie van SocialeZaken en Werkge-legenheid (DirectoraatCoördinatie Eman-cipatiezaken viaStimuleringsgroepEmancipatie-Onderzoek (STEO)

Opdrachtgever:Programmerings-college OnderzoekJeugd (PCOJ) Subsidiegever:Ministerie van WVC

Periode

maart 1981-maart1982

oktober 1983-okto-ber 1986

maart 1987-mei 1988

september 1991 -januari 1993

Publicaties

Groningen 1982(SociologischInstituut)

1. Meijnen, G.W.,A.F.M. Nieuwen-huis en J.L. Peschar(1987), Selectie enkwalificatie in hetonderwijs, Lisse,pp. 43-55

2. Mens en Maat-schappij, (1988),vol. 23, nr. 1, pp.5-23

3. The NetherlandsJournal of Sociology(1988), vol 24, pp.117-131

Nijmegen, ITS, 1989

Groningen, 1993(Vakgroep Sociologie)

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 213 (Black plate)

Page 229: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

214

Bijlage III Tabellen bij hoofdstuk 3

Tabel 3.1 Codering van variabelen en frequenties voor moedergezinnen

Sekse N %jongen 44 50meisje 44 50

Geboortekwartaaljan-feb-maart 27 30.7april-mei-juni 25 28.4juli-aug-sept 18 20.5okt-nov-dec 18 20.5

Geboortejaar1963 1 1.11964 21 23.91965 65 73.91966 1 1.1

TIB-scorerange 0-33gemiddelde 24.3standaarddeviatie 4.2

Taal-rekenscorerange 0-70gemiddelde 45.1standaarddeviatie 1.3

Aantal thuiswonende kinderen1 kind 12 13.62 kinderen 42 47.73 kinderen 22 254 kinderen 7 85 kinderen 4 4.56 of meer kinderen 1 1.1

Beroepsniveau1 arbeiders 8 9.12 zelfstandigen zonder personeel - -3 lagere employees 12 13.64 zelfstandigen met personeel 1 1.15 middelbare employees 12 13.66 hogere employees 3 3.4

geen beroepsscore 52 59.1

Opleidingsniveau (SOI)1 alleen lager onderwijs 21 23.92 tweede niveau, eerste trap 30 34.13 tweede niveau, tweede trap 24 27.34 derde niveau 13 14.8

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 214 (Black plate)

Page 230: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

215

Tabel 3.2 Bereikt opleidingsniveau, negen resp. zeven jaar na het begin van het voortgezet onderwijs

Onderwijstype Nog mee bezig Onderwijs verlatenZonder Metdiploma diploma

LBO 1 0 2KMBO 2 1 3MAVO; schakelopleiding; 3 2 4INAS/INTAS e.d.HAVO; kortdurend MBO 4 3 5langerdurend MBO 5 4 6VWO 6 5 7HBO 7 6 8Universitaire opleiding 8 7 9

Met ‘kortdurend MBO’ wordt MBO met een ‘lagere’ status bedoeld:opleidingen als verpleging B- en Z-; MDGO; MSPO; KVJV; receptioniste/doktersassistente/apothekersassistente; opleidingen voor ziekenverzorging en bejaardenverzorging e.d.Met ‘langerdurend MBO’ wordt bedoeld: opleidingen in het MBO met een hogere status zoals MTS; CIOS; A-verpleging; MAS, KLOS; lerarenopleiding MBO; M.L.O.

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 215 (Black plate)

Page 231: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

216

Tabel 3.3 Gemiddelden en standaarddeviaties van de controle-variabelen in de uitgangs-populatie en onderzoeksgroep 1)

MOEDERGEZINNEN TWEEOUDERGEZINNEN

GEMIDDELDE STANDAARDDEV. GEMIDDELDE STANDAARDDEV.

populatie paren populatie paren populatie paren populatie paren1689 88 1689 88 20.232 88 20.232 88

Sekse kind jongen 47.7% 50.0% - - 49.5% 50.0% - -

meisje 52.3% 50.0% - - 50.5% 50.0% - -

Geboortekwartaal 2.52 2.31 1.11 1.12 2.49 2.23 1.10 1.04

Geboortejaar 64.42 64.75 0.71 0.49 64.59 64.82 0.57 0.42

TIB-score 21.84 24.27 4.97 4.23 22.71 24.27 4.96 3.75

Taal-rekenscore 38.75 45.10 12.69 12.01 42.65 45.65 12.09 11.29

Aantal kinderen 2.79 2.49 1.48 1.20 2.88 2.72 1.29 1.15in het gezin

Beroep vader (2) - (2) - 3.27 3.83 1.91 2.02

Opleiding vader (2) - (2) - 2.45 2.85 1.02 1.02

Beroep moeder 3.03(3) 3.50(3) 1.51 1.68 (4) - (4) -

Opleiding moeder 1.82 2.33 0.91 1.00 1.88 2.29 0.89 1.04

(1) Zie voor de codering van de variabelen bijlage III, tabel 3.1.(2) Aangezien in de populatie van de moedergezinnen gegevens omtrent beroep en

opleiding van afwezige vader ontbreken, is vergelijking van populatie en onder-zoeksgroep op deze parameters niet mogelijk.

(3) Dit gemiddelde is berekend over de moeders die buitenshuis werken.(4) In de populatie van tweeoudergezinnen in het SMVO-bestand is voor buitens-

huis werkende moeders geen beroepsscore afgeleid. In de 88 paren in onzeonderzoekgroep is op beroepsniveau moeder gematcht.

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 216 (Black plate)

Page 232: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage IV Vragenlijst 'Gezinssituaties en Onderwijskansen'

I Ingrijpende gebeurtenissen

II Lagere school-periode

III Schoolkeuze voortgezet onderwijs

IV Voortgezet onderwijs

V Peergrouprelaties

VI Beroepsarbeid kind

VII Attitude-vragen t.a.v.

- schoolloopbaan

- gezinssituatie

VIII Financiële situatie

IX Interactie t.a.v.

- moeder-kind, kind-moeder

- vader-kind

- kind-nieuwe partner

X Regelstructuur

XI Helpen in de huishouding

XII Familieleden

XIII Buurtbeleving

XIV Culturele oriëntatie

XV Woonsituatie

217

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 217 (Black plate)

Page 233: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage V Tabellen bij hoofdstuk 5

Onderwijsoriëntaties

Aan de moeders is naar aanleiding van de schoolkeuze aan het einde van de lagereschool gevraagd hoe belangrijk zij doorleren voor hun dochter of zoon vonden. Deantwoorden op deze vraag staan in tabel 5.2.

Tabel 5.2 Mate van belang gehecht aan doorleren

Wilcoxon: z=1.88; niet significant (tweezijdig getoetst)

Uit de toetsing voor de verschillen per paar komt naar voren dat er geen verschil istussen eenoudermoeders en de vergelijkbare tweeoudermoeders in de mate vanbelang dat ze hechten aan doorleren na de lagere school.

Verder zijn aan alle moeders de volgende attitude-vragen voorgelegd:1. “Een goede opleiding is één van de belangrijkste voorwaarden om wat te berei-

ken in het leven”.2. “Als een kind met gemak de MAVO kan doen, maar door op de tenen te lopen

de HAVO kan halen, dan is de HAVO de beste opleiding voor dit kind”.

Tabel 5.3a “Een goede opleiding is één van de belangrijkste voorwaarden om wat te

bereiken in het leven”

218

-

-

-

-

-

-

-

1

-

-

1

2

-

-

-

-

1

1

-

1

1

20

8

30

-

-

-

23

32

55

1 2 3 4 5 Totaal

1 Heel onbelangrijk

2 Onbelangrijk

3 Weet niet

4 Belangrijk

5 Heel belangrijk

Totaal

-

2

1

43

42

88

Eenoudermoeders

Tweeoudermoeders

-

-

-

-

1

1

-

-

-

9

3

12

-

1

-

3

1

5

-

5

3

20

17

45

-

2

-

16

5

23

1 2 3 4 5 Totaal

Helemaal oneens

Oneens

Weet niet

Eens

Helemaal eens

Totaal

-

8

3

48

27

86

Antwoord eenoudermoeders

Antwoord tweeoudermoeders

1

2

3

4

5

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 218 (Black plate)

Page 234: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

219

Tabel 5.3b “Als een kind met gemak de MAVO kan doen, maar door op de tenen te lopen

de HAVO kan halen, dan is de HAVO de beste opleiding voor dit kind”.

Toetsing met behulp van Wilcoxon’s rangtekentest wijst uit dat de antwoorden vande eenoudermoeders niet afwijken van die van tweeoudermoeders, dat wil zeggen zijzijn het niet meer of minder eens dan wel oneens met bovengenoemde uitspraken.

Schoolkeuzewens na de lagere school

Met betrekking tot de schoolkeuze na de lagere school is aan de moeders gevraagdof zij destijds een idee hadden welke school voor hun dochter/zoon het meestgeschikt zou zijn. Aan de moeders die antwoordden wel een idee over de school-keuze na de lagere school te hebben gehad, is gevraagd wat voor soort opleiding hunhet beste leek voor hun kind. Gezien het feit dat de kinderen paarsgewijs zijn gelijk-geschakeld zodat er geen verschil is in capaciteiten, moet verwacht worden dat deschoolkeuzewens van eenouder-en tweeoudermoeders niet uiteenlopen. De ant-woorden op de vraag naar de schoolkeuzewens staan in tabel 5.4.

Tabel 5.4 Schoolkeuzewens na de lagere school

Wilcoxon: z=-1.27; niet significant

Ook uit de redenen die eenoudermoeders noemen om te kiezen voor een bepaaldeschool blijkt een hoge mate van onderwijsgerichtheid. Als belangrijkste reden omvoor een bepaalde school te kiezen noemen eenoudermoeders het feit dat de schoolbekend stond om zijn goede leerkrachten. Deze reden komt pas op de vierde plaatsbij tweeoudermoeders. Tweeoudermoeders noemen als belangrijkste reden dat deschool het dichtst in de buurt stond.

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 219 (Black plate)

Page 235: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage VI Tabellen bij hoofdstuk 6

Ad tabel 6.1 Inkomstenbron

Globaal gezien kunnen we de volgende bronnen van inkomsten onderscheiden:1 betaalde arbeid2 uitkeringen/voorzieningen als AWW, bijstand, AOW, pensioen, WAO, WW e.d.3 inkomsten uit bronnen als huursubsidie, kinderbijslag e.d.4 inkomsten uit andere bronnen als bijvoorbeeld erfenis, lotto e.d. Ook alimentatie

scharen we onder deze groep, gezien het feit dat alimentatie in de praktijk veelaleen onzekere bron van inkomsten is.

De inkomstenbron van een gezin kan op één of meerdere momenten ten gevolgevan één of meerdere oorzaken veranderen. Tweeouder- en moedergezinnen verschillen in één opzicht van elkaar, n.l. de afwe-zigheid van de vader, hetzij ten gevolge van overlijden, hetzij ten gevolge van echt-scheiding. Dit betekent vrijwel in alle gevallen het wegvallen van de inkomstenbron(betaalde arbeid) van de primaire kostwinner c.q. de vader en daarmee veelal ookeen verandering in bron(nen) van inkomsten. Deze verandering is zowel afhankelijkvan de oorzaak van het ontstaan van het moedergezin (overlijden van de echtgenootgeeft recht op een AWW-uitkering; echtscheiding op bijstand) als de positie van hetvoorafgaande tweeoudergezin wat betreft baan of functie en financiële positie vande kostwinner (pensioenrechten in geval van overlijden, alimentatie voor moederen/of kinderen in geval van echtscheiding).

We hebben de moeders in ons onderzoek gevraagd naar de bron(nen) van inkom-sten in het gezin. Op grond van de antwoorden is de volgende indeling van ‘inkom-stenbron’ gemaakt:1 gezinnen waarin de voornaamste bron van inkomsten wordt gevormd door uit-

kering(en)2 gezinnen waarin de bron van inkomsten ten dele wordt gevormd door betaalde

arbeid (naast uitkering(en))3 gezinnen waarin betaalde arbeid de voornaamste bron van inkomsten is.

De gegevens m.b.t. de indeling naar ‘inkomstenbron’ staan in tabel 6.1.

Tabel 6.1 Inkomstenbron van moeder- en tweeoudergezinnen

220

7

3

33

43

Wilcoxon: z=-5.01; p (eenzijdig) <.001

1

2

14

17

4

4

20

28

1 2 3 Totaal

1 Geen betaalde arbeid

2 Deels betaalde arbeid

3 Betaalde arbeid

Totaal

12

9

67

88

Score moedergezin

Score tweeoudergezin

1

2

3

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 220 (Black plate)

Page 236: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Uit de randtotalen is de verdeling binnen de beide groepen gezinnen af te leiden:voor de moedergezinnen is in 28 gevallen betaalde arbeid de voornaamste bron vaninkomsten; voor de tweeoudergezinnen is dit aantal 67. Omgekeerd leven 43 moe-dergezinnen hoofdzakelijk van een uitkering, tegen 12 tweeoudergezinnen.De toetsing voor de verschillen per paar laat zien dat significant meer moedergezin-nen niet of slechts ten dele betaalde arbeid als bron van inkomen hebben. In de tabellen 6.1a en 6.1b geven we de verdeling van ‘inkomstenbron’ apart voormoedergezinnen ten gevolge van overlijden en echtscheiding.

Tabel 6.1a Inkomstenbron van moedergezinnen (overlijden) en tweeoudergezinnen

Tabel 6.1b Inkomstenbron van moedergezinnen (echtscheiding) en tweeoudergezinnen

De toetsing laat zien dat de inkomstenbronnen van de beide categorieën moederge-zinnen significant andere zijn dan die van de vergelijkbare tweeoudergezinnen.Als we de tabellen nader bekijken, zien we dat weduwen als voornaamste bron vaninkomsten een (AWW-)uitkering hebben, in een aantal gevallen aangevuld metinkomsten uit betaalde arbeid. Bij gescheidenen is dit beeld gevarieerder. Ongeveerde helft noemt een uitkering als bron van inkomsten, in 7 gevallen aangevuld metinkomsten uit betaalde arbeid, de andere helft heeft betaalde arbeid als voornaamstebron van inkomsten.Op zich zijn deze gegevens niet verwonderlijk. De wet- en regelgeving inNederland heeft als resultaat dat de uitkering voor weduwen hoger is dan de uitke-ring voor gescheidenen. Verder heeft betaalde arbeid door weduwen geen invloedop (de hoogte van) de uitkering en is dit wel het geval voor gescheidenen.

221

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 221 (Black plate)

Page 237: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Ad tabel 6.2 Subjectief inkomen

Het netto-besteedbare inkomen in een gezin lijkt een tamelijk ‘harde’ maat voor definanciële situatie van een gezin. Naast deze objectieve indicator zijn we eveneensingaan op een meer ‘subjectieve’ indicator van inkomen: het gaat dan meer omrondkomen.In de eerste plaats zal een gevoel van rondkomen afhankelijk zijn van de hoogte vanhet besteedbare inkomen. Ten tweede zal rond kunnen komen afhankelijk zijn vanhet inkomen dat voorheen te besteden was. Ongeacht de hoogte van het besteedba-re inkomen zal een verandering in negatieve zin t.o.v. wat vroeger te besteden wasveelal een gevoel kunnen geven de touwtjes niet meer aan elkaar te kunnen knopen.In tabel 6.2 staan de antwoorden van de moeders uit eenouder- en tweeoudergezin-nen op de vraag: ”Zijn er vanaf 1977 tot nu wel eens momenten geweest dat u finan-cieel de eindjes moeilijk aan elkaar kon knopen?“

Tabel 6.2 “Zijn er vanaf 1977 tot nu wel eens momenten geweest dat u financieel de

eindjes moeilijk aan elkaar kon knopen?”

Sign-test: z=1.97, p(eenzijdig)<.05

Uit de toetsing voor de verschillen per paar blijkt dat significant meer moeders uitmoedergezinnen deze vraag bevestigend beantwoorden, alhoewel ook het aantalmoeders uit tweeoudergezinnen dat ‘ja’ op deze vraag zegt niet onderschat moetworden.Uitsplitsing naar oorzaak laat zien dat het met name de gescheiden moeders zijn diezeggen sinds 1977 financieel moeilijk de eindjes aan elkaar geknoopt te kunnenhebben (sign-test in de groep weduwen: p (eenzijdig)= n.s.; in de groep gescheidenmoeders: p (eenzijdig)<.01).

222

37

12

49

25

12

37

Nee Ja Totaal

1 Nee

2 Ja

Totaal

62

24

86

Antwoord moedergezin

Antwoord tweeoudergezin

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 222 (Black plate)

Page 238: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Ad tabel 6.3 Inkomensverdeling naar oorzaak

In de tabellen 6.3a en 6.3b staat de verdeling van de gemiddelde inkomensscore apartvoor paren moedergezinnen ontstaan ten gevolge van overlijden en echtscheiding.

Tabel 6.3a Paarsgewijze inkomensverdeling (v.o-periode) voor weduwengezinnen en

tweeoudergezinnen

Weduwengezinnen

Tweeoudergezinnen

8 Paren weduwengezin hoger inkomen

5 Paren beide gezinnen gelijk inkomen

22 Paren weduwengezin lager inkomen

35 Totaal aantal paren

Wilcoxon: z=-2.76, p(eenzijdig)<.005

Tabel 6.3b Paarsgewijze inkomensverdeling (v.o.-periode) voor moedergezinnen ont-

staan t.g.v. echtscheiding en tweeoudergezinnen

Gescheiden gezinnen

Tweeoudergezinnen

5 Paren gescheiden gezinnen hoger inkomen

6 Paren beide gezinnen gelijk inkomen

36 Paren gescheiden gezinnen lager inkomen

47 Totaal aantal paren

Wilcoxon: z=-4.83, p(eenzijdig)<.001

Tabel 6.4 Inkomensverschillen naar oorzaak van ontstaan

Verschil in inkomen Oorzaak van ontstaan

Moedergezin-tweeoudergezin Overl. Echts. Ongeh. Totaal

1. Moedergezin minder inkomen 19 34 4 57

2. Moedergezin ongeveer gelijk 11 11 2 24

3. Moedergezin hoger inkomen 5 2 0 7

Totaal 35 47 6 88

223

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 223 (Black plate)

Page 239: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

224

Tabel 6.7 Inkomenspositie moedergezin naar laagte en verslechtering

Inkomens- Niet-

catagorie Verslechterd verslechterd Verbeterd Totaal

gedurende v.o.

Laag: 1-4 35 6 - 41

Niet laag: 5-12 22 18 7 47

Totaal 57 24 7 88

Tabel 6.9 Bijverdienen

12 jaar 15 jaar

1 2 1 2

1 Nee 67 70 34 31

2 Ja 17 14 50 53

Totaal 84 84 84 84

Ad tabel 6.10 Financiële overwegingen in de schoolloopbaan

Om na te gaan of financiële overwegingen in de schoolloopbaan hebben meege-speeld, laten we in het volgende een korte beschrijving volgen van de redenen om aldan niet door te leren op het moment dat de leerplicht werd beëindigd dan wel nahet behalen van het diploma van de eerste trap van het voortgezet onderwijs (LBO,MAVO, HAVO, VWO). We zullen aandacht besteden aan de groep voortijdigeschoolverlaters, de groep kinderen die zijn gaan doorleren, de groep kinderen diezijn gaan werken en tenslotte aan de groep kinderen die op het moment van hetinterview nog steeds bezig zijn met de eerste trap van het voortgezet onderwijs.

Voortijdige schoolverlaters

Het betreft 5 kinderen: 4 eenouderkinderen en 1 tweeouderkind.De belangrijkste reden om de school te verlaten zoals door de kinderen wordtgenoemd, staan in tabel 6.10:

Tabel 6.10 Redenen om de school te verlaten

Eenouder- Tweeouder-

kinderen kinderen

Ik had geen zin meer in leren 1 -

Ik wilde zelf geld verdienen 2 1

Ik haalde slechte cijfers 1 -

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 224 (Black plate)

Page 240: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Geen van de kinderen noemt als reden ‘ik wilde ze thuis niet langer financieelbelasten’; zelf geld verdienen noemen 2 eenouderkinderen en 1 tweeouderkind.Van de ouders zijn 2 eenoudermoeders erop tegen, 1 is het er mee eens en 1 eenou-dermoeder laat het onverschillig. De ouders van het tweeouderkind zijn het ermeeeens dat hun zoon de school verlaat. Dit aldus de kinderen.

Twee van de vier eenouderkinderen zijn in zekere zin geen ‘echte schoolverlaters’:beide kinderen stromen het 8e leerjaar weer in. Een van hen volgt sindsdien eenMBO-opleiding, de ander een opleiding in het leerlingstelsel.

Kinderen die door zijn gaan leren

Van de 66 eenouderkinderen en 71 tweeouderkinderen die (al dan niet na een tus-senperiode) zijn gaan doorleren, hebben 16 eenouderkinderen en 21 tweeouderkin-deren overwogen te stoppen met leren na het behalen van het diploma van de eerstetrap van het voortgezet onderwijs. Van de 16 eenouderkinderen noemen 3 als redenvoor deze overweging dat ze thuis niet langer financieel wilden belasten, van de 21tweeouderkinderen noemen 2 deze overweging. De redenen om door te leren staanin tabel 6.11.Als de drie belangrijkste redenen om door te leren worden genoemd:

Tabel 6.11 Redenen om door te leren

Eenouder- Tweeouder-

kinderen kinderen

1 2 3 1 2 3

Ng/ga 1 4 10 - 4 13

Moet doorleren voor gewenste

baan/studie 32 8 3 28 14 3

Vrienden gingen ook doorleren - 1 - - 2 1

Wilde liever werken, maar met de opl.

toch geen kans op een baan 3 - 2 3 - -

Beste zo’n hoog mogelijke opl. volgen 9 5 4 4 12 10

Ik wil later fin. onafhankelijk zijn 2 15 7 6 10 9

Thuis drongen ze erop aan 1 6 4 2 1 6

Ik wilde me verder ontwikkelen 10 16 18 12 17 14

Ik vind het leuk om te leren 2 7 5 2 4 8

Ik had nog geen zin om te werken 2 4 9 3 6 4

Andere reden 4 - 3 11 2 3

Van de kinderen die nog bezig zijn met de opleiding zijn 40 eenouderkinderen vanplan de opleiding af te maken, van de tweeouderkinderen zijn dit er 50. Van de een-ouderkinderen denken er 4 de opleiding niet af te maken, 3 zeggen het niet teweten. Van de tweeouderkinderen zeggen er 3 niet te weten of ze de opleiding afzullen maken.

225

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 225 (Black plate)

Page 241: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Van de eenouderkinderen hebben er 18 de opleiding inmiddels beeindigd/zijngestopt; 15 tweeouderkinderen hebben de opleiding inmiddels beeindigd/zijngestopt.

Kinderen die zijn gaan werken

Na het behalen van het diploma van de eerste trap van het voortgezet onderwijszijn van de eenouderkinderen er 13 gaan werken, van de tweeouderkinderen 10.Met betrekking tot de overweging om te gaan werken ‘omdat ik ze thuis niet langerfinancieel wilde belasten’ kan opgemerkt worden dat deze overweging door slechts1 eenouderkind bevestigend wordt beantwoordt. Op de overweging ‘ik wilde zelfgraag geld verdienen’ zeggen 6 eenouderkinderen en 3 tweeouderkinderen ja. Deredenen om te gaan werken staan in tabel 6.12.Als belangrijkste reden om te gaan werken, wordt genoemd:

Tabel 6.12 Belangrijkste redenen om te gaan werken

Eenouder- Tweeouder-

kinderen kinderen

Ik had geen zin meer in leren 4 7

Ik wilde zelf graag geld verdienen 2 2

Ik was niet zo’n kei in leren - 1

Ik wilde graag een bepaald beroep uitoefenen 2 -

Wanneer je werkt wordt je voor ‘vol’ aangezien 1 -

Anders 4 -

Van de eenouderkinderen geven er 6 aan dat ze thuis liever hadden gezien dat zewaren gaan doorleren, van de tweeouderkinderen zijn dit er 7.

Kinderen nog steeds bezig met eerste trap voortgezet onderwijs

Dit geldt voor 4 eenouderkinderen en 2 tweeouderkinderen. Twee kinderen zittenvanaf het eerste leerjaar al op het VWO, de anderen hebben er een min of meerruime omweg opzitten: één eenouderkind zit via MAVO (4 jaar), HAVO (2 jaar)momenteel op het VWO; de andere 3 komen via het HAVO.Alle eenouderkinderen zijn van plan na het behalen van het diploma door te leren;van de tweeouderkinderen is 1 van plan door te leren, de ander zegt het nog niet teweten.

226

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 226 (Black plate)

Page 242: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage VII Samenstellende items opvoedingsdimensies

Vragen1 Vraagt u uit uzelf wel eens aan (kind) wat hij/zij op school gedaan heeft?2 Vraagt u wel eens aan (kind) wat hij/zij met vriendjes of vriendinnetjes beleefd

heeft?

Dingen doenZijn er ook dingen die door u regelmatig met (kind) worden gedaan, bijvoorbeeld:1 wandel- of fietstochtjes maken2 sportieve recreatie

Orde1 Legt u veel nadruk op orde en netheid in huis, of vindt u het niet erg wanneer de

zaak er wat rommelig bijligt?2 Wanneer uw kind bij het spelen veel spullen zou gebruiken, wilt u dan dat het

direct alles opruimt wanneer het klaar is, of vindt u het niet erg wanneer hij/zijdingen laat rondslingeren?

3 Vindt u het belangrijk dat uw kind er netjes bijloopt, of vindt u het in de regelniet zo belangrijk hoe hij/zij er uit ziet?

Regels1 Stelt u thuis duidelijke regels aan kinderen, of laat u ze juist erg vrij?2 Is dat voor alle kinderen gelijk?

Toezicht1 Wanneer uw kind niet in huis is, en u hem/haar plotseling voor iets dringends

zoekt, zoudt u hem/haar dan altijd binnen tien minuten kunnen vinden?2 Gesteld dat u niet weet waar (kind) geweest is, en hij/zij is ergens geweest waar

hij/zij niet zo regelmatig komt, vertelt hij/zij dit dan bij thuiskomst uit zichzelf?

Bedtijd1 Hoe laat moet uw kind elke dag naar bed? Is dat een vaste tijd, of verschilt dat?2 Let u er op dat uw kind zich aan een bepaalde tijd houdt?

HelpenHelpt uw kind wel eens mee met:1 tafeldekken2 afwassen3 boodschappen doen4 kamer schoonhouden5 karweitjes buitenshuis

Onderwijsondersteunend gedrag1 Controleert u ook of uw kind deze opdrachten (huiswerk) maakt?2 Wordt u kind ook wel eens geholpen bij het maken van huiswerk?

Samenzijn in gezin1 Veel samen doen - - - - - - iedereen zijn eigen gang laten gaan2 Veel met elkaar praten - - - - - - weinig met elkaar praten3 Veel lachen samen - - - - - - weinig samen lachen

Levendigheid in gezin1 Levendig of rustig in het gezin2 Veel bezoek of weinig bezoek in het gezin

227

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 227 (Black plate)

Page 243: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage VIII Onderwerpenlijst voor interviews met moeders

Achtergrondgegevens moeder1 biografische gegevens2 kindertijd3 huwelijk en echtscheiding (oorzaak/achtergrond en initiatief)4 andere ingrijpende gebeurtenissen

Persoonlijke veerkracht moeder1 verwerking echtscheiding2 welbevinden moeder ('coping ability')3 zelfvertrouwen

Partnerrelaties1 verstandhouding met ex-echtgenoot (steun of 'stress')2 omgangsregeling vader en kinderen (steun of 'stress'?)3 hoe hanteert moeder de relatie tussen kinderen en vader?4 relatie met nieuwe partner; directe of indirecte steun of 'stress'5 betekenis nieuwe partner voor de kinderen; hoe gaat moeder daar mee om?

Werk1 redenen om te werken2 belang van het werk3 overbelasting4 inkomenssituatie; consequenties voor kinderen en opvoeding

Sociaal netwerk1 wie (hoe uitgebreid)2 eenoudergezinnen en tweeoudergezinnen?3 school4 gewenste/verkregen steun5 steun bij de opvoeding6 eenzaamheid/isolement7 ervaringen van etikettering

Opvoedingspraktijk1 reactie kinderen op vertrek van vader2 gedrag van de kinderen3 verhouding gezag en steun4 relatie met de kinderen5 regels en sancties6 algemene typering van sfeer en opvoedingsklimaat7 onderwijsondersteunend gedrag

Opvoedingsproblemen1 aard en mate van problemen2 lukt het om er iets aan te doen?3 problemen in andere eenoudergezinnen

Opvoedingscompetentie1 verschil met vroeger/verschil met andere gezinnen2 waardering van de situatie: leuke dingen en moeilijke dingen3 waardering van zichzelf als opvoeder4 behoefte aan hulp of steun5 voordelen/nadelen van eenoudergezinssituatie

228

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 228 (Black plate)

Page 244: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bijlage IX Overzicht opvoedingsspanningen

1 Gezagsfunctiea gedrag van moeder: het stellen van grenzenb gedrag van het kind:

- reactie op de echtscheiding- grensoverschrijdend gedrag- puberteitsproblemen- uitproberen van de situatie (zonen)- schoolproblemen

2 Ontwikkeling van het kinda ontwikkelingsproblemenb gezondheidsproblemenc eet- en slaapproblemend psychische en emotionele problemen

3 Gezinsrelatiesa relatie met moeder

- veel/alles met elkaar bespreken- veel begrip bij kinderen voor moeder- zoon speelt de man/vader in huis- overbescherming- problemen bij aanwezigheid derden

b relatie tussen broertjes en zusjesc relatie met nieuwe partner van moeder

4 Omgang met vader en (nieuwe) partnersa omgangsregelingb reactie op verblijf bij vaderc uitspelen vader/moederd relatie met nieuwe partner vader

5 Opvoedingsproblemen in andere eenoudergezinnena gezagsproblemenb (te) hechte relatie tussen moeder en kind

229

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:02 Page 229 (Black plate)

Page 245: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

230

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 230 (Black plate)

Page 246: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Literatuur

231

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 231 (Black plate)

Page 247: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

232

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 232 (Black plate)

Page 248: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Geraadpleegde literatuur

Acker, J. A. van den, en J.R.M. Gerris (red.) (1988). Gezinsrelaties onderzocht.Amsterdam: Swets en Zeitlinger (Gezinsonderzoek; nr. 2).

Akker, P.A.M. van den (1977). 'Ongehuwde moeders in Nederland'. SocialeWetenschappen, 20, 3/4, p. 185-197.

Akker, P.A.M. van den (1983). Moeders die er alleen voor staan. Tilburg: Instituutvoor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek.

Allen, K.R. (1993). 'The dispassionate discourse of children's adjustment to divor-ce'. Journal of Marriage and the Family, 55, p. 46-49.

Althauser, R.P. en D. Rubin (1970). 'The computerized construction of a matchedsample', American Journal of Sociology, 76, p. 325-346.

Amato, P.R. (1987). 'Family processes in intact, one-parent, and step-parent fami-lies: the child's point of view'. Journal of Marriage and the Family, 49, p. 327-337.

Amato, P.R. (1993a). 'Children's adjustment to divorce: theories, hypotheses, andempirical support'. Journal of Marriage and the Family, 55, p. 23-38.

Amato, P.R. (1993b). 'Family structure, family process, and family ideology'.Journal of Marriage and the Family, 55, p. 50-53.

Ambert, A.-M. (1982). 'Differences in children's behavior towards custodial mothers and custodial fathers'. Journal of Marriage and the Family, 44, 1, p. 73-86.

Ambert, A.-M. (1983). 'Differences in remarriage behavior between financiallyindependent women and financially dependent women'. Journal of Divorce, 6, p.43-54.

Ambert, A.-M. (1992). The effect of children on parents. New York: HaworthPress.

Ambert, A.-M. en J.F. Saucier (1983). 'Adolescents' perception of their parents andparents' marital status'. Journal of Social Psychology, 120, 1, p. 73-86.

Ambert, A.-M. en J.F. Saucier (1984). 'Adolescents' academic success and aspira-tions by parental marital status'. Canadian Review of Sociology and Anthropology,21, 1, p. 62-74.

Astone, N.M. en S. McLanahan (1991). Family structure, parental practices, andHigh School completion'. American Sociological Review, 56, p. 309-320.

233

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 233 (Black plate)

Page 249: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Avort, A. van der (1980). 'Kinderen uit eenoudergezinnen en hun sociaal-culturelesituatie'. Bevolking en Gezin, 3, p. 289-310.

Baron, R.M., en D.A. Kenny (1986). 'The moderator-mediator variable distinctionin social psychological research: conceptual, strategic, and statistical considera-tions'. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 6, 1173-1182.

Belsky, J. (1984). 'The determinants of parenting: a process model'. ChildDevelopment, 55, p. 83-96.

Belsky, J., E. Robins en W. Gamble (1984). 'The determinants of parental compe-tence'. M. Lewis (Ed.), Beyond the dyad. New York: Plenum (Genesis of Behavior,Vol. 4).

Bendkower, J. und F. Oggenfuss (1980). 'Scheidungskinder und Schule'.Familiendynamik, 3, p. 242-271.

Berg, B., en R. Kelly (1979). 'The measured self-esteem of children from broken,rejected and accepted families'. Journal of Divorce, Vol. 2, 4, p. 363-369.

Björnberg, U. (ed.)(1992). One-parent families: lifestyles and values. Amsterdam:SISWO.

Blechman, E.A. (1982). 'Are children with one parent at psychological risk? Amethodological review'. Journal of Marriage and the Family, Vol. 44, 1, p. 179-195.

Block, J.H., J. Block en P.F. Gjerde (1986). 'The personality of children prior todivorce: a prospective study'. Child Development, Vol. 57, p. 827-840.

Block, J.H., J. Block en A. Morrison (1981). 'Parental disagreement on child-rearing orientations and gender-related personality correlates in children'. ChildDevelopment, p. 827-846.

Bodewes, E. (1988). Vader, kind en school; een vergelijking van de schoolloopbanenvan kinderen uit vadergezinnen en uit tweeoudergezinnen. Doctoraal-scriptie.Groningen: Vakgroep Sociologie.

Bosman, R. (1990). Uitvallers en blijvers in de PBVE; een onderzoek in opdrachtvan de Stichting Beroepseducatie Groningen naar determinanten van voortijdigeuitval in de Primaire Beroepsgerichte Volwassenen Educatie. Groningen:RION/Vakgroep Sociologie.

Bosman, R. (1992). 'Dilemma's in beroepsgerichte scholing', Tijdschrift voorArbeidsvraagstukken, 8, 1, p. 42-55.

234

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 234 (Black plate)

Page 250: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Bosman, R. (1993). De opvoedingssituatie in moedergezinnen; een onderzoek inopdracht van het Programmerings College Onderzoek Jeugd. Groningen:Vakgroep Sociologie.

Bosman, R., en W. Louwes (1982). Eenoudergezin en schoolprestaties. Groningen:Sociologisch Instituut.

Bosman, R. en W. Louwes (1984). 'One parent-family and school-achievement'.Paper presented at the Second Interdisciplinary Congress on Women. Groningen:Sociologisch Instituut.

Bosman, R., en W. Louwes (1987). 'Schoolloopbanen van kinderen uit eenouderge-zinnen en tweeoudergezinnen'. In: G.W. Meijnen, A.F.M. Nieuwenhuis en J.L.Peschar (red.), Selectie en kwalificatie in het onderwijs. p. 43-58. Lisse: Swets enZeitlinger (Bijdragen aan de Onderwijsresearch, no. 17).

Bosman, R., en W. Louwes (1988). 'Eenouder- en tweeoudergezinnen en school-loopbanen'. Mens en Maatschappij, 63, 1, p. 5-23.

Bosman, R., en W. Louwes (1989). Gezinssituaties en Onderwijskansen; een toet-sing van verklaringen voor de schoolloopbaanverschillen tussen kinderen uit een-oudergezinnen en tweeoudergezinnen. Nijmegen: ITS (OOMO-reeks).

Bosman, R., W. Louwes en A. van der Meer (1980). 'Sexe-School-Beroep'. INFO,11, 5-6. Groningen: Instituut voor Onderwijskunde.

Bots, M., en C. Verheijen (1983). Moederschap: trendrapport over wetenschappelijkonderzoek op het gebied van het moederschap, vanaf 1975. Den Haag: Ministerievan Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Voorlopige Begeleidingsgroep EmancipatieOnderzoek).

Brandwein, R.A., C.A. Brown en E. M. Fox (1974). 'Women and children last: thesocial situation of divorced mothers and their families'. Journal of Marriage and theFamily, 36, p. 498-514.

Brinkgreve, C. (1988). De belasting van de bevrijding. Nijmegen: Sun.

Brinkgreve, C., en A. de Regt (1990). 'Het verdwijnen van de vanzelfsprekendheid.Over de gevolgen van de individualisering voor kinderen'. Jeugd en Samenleving,5/6, p. 324-333.

Broese van Groenou, M.I. (1991). Gescheiden netwerken; de relaties met vriendenen verwanten na echtscheiding. Proefschrift Utrecht. Amsterdam: Thesis (ICS-reeks).

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development. Cambridge:Harvard University Press.

235

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 235 (Black plate)

Page 251: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Brown, C., R. Feldberg, E. Fox, en J. Kohen (1976). 'Divorce: chance of a life-time'.Journal of Social Issues, 32, 1, p. 119-134.

Cherlin, A.J., J.F. Furstenberg, P.F. Chase-Lansdale e.a. (1991). 'Longitudinal stu-dies of effects of divorce on children in Great Britain and the United States'.Science, 252, p. 1386-1389.

Chester, R. (1977). 'The one-parent family: deviant or variant'. In: R. Chester and J.Peel (eds.). Equalities and inequalities in family life; proceedings of the 13th annualsymposium of the Eugenics Society London 1976.

Clapp, G. (1992). Divorce and new beginnings; an authoritative guide to recoveryand growth, solo parenting, and stepfamilies. New York: Wiley.

Clark, R. (1983). Family life and school achievement; why poor black children suc-ceed or fail. Chicago: University of Chicago Press.

Clason, C.E. (1977). Beroepsarbeid door gehuwde vrouwen. ProefschriftGroningen.

Coleman, J.S. (1988). 'Social Capital in the Creation of Human Capital'. In: C.Winship en S. Rosen, Organizations and Institutions: Sociological and EconomicApproaches to the Analysis of Social Structure. (supplement to the AmericanJournal of Sociology Vol. 94).

Coleman, J.S. en Th. Hoffer (1987). Public and Private High Schools - the impact ofcommunities. New York: Basic Books.

Colletta, N.D. (1979). 'The impact of divorce: father-absence or poverty?' Journalof Divorce, Vol. 3, 1, p. 27-35.

Delft, M. van, en M. Niphuis-Nell (1988). Eenoudergezinnen: ontstaan, leefsituatieen voorzieningengebruik. Rijswijk: SCP (Sociale en Culturele Studies - 9).

Demo, D.H. (1992). 'Parent-Child relations: assessing recent changes'. Journal ofMarriage and the Family, 54, p. 104-117.

Demo, D.H. (1993). 'The relentless search for effects of divorce: forging new trailsor tumbling down the beaten path?' Journal of Marriage and the Family, 55, p. 42-45.

Demo, D.H. en A.C. Acock (1988). 'The impact of divorce on children'. Journal ofMarriage and the Family, 50, p. 619-648.

Dronkers, J. (1987). 'Een empirisch onderzoek naar de effecten van betaaldeberoepsarbeid door vrouwen op de schoolloopbanen van hun kinderen'.Pedagogische Studiën, 64, 7/8, p. 277-284.

236

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 236 (Black plate)

Page 252: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Dronkers, J. (1986). 'Onderwijs en sociale ongelijkheid'. In: J.M.van Kemenade e.a.(red.) Onderwijs: bestel en beleid; Dl. 2a, p. 39-148. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Dronkers, J. (1992a). 'Nabetrachting bij een toogdag'. In: J. Rispens en B.F. van derMeulen (red.), Gezinsgerichte stimulering van kinderen in achterstandssituaties.Amsterdam: Swets en Zeitlinger.

Dronkers, J. (1992b). 'Zullen wij voor de kinderen bij elkaar blijven? De verande-rende effecten van eenoudergezinnen op de schoolloopbanen van kinderen'. Mensen Maatschappij, 67, 1, p. 23-44.

Dronkers, J. en B.F.M. Bakker (1986). 'Van het dubbeltje en het kwartje; de relatietussen milieu, onderwijs, partnerkeuze, beroep en gezinsinkomen'. Economisch-Statistische Berichten, 03-12-1986.

Eccles, J., K. O'Brien en S.G. Timmer (1985). 'How children use time'. In: F. Th.Juster en F. Stafford, Time, goods and well-being. Ann Arbor: Institute of SocialResearch.

Nederlandse Gezinsraad (1978). Het een-ouder-gezin; problematiek, mentaliteit,aanbevelingen. Den Haag: Nederlandse Gezinsraad.

Emery, R.E. (1982). 'Interparental conflict and the children of discord and divorce'.Psychological Bulletin, 2, p. 310-330.

Engbersen, G., en R. van der Veen (1987). Moderne armoede: overleven op hetsociaal minimum. Leiden: Stenfert Kroese.

Essen, J. (1979). 'Living in one-parent families: attainment at school'. Child: care,health and development, Vol. 85, 3, p. 189-199.

Ferri, E. (1976). 'Growing up in a one-parent family'. Concern, 20, p. 7-10.

Flier, H. van der (1975). Vergelijkbaarheid van individuele testprestaties. Lisse,Swets en Zeitlinger.

Framo, J.L. 'Personal reflections of a family therapist'. Journal of Marriage andFamily Counseling, 1, p. 1-22.

Furstenberg, F.F., en A.J. Cherlin (1991). Divided Families; what happens to child-ren when parents part. Cambridge: Harvard University Press.Gadourek, I. Sociologische onderzoekstechnieken; 3e dr. Deventer, Van LoghemSlaterus.

237

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 237 (Black plate)

Page 253: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Gageldonk, A. van (1990). Overzichtsstudie van Nederlandse onderzoeken op hetterrein van opvoedingsondersteuning ter vergroting van opvoedingsbekwaamheid;een kwalitatieve en kwantitatieve analyse. Utrecht: PCOJ.

Garfinkel, I. en S. McLanahan (1986). Single mothers and their children; a newAmerican dilemma. Washington D.C.: The Urban Institute Press.

Garmezy, N. (1987). 'Stress, competence and development: continuities in thestudy of schizofrenic adults, children vulnerable to psychopathology, and thesearch for stress-resistant children'. American Journal of Orthopsychiatry, 57, p.159-174.

Gelder, K. van (1984). Eenoudergezinnen in cijfers. s-Gravenhage: NiMaWo.

Gelder, K. Van (1987). Alleen zorgen; een onderzoek naar het functioneren vanéén-ouder-gezinnen. 's-Gravenhage: NiMaWo.

Gelder, K. van (1989). Kinderen van de rekening? Eenouderkinderen in de onder-zoeksliteratuur. 's-Gravenhage: NiMaWo.

Gerris, J.R.M., A.A. Vermulst en W.M.F. Franken (1988). 'Een interactionistischgeoriënteerde interviewmethode; een inventarisering van opvoedingssituaties dieouders als problematisch ervaren'. In: Schoorl, P.M., A.K. de Vries en M.C.Wijnekus (red.), Gezinsonderzoek: methoden in de gezinsdiagnostiek, p. 75-110.Nijmegen: Dekker en Van de Vegt.

Gerris, J.R.M., A.A. Vermulst en F.A. Siebenheller (1990). 'Overeenstemming tus-sen ouders: onderliggende dimensies en samenhangen met opvoedingsoriëntaties enopvoedingsgedragingen van vaders en moeders afzonderlijk'. In: Gerris, J.R.M. enJ. van Acker (red.), Gezin: aspecten van sociale ondersteuning en intern functione-ren, p. 147-173. Amsterdam: Swets en Zeitlinger (Gezinsonderzoek; nr. 3).

Gilgun, J.F., K. Daly en G. Handel (eds.) (1992). Qualitative methods in familyresearch. Newbury Park etc.: Sage.

Glaser, B.G., en A.L. Strauss (1967). The discovery of grounded theory; strategiesfor qualitative research. Chicago: Aldine.

Glasser, P. en Navarre, E. (1965). 'Structural problems of the one-parent family'.Journal of Social Issues, 21, 98-109.

Glebbeek, A.C. (1993). Perspectieven op loopbanen. Proefschrift Groningen. Assen:Van Gorcum.

Glenwick, D., en J. Mowery (1984). 'When parents become peer: loss of intergene-rational bounderies in the single parent family'. Family Relations, 35, p. 57-63.

238

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 238 (Black plate)

Page 254: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Glick, P.C. (1979). 'Children of divorced parents in demographic perspective'.Journal of Social Issues, 35, 4, p. 170-182.

Goode, J. (1956). After divorce. Glencoe Illinois: The Free Press.

Groenendaal, H.J., R.W.J. Meijer, en J.W. Veerman (red.) (1987). Protectieve facto-ren in de ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Lisse: Swets en Zeitlinger.

Groot, A.D. de (1972). Methodologie; grondslagen van onderzoek en denken in degedragswetenschappen; 7e druk. 's-Gravenhage: Mouton (oorspronkelijke druk1961).

Groot, A.D. de, en A.A.J. van Peet (1975). 'Enkele kanttekeningen bij het proef-schrift van J.L. Peschar: Milieu, School, Beroep'. Tijdschrift voorOnderwijsresearch, 1, 1, p. 36-39.

Groot, A.D. de en A.A.J. van Peet (1976). 'Nogmaals: de invloed van regressie-effecten'. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 1, 3, p.133-137.

Grotenhuis, H. te (1993). Opgroeien aan de rand van de verzorgingsstaat; eenonderzoek naar de intergenerationele effecten van werkloosheid. ProefschriftAmsterdam (UvA).

Guidubaldi, J., J.D. Perry en H.K. Cleminshaw (1984). 'The legacy of parentaldivorce: a nationwide study of family status and selected mediating variables onchildren's academic and social competencies'. In: B.B. Lahey en A.E. Kazdin (Eds.),Advances in clinical child psychology, Vol. 7, p. 109-151. New York: Plenum Press.

Hardy, M., en G. Crow (1991). Lone parenthood; coping with constraints andmaking opportunities. New York etc.: Harvester Wheatsheaf.

Harré, R. (ed.) (1976). Personality. Oxford: Blackwell.

Harré, R., en J.P. de Waele (1976). 'The personality of individuals'. In: R. Harré(ed.), Personality. Oxford: Blackwell.

Hawkins, A.J., en D.J. Eggebeen (1991). 'Are fathers fungible? Patterns of coresi-dent adult men in maritally disrupted families and young children's well-being'.Journal of Marriage and the Family, 53, p. 958-972.

Heireman, M, en M. Plomteux (1985). 'Problemen in eenoudergezinnen en huntherapeutische aanpak'. Leuvense cahiers voor seksuologie, 11, p. 115-152.

Hermanns, J. (1987) 'Risicofactoren in de ontwikkeling: de rol van de bijsturendeomgeving'. Kind en Adolescent, 8, p. 49-59.

239

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 239 (Black plate)

Page 255: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Hermanns, J.M.A. (1992a). Het sociale kapitaal van jonge kinderen; jonge kinderen,opvoeders en opvoedingsondersteuning. (Inaugurele rede UvA 18-03-1992).Utrecht: SWP.

Hermanns, J. (1992b). 'Opvoedingsondersteuning'. In: A. Hol (red.),Opvoedingsondersteuning: methoden, nieuwe opvattingen en praktische toepassin-gen, p. 66-72. Utrecht: SWP.

Hermanns, J., en T. van Erven (1985). 'Kinderen en echtscheiding: een kort litera-tuuroverzicht'. Kind en Adolescent, 6, p. 122-129.

Hermanns, J. en A. Hol (1992). 'Jeugdhulpverlening: van opvoedingsvervangendnaar opvoedingsondersteunend'. Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en JeugdwerkTJJ, 4, 3, p. 4-8.

Herzog, E. en C.E. Sudia (1973). 'Children in fatherless families'. In: B.M.Caldwell en H.N. Ricciuti (eds.), Child development and social policy (Review ofchild development research, Vol. III). Chicago: University of Chicago Press.

Hess, R.D. en K.A. Camara (1979). 'Post-divorce family relationships as mediatingfactors in the consequences of divorce for children'. Journal of Social Issues, Vol.35, 4, p. 79-95

Hetherington, E.M., K.A. Camara en D.L. Featherman (1983). 'Achievement andintellectual functioning of children in one-parent households'. In: J. Spence (Ed.),Achievement and achievement motives; psychological and sociological approaches.San Francisco.

Hetherington, E.M., M. Cox en R. Cox (1976). 'Divorced Fathers'. FamilyCoördinator, Vol. 25, 4, p. 417-428.

Hetherington, E.M., M. Cox en R. Cox (1978). 'The aftermath of divorce'. In: J.H.Stevens Jr. en M. Matthews (eds.), Mother-child, father-child relations. WashingtonDC: NAEYC.

Hetherington, E.M., M. Cox en R. Cox (1979a). 'The development of children inmother-headed families'. In: H. Hoffman en D. Reiss (Eds.), The American family:dying or developing, p. 117-145. New York: Plenum.

Hetherington, E.M., M. Cox en R. Cox (1979b). 'Play and social interaction inchildren following divorce'. Journal of Social Issues, Vol 35, 4, p. 26-49.

Hetherington, E.M., M. Cox en R. Cox (1979c). 'Stress and coping in divorce. Afocus on women'. J. Gullahorn (ed.), Psychology and women in transition, p. 95-128. Washington DC: Winston.

240

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 240 (Black plate)

Page 256: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Hetherington, E.M. M. Cox en R. Cox (1982). 'Effects of divorce on parents andchildren'. In: M.E. Lamb (Ed.), Nontraditional families: parenting and child deve-lopment, p. 233-288. New Jersey etc.: Hillsdale.

Hol, A. (red.) (1992). Opvoedingsondersteuning; methoden, nieuwe opvattingen enpractische toepassingen. Utrecht: SWP.

Idenburg, Ph.J. (1958). De sleutelmacht der school. Groningen: Wolters.

Jansma, J.B.M. (1988). Gezinsklimaat; een onderzoek naar het gezinsklimaat bijgezinnen met en gezinnen zonder opvoedingsproblemen met behulp van de gezins-klimaatschaal. Proefschrift Utrecht.

Kamerman, S.H., en A.J. Kahn (1988). Mothers alone; strategies for a time of chan-ge. Dover: Auburn House.

Kellam, S.G., M.E. Ensminger en R.J. Turner (1977). 'Family structure and themental health of children'. Archives of General Psychiatry, 34, 9, p. 1012-1022.

Kersten, T. en J. Terpstra (1989). Co-ouderschap na scheiding. Nijmegen: ITS.

Kohn, M.L. (1959). 'Social class and parental values'. The American Journal ofSociology, 64, 4, p. 337-351.

Koh, M.L. (1969). Class and conformity; a study in values. Chicago: University ofChicago Press.

Kousemaker, N.P.J. (1989). 'Psychosociale opvoedingsproblematiek in gezinnen -preventieve en curatieve hulpverlening'. In: R. de Groot, H. Menkveld, J.D. van derPloeg e.a. (red.), Handboek Orthopedagogiek, dl. 4 (art. nr. 4203), p. 3-14.Groningen: Wolters-Noordhoff.

Kousemaker, N.P.J. en D. Timmers-Huigens (1985). 'Pedagogische hulpverleningin de eerste lijn; primaire ambulante jeughulpverlening in pedagogisch perspectief'.Tijdschrift voor Orthopedagogiek, XXIV, p. 549-565.

Krein, S.F. en A.H. Beller (1988). 'Educational attainment of children from single-parent families: differences by exposure, gender and race'. Demography, Vol. 25, 2,p. 221-234.

Kriesberg, L. (1967). 'Rearing children for educational achievement in fatherlessfamilies'. Journal of marriage and the family, 29, 2, p. 288-301.

Kriesberg, L. (1970). Mothers in poverty; a study of fatherless families. Chicago,Aldine.

241

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 241 (Black plate)

Page 257: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Kronjee, G. (1992). 'De dubbele werkelijkheid van het gezin'. Gezin, 4, 3-4, p. 157-169.

Kuijsten, A.C. (1992). 'Demografische ontwikkelingen'. Gezin, 4, 3-4, p. 170-185.

Kurdek, L.A. (1993). 'Issues in proposing a general model of the effects of divorceon children'. Journal of Marriage and the Family, 55, p. 39-41.

Lamb, M.W. (1975). 'Fathers: forgotten contributors to child development'.Human Development, 18, p. 245-266.

Lamb, M.E. (1976). 'The role of the father: an overview'. In: M.E. Lamb (ed.), Therole of the father in child development. New York: Wiley.

Lamb, M.E. (1977). 'The effects of divorce on children's personality development'.Journal of Divorce, Vol. 1, 2, p. 163-174.

Lamb, M.E. (1982). 'Maternal employment and child development: a review'. In:M.E. Lamb (ed.), Non-traditional families: parenting and child development. NewYork: LEA.

Lambert, L. (1978). 'Living in one-parent families: school leavers and their future'.Concern, 29, Autumn, p. 26-30.

Lassbo, G. (1988). Mamma - (Pappa) - Barn. En utvecklingsekologisk studie avsocialisation i olika familjetyper. Göteburg, Acta Universitatis Gothoburgensis.

Lassbo, G. (1992a). 'I'll get by with a little help from my friends; the extra- andintrafamilial relations of the one-parent family'. Björnberg, U. (ed.), One-parentfamilies: lifestyles and values. Amsterdam: SISWO.

Lassbo, G. (1992b). The social relations of the Nordic one-parent family.Unpublished paper.

Latten, J.J. (1984). De leefsituatie van de Nederlandse jeugd van 13-24 jaar 1979.'s-Gravenhage: Staatsuitgeverij (CBS).

Leune, J.M.G. (1988). 'Onderwijs, scholing en de minima'. Pedagogische Studiën,65, p. 260-269.

Liere, C. van (1990). Lastige leerlingen; een empirisch onderzoek naar sociale oorza-ken van probleemgedrag op school. Proefschrift Groningen. Amsterdam: Thesis(ICS-reeks).

Liere, C. van, en J.W. Winkels (1989). 'Parental socialization values and statusgroups: trends between 1972 and 1986'. The Netherlands' Journal of Social Sciences,25, p. 30-39.

242

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 242 (Black plate)

Page 258: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Lucht, F. van der (1992). Sociale ongelijkheid en gezondheid bij kinderen.Proefschrift Groningen.

Luepnitz, D.A. (1978). 'Children of Divorce. A review of the psychological litera-ture'. Law and Human Behavior, 2, 2, p. 167-179.

McCracken, G. (1988).The long interview. London etc.: Sage (Qualitative ResearchMethods, Vol. 13).

McLanahan, S. (1985). 'The reproduction of poverty'. American Journal ofSociology, p. 873-901.

McLanahan, S. (1988) 'Family structure and dependency: early transitions to femalehousehold headship'. Demography, 25, 1, p. 1-16.

McLanahan, S. en L. Bumpass (1988). 'Intergenerational consequences of familydisruption'. American Journal of Sociology, 94, 1, p. 130-152.

McLanahan, S. (1989). The two faces of divorce: women's and children's interests.Paper prepared for the thematic session on 'Family responses to macro-economicchange' at the American Sociological Association annual meetings in San Francisco,August 1989.

McLanahan, S., en K. Booth (1989). Mother-only families: problems, reproduction,and politics'. Journal of Marriage and the Family, 51, p. 557-580.

McNemar, Q. (1969). Psychological Statistics; 4th Ed. New York: Wiley.

Marino, C.D., en R.J. McCowan (1976). 'The effects of parent absence on children'.Child Study Journal, 6, 3, p. 165-182.

Masten, A.S. en N. Garmezy (1985). 'Risk, vulnerability and protective factors indevelopmental psychopathology'. In: B.B. Lahey en A.E. Kazdin (eds.), Advancesin clinical child psychology (Vol. VIII). New York: Plenum Press.

Matsueda, R.L., en K. Heimer (1987). 'Race, family structure, and delinquency: atest of differential association and social control theories'. American SociologicalReview, 52, p. 826-840.

Meester, A. en J. de Leeuw (1983). 'Intelligentie, sociaal milieu en de schoolloop-baan; een beschrijving van de complexe relaties tussen variabelen die samenhangenmet succes in het voortgezet onderwijs'. Leiden: Vakgroep DatatheorievormingFSW/RUL.

Meijnen, G.W. (1977). Maatschappelijke achtergronden van intellektuele ontwikke-ling. Proefschrift Groningen.

243

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 243 (Black plate)

Page 259: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Meijnen, G.W. en F.S.J. Riemersma (1992). Schoolcarrières: een klassekwestie? Deschoolloopbanen van leerlingen, bezien in relatie tot de invloeden die maatschappe-lijke en binnenschoolse determinanten hierop hebben; een literatuurstudie. Lisse:Swets en Zeitlinger.

Milne, A.M., D.E. Myers, A.S. Rosenthal en A. Ginsburg (1986). 'Single parents,working mothers, and the educational achievement of school children'. Sociology ofEducation, 59, p. 125-139.

Mott, F.L. (1991). 'The impact of father's absence from the home on subsequentmaternally reported behavior problems of younger children'. Paper presented at the1991 meetings of the Society for Research in Child Development, Seattle.

Mott, F.L. (1992). 'The impact of father's absence from the home on subsequent cog-nitive development of younger children: linkages between socio-emotional and cog-nitive well-being'. Paper presented at the 1992 meetings of the AmericanSociological Association.

Murray, A. en K. Sandqvist (1990). 'Father absence and children's achievementfrom age 13 to 21'. Scandinavian Journal of Educational Research, 34, 1, p. 3-28.

Oorschot, W.J. van (red.) (1988). 'De maatschappelijke verdeling van armoede';verslag van de Oldendorff lezingen, 1987. Tilburg: KUB. (Reeks SocialeZekerheidswetenschap, no.5).

Opvoedingssteun op maat; hoofdlijnen pedagogische preventie in het kader van hetjeugdbeleid. Brief van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aan deTweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22300 XVI, nr. 56.

Peeters, J. en C. Woldringh (1989). Leefsituatie van 0 tot 12-jarigen in Nederland;verslag van een voorstudie. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste SocialeWetenschappen.

Peres, Y. en R. Pasternak (1984). The importance of marriage for socialization: acomparison of achievements and social adjustment between offspring of one- andtwo-parent families in Israël. Tel Aviv University: Department of Sociology andAnthropology.

Peschar. J.L. (1975). Milieu, school, beroep: een achteraf-experiment over de periode1958-1973. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Peschar, J.L. (1976a). 'De invloed van regressie-efffecten in het milieu-school-beroep onderzoek: een antwoord aan A.D. de Groot en A.A.J. van Peet'. Tijdschriftvoor Onderwijsresearch. jrg. 1, 1975-1976, nr. 2.

Peschar, J.L. (1976b). 'Andermaal de invloed van regressie-effecten'. Tijdschriftvoor Onderwijsresearch, 1, 3, p. 137-138.

244

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 244 (Black plate)

Page 260: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Peschar, J.L. (1977). 'The limits of matching pairs: the Freedman-problem revisi-ted'. Quality and Quantity, 11, p. 213-229.

Pessers, D. (1992). 'In een ideologisch mijnenveld'. OPZIJ, juni 1992, p. 98.

Peterson, J.L. en N. Zill (1986). 'Marital disruption, parent-child relations, andbehavior problems in children'. Journal of Marriage and the Family, Vol. 48, 2, p.295-307.

Poot, W.I. (1992). 'De populariteit van opvoedingsondersteuning'. In: A. Hol(red.), Opvoedingsondersteuning: methoden, nieuwe opvattingen en praktische toe-passingen, p. 38-49. Utrecht: SWP.

Poot, W.I., en J. van Kampen (1990). Opvoeding en ondersteuning, een oriëntatie.Utrecht: PCOJ.

Raad voor het Jeugdbeleid (1986). Opvoeding ondersteund; beleidsadvies over demaatschappelijke medeverantwoordelijkheid voor jonge kinderen. Rijswijk:Ministerie van WVC.

Raschke, H.J. en O.J. Raschke (1979). 'Family conflict and children's self-concepts:a comparison of intact and single-parent families'. Journal of Marriage and theFamily, Vol. 41, p. 367-374.

Richman, N., J. Stevenson, en P.J. Graham (1982). Preschool to school; a behavioralstudy. London: Academic Press.

Roll, J. (1992). Lone Parent Families in the European community; the 1992 Reportto the European Commission. London: European Family and Social Policy Unit.

Rollins, B.C., en D.L. Thomas (1979). 'Parental support, power and control techni-ques in the socialization of children'. In: W.R. Burr, R. Hill, F.I. Nye en I.L. Reiss(eds.), Contemporary theories about the family-research-based theories, Vol. I.New York: The Free Press.

Rutter, M. (1979). 'Protective factors in children's responses to stress and disadvan-tage'. In: M. Kent en J. Rolf (eds.), Primary prevention of psychopathology: Vol. III,Promoting social competence and coping in children, p. 49-74. Hanover, NH;University Press of New England.

Sameroff, A. (1975). 'Transactional models of early social relations'. HumanDevelopment, Vol. 18, p. 65-79.

Sameroff, A., and M.J. Chandler (1975). 'Reproductive risk and the continuum ofcaretaker casualty'. In: F.D. Horowitz (ed.), Review of Child DevelopmentResearch, Vol. IV. Chicago: University of Chicago Press.

245

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 245 (Black plate)

Page 261: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Sandqvist, K. (1991). 'Children in single mother families: Does age at father separa-tion influence scholastic achievement? Paper presented at ESF's LongitudinalNetworks Summing Up Conference, Budapest, March 21-23, 1991.

Sandqvist, K. (1992). 'Children's preschool contact with their absent biologicalfather and school age development'. Paper presented at the Swedish Council forSocial Research Symposium 'Modernt familjeliv och familjespartioner', May 18-19,1992.

Santrock, J.W. en R.L. Tracy (1978). 'Effects of children's family structure status onthe development of stereotypes by teachers'. Journal of Educational Psychology, 70,5, p. 754-757.

Schoorl, P.M. (1993). Opvoeding en opvoedingsproblemen in het gezinsleven.Amsterdam: Swets en Zeitlinger.

Schuyt, C.J.M. (1986). Filosofie van de sociale wetenschappen. Leiden: StenfertKroese.

Shinn, M. (1978). 'Father absence and children's cognitive development'.Psychological Bulletin, 85, 1, p. 295-324.

Siebenheller, F.A. (1990). Problematische opvoedingssituaties: percepties, emoties endisciplineringsreacties van ouders; een interactionistische exploratie van anteceden-ten van reacties van ouders in alledaagse problematische opvoedingssituaties.Proefschrift Nijmegen.

Singer, E. (1986). 'Nostalgie en toekomstdromen: visies op opvoedingsproblemenin het gezin en hun implicaties'. In: P. Engelen (eindred.), Ouderschap in verande-ring. Lisse: Swets en Zeitlinger.

Singer, E. (1989). Kinderopvang en de moeder-kind relatie: pedagogen, psychologenen sociale hervormers over moeders en jonge kinderen. Proefschrift Utrecht.

Singer, E. (1991) 'Opvoedingsonzekerheid en opvoedingswetenschap'. In: Gerris,J.R.M. (red.), Ouderschap en ouderlijk functioneren, p. 171-184. Amsterdam, Swetsen Zeitlinger (Gezinsonderzoek; nr. 4).

Smulders, R. (1979). 'CBS-onderzoek 'Schoolloopbaan en herkomst van leerlingenbij het voortgezet onderwijs'. J.L. Peschar (red.), Van achteren naar voren; achters-tandssituaties in het onderwijs (ORD '79). 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij.

Sociale Atlas van de Vrouw; Dl. 2: Arbeid en Inkomen (1993). Sociaal en CultureelPlanbureau. Rijswijk: VUGA.

Sociaal en Cultureel Rapport 1992. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau.

246

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 246 (Black plate)

Page 262: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Stassen, J. (1978). Afstaan of doorstaan? Doctoraal-scriptie. Groningen: VakgroepSociologie.

Steinberg, L. (1987). 'Single parents, stepparents, and the susceptibility of adoles-cents to antisocial peer pressure'. Child Development, 58, p. 1348-1357.

Strauss, A. en J. Corbin (1990). Basics of Qualitative Research; grounded theoryprocedures and techniques. Newbury Park etc.: Sage.

Svanum, S., R.G. Pringle en J.E. McLaughlin (1982). 'Father absence and cognitiveperformance in a large sample of six- to eleven-year-old children'. ChildDevelopment, 53, 1, p. 136-143.

Swaan, A. de (1979). Uitgaansbeperking en uitgaansangst. Over de verschuivingvan de bevelshuishouding naar de onderhandelingshuishouding. Amsterdam:Meulenhof.

Swaan, A. de (1990). Zorg en de staat; welzijn, onderwijs en gezondheidszorg inEuropa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam, Bert Bakker.

Tavecchio, L., H.W.J.M. Oomen-Van de Kerkhof, J.M.TH.R. Roorda-Honée(1991). 'De relatie tussen seksespecifieke socialisatie, psychosociale stress engedragsproblemen bij jongens'. In: J.R.M. Gerris (red.), Gezinsontwikkeling, p. 89-108. Amsterdam: Swets en Zeitlinger (Gezinsonderzoek, nr. 5).

Tavecchio, L.W.C. en M.H. van IJzendoorn (1982). 'Taakverdeling bij ouders vanjonge kinderen: een onderzoek naar man-vrouw verschillen in het hedendaagsegezin'. Bevolking en Gezin, 1, p. 19-48.

Thomson, E., McLanahan, S.S. en R.B. Curtin (1992). 'Family structure, gender,and parental socialization'. Journal of Marriage and the Family, 54, p. 368-372.

Tilburg, Th. van (1989). 'Een gevarieerd en uitgebreid relatienetwerk: vroegtijdigedeterminanten van succesvolle 'coping' met scheiding'. Mens en Maatschappij, 64,3, p. 281-303.

Veen, R. van der (1988). 'Intensieve benadering: onderzoek naar rechtshulp enarmoede'. In: W. Derksen, A.F.A. Korsten, A.F.M. Bertrand (red.), De praktijkvan onderzoek; problemen bij onderzoek van politiek bestuur en beleid.Groningen: Wolters-Noordhoff.

Veenhoven, R. (1983). 'Hoe schadelijk is scheiding?' Paper voor het congres van deNederlandse Sociologische en Antropologische Vereniging.

247

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 247 (Black plate)

Page 263: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Veerman, J.W. (1988). 'Bedreigende en beschermende factoren in de gezinsomge-ving; gegevens uit onderzoek'. In: Goudena, P.P., H.J Groenendaal en F.A. Swets-Gronert (red.), Kind in geding, bedreigende en beschermende factoren in de psycho-sociale ontwikkeling van kinderen. Leuven/Amersfoort: Acco.

Veerman, J.W. (1987). 'Het meten van gezinskenmerken: een overzicht vanNederlandstalige instrumenten'. Kind en Adolescent, 8. p. 60-82.

Verhulst, F.C. (1985). Mental Health in Dutch children; an epidemiological study.Proefschrift Rotterdam.

Verkuyten, M. en R. Veenhoven (1988). 'Welbevinden van kinderen na echtschei-ding'. Tijdschrift voor sociale gezondheidszorg, 66, 4, p. 128-133.

Vermulst, A.A. en J.R.M. Gerris (1988). 'Een- en tweeoudergezinnen: overeenkom-sten en verschillen in gezins- en opvoedingsdimensies'. In: J. van den Acker enJ.R.M. Gerris (red.), Gezinsrelaties onderzocht, p. 99-114. Amsterdam: Swets enZeitlinger.

Vermulst, A.A., J.R.M. Gerris, W.M. Franken en J.M.A.M. Janssens (1986).'Determinanten van ouderlijk functioneren tegen de achtergrond van de theorie vanKohn'. In: J.R.M. Gerris (red.), Pedagogisch onderzoek in ontwikkeling: opvoe-dingsprocessen, gezinsproblemen; leren, diagnostiek en probleemgedrag. Nijmegen:ITS.

Vickery, C. (1977). 'The time poor: a new look at poverty'. Journal of HumanResources, 12, p. 27-48.

Vroon, P. (1980). Intelligentie. Baarn: Ambo.

Vuyk, R. (1986). Opgroeien onder moeilijke gezinsomstandigheden. Amersfoort:Acco.

Wallerstein, J.S. en Kelly, J.B. (1980a). 'California's children of divorce'. Psychologytoday, p. 67-76.

Wallerstein, J.S. en J.B. Kelly (1980b). Surviving the break-up; how children actual-ly cope with divorce. New York: Basic Books.

Walters, J. en N. Stinnett (1971). 'Parent-child relationships: a decade review ofresearch'. Journal of Marriage and the Family, 33, p. 70-111.

Weeda, I. (1983). Voor en na echtscheiding. Utrecht: Spectrum.

Weiss, R.S. (1979). 'Growing up a little faster: the experience of growing up in asingle-parent household'. Journal of Social Issues, 35, p. 97-111.

248

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 248 (Black plate)

Page 264: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Wester, F. (1987). Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Muiderberg: Coutinho.

Wiebrens, C.J. (1981). Inkomen en rondkomen; de financiële positie van huishou-dens in Nederland. 's-Gravenhage: Staatsuitgeverij. (Sociale en Culturele Studies,nr. 2).

Wielers, R., J. Tuinstra en R. Bosman (1993). 'Bijstandsvrouwen en de arbeids-markt'. Sociologische Gids, 40, p. 320-332.

Wilbrink-Griffioen, D. (1992). 'Opvoeding ondersteund'. In: A. Hol (red.),Opvoedingsondersteuning: methoden, nieuwe opvattingen en praktische toepassin-gen, p. 19-25. Utrecht: SWP.

Wilbrink-Griffioen, D., A.M. van Eijck e.a. (1990). Preventie van opvoedingspro-blemen bij 0-12 jarigen. Leiden: Research voor Beleid.Dl. I. Voorstudie en aanzet tot een preventiemodel.Dl. II. Verdiepingsstudie.

Wilson, W.J. (1987). The truly disadvantaged: the inner city, the underclass, andpublic policy. Chicago: University of Chicago Press.

Winter, M. de (1992a). 'Preventie-kinderen'. In : A. Hol (red.), Opvoedingsonder-steuning: methoden, nieuwe opvattingen en praktische toepassingen, p. 56-65.Utrecht: SWP.

Winter, M. de (1992b). 'Het sociaal-vernieuwde kind'. Tijdschrift voor jeugdhulp-verlening en jeugdwerk TJJ, 4, 3, p. 43-46.

Zwinkels, M. (1990). 'Zorgen als ballast'. Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 11, p.247-259.

249

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 249 (Black plate)

Page 265: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

250

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 250 (Black plate)

Page 266: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Single mothering;an empiral inquiry into the effects of the mother-only family on educationalopportunities of children.

PhD. thesis by Rie Bosman

Summary

This thesis examines the effects of growing up in a mother-only family on child-ren’s educational opportunities. Educational opportunities, defined in terms of aca-demic achievement, school career and educational attainment, are relevant for tworeasons. Firstly, educational opportunities or attained level of education are impor-tant indicators of children’s `life chances’, i.e. the achievement of a position insociety that fulfills individual talents and aspirations. Secondly, the school careercan be regarded as an indicator of family functioning. If a family does not functionoptimally, this may become apparent directly or indirectly from the children’s rela-tively poor performance at school. From this perspective, educational attainmentmay be a barometer of family functioning.

In the Netherlands as well, increasing numbers of children grow up in mother-only families. In 1989, one out of ten families with children under 18 were single-parent families; it is expected that this percentage will increase to 20% by the year2010. By the end of the century, one out of six children will at some time during itschildhood be part of a single-parent family. Two out of three single-parent familiesare the result of divorce; nine out of ten single-parent families are mother-onlyfamilies.

Although single-parent families are characterized by a wide variety of factorswith respect to cause of parent absence, family biography and family structure,they have three factors in common which exert a strong influence on family func-tioning. These are (1) the shock, the strain and the sorrow resulting from the loss orabsence of one of the parents; (2) the fulfillment of both the breadwinner and fami-ly roles by one and the same person; and (3) a considerable risk of social and eco-nomic disadvantage. In Chapter 1 this ‘unity in variety’ is elaborated in detail.

Chapter 2 indicates that Dutch research into the effects of the single-parent familyon its children is rare. However, based on the international literature, which isalmost exclusively focused on mother-only families originating in divorce, threestages can be distinguished in the development of the research (McLanahan andBooth 1989). The studies in the first stage ‘‘share the common theme of trying toface father absence as a causative factor in childhood pathological behaviour such asjuvenile delinquency or ‘acting out’, inadequate sex-role identification, loweredschool achievement, or poor personal adjustment’’ (Brandwein, Brown and Fow1974). During the 1970’s, a shift in ideology occurred towards a new and positiveview of the mother-only family. Attention was drawn, quite rightly, to the manymethodological flaws of prior research. The focus on the positive aspects of the

251

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 251 (Black plate)

Page 267: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

single-parent family is exemplified by titles such as ‘Divorce: chance of a lifetime’(Brown, Feldberg, Fox and Cohen 1976) and ‘The one-parent family: deviant orvariant’ (Chester 1976). The third stage, which began in the early 1980’s, is charac-terized by a more realistic view of the functioning of single-parent families.Although the ideological discussion continues unabated (Amato 1993), the tenor ofmore recent research results is exemplified by the following quote from Cherlin,Furstenberg, Chase-Lansdale et al. (1991):

‘‘The research literature leaves no doubt that, on average, children of divorcedparents experience more emotional and behavioural problems and do less well inschool than children who live with both biological parents. But much less is knownabout why children whose parents divorce do less well’’ (p. 1386).

More or less parallel to these three stages, two other developments can beidentified. Firstly, a shift in research focus has taken place from negative child out-comes to explanations for these outcomes. Secondly, a shift has taken place in thenature of the explanations, replacing deficiency-oriented explanations by societally-oriented explanations, such as economic and social deprivation. Nevertheless, mari-tal discord in the original two-parent family also plays a crucial part in recent expla-nations, and recently, the significance of parental child rearing practices is also morestrongly emphasized.

Chapter 2 also provides an overview of the most important methodologicalcriticisms, which are targeted at non-representative samples, at non-valid measure-ment of the independent variable, at inappropriate research designs and at insuffi-cient control of relevant variables (cf. Herzog and Sudia 1973, Shinn 1978, Blech-man 1982, Demo and Acock 1988). Taking these methodological viewpoints intoconsideration, the following three-part research question was formulated:1 (a) Do the school careers of children from one-parent and two-parent families

differ systematically when the influence of other variables is controlled for as faras possible?(b) Which are the relevant factors influencing the relationship between one-parent family origins and the school career?

2 Are there any differences between (a) children’s behaviour and (b) parentingbehaviour of mothers in single-parent and two-parent families, when the influenceof other variables is controlled for as far as possible?

3 What are the general and specific characteristics of the socialization conditionsand practices in mother-only families? Do single mothers experience specificchild rearing problems or parenting strain?

The research design, data collection and analysis strategy are discussed in Chapter3. On the basis of the research questions and the available data, and taking into con-sideration the methodological criticisms mentioned above, we have opted for an ex-post facto experiment based on matched pairs, in which the experimental group andthe control group are matched individually on a number of variables which areknown to influence educational attainment. For each child from a mother-onlyfamily (the experimental group) a ‘match’ is sought from a two-parent family (thecontrol group) which compares with the mother-only child in as many ways aspossible (in terms of sex, age, IQ and achievement, and SES). In this way the influ-ence of these variables is neutralized so that the ‘net effect’ of the independent

252

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 252 (Black plate)

Page 268: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

variable (single-parent family) on the dependent variable (educational attainment)can be assessed by testing the differences in educatiational attainment pairwise.

The matched pairs also form the unit of analysis for testing the explanations,in other words: for testing the effects of the factors that explain the differences asthey are observed in the attained educational levels. The factors as they are empha-sized in the various explanations can affect school careers in two different ways.(1) A distribution effect can be distinguished, when single-parent families are expo-sed to a greater extent to the characteristic identified in the explanation as beingdisadvantageous to the children’s school careers. The adverse effect is as it wereinherent to the distribution of the marginal totals; for instance, an averagely lowerfamily income in single-parent families. The effect of this factor would be neutrali-zed in the case of adequate control for ‘income’.(2) An interaction-effect can be distinguished, when children in single-parent fami-lies are more susceptible to the characteristic considered to be disadvantageous. Thiswould be the case, for instance, when children from single-parent families are moresusceptible to the normal strains of puberty than children from two-parent fami-lies. The effect is not neutralized when such a characteristic is controlled for, sinceits significance differs for children from single-parent families.

This analysis strategy is followed for testing differences in educational attain-ment between children from single-parent and two-parent families, and for testingpossible explanations for these differences (research question 1), as well as for tes-ting differences in behaviour of children and parental behaviour of mothers(research question 2). In order to answer the third research question, which is of adescriptive nature, we have chosen a qualitative approach. In contrast to the othertwo research questions, we no longer compare single-parent families with two-parent families, but focus entirely on the mother-only family.

The data for this research were taken from four sources. The starting point isa nationally representative sample from the Central Bureau of Statistics, regarding37.000 pupils who were in their first year of secondary education in 1977 (i.e. 12years of age). The sample (the so-called SMVO-cohort) contains information aboutboth family and pupil, such as IQ-test scores and attainment scores. It also containslongitudinal data annually updated for the pupil’s progress through secondary edu-cation. The data set used in our research contains information concerning sixschool years in secondary education (from 1977/’78 to 1982/’83). By means of aquestionnaire, additional data were gathered concerning the family structure andthe socio-economic status of the absent parent. The sample for which all the neces-sary information was available and on which analyses could be performed eventual-ly totalled 160 pairs (320 families). In this first data set we examined researchquestion 1a. It was clearly confirmed that chances of a successful school career aresystematically lower for children from mother-only families than for children fromtwo-parent families. Strikingly, compared with their matches from two-parentfamilies, children of divorced parents were advised to apply for lower levels ofsecondary education, despite equal achievement testscores. According to our fin-dings, the child’s gender does not seem to influence the attained education level(Chapter 4).

In order to test the explanations for these outcomes (research question 1b), a

253

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 253 (Black plate)

Page 269: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

second data set was composed by means of a series of interviews among 88 pairs ofchildren and their mothers from single-parent and two-parent families (four inter-views per pair, almost 400 interviews in total). During these interviews, informationwas gathered pertaining to six explanations which were to be tested. These explana-tions are: family disruption, socialization deficits, mothers’ overburdening, parent-child interaction, labelling and income situation.

In order to test the second research question, the behaviour of children (2a)and parental behaviour of mothers (2b), a third data set was used consisting ofpupils from groups 7 and 8 of the primary school (i.e. 10-13 years of age). The dataon these children were gathered for a study on ‘sharing groups’, by means of inter-views with parents, and questionnaires for the children and their teachers (VanLiere 1990). In this data set, 44 children from mother-only families were matchedwith children from two-parent families with respect to sex, age, family size andSES. The dependent variables concern the behaviour of the child (rule-competentbehaviour at home and at school) and the parenting behaviour of the mother (interms of control, support and parental involvement and supervision over schooland homework).

Finally, with respect to the third research question, 29 intensive interviewswere conducted with single mothers. The gathered data concerned such factors asparenting practices, child rearing problems, parenting strain, relations with partnersand ex-partners, employment and the social network. This fourth data set was ana-lysed qualitatively.

In Chapters 5 and 6, the explanations for ‘socialization deficits’ and ‘income’ aretested. With respect to the explanation based on socialization deficits, two hypothe-ses were tested for the way in which the family situation affects the attained educa-tional levels: (1) through the reduction of the educational level within the family,and (2) through a decline in parental control in single-parent families. With respectto the latter factor, it is confirmed that children from single-parent families expe-rience the family situation in which they grow up as ‘less strict’ in comparison withmatched children from two-parent families. This relatively less strict familyatmosphere has a negative influence on the attained education level. Furthermore, itappears that children from mother-only families display more ‘contrary’ educationalbehaviour than children from two-parent families; this also has a negative effect oneducational attainment.

Our findings do not, on the other hand, support the assumption that a redu-ced education level in the family, as a result of the absence of the usually morehighly educated father, is the cause of the negative effect on the school career. Nordid we find differences between educational orientations and aspirations in singlemothers and mothers from two-parent families. However, it does seem that incomparison with mothers from two-parent families, single mothers are less likelyto persist in the realisation of their own ambitions regarding the child’s education,when the teacher’s advice as regards secondary education is less ambitious thantheir own preferences. We think that this observation, in combination with a familyatmosphere which is felt as being as less strict, supports the hypothesis of socializa-tion deficits. The loss of the father results in a decline in authority and a reductionof the family’s regulatory capacity. In comparison with mothers from two-parent

254

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 254 (Black plate)

Page 270: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

families, single mothers seem to lack the ability to foster achievement orientedbehaviour in their offspring and seem to be less able to realize their own ambitions.The children also play an independent part in this, by displaying more ‘contrary’educational behaviour, thereby, as it were, not taking their mothers seriously.

With respect to the family income, we distinguish between the effects of an (objec-tively) low and a (relatively) reduced income. A reduced income shows the discre-pancy between what used to be possible and that which is possible now, and is inthis sense indicative of a need to adjust. The effect of ‘reduction’ therefore func-tions independently of the question as to whether or not the remaining income can,in objective terms, be regarded as low.

The test results show that even though the mother-only families have signifi-cantly lower incomes than comparable two-parent families, it is the drop in income inparticular which accounts for the lower education levels that children from mother-only families attain. This conclusion is plausible as well as disconcerting. Financialprovisions for children of parents without means are relatively favourable in theNetherlands, by means of which the effects of low incomes can be neutralized to acertain extent. For the more subtle effects of reduced incomes, this neutralization isnot always possible. Finally, it must be said that the income position of mother-only families has deteriorated in the Netherlands over the past few years; the incre-ased effects of this on school careers have already been noticed (Dronkers 1992).

In the two remaining chapters, the socialization conditions and practices in the mother-only family are discussed. In Chapter 7, the behaviour of children from mother-only families and two-parent families is compared according to the sameanalysis strategy that was applied in the three previous chapters. The test resultsindicate that children from mother-only families have significantly lower scores forrule-competent behaviour at home and in school. Remarkably, when the results arespecified according to gender, only girls show significant differences for rule-com-petent behaviour at home. For rule-competent behaviour in the classroom, the dif-ferences are significant for both sexes, but larger for the boys. Furthermore, diffe-rences in rule-competence at home and in the classroom appear to be larger infamilies with mothers who are not employed, or in families where the mother has alower educational or occupational level. Conversely, a higher degree of socialinvolvement by mothers and children appears to reduce these differences.Coleman’s hypothesis regarding the ‘impact of communities’ (Coleman and Hoffer1987) is supported by these findings.

There is a significant difference in parenting behaviour between mothers insingle-parent families and mothers in two-parent families. Mothers in single-parentfamilies pay less attention to order and neatness and set less specific limits for theirchildren, for instance in determining regular bedtime hours. It is remarkable tonote, on the other hand, that single-parent mothers pay more attention to theirchildren’s homework than their two-parent counterparts. No significant differen-ces were observed between either as regards parental values, support, or thedescription of the family atmosphere.

255

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 255 (Black plate)

Page 271: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

The second-to-last chapter of this thesis discusses the socialization conditions andparenting practices in the mother-only family. The interviews with single motherswere conducted with the aid of a questionnaire, based on Belsky’s model (1984)‘The Determinants of Parenting’. In this questionnaire, apart from the characteris-tics of ‘raising children on your own’ and childrearing problems experienced by themothers, sources of stress and support also play an important part (i.e. (marital)relations, marital employment and social networks).

A remarkable observation is that to many mothers ‘single mothering’ doesnot involve a dramatic break with the previous situation: most mothers say thatwhile they were married, they also bore first responsibility for care and upbringingof the children. Furthermore, in many families there were differences of opinionconcerning the children’s upbringing, which in some cases directly or indirectly ledto the divorce.

Of the childrearing problems experienced by the mothers, problems concer-ning discipline and noncompliant or troublesome behaviour of the children arementioned most often. ‘How to discipline effectively and still be a good guy’(Clapp 1992) is quite a task for many a single parent. Feelings of parental insecurityand the pressure of having to prove yourself as a parent also emerge. Furthermore,it is remarkable that a number of mothers mention that they seem to fail to motiva-te and discipline their children in matters pertaining to school.

(Marital) relations, with the ex-husband as well as with new partners, areoften a source of stress rather than a source of support. Differences of opinionbetween parents regarding the children’s upbringing are continued after the divor-ce, while new partners to many mothers (and children!) create new sources of stressand conflict. Most mothers are positive about the effects of employment, eventhough the burden is at times quite heavy and the financial advantages are limited.The mothers also show signs of isolation; individually, but also as a group.

In the concluding chapter of this thesis, our findings are summarized and commen-ted upon. This research confirms once more that children in single-parent familiesare exposed to certain risks, which may be threatening to their ‘life chances’.Questions pertaining to the seriousness of these risks cannot be answered on thebasis of our research. The differences in educational attainment can be described as‘small, but significant’, but just as well as ‘significant, but small’. ‘The glass is eitherhalf full or half empty,’ as Furstenberg and Cherlin (1991) describe this dilemma.

And yet there are various reasons why these small, but significant differencesshould be taken seriously. Firstly, the negative effects of ‘growing up in a single-parent family’, according to international research literature, are remarkably con-stant with respect to time and place. Secondly, the differences in educational attain-ment cannot be traced back to differences in socio-economic status, which doesseem to be the case for many other social determinants of educational achievement.It is not enough simply to redistribute single-parent families over the various socialstrata (if this were possible); apparently, there is more to it than meets the eye.Thirdly, international research in particular shows that the observed effects increaseunder socio-economic situations which are (much) worse than in the Netherlands;to this we would like to add that over the past decade, the situation in our countryhas by no means improved. The final reason we would like to mention concerns

256

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 256 (Black plate)

Page 272: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

our view of educational attainment as a barometer of the way in which a family isfunctioning; the small effects which are registered by this barometer form a vitalindication of broader atmospheric strain. This extends the significance of ourresearch results beyond the boundaries of mere education research.

257

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 257 (Black plate)

Page 273: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

258

Rie Bosman Voor/Nawerk 05-06-2008 15:03 Page 258 (Black plate)

Page 274: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Samenvatting

In dit proefschrift gaat het om de betekenis van het opgroeien in een moedergezinvoor de onderwijskansen van kinderen. Onderwijskansen, zoals geïndiceerd doorschoolprestaties, schoolloopbaan en bereikt onderwijsniveau, zijn om een tweetalredenen relevant. In de eerste plaats vormen onderwijskansen c.q. het bereikteonderwijsniveau een belangrijke indicator voor de ‘life chances’ van kinderen, d.w.z.het bereiken van een maatschappelijke positie die tegemoet komt aan individueletalenten en aspiraties. In de tweede plaats kan de schoolloopbaan beschouwd wor-den als een indicatie voor het gezinsfunctioneren. Wanneer een gezin niet optimaalfunctioneert, kan dit direct of indirect blijken uit het relatief geringere succes vankinderen op school. Op deze wijze beschouwd zijn onderwijskansen een barometervoor het gezinsfunctioneren.

Ook in Nederland groeien steeds meer kinderen op in een gezin waarin demoeder er alleen voor staat. In 1989 was één op de tien gezinnen met kinderen jon-ger dan 18 jaar een eenoudergezin; verwacht wordt dat dit aandeel nog zal groeiennaar 20%. Tegen het einde van deze eeuw zal één op de zes kinderen gedurende eenbepaalde periode in de jeugd tot een eenoudergezin behoren. Twee van de drie een-oudergezinnen zijn ontstaan door echtscheiding en negen van de tien eenouderge-zinnen zijn moedergezinnen.

Alhoewel het eenoudergezin als categorie wordt gekenmerkt door een groteverscheidenheid naar ontstaansoorzaak, gezinsbiografie en gezinssamenstelling, zijner drie gemeenschappelijke factoren die het gezinsfunctioneren in hoge mate beïn-vloeden. Dat zijn (1) de schok, de spanningen en het verdriet rond het ontstaan vanhet eenoudergezin, (2) het door één persoon vervullen van zowel de kostwinners- alsde gezinsrol en (3) een aanzienlijke kans op een zwakke sociale en economische posi-tie. In hoofdstuk 1 wordt deze ‘eenheid in verscheidenheid’ uitgebreid toegelicht.

Nederlands onderzoek naar de betekenis van het eenoudergezin voor kinderen isschaars, zo blijkt in hoofdstuk 2. Op grond van een overzicht van het buitenlandseonderzoek, dat zich overigens bijna uitsluitend richt op moedergezinnen ontstaandoor echtscheiding, zijn in de ontwikkeling van het onderzoek drie fasen te onder-scheiden (McLanahan and Booth 1989). De studies in de eerste fase “share the com-mon theme of trying to face father absence as a causative factor in childhood patholo-gical behavior such as juvenile delinquency or ‘acting out’, inadequate sex-role iden-tification, lowered school achievement, or poor personal adjustment” (Brandwein,

1

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 1 (Black plate)

Page 275: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

Brown and Fox 1974). In de zeventiger jaren trad er een verschuiving in de ideologieop in de richting van een nieuw en positief perspectief op het moedergezin. Terechtwerd gewezen op de vele methodologische tekortkomingen die het oudere onder-zoek kenmerkten. De aandacht voor positieve aspecten van het eenoudergezin blijktuit titels als ‘Divorce: chance of a lifetime’ (Brown, Feldberg, Fox en Cohen 1976) en‘The one-parent family: deviant or variant’ (Chester 1976).

De derde fase, aan het begin van de tachtiger jaren ingetreden, wordt geken-merkt door een meer realistisch perspectief op het functioneren van eenoudergezin-nen. Alhoewel de ideologische discussie onverminderd voortduurt (Amato 1993),weerklinkt de grondtoon van de meer recente onderzoeksbevindingen in de volgen-de uitspraak Van Cherlin, Furstenberg, Chase-Lansdale e.a. (1991):

“The research literature leaves no doubt that, on average, children of divorcedparents experience more emotional and behavioral problems and do less well inschool than children who live with both biological parents. But much less is knownabout why children whose parents divorce do less well” (p. 1386).Min of meer parallel aan deze drie fasen doet zich een tweetal andere ontwikkelin-gen voor. In de eerste plaats is dat een verschuiving van het onderzoek van effectenbij kinderen naar verklaringen voor deze effecten. In de tweede plaats vertoont zicheen verschuiving in de aard van de verklaringen, waarbij de meer deficitaire verkla-ringen hebben plaatsgemaakt voor maatschappelijk georiënteerde verklaringen,zoals economische en sociale deprivatie. Dit laatste neemt niet weg dat in de recenteverklaringen ook huwelijksconflicten in het voorafgaande tweeoudergezin een cen-trale rol spelen, en dat recentelijk ook de betekenis van de opvoedingssituatie sterkwordt benadrukt.

In hoofdstuk 2 wordt tevens een overzicht gegeven van de belangrijkstemethodologiekritiek, die zich o.a. richt op selectieve onderzoekspopulaties, eenniet-valide gemeten onafhankelijke variabele, niet-geschikte onderzoeksdesigns enontoereikende controle op relevante variabelen (cf. Herzog and Sudia 1973, Shinn1978, Blechman 1982, Demo and Acock 1988). Met inachtneming van deze metho-dologische punten wordt de vraagstelling van ons onderzoek uitgewerkt in de vol-gende, drieledige probleemstelling:1 (a) Bestaan er verschillen in de schoolloopbaan van kinderen uit moedergezinnen

en tweeoudergezinnen, wanneer de mogelijke invloed van andere variabelen opde schoolloopbaan zoveel mogelijk onder controle wordt gehouden?(b) Welke verklaringen zijn er voor het verband tussen het behoren tot een moe-dergezin en de schoolloopbaan van kinderen?

2 Bestaan er verschillen in (a) het gedrag van kinderen en (b) het opvoedingsgedragvan moeders tussen moedergezinnen en tweeoudergezinnen, wanneer de mogelij-ke invloed van andere variabelen zoveel mogelijk onder controle wordt gehou-den?

3 Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatie in moe-dergezinnen?

In hoofdstuk 3 worden de onderzoeksopzet, dataverzameling en analysestrategiebeschreven.

Op grond van de probleemstelling van het onderzoek en de beschikbare data-bronnen en met inachtneming van de geformuleerde methodologiekritiek is geko-

2

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 2 (Black plate)

Page 276: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

zen voor een prospectief achteraf-experiment, waarbij de experimentele en de con-trolegroep individueel gelijkgeschakeld worden op een aantal variabelen waarvanbekend is dat ze de schoolloopbaan beïnvloeden (‘matching’). Voor elk kind uit eenmoedergezin (de experimentele groep) wordt een ‘match’ gezocht uit een tweeou-dergezin (de controlegroep) die verder op zoveel mogelijk kenmerken overeen-stemt (zoals sekse, leeftijd, IQ en prestaties, en sociaal-economische status). Opdeze wijze wordt de invloed van dergelijke variabelen geneutraliseerd, zodat hetnetto-effect van de onafhankelijke variabele (eenoudergezin) op de afhankelijkevariabele (bereikt onderwijsniveau) paarsgewijs kan worden getoetst.

De ‘gematchte’ paren vormen ook de toetsingseenheid voor de toetsing vanverklaringen, anders gezegd: van het effect van verklarende factoren op de gevon-den verschillen in bereikt onderwijsniveau. De in de verschillende verklaringenbenadrukte factoren kunnen op twee onderscheiden manieren een effect op deschoolloopbaan hebben.(1) Er is sprake van een distributie-effect, wanneer eenoudergezinnen meer wordenblootgesteld aan datgene dat in de verklaring nadelig wordt geacht voor de school-loopbaan van kinderen. Het nadelige effect ligt als het ware besloten in de verdelingvan de randtotalen; bijvoorbeeld een gemiddeld lager gezinsinkomen in eenouder-gezinnen. Bij gelijkstelling op dit kenmerk zou het effect verdwijnen.(2) Er is sprake van een interactie-effect, wanneer eenoudergezinnen gevoeliger zijnvoor datgene dat in de verklaring nadelig wordt geacht. Dit doet zich bijvoorbeeldvoor wanneer kinderen uit eenoudergezinnen kwetsbaarder blijken voor de norma-le spanningen van de puberteitsfase dan kinderen uit tweeoudergezinnen. Bij gelijk-stelling op een dergelijk kenmerk van kinderen uit eenouder- en tweeoudergezin-nen verdwijnt het effect niet, omdat het kenmerk voor eenouderkinderen een ande-re betekenis heeft.

Deze analysestrategie is gevolgd voor de toetsing van verschillen in bereiktonderwijsniveau tussen kinderen uit eenouder- en tweeoudergezinnen en de toet-sing van verklaringen daarvoor (probleemstelling 1), alsmede voor de toetsing vanverschillen in (opvoedings-)gedrag van kinderen en moeders (probleemstelling 2).Voor beantwoording van de derde probleemstelling, die meer beschrijvend vanaard is, is gekozen voor een kwalitatieve benadering. Hierbij is in tegenstelling totde beide eerdere probleemstellingen geen sprake van een vergelijking tussen eenou-der- en tweeoudergezinnen.

De data in dit onderzoek zijn ontleend aan vier verschillende bronnen. Hetuitgangspunt van het onderzoek wordt gevormd door een nationale steekproef vanhet Centraal Bureau voor de Statistiek, die leerlinggegevens (o.a. IQ- en prestatie-scores) en gezinskenmerken bevat van 37.000 kinderen, die in 1977 voor het eerstnaar het voortgezet onderwijs gingen. Deze dataset werd sindsdien jaarlijks aange-vuld met gegevens betreffende het bereikte onderwijsniveau; de door ons gebruikteversie bevatte het bereikte onderwijsniveau zeven jaar na aanvang van het voortge-zet onderwijs. Via een schriftelijke campagne werden aanvullende gegevens verza-meld met betrekking tot de gezinssituatie en de sociaal-economische status van deafwezige ouder. Uiteindelijk kon in een dataset van 160 paren kinderen het verbandtussen de gezinssituatie en het bereikte onderwijsniveau getoetst worden (pro-bleemstelling 1a). Er werd een duidelijke bevestiging gevonden dat de kansen opeen gunstige schoolloopbaan voor kinderen uit moedergezinnen systematisch klei-

3

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 3 (Black plate)

Page 277: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

ner zijn dan voor kinderen uit tweeoudergezinnen. Bovendien blijkt het effect metname betrekking te hebben op kinderen van gescheiden moeders, waarbij ook hetsignificante lagere advies voor het vervolgonderwijs opvalt. De sekse van het kindheeft volgens onze bevindingen geen effect op het bereikte onderwijsniveau (hoofd-stuk 4).

Voor de toetsing van verklaringen voor dit resultaat (probleemstelling 1b)werd een tweede dataset geconstrueerd met behulp van een interviewcampagneonder 88 paren kinderen en hun moeders uit eenouder- en tweeoudergezinnen (viergesprekken per paar, dus bijna 400 gesprekken). In deze gesprekken werd informa-tie verzameld met betrekking tot een zestal te toetsen verklaringen. Deze verklarin-gen zijn achtereenvolgens gezinsontwrichting, opvoedingstekorten, overbelasting,ouder-kind interactie, etikettering en inkomenssituatie.

Voor de toetsing van de tweede probleemstelling, het gedrag van kinderen(2a) en van moeders (2b) werd gebruik gemaakt van een (derde) databestand,bestaande uit leerlingen in de groepen 6, 7 en 8 van de basisschool. De gegevensover deze kinderen werden in het kader van een onderzoek naar ‘sharing groups’verzameld met behulp van mondelinge vraaggesprekken met de ouders, en schrifte-lijke vragenlijsten voor de leerkracht en de kinderen zelf (Van Liere 1990). In dezedataset konden 44 kinderen uit moedergezinnen worden gematched met kinderenuit tweeoudergezinnen op sekse, leeftijd, gezinsgrootte, en SES. De afhankelijkevariabelen hadden betrekking op het gedrag van het kind (regelcompetentie thuis enop school) en het opvoedingsgedrag van de moeder (o.a. controle, ‘support’ enonderwijsondersteuning).

Met het oog op de derde probleemstelling, tenslotte, werden 29 intensievevraaggesprekken gevoerd met alleenstaande moeders. De verzamelde gegevens had-den onder andere betrekking op de opvoedingssituatie, de ervaren opvoedingsspan-ningen, de relatie met ex-/partners, de werksituatie en het sociale netwerk. Dezedataset werd kwalitatief geanalyseerd.

In de hoofdstukken 5 en 6 staan de verklaringen van ‘opvoedingstekorten’ en ‘inko-men’ centraal. Met betrekking tot de verklaring van opvoedingstekorten wordentwee hypothesen getoetst volgens welke het effect van de gezinssituatie op hetbereikte onderwijsniveau tot stand zou kunnen komen: (1) via een daling van hetontwikkelingspeil in het gezin en (2) via een verminderde gezagsfunctie bij alleen-staand ouderschap. Met betrekking tot het laatste wordt inderdaad gevonden datkinderen uit moedergezinnen het gezin waarin ze opgroeiden als ‘minder streng’ervaarden dan de gematchte kinderen uit tweeoudergezinnen. Dit minder strengegezinsklimaat is van negatieve invloed op het bereikte onderwijsniveau. Voortsblijkt dat kinderen uit moedergezinnen meer ‘tegendraads’ onderwijsgedrag ver-toonden dan kinderen uit tweeoudergezinnen; ook dit beïnvloedt het onderwijsni-veau negatief.

De bevindingen geven geen steun aan de veronderstelling dat een daling vanhet opleidingsniveau in het gezin ten gevolge van het vertrek van de dikwijls hogeropgeleide vader het negatieve effect op de schoolloopbaan veroorzaakt. Evenminwordt een verschil gevonden tussen de onderwijsorintaties van eenouder- en twee-oudermoeders. Wèl zijn eenoudermoeders minder doorzettend dan tweeoudermoe-ders in het verwezenlijken van hun aspiraties, wanneer het advies van de onder-

4

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 4 (Black plate)

Page 278: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

wijzer voor de keuze van het vervolgonderwijs lager uitvalt dan hun eigen voorkeur.We zien dit laatste, in combinatie met het als minder streng ervaren gezinsklimaat,als een ondersteuning van de hypothese van de opvoedingstekorten. Het wegvallenvan de vader leidt tot een uitholling van de gezagsfunctie en een verminderde regel-capaciteit binnen het gezin. Eenoudermoeders lijken minder dan tweeoudermoedersin staat hun aspiraties te verwezenlijken en hun kinderen aan te zetten tot hetgewenste onderwijsgedrag; de kinderen spelen hierin ook een zelfstandige rol doormeer ‘tegendraads’ onderwijsgedrag te vertonen en hun moeder als het ware minderserieus te nemen.

Wat betreft het effect van gezinsinkomen maken we een onderscheid tussen deeffecten van een (in objectieve termen) slecht en een (in relatieve zin) verslechterdinkomen. Een verslechterd inkomen laat de discrepantie zien tussen wat voorheenmogelijk was en wat thans mogelijk is, en verwijst daarmee naar de noodzaak vanaanpassing. Het effect van ‘verslechtering’ is aldus onafhankelijk van de vraag of hetresterende inkomen in objectieve termen slecht is of niet.

De toetsingsresultaten laten zien dat alhoewel de moedergezinnen een signifi-cant lager inkomen hebben dan de vergelijkbare tweeoudergezinnen, met name deverslechterde inkomenspositie een verklaring vormt voor de lagere bereikte onder-wijsniveaus van kinderen uit moedergezinnen. Deze bevinding is zowel plausibelals verontrustend. In Nederland bestaan relatief gunstige financiële regelingen voorkinderen van onbemiddelde ouders, waardoor de effecten van een slecht inkomentot op zekere hoogte geneutraliseerd kunnen worden. Voor de subtiele effecten vaneen verslechterd inkomen is deze neutralisatie evenwel minder goed mogelijk.Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat de inkomenspositie van moedergezinnener in Nederland in de afgelopen jaren nog verder op achteruit is gegaan; de toege-nomen effecten daarvan op de schoolloopbaan zijn reeds vastgesteld (Dronkers1992).

De twee resterende hoofdstukken zijn gewijd aan de opvoedingssituatie in hetmoedergezin. In hoofdstuk 7 wordt eerst het gedrag van kinderen uit moedergezin-nen en tweeoudergezinnen vergeleken volgens dezelfde analysestrategie als in dedrie voorgaande hoofdstukken. De toetsingsresultaten laten zien dat kinderen uitmoedergezinnen een significant lagere score hebben op regelcompetentie thuis enin de klas. Opvallend is dat bij uitsplitsing naar sekse alleen voor meisjes een signi-ficant verschil in regelcompetentie thuis wordt gevonden. Voor regelcompetentgedrag in de klas zijn de verschillen voor beide seksen significant, maar groter inhet geval van jongens. De verschillen in regelcompetentie thuis en in de klas blijkenvoorts groter in gezinnen met niet buitenshuis werkende moeders of in gezinnenmet moeders met een lager opleidings- en beroepsniveau. Omgekeerd blijkt eenhogere mate van sociale betrokkenheid van moeders en kinderen de verschillen teverkleinen. Coleman’s hypothese ten aanzien van de ‘impact of communities’(Coleman en Hoffer 1987) wordt door deze bevindingen ondersteund.

Ook in het opvoedingsgedrag van eenouder- en tweeoudermoeders wordeneen aantal significante verschillen gevonden. Moeders in eenoudergezinnen leggenminder de nadruk op orde en netheid en stellen minder duidelijke grenzen aan hunkinderen, bijvoorbeeld inzake het hanteren van een vaste bedtijd. Opvallend is

5

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 5 (Black plate)

Page 279: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

daarentegen dat eenoudermoeders meer dan tweeoudermoeders toezien op hethuiswerk van hun kinderen. In de waardenoriëntaties, in de ondersteunende functiein de opvoeding en in de omschrijving van het gezinsklimaat werden geen signifi-cante verschillen tussen eenouder- en tweeoudermoeders gevonden.

Het voorlaatste hoofdstuk van dit proefschrift is gewijd aan de opvoedingssituatiein het moedergezin. De gesprekken met alleenstaande moeders werden gevoerd aande hand van een vragenlijst, gebaseerd op het model van Belsky (1984) ‘The deter-minants of parenting’. Dit model brengt met zich mee dat naast kenmerken van‘opvoeden in je eentje’ en ervaren opvoedingsspanningen, ook een belangrijkeplaats is ingeruimd voor bronnen van stress en ondersteuning: de (huwelijks-)rela-ties, arbeidssituatie en sociale netwerken.

Een opvallende bevinding is dat ‘opvoeden in je eentje’ voor veel moedersgeen grote breuk betekent met de voorafgaande situatie: de meeste moeders zeggendat ze ook tijdens hun huwelijk de eerstverantwoordelijke waren voor de opvoe-ding en verzorging van de kinderen. Bovendien was er in veel gezinnen sprake vanopvoedingsonenigheid, die soms direct of indirect aanleiding was tot de echtschei-ding.

In de door de moeders ervaren opvoedingsspanningen worden gezags- engedragsproblemen van kinderen het meest genoemd. ‘How to discipline effectivelyand still be a good guy’ (Clapp 1992) is voor veel moeders een centrale opgave. Ooktreden gevoelens van opvoedingsonzekerheid en een grote druk zich als opvoederte bewijzen aan het licht. Opvallend is voorts het door verschillende moeders erva-ren onvermogen om hun kinderen juist in schoolse zaken te motiveren en te disci-plineren.

(Huwelijks-)relaties, zowel met de ex-echtgenoot als met nieuwe partners,vormen vaker een bron van spanning dan van ondersteuning. Opvoedingsonenig-heid tussen de ouders zet zich vaak na de echtscheiding voort, terwijl een nieuwepartner voor menige moeder (en kinderen!) nieuwe spanningen en conflicten metzich meebrengt. Over de effecten van het buitenshuis werken laten de meeste moe-ders zich in positieve zin uit, alhoewel de overbelasting soms aanzienlijk is en definanciële winst gering. Verder vinden we in de uitspraken van de moeders aanwij-zingen van isolement, als persoon en als groep.

In het laatste hoofdstuk van dit proefschrift worden de bevindingen nog eenssamengevat en van commentaar voorzien. Op grond van de resultaten die ditonderzoek heeft voortgebracht, willen we het volgende benadrukken.

In dit onderzoek wordt opnieuw bevestigd dat het moedergezin kinderen diein zo’n gezin opgroeien blootstelt aan bepaalde risico’s, die een bedreiging vormenvoor hun ‘life chances’. De vraag hoe groot deze risico’s zijn, is op grond van onsonderzoek niet te beantwoorden. De verschillen in bereikt onderwijsniveau kunnenworden omschreven als ‘klein, maar significant’, maar evengoed als ‘significant,maar klein’. ‘The glass is either half full or half empty’, zo omschrijven Furstenbergen Cherlin dit dilemma.

Toch zijn er verschillende redenen om de kleine, maar significante effectenwel serieus te nemen. In de eerste plaats vertonen de negatieve effecten van‘opgroeien in een eenoudergezin’ blijkens buitenlandse onderzoeksliteratuur een

6

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 6 (Black plate)

Page 280: University of Groningen Opvoeden in je eentje Bosman, Maria … · 2016-03-08 · humor. Arjen Edzes, Rudi Wielers en Hans Pompe toonden dat allemaal in ruime mate. Hetzelfde geldt

grote mate van bestendigheid naar tijd en plaats. In de tweede plaats zijn de verschil-len in bereikt onderwijsniveau niet, zoals in geval van de meeste andere maatschap-pelijke determinanten, te herleiden tot verschillen in sociaal-economische status. Wezijn er niet wanneer we de eenoudergezinnen eerlijk zouden (kunnen) verdelenover de verschillende sociale strata; er lijkt hier iets anders, iets meer aan de hand.In de derde plaats laat met name buitenlands onderzoek zien, hoe de geconstateerdeeffecten in omvang toenemen onder (veel) ongunstiger sociaal-economischeomstandigheden dan in Nederland, waarbij we aantekenen dat deze er ook in onsland het afgelopen decennium niet beter op zijn geworden. De laatste reden die wewillen noemen heeft te maken met onze opvatting van onderwijskansen als baro-meter van gezinsfunctioneren, zodat de kleine effecten die de barometer registreerteen indicatie vormen voor omvattender atmosferische spanningen. Dit maakt dat debetekenis van onze onderzoeksresultaten verder strekt dan enkel het terrein van hetonderwijsonderzoek.

7

Rie Bosman samenvatting 05-06-2008 14:48 Page 7 (Black plate)