Upload
buithuy
View
222
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
‘Nobody had a plan.It just happened.’ 1
1 Uit een interview met danser Igor Podsiadly van Club Guy & Roni, 3 januari 2014, De Noorderkerk, Groningen
Igor Podsiadly
Michiel Johannes Jansen 310826
Master Kunst Educatie
Hanzehogeschool Groningen & NHL Leeuwarden
Juni 2014
Begeleid door Gudrun Beckmann en Joachim Wetterling
De Mol
Als de mol er is, schakel ik over op orakeltaal. Ik noem hem kon-
ing der duisternis, vriend van made, worm en engerling, reiziger
in de onderwereld, kenner van mijn voetzolen. Om dat laatste
moet ik lachen, hij weet wel dat mijn zolen boven zijn hoofd
staan, maar hij kan ze niet zien, hij kan geen kenner zijn, hij is
blind. Toen er voor het eerst, lang geleden, een piramide van
aarde op mijn grasveld was verschenen, rende ik met grote ogen
en open handen naar mijn boerenbuurman en riep: de aarde,
buurman, wat gebeurt er met de aarde? De buurman lachte, liet
me de mollenklem zien en legde uit hoe ik die moest plaatsen.
Maar dat heb ik nooit gedaan, ik bleek een aangeboren ontzag
voor de mol te hebben, de baas van de parallelle wereld. Ik heb,
en dat was heel moeilijk, nooit een mol gezien. Wel via de taal,
ik heb hem horen beschrijven, maar ik heb hem nooit gezien, in
mijn leven is de mol een wezen dat nooit gezien is, zoals de krab
die op acht kilometer diepte in de Indische Oceaan leeft en die
niemand ooit gezien heeft, zelfs mijn buurman niet. Ik heb mijn
kijk op de tuin aangepast aan het gedrag van de geheimzinnige,
blinde gast onder de grond. Soms struikel ik over een zware tegel
in het tuinpad, die ’s nachts door de mol als een ijsschots rech-
top is gezet, maar ik vloek niet, ik heb me geoefend in lankmoe-
digheid. De mol is waarschijnlijk mijn symbool geworden voor
wat nooit begrepen kan worden, en waar je dus geen klem voor
hoeft te zetten.
A. L. Snijders
Samenvatting
In mijn jaren bij ’t Barre Land deed onze collectieve werkwijze recht aan de
feitelijke kracht van de (podium)kunsten: het proces. Solidariteit en eigenzin-
nigheid gingen hand in hand en veroorzaakten interactie tussen de verschil-
lende disciplines. Bovendien durfde je verder te gaan daar waar je alleen allang
zou zijn gestopt omdat je extreem op elkaar betrokken was.
Academie Minerva Vormgeving zit midden in het proces om de missie rond
inter-disciplinariteit te realiseren. Ik zie als docent Scenografie dat op dit mo-
ment de studenten hoofdzakelijk wordt geleerd om zich in zichzelf te verdie-
pen. Als je de samenwerking tussen studenten van verschillende disciplines in
praktijk wilt brengen dan moet je de studenten juist leren om zich in de ander te
verdiepen.
In de vorm van een interdisciplinaire projectweek heb ik daar twee jaar geleden
een aanzet toe gegeven en ben daarvoor een samenwerking aangegaan met
danser Igor Podsiadly van Club Guy & Roni in Groningen. Kan dit initiatief model
staan voor een werkwijze die studenten oefent in interdisciplinariteit? In janu-
ari 2014 heb ik een veldexperiment ingericht met als doel om de volgende vraag
te beantwoorden.
Hoe ontwerpen we onderwijs als een vorm van actie die leidt tot een uitdagende
situatie waarin de studenten dwars over de disciplines heen actief worden op
elkaar betrokken raken en hun creatieve potentie ontdekken en ontwikkelen?
Vanuit dans gingen vormgevers, in een voor hun onbekende omgeving, col-
lectieve samenwerkingsverbanden aan. Met als gevolg dat hun procesmatige
manier van werken de aanzet gaf tot de ontwikkeling van een hybride praktijk.
Zo werd collectief met elkaar optrekken een hybride vorm van ontwerperschap –
een zeker living apart together. Dit concept helpt ons om inter-disciplinair werken
didactisch vorm te geven.
Marie van Linschoten
Tereza Teluchova
Katarzyna Pawlikowska
Helena van Zuijlen
Anne Brouwer
Lotte Dijkstra
Anniek Mol
Mieke den Braber
Giada Cerbone
Anna Zeil
Pim Kraan
Chan Lai Kuen
Suzanne Verhagen
Laureen Langkamp
Inhoud
Hoofdstuk 1 Inleiding p. 1
1.1 Achtergrond
1.2 Probleemstelling
1.3 Doelstelling van het onderzoek
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader p. 4
Hoofdstuk 3 Methodologische aanpak p. 15
Hoofdstuk 4 Resultaten p. 22
Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbeveling p.26
Hoofdstuk 6 Reflectie p. 28
Bronnen en referenties p. 29
Abstract p. 31
Bijlagen
1
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Achtergrond
Wat vooraf ging
Vanaf het prille begin tot 2009 ben ik als maker en vormgever verbonden geweest
aan theatercollectief ’t Barre Land (1990) in Utrecht. ’t Barre Land stamt uit het
Post Punk tijdperk en deelde het in eigen beheer principe met deze 20ste eeuwse
cultuurstroming. Dwars over de artistieke, productionele en zakelijke discipli-
nes heen: met zelfdoen en gedeelde verantwoordelijkheid als motto. Inhoudelijk
voelden wij ons sterk verbonden met de schrijvers Schiller en Goethe die in hun
jonge jaren met hun literatuur gestalte gaven aan de ‘Sturm und Drang’ bewe-
ging als onderdeel van de Duitse Romantiek.
Doordat je in een collectief buitengewoon op elkaar betrokken bent, elkaar tel-
kens dekt, durf je verder te gaan daar waar je alleen allang zou zijn gestopt. In
mijn jaren bij ’t Barre Land heb ik geleerd dat de dynamiek die gepaard gaat met
het overschrijden van de grens van je eigen artistieke discipline allereerst grote
invloed heeft op je eigen ontwikkeling en aan het werk dat je samen maakt een
avontuurlijk karakter geeft. Het niet-hiërarchische organisatie model bepaalt
de werkwijze en de uitkomst waarin het voor de hand liggende niet gewenst is.
“Zo wordt ook recht gedaan aan een andere wezenlijke kracht van toneel: het proces. Bij ’t
Barre Land is dat extreem zichtbaar.” (Hassel van & Walraven, 2003) Doen en hardop
denken waren voortdurend met elkaar in samenspraak en de grens tussen theo-
rie en praktijk werd doorlopend overschreden en platgetreden.
Lesgeven
Sinds 2012 ben ik als docent Scenografie verbonden aan Academie Minerva
in Groningen. Scenografie, ook wel Theatervormgeving, is een van de vier uit-
stroom-profielen van de afdeling Vormgeving. De drie andere studierichtingen
zijn: Interieur Ontwerp, Grafisch Ontwerp en Illustratie. De richting Scenografie
wordt naast Academie Minerva op nog drie andere plekken in Nederland
aangeboden.
Deze drie opleidingen (Maastricht, Utrecht en Amsterdam) zijn onderdeel van
de theaterscholen. Minerva vormt hierop een uitzondering omdat het als enige
instelling in Nederland Scenografie aanbiedt in een beeldende context. Je zou
verwachten dat er een levendige kruisbestuiving zou bestaan tussen Scenografie
en de andere ontwerprichtingen op zich en tussen Algemeen Beeldende Kunst
in het bijzonder. Deze situatie biedt tenslotte exclusieve mogelijkheden voor het
profiel van Academie Minerva Vormgeving.
2
Daarnaast valt mij op dat collega’s enthousiast zijn over de studenten
Scenografie.
Zij zijn te spreken over hun referentiekader, gevoel voor samenwerking en de
mate van overtuiging die zij aan de dag leggen. Eigenzinnigheid lijkt bij die stu-
denten op een vanzelfsprekende manier samen te gaan met solidariteit. Dat is
volgens mij het gedroomde samenspel van competenties voor een ontwerper
in de 21ste eeuw. Je zou willen dat de dynamiek die deze verbinding van vaar-
digheden kan veroorzaken is ingebed in het curriculum.
Het samenbrengen van ego’s zie ik als een belangrijk doel van Academie
Minerva Vormgeving. Het onderwijs is nu echter voornamelijk gericht op het
eigen uniek zijn: op de expressie en expansie daarvan. Met als gevolg dat de stu-
denten bij voorbaat wordt geleerd hun ding te doen. Dat is geen ramp maar er
ontbreekt wel iets. De studenten concentreren zich op wat ze maken waarbij
de aandacht voor de vraag naar hoe en met wie ze het maken op de achtergrond
raakt. Door deze vragen wél te stellen komt het maakproces in een heel ander
daglicht te staan. Dat licht is nodig om nieuwe invalshoeken op de ontwerpprak-
tijk te vinden. Daarom leer je als Academie Minerva Vormgeving studenten ook
samen te werken met andere disciplines. Zo kunnen ze in één discipline groeien
én tegelijkertijd in de verscheidenheid daarvan.
1.2 Probleemstelling
In haar missie heeft de afdeling Vormgeving van Academie Minerva de ambi-
tie met betrekking tot interdisciplinariteit als volgt geformuleerd: “Vakkundige
ontwerpers die kunnen functioneren in een interdisciplinaire en mondiale omgeving.”
(Hanzehogeschool, 2013) Studenten komen in het curriculum van Academie
Minerva Vormgeving op dit moment met mondjesmaat in aanraking met inter-
disciplinariteit. Als ik rondkijk valt mij op dat de studenten hoofdzakelijk wordt
geleerd om zich in zichzelf te verdiepen. Als je de samenwerking tussen stu-
denten van verschillende disciplines in praktijk wilt brengen dan moet je de stu-
denten juist leren om zich in de ander te verdiepen. Nu we op het punt staan de
missie rond interdisciplinariteit in praktijk te brengen zullen we werkwijzen en
didaktiek moeten (her)ontwerpen waarin samenwerking en uitwisseling tussen
de verschillende disciplines op de voorgrond staan.
In 2012 heb ik in de vorm van een interdisciplinaire projectweek daar al een
aanzet toe gegeven. In deze projectweek wilde ik studenten uitdagen, ze uit hun
comfort zone trekken en confronteren met een andere discipline. Om dit te be-
reiken ben ik een samenwerking aangegaan met danser Igor Podsiadly van Club
Guy & Roni in Groningen. Met hem wilde ik een beweging in gang zetten waarin
het gezamenlijke proces de uitkomst bepaalt. De projectweek in samenwerking
3
met Podsiadly smaakte naar meer. Kan dit initiatief model staan voor een werk-
wijze die studenten oefent in interdisciplinariteit? Om dat in beeld te krijgen
vraag ik mij in het kader van mijn masteronderzoek het volgende af:
Hoe ontwerpen we onderwijs als een vorm van actie die leidt tot een uitdagende
situatie waarin de studenten dwars over de disciplines heen actief worden op
elkaar betrokken raken en hun creatieve potentie ontdekken en ontwikkelen?
1.3 Doelstelling van het onderzoek
De onderwijsontwikkeling waar Academie Minerva Vormgeving naar aanleiding
van het in praktijk brengen van haar missie en visie nu voor staat wil ik door
middel van dit onderzoek ook in een breder perspectief plaatsen. Dit doe ik door
stil te staan bij het actuele discours dat wordt gevoerd rond thema’s als samen-
werking en inter-disciplinariteit. Dat discours wil ik betrekken op de onderwij-
sontwikkeling en daar bovendien theater-eigen thema’s als de reële ontmoeting
en inter-disciplinariteit aan toevoegen als bijdrage aan de zoektocht naar nieu-
we rollen van de vormgever.
Hoogleraar Design Practise Robert Young omschrijft de rol van de vormgever als
één die letterlijk tussen de disciplines in is. “One of the more contemporary roles of
design is to act as mediating discipline between different branches of social sciences and
hard sciences: an ‘inter-discipline’.” (Jefferies, Tan & Yee, 2013) maakt de rol van de
vormgever actief – als één die beweegt tussen de disciplines. Je moet je in de an-
dere discipline verdiepen en ervan gaan houden. Dan kom je erachter hoe je met
die andere discipline kunt samenwerken.
Het bewegen tussen de disciplines is niet hetzelfde als het wegnemen van de
grenzen tussen de disciplines. Grenzen tussen disciplines garanderen vakkun-
dige diepgang. Het opheffen van grenzen is dan ook niet de doelstelling van dit
onderzoek. Wel wil ik een nieuwe rol van de ontwerper in beeld krijgen.
Niet door de overeenkomsten, maar juist door de verschillen en tegenstellingen
tussen de verschillende disciplines te ervaren.
Hoe dan ook, de vraag dringt zich op, kunnen we vanuit de bovenstaande in-
zichten de missie met betrekking tot inter-disciplinariteit van Academie Minerva
Vormgeving waarmaken? Kunnen we aan de ene kant de vakgebieden streng be-
grenzen en tegelijkertijd uitbreiden door de verschillende disciplines met elkaar
te laten interacteren en allianties met elkaar én allerlei andere disciplines aan te
laten gaan?
4
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader
Denkbeelden en inzichten van de drie sociaal wetenschappers Bauman, Sennett
en Engeström, alsmede die van theaterwetenschapper Kattenbelt én de drama-
turge Van Kerkhoven vormen mijn theoretisch kader. In deze vakgebieden staat
de fysieke ontmoeting (de ontmoeting tussen mensen) centraal. De sociale con-
text van didaktiek én van vormgeven breng ik via hun werk naar voren.
Zygmunt Bauman
Volgens Bauman is het aan het begin van de 21ste eeuw niet de beweging naar
een vooropgesteld doel dat telt maar het onophoudelijk bewegen op zich.
Zo kunnen we ons in de ontwikkeling van didactiek bijvoorbeeld niet meer
baseren op utopische modellen. We zullen het in het moment zelf moeten doen.
Zodoende zijn we in een actieve situatie terecht gekomen waarin er recht gedaan
kan worden aan creativiteit als leidend principe.
De gevolgen die de ontwikkelingen rond globalisering, technologie, klimaat-
andering en democratisering op het ontwerpvak hebben vragen om een herover-
weging van het vormgevingsonderwijs in het algemeen en die van de rol van
de docent vormgeving in het bijzonder. Om de complexiteit van de maatschap-
pelijke ontwikkelingen te kunnen duiden en tevens de noodzakelijke verande-
ringen in gang te zetten hebben uiteenlopende disciplines elkaar nodig om met
oplossingen te komen die de complexiteit rechtdoet. We zijn in wezen meer dan
ooit op elkaar aangewezen. In dit kader haal ik graag de Belgische dramaturge
Marianne van Kerkhoven aan: “Following the collapse of ideologies, we need, I think,
people who above all develop practises together. This requires a much more concrete
commitment, a much more direct responsibility – agreeing with new manifestos is not
enough…. There is a need for exchange. Exchange is the basis of all life. Through these
exchanges we discover what we have in common, what we already share, and what we
don’t… yet.” (Kerkhoven van & Nuyens, 2012)
De situatie van de fysieke ontmoeting – een ontmoeting tussen mensen – staat
centraal en onderstreept wat mij betreft nadrukkelijk de sociale context van on-
derwijs én van vormgeven. Het gaat hier zogezegd om een situatie waarbinnen
uitwisseling plaatsvindt en waarin tegelijkertijd geleerd wordt. Tenslotte leer je
als mens tussen de mensen. Kennis en vaardigheden zijn er niet bij de geboorte
maar komen met de tijd.
Socioloog Erving Goffman definieert een situatie als volgt: “By the term social si-
tuation I shall refer to the full spacial environment anywhere within an entering person
5
becomes a member of the gathering that is (or does not become) present. Situations be-
gin when mutual monitoring occurs and lapse when the penultimate persoon has left.”
(Ritter & Gründer, 2006) Goffman benadrukt in zijn definitie het ruimtelijke én
het wederzijdse aspect van een situatie. Volgens hem is er binnen een situatie
sprake van opkomen en afgaan zoals dat binnen theater ook gebruikelijk is.
Vervolgens veronderstelt wederzijdsheid volgens hem, in het geval van een on-
derwijssituatie, een interactie tussen docent en student/e in het moment zelf.
Het niet zonder elkaar kunnen en de drang om samen op te trekken beperkt zich
wat mij betreft niet alleen tot de educatieve context. Samenwerking en uitwisse-
ling tussen verschillende vakgebieden en beroepspraktijken behoren tot weder-
zijdsheid als middel waarmee we grip kunnen krijgen op de wereld van nu die
ons door de vingers “vloeit” (Bauman, 2012). Het sociaal theoretisch kader is van
belang om onze plaats te kunnen bepalen in de wereld van nu om vervolgens tot
actie over te gaan.
In zijn meest recente boek Vloeibare tijden, leven in een eeuw van onzekerheid be-
schrijft de sociaal denker Zygmunt Bauman aan de hand van drie symbolische
figuren de posities van de premoderne mens, de moderne mens en die van de
hedendaagse mens in de wereld. Vanuit die figuren richt ik me verder op de ver-
schillende didactische posities en de didactische gedragslijnen die daar met het
oog op de huidige eeuw uit zijn op te maken. “Wij zouden kunnen zeggen dat de pre-
moderne houding tegenover de wereld op die van de boswachter leek, maar dat de mod-
erne kijk op de wereld beter kan worden vergeleken met die van de tuinman.” (Bauman,
2012) Het is opvallend dat het welhaast strijdige figuren zijn. Waar je bij de figuur
van de boswachter denkt aan termen als – de natuur zijn gang laten gaan en
natuurlijke orde en evenwicht, draait het bij de tuinman om het verwezenlijken
van een vooropgezet plan. Dus de eerste positie gaat uit van het handhaven en
beheren van een natuurlijk evenwicht dat er al is. Bij de tweede positie gaat het
om een gecomponeerde harmonie. Bij de een gaat het om ‘met rust laten’ en bij
de ander om ’ingrijpen’. “Het werk van de boswachter berust op het geloof dat de din-
gen op hun best zijn wanneer men zich er niet mee bemoeit...” (Bauman, 2012)
Als we vanuit deze gedachte werk van didactische denkers zoeken komen we als
vanzelfsprekend bij Jean Jacques Rousseau uit. Rousseau is een vooraanstaand
vertegenwoordiger van de Verlichting en schreef zijn invloedrijke werk Emile, Of
over de opvoeding om zijn visie op de menselijke natuur uiteen te zetten. Hoe oor-
spronkelijk en natuurlijk de mens ook is steeds heeft hij een onbedwingbare be-
hoefte om daar tegenin te gaan. We zijn aan de ene kant natuur en aan de andere
kant ontkennen we dat. Het levert een paradox op – onze condition humaine die
Rousseau als geen ander prachtig in beeld brengt. In de woorden van de filosoof
Maarten Doorman klinkt het zo: “Emile gaat zo ver in de opvatting dat het kind van
nature goed is en niet alleen alles zelf kan leren, maar dit ook moet, dat de wonderlijke
6
paradox oprijst dat de beste opvoeding eruit bestaat een kind maar liever helemaal niet,
of hoogstens een klein beetje op te voeden.” (Doorman, 2012)
Om nu terug te gaan naar de boswachter kunnen we stellen dat die pre-moderne
oriëntatie op de wereld met Rousseau samenvalt én met hem definitief voorbij is.
Vanaf dat moment sluimert het enkel nog door als een sterk verlangen naar het
samenvallen met de natuur. Een verlangen dat geregeld de kop op steekt.
De tweede symbolische figuur waarmee Bauman de modernistische leven-
shouding omschrijft is die van de tuinman. Dat is interessant omdat die rol zich
gemakkelijk laat vergelijken met die van de moderne docent. De tuinman snoeit
en knot (vanuit een idealistische visie op de wereld) in het gestel van de boom in
de hoop en verwachting dat zijn takken rijk zullen dragen en de kroon en wor-
tels zich versneld ontwikkelen. Deze opvatting verlangt een strikt territorium
waar je van alles buiten kunt sluiten.
Bauman zegt over de tuinman: “De tuinman denkt heel ander, hij neemt aan dat er in
het geheel geen orde in de wereld (althans het kleine deel dat hem is toevertrouwd) zou zijn
zonder zijn voortdurende aandacht en inspanningen…Hij legt zijn voorgevormde plan op
aan een grondstuk door de groei van het juiste soort planten te bevorderen en alle anderen
uit te trekken of te vernietigen – welke planten nu worden omgedoopt tot ‘onkruid’, wier on-
gevraagde en ongewenste (ongewenst omdat ze ongevraagd zijn) aanwezigheid de harmo-
nie van het plan als geheel verstoort.” (Bauman, 2012) En tot slot: “Tuinmannen plegen
de ferventste en meest deskundige . . . utopisten te zijn.” (Bauman, 2012)
Hier lezen we dat de vroeg-modernistische opvatting over de wereld helemaal
niet meer opgaat omdat er geen grote ideologieën meer zijn die de wereld or-
denen. Dus ook geen utopieën meer waarop je een didactisch handelen kunt
baseren. Geen einddoel meer dat je van te voren vaststelt en dat je idealiter
wilt bereiken. Aan het begin van de 21ste eeuw is het niet de beweging naar een
vooropgesteld doel maar het onafzienbaar bewegen op zichzelf dat telt. Deze
situatie beschrijft Bauman aan de hand van de symbolische figuur van de jager:
“De oorspronkelijke utopieën ontleenden hun magische kracht aan de belofte een einde
te maken aan het zwoegen; de utopie van de jagers is een droom van een nimmer eindi-
gende inspanning.” (Bauman, 2012)
Hoe messcherp de analyse en verontrustend de vergezichten van Bauman ook
zijn, graag wil ik het hier houden bij de introductie van de symbolische figuur
waarmee hij de mens in het huidige tijdsgewricht plaatst. Deze figuur vervol-
gens als denkraam nemen om me te oriënteren op de didactische rol die de
docent in deze context speelt. Volgens Bauman: “Voor tuinmannen was de utopie
het einde van de weg, voor jagers is zij de weg zelf.” (Bauman, 2012) Ervan uitgaande
dat de situatie waar de mens zich nu in de wereld bevindt – zeg vanuit een so-
ciologisch perspectief – direct van invloed is (in ieder geval zou moeten zijn) op
zijn didactisch handelen, stel ik mij voor hoe dat handelen er dan uit ziet. Het is
7
in ieder geval een didactische situatie waarin de buit niet van belang is. In ieder
geval wordt dat niet gezien als een beloning omdat dat stilstand veroorzaakt en
het vooruitzicht naar een nieuwe onderneming ondermijnt. Waar de vroegmod-
erne utopie in de tijd een einde gerealiseerd zag, kun je stellen dat er in de situ-
atie waarin de jager als figuur centraal staat wel degelijk ook sprake is van een
utopie. De utopie die juist geen einde kent.
Hoe kunnen we in onze laatmoderne tijd dit inzicht gebruiken om didactiek en
dan specifiek de positie van de docent te herdefiniëren? Ten eerste door niet va-
nuit een vooropgezet doel te werk te gaan omdat dat een einde suggereert terwijl
er nu juist sprake is van eindeloosheid. Maar als een vakman/vrouw die in het mo-
ment zelf reflecteert op de situatie en daardoor ruimte schept voor de student/e.
Vanuit het besef dat er altijd veel meer bij studenten gebeurt dan de intentie
waar de docent mee begint. Dit betekent ook dat de opbrengst (oneindig) veel
meer is dan de docent heeft kunnen vermoeden. Ten tweede door de weg zelf te
vertalen als een pad dat nog gemaakt moet worden. Er is geen infrastructuur:
enkel hoog gras dat je het zicht ontneemt. Als docent wijs je de student op zijn/
haar manier van bewegen zodat de student zijn/haar pad (dat een herhaling is
van een beweging tussen verschillende posities) laat ontstaan. Dit alles vanuit
de overtuiging dat leren gebeurt door ervaren.
Donald Alan Schön beschrijft in The Reflective Practitioner (Schön, 1991) dat
zelfervarend leren mogelijk is als de docent reflecteert in het moment van
lesgeven zelf. Reflecteren als handeling. Als Schön de grondlegger van onder-
zoek naar zelfervarend leren is, dan is Frans Zwartjes er het praktijkvoorbeeld
van. Zwartjes is de ‘godfather’ van de Nederlandse experimentele film. Hij
inspireerde als docent op de Vrije Academie in Den Haag veel studenten en
stuurde ze het bos in. Zijn credo ‘niet weten, maar doen’ bracht hij op onnavol-
gbare en onorthodoxe wijze in praktijk. Hij heeft er door de jaren heen helaas
weinig over kwijt gewild hoe hij te werk ging. Zodoende moeten we het stellen
met de overlevering van studenten die hem hebben meegemaakt en een enkele
opmerking in een interview waarvan de volgende boekdelen spreekt: “Ik heb
duizenden leerlingen gehad met een idee. Die weten precies hoe ze het allemaal willen
hebben. Laatst kwam er iemand naar me toe, gooit een schrift op tafel en zegt: “Hier zit-
ten drie films in.” Ik zeg: “Oh, jij bent schrijver!” “Nee, dat zijn films. Ik hoef het alleen nog
maar even te filmen.” Ik zeg: “God jongen, schei toch uit. Dat meen je toch niet?” Ze heb-
ben daarmee geen oog voor wat zich voordoet, alleen voor wat ze bedenken. Maar het is
toch realistischer als je je juist bezighoudt met wat er is.” (Abrams, 2007)
Frans Zwartjes leert je dat er geen weg is en al helemaal geen vooropgezet doel.
Realistisch noemt hij het zelf. Graag neem ik die term van hem over om daarmee
de houding te beschrijven die deze laatmoderne periode van ons vraagt. Realisme
als tegenhanger van utopisme, met als credo ‘zien wat zich voordoet’ dat zich
8
natuurlijk ook binnen een didactische context laat bezigen. Om met Zwartjes te
spreken:
“Waar het echt op aan komt is de creativiteit en de inventiviteit. Dat is het enige dat
telt.” (Abrams, 2007) Het is dan wel niet als eindpunt van de weg te omschrijven
maar in feite wel het doel. Gebruik maken van wat er is en de onverwachte mo-
gelijkheden in het moment herkennen en heel precies naar je hand zetten.
Omdat het vormgevingsonderwijs als (utopische) constructie in vier jaar tijd
een einde veronderstelt is het haast onmogelijk om op basis van het perspectief
van Baumans jager – de utopie van de eindeloosheid – een didactisch handelen
te formuleren. Wellicht kunnen we de tuinman als metafoor blijven gebruiken,
ons didactisch handelen daaraan blijven spiegelen en zo uitkristalliseren of
het recht doet aan de dynamiek van ons laatmoderne tijdgewricht. Dat kan al-
leen als we het denken en gedrag van de tuinman veranderen van utopisch naar
realistisch (om in de geest van Zwartjes te spreken). Met andere woorden: de
student/e het werk laten doen. Als we verder ook de botanische metafoor door-
trekken (met het onvermijdelijke verlangen van Rousseau nog in ons achter-
hoofd) naar de vraag hoe vormgevingsonderwijs concreet vorm moet krijgen
dan introduceer ik hierbij het volgende concept: verwilderen.
Botanicus Romke van der Kaa zegt hierover in zijn laatste boek het volgende: “In
catalogi van kwekers kom je soms de term “geschikt voor verwildering” tegen. Daarmee
bedoelen ze dat een bepaalde plant zich uitzaait, waardoor je er in de loop der tijden
steeds meer van krijgt. Dat is de verwildering die ik op het oog heb. Niet de chaos, de rom-
mel of de verwaarloosde tuin, maar het avontuur van planten die hun eigen weg gaan, al
dan niet onder begeleiding en toezicht van ons.” (Kaa van der, 2012)
Als we dit botanische streven vertalen naar de invulling van de rol van de docent
vormgeving. Dan betekent dat in de praktijk dat die docent nauwgezet kleine in-
grepen pleegt waardoor het avontuur van student/e die zijn/haar eigen weg gaat
mogelijk wordt gemaakt.
Richard Sennett
Hoe kun je leven én werken met mensen die anders zijn? Voor Richard Sennett
betekent deze vraag de grootste uitdaging waar wij op dit moment voor staan.
Hoe vind je iemand in een groep als je op elkaar bent aangewezen? Welke om-
standigheden en welke instrumenten spelen er een rol in dat proces?
Portretfotograaf Koos van Breukel weet met de titel van zijn recent verschenen
overzichtsboek volgens mij tot de essentie van (inter-disciplinaire) samenwerk-
ing door te dringen. Nergens heb ik het in elk geval zo kernachtig omschreven
gezien als in de titel: Me We. Van Breukel heeft zijn titel ontleend aan het geli-
jknamige (en bovendien niet meer dan deze twee woorden tellende) gedicht dat
9
de fameuze bokser Mohammed Ali in 1975 tijdens een toespraak op Harvard
University voor het voetlicht bracht. Afgezien van het feit dat Mohammed Ali
met dit kortste gedicht in de geschiedenis van de Engelstalige dichtkunst zijn
briljante onnavolgbaarheid bevestigt laat dit gedicht zich voorzichtig duiden als
een uitspraak over het individu en de wereld. Liever gezegd: over het individu
in de wereld. In de witruimte tussen de twee woorden denk ik verder het woord
jij te lezen (ik voel me aangesproken). Dat maakt dat deze poëzie een wereld
oproept van de harde grens tussen het ik en de ander én over de mogelijkheid
deze grens te overschrijden en voor een deel samen te vallen met de ander.
Socioloog Richard Sennett richt zich in het tweede deel van zijn trilogie over de
homo faber op een vraag met een vergelijkbare strekking. In deze historische
studie onder de titel Together naar onder meer de kracht van samenwerking
klinkt het als volgt: “…how can people be open to and engaged with those who dif-
fer…” (Sennett, 2012) Je leest er bijna overheen, het is een zinsnede die eenmaal
gelezen voortdurend blijft rondzingen. Die ander waar je hoe dan ook mee wordt
geconfronteerd – hoe doe je dat? En: hoe kun je leven en werken met mensen die
anders zijn? Voor Sennett betekenen deze vragen de grootste uitdaging waar wij
op dit moment als samenleving voor staan. Maar ook op het niveau van samen-
werking voorziet hij de nodige uitdagingen.
Vanuit sociologisch, historisch en biologisch perspectief beschrijft Sennett nau-
wgezet de zwakke positie waar het fenomeen samenwerking in het huidige
tijdsgewricht in terecht is gekomen en stelt verder vast hoe die benarde positie
versterkt kan worden.
Omdat de mens als sociaal dier te boek staat is ook het ethologisch perspec-
tief waarmee Sennett het verschijnsel samenwerking benadert wat mij betreft
van belang. We kunnen er gerust van uitgaan dat de mens onderdeel is van de
natuur en geen plaats meer inneemt daarbuiten. Hoogleraar psychologie Frans
de Waal bewijst in zijn studies (o.a. De aap en de suchimeester, 2001) immers keer
op keer de duidelijke overeenkomsten tussen mens en dier en niet zozeer de
verschillen.
“Dieren zijn vreemde wezens met onbegrijpelijke preocupaties, maar ze reizen
met ons mee naar het onbekende, ze zitten in hetzelfde schuitje – in de woorden
van etholoog Jane Goodall, “mens en dier delen hetzelfde lot”.” (Kousbroek, 2009)
In een (natuurlijke) omgeving die voortdurend aan verandering onderhevig is
houden mensen zich al jaar en dag staande door middel van coöperatie en com-
petitie met elkaar te verbinden. Sennett beschrijft het hele spectrum van uitwis-
seling als een breekbare balans tussen coöperatie en competitie.“ Anyone who
has played a team sport, cut a business deal or raised a brood of children knows that mu-
tual cooperation and competition can combine. The undertow of competition is aggresion
and anger, sentiments wich are hard- wired into human beings. Rehearsals, conversa-
tions, coalitions, communities, or workshops can countervail against this destructive
10
pull, because the impulse of goodwill is also imprinted in our genes. As social animals, we
have to work out through experience how to strike a balance.” (Sennett, 2012)
In het midden van het spectrum dat zich uitstrekt van altruïsme tot monopo-
lisme bevindt zich de positie waarin coöperatie en competitie het meest met
elkaar in balans zijn en deze positie geeft ruimte aan onderlinge uitwisseling en
aan onderlinge beïnvloeding.
Marianne Van Kerkhoven & Giel Kattenbelt
Hoe zorg je ervoor dat mensen sociaal blijven? Volgens Giel Kattenbelt en
Marianne van Kerkhoven is theater het antwoord waarmee je de individualiser-
ing van onze maatschappij tegemoet treedt. Theater bestaat in de (letterlijke)
ruimte tussen de verschillende disciplines. Daar waar de disciplines elkaar in
het moment zelf beïnvloeden, bestaat de voorstelling.
Volgens theaterwetenschapper Giel Kattenbelt vervult theater een sleutelrol bin-
nen de moderne kunsten omdat theater in zijn ogen alle kunstdisciplines in zich
verenigt. Kattenbelt beschrijft het theater als zodanig als een “hypermedium”
(Kattenbelt, 2006). De hedendaagse kunstenaar en ontwerper maakt gebruik van
uiteenlopende disciplines die hij/zij op een steeds veranderende manier inzet zodat
de grenzen tussen de disciplines allang onhoudbaar zijn geworden. Binnen de ber-
oepspraktijk van ontwerpers en kunstenaars is er sprake van een scheppingsproces
waarin de verschillende artistieke disciplines samen optrekken en vanzelfsprekend
voortdurend beïnvloeden. Je kunt je afvragen in hoeverre de grens tussen kun-
stenaar- en ontwerperschap überhaupt nog houdbaar is. Maar dit terzijde.
Kattenbelt veronderstelt dat theater het domein bij uitstek is om – in levende
lijve – tot een artistieke ontmoeting en uitwisseling te komen van makers uit
verschillende disciplines. In het verlengde daarvan is theater zogezegd een ge-
deeld territorium.
Het is de uitgelezen omgeving voor artistieke beïnvloeding. Dramaturge
Marianne van Kerkhoven zegt hierover het volgende: “The artist is a specialist in
his own field: choreographers/ dancers must know their body, writers must know how
to construct a text, musicians how to play their instrument, etc. Their craft, however, is
practiced within an organisational structure that is artisanal in each en every way. The
process that leads to stage activities are almost always the result of a collective practice
with a limited group of people: designing and performing the work are closely connected;
there is direct personal communication between everyone involved in the project; every-
one can more or less create an idea of the work as a whole, and in that way retain a con-
nection with it.” (Kerkhoven van, 2012)
Doordat er sprake is van een fysieke ontmoeting is de sociale rol die theater
vervult altijd belangrijk. Die rol omschrijft Kattenbelt als volgt: “Dit alles betekent
11
dat de uitdrukking ‘all the world is a stage’ niet langer slechts een metafoor is, maar – in
tegendeel – verwijst naar een kenmerkende eigenschap van de gemediatiseerde cultuur
en samenleving. Als dit zo is, dan is de vraag hoe de werkelijkheid als enscenering weer
zichtbaar kan worden gemaakt. Volgens mij is hier een rol weggelegd voor het theater,
juist omdat het theater een reële ontmoeting tussen performers en toeschouwers is en –
gegeven die werkelijkheid – de illusie van werkelijkheid met de werkelijkheid van de illu-
sie kan deconstrueren of ontmaskeren.”
(Kattenbelt, 2006). Door de toenemende individualisering van onze
maatschappij verdwijnt de werkelijke ontmoeting tussen mensen meer en
meer. Theaters zijn net als cafés en pleinen de uitgelezen plek om elkaar tegen te
komen, te discussiëren, te reflecteren en informatie uit te wisselen en zodoende
onderdeel van de publieke ruimte. Deze rol van het theater als (semi)publieke
ruimte is uitgespeeld. De publieke ruimte an sich staat verder onder druk door
de vercommercialisering en privatisering daarvan. Je kunt je afvragen in hoev-
erre de theaters ooit weer publiek worden. En of ze zogezegd de aangewezen plek
zijn om “de illusie van werkelijkheid met de werkelijkheid van de illusie te deconstrueren
of te ontmaskeren” (Kattenbelt, 2006). Binnen deze context is het belangrijk om
theaters te herontwerpen naar performatieve ruimtes. Als een synthese van
café, plein en schouwburg. Ruimtes die iets teweeg brengen doordat er een li-
chamelijke en sociale interactie met die ruimte mogelijk is. Zo kan het publieke
domein in zekere zin weer veilig worden gesteld.
Yrjö Engeström
Samenwerken leidt tot grensoverschrijding. Werkwijzen waarmee disciplines
hun samenwerking in praktijk brengen zijn van invloed op de opbrengst van
die samen-werking. Welke omstandigheden en welke instrumenten spelen er
een rol in dat proces? Yrjö Engeström laat zien wat er gebeurt als een discipline
samenwerkt met een andere discipline.
In de podiumkunsten gaan eigenzinnigheid en solidariteit over het algemeen
hand in hand. De wijze waarop je de samenwerking tussen de verschillende ar-
tistieke disciplines, die zo kenmerkend is voor de (podium)kunsten, kun je op
veel manieren vormgeven. De organisatie wijze heeft direct impact op de mate
van solidariteit tussen de verschillende samenwerkende disciplines. De organi-
satiepraktijk binnen de podiumkunsten kent een breed spectrum. Met aan de
ene kant het centraal geleide, verticaal georganiseerde model en aan de andere
kant het hiërarchieloze, horizontaal georganiseerde model. Terwijl in de eerste
praktijk iedere discipline vooral in het eigen deelgebied is geïnteresseerd en
opereert, van boven af wordt aangestuurd en daarin zijn verantwoordelijkheid
neemt, lopen de verschillende artistieke praktijken in het collectieve organisa-
tiemodel door elkaar heen en neemt iedereen de verant-woordelijkheid voor de
artistieke onderneming als geheel.
12
Waar er in de ene situatie niet over de grens van de eigen discipline heen wordt
gedacht én getreden komt het in de andere situatie tot een confrontatie tussen
de verschillende (artistieke) praktijken. Het is noodzakelijk om je te verplaatsen
in de ander. Je moet als vormgever kortom ook op het toneel te staan. Die con-
frontatie levert iets op. Zo schep je andere perspectieven op je eigen activiteit en
tegelijkertijd op de realiteit van de gezamenlijke praktijk.
Doordat je buitengewoon op elkaar betrokken bent – elkaar telkens dekt – durf
je verder te gaan daar waar je alleen allang zou zijn gestopt. In mijn jaren bij ’t
Barre Land heb ik geleerd dat de dynamiek die gepaard gaat met het overschri-
jden van de grens van je eigen artistieke discipline allereerst grote invloed heeft
op je eigen ontwikkeling en aan het werk dat je samen maakt een avontuurlijk
karakter geeft. Het niet-hiërarchische organisatie model bepaalt de werkwijze
en de uitkomst waarin het voor de hand liggende niet gewenst is. “Zo wordt ook
recht gedaan aan een andere wezenlijke kracht van toneel: het proces. Bij ’t Barre Land is
dat extreem zichtbaar. De voorstellingen waren nooit ‘af’. Het proces van vragen stellen,
bewerken, schaven, kortom de dramaturgie is niet voorbehouden aan een repetitiepe-
riode, maar maakt onderdeel uit van de voorstelling.” (Hassel van & Walraven, 2003)
Doen en hardop denken waren steeds met elkaar in samenspraak. De grens tus-
sen theorie en praktijk werd doorlopend overschreden en platgetreden.
“Dramaturgy is not – as I once thought – about casting a bridge between to shores.
Dramaturgy is not about building something solid that, you think, will remain once
and for all. There is no gap between theory and practice, but rather a wild garden.”
(Kerkhoven van, 2012) Deze passage van Marianne van Kerkhoven beschrijft hoe
dicht de theoretisch en praktisch opererende disciplines elkaar genaderd zijn.
Volgens Van Kerkhoven is er sprake van een tussengebied en niet van een harde
grens die overbrugt hoeft te worden maar van een terrein waar we ons doorheen
moeten bewegen om de weg te vinden.
Van Kerkhoven spreekt over “not building something solid” omdat het haar te
doen is om de beweging – omdat kunst een proces is en altijd onderweg. Wat
ook opvalt is dat Van Kerkhoven de disciplines naast elkaar zet – gelijkwaardig
maakt. In feite laat zij de hiërarchie voor wat het is en stelt een daad van collec-
tief denken.
Nu ik stilsta bij de werkwijze die wij met ’t Barre Land ontwikkelden valt mij
daaraan op dat het hoofdzakelijk van belang was hoe we te werk gingen en dat
wat we maakten daaruit voort kwam. Het proces bepaalde wat de uitkomst was.
Er was veel ruimte voor de beschrijving van de werkwijze in de plannen die we
schreven. We beschreven de manier waarop we op elkaar betrokken waren nau-
wgezet. Hoe we de samenwerking tussen de verschillende disciplines voor ons
zagen als het creëren van een gedeeld territorium. Ook het publiek definieerden
we als disciplines waar actief mee werd samen gewerkt. We streefden er iedere
13
keer naar om de noodzaak van het proces en het daardoor ongewisse artistieke
(eind)product te legitimeren.
Het is hier niet de plaats om de praktijk van het collectief helemaal te demon-
teren of in een historisch perspectief te plaatsen maar wel de plek om stil te
staan bij het feit dat procesmatig werken een gebied is dat je kunt definiëren
als een gebied waarin de activiteiten van meerdere disciplines met elkaar inter-
acteren. Dit kunnen we doen vanuit het sociaal wetenschappelijk denkraam dat
de Activity Theory ons biedt om de activiteiten die zich in dat gedeelde territorium
afspelen te interpreteren.
De Russische psycholoog Lev Vychotsky is de grondlegger van de Activity Theory.
Deze studie naar het menselijk handelen verbreedde Vychotsky door er cultuur
als oriëntatie bij in te brengen. Om het menselijk handelen te kunnen duiden
moeten we dat handelen volgens hem als een systeem benaderen. Als volgt:
“Activity is here seen as a collective, systemic formation that has a complex mediational
structure. Activities are not short-lived events or actions that have a temporally clear-cut
beginning and end. They are systems that produce events and actions and evolve over
lengthy periods of sociohistorical time.” (Engeström, 2008)
Een activiteit is dus een systeem van menselijk handelen/doen waarbij die mens
via (bemiddeling) een instrument een gewenst doel bereikt. De instrumenten zijn
intern(een plan, een theorie) en extern(camera, stoel, lichaam). Aan de hand van
de door Yrjö Engeström doorontwikkelde Activity Theory kunnen we volgen wat
er gebeurt als een discipline samenwerkt met een andere discipline. Omdat er in
die situatie sprake is van een overlap én tegenstelling van doelen(object) van die
van elkaar verschillende disciplines, ontstaat er tegelijkertijd door de dynamiek
die die ontmoeting én confrontatie veroorzaakt, een uitbreiding van de eigen
handelingspraktijk. Kortom: doordat je de grens van je eigen discipline daadwer-
kelijk overschrijdt breidt je die eigen discipline uit met kennis en ervaring. Ook
wil ik stilstaan bij de instrumenten die gebruikt worden om een samenwerking
op stoom te brengen en hoe het gezamenlijke doel(object) daarop van invloed is.
In het licht van Activity Theory wordt dat als volgt omschreven: “An object is both
something given and something projected or anticipated. An entity in the outside world
becomes an object of activity as it meets a human need.” (Engeström, 2008)
De ervaring die ik als theatermaker heb opgedaan met inter-disciplinair werken
kan ik vanuit de Aktivity Theory begrijpen. Mijn inzicht en ervaring met pro-
cesmatig denken en werken kan ik via deze theorie plaatsen en verder vertalen
naar mijn praktijk als docent in het kunstvakonderwijs. De Aktivity Theory
schijnt tenslotte licht op een voor mijn rol als docent belangrijk concept. Dat
is namelijk het uitbreiden van de eigen disciplines door kennis en ervaring.
Kortom: leren.
14
De sociaal wetenschappers Sanne Akkerman en Arthur Bakker doen onderzoek
naar wat er gebeurt als iemand de begrenzing van zijn discipline overschrijdt.
Op basis van een literatuurstudie zetten Akkerman en Bakker in hun artikel Het
leerpotentieel van grenzen, ‘Boundary crossing’ binnen en tussen organisaties uiteen
hoe grensover-schrijding impact heeft en bijdraagt aan leren omdat er in die
situatie sprake is van het ingaan van een ander gebied. “Op eenzelfde manier
benadrukt Engström (2001) binnen de cultuur-historische activiteitentheorie het belang
van verbindingen tussen sociale systemen. Hij geeft aan dat men ook oog moet heb-
ben voor horizontale leerprocessen, waarbij het gaat om het betreden van nieuwe ken-
nisdomeinen.” (Akkerman & Bakker, 2012) En: “Steeds meer wordt erkend dat leren
plaats kan vinden wanneer meerdere verschillende expertisegebieden bij elkaar komen.”
(Akkerman & Bakker, 2012)
Grensoverschrijding vergroot het zelfbewustzijn omdat je tijdens dit proces
sterk het contrast ervaart met de ander(en). Het door Akkerman en Bakker ge-
formuleerde ‘leerpotentieel’ van grensoverschrijding zou volgens hun bronnen
leiden tot: “…kennisinnovatie, tot hybridisatie van concepten en culturen, tot nieuwe
perspectieven, en tot vernieuwing van hele beroepen.” (Akkerman & Bakker, 2012) Om
deze uitkomsten van grensoverschrijding helder te duiden bracht de literatu-
urstudie hen bij het formuleren van vier mogelijke ‘leermechanismen’ die werk-
zaam zijn als er verbindingen worden gelegd tussen verschillende disciplines.
Zij omschrijven de leermechanismen, weliswaar heel abstract als volgt: iden-
tificatie-, coördinatie-, reflectie- en transformatieprocessen. Ik loop ze één voor
één langs:
- Identificatie is een proces van het leren (her)kennen van de verschillen en over-
eenkomsten tussen de verschillende disciplines.
- Bij coördinatie draait het proces om hoe een nieuwe manier van werken op een
doeltreffende manier in praktijk kan worden brengen.
- Het reflectie proces leert je om door de ogen van de ander naar je eigen werk, je
eigen praktijk te kijken.
- Bij het transformatie proces is er sprake van het ontstaan van hybride praktijken
als gevolg van het in elkaar grijpen van bestaande praktijken.
Mijn interesse gaat ernaar uit in hoeverre deze door Akkerman en Bakker ve-
ronderstelde leermechanismen in de praktijk situatie van een inter-disciplinair
samenwerkingsproject zijn te herkennen.
15
Hoofdstuk 3 Methodologische aanpak
3.1 Experiment in het veld
Dansgezelschap Club Guy & Roni werkt sinds 2002 vanuit Groningen op een suc-
cesvolle manier samen met dansers en kunstenaars uit de wereld van de muziek,
theater, vormgeving, beeldende kunst en wetenschap. Zij maken opvallende dans-
voorstellingen geïnspireerd op hedendaagse onderwerpen waarbij ze de input die
de allianties met kunstenaars uit andere disciplines hen oplevert, inzetten om voor-
stellingen te maken die voorbij dans geraken. De Poolse danser Igor Podsiadly die
vanaf 2005 verbonden is aan het ensemble omschrijft de aard van het gezelschap
als volgt: ‘We do a lot of different things. That is natural for us. We take people from
different disciplines, mix them together and kind of come up with something’.
Vanwege hun nadrukkelijk inter-disciplinaire, internationale en collectieve sig-
natuur heb ik Podsiadly in 2012 uitgenodigd om in samenspraak met mij invulling
te geven aan een inter-disciplinaire projectweek op Academie Minerva Vormgeving.
Deze projectweek was bedoeld om studenten uit hun comfort zone te trekken door ze
te confronteren met dans als andere discipline. Ook wilde ik een beweging in gang
zetten waarin het proces de uitkomst bepaalt en bovendien een situatie scheppen
waarin studenten op elkaars creativiteit waren aangewezen.
Om te beginnen leerden de studenten onder leiding van Igor hun lichaam te bewe-
gen in relatie tot de ruimte. Via dit lichaam tot ideevorming komen was de volgende
stap om vervolgens het lichaam als instrument in te zetten in de uitwerking van
een idee. De deelnemers kwamen van de uitstroomprofielen Grafisch, Illustratie,
Scenografie en Algemene Beeldende Kunst.
Een ander aspect van het project was de impact die de omgeving, de ruimte heeft op
het inter-disciplinair proces. Ook daarin school de confrontatie. De studenten gin-
gen onder andere omstandigheden aan het werk dan ze gewend waren. Namelijk
in een werkplaats (De Noorderkerk) die aan de ene kant vreemd is aan hun eigen
werkomgeving omdat die is inricht voor dans. En aan de andere kant juist heel
herkenbaar omdat die werkplaats de omstandigheden waarin de student oper-
eert weerspiegelt: ‘What you see is what you get. What we do here is absolutely no
money involved. This is completely guerilla style. We have no budget for it. Cheap is
the word. We do a lot of cheap things. Cheap.’ Een voormalig kerkgebouw met een
no budget inrichting stond geheel tot hun beschikking. Naast de enorme ruimte van
het kerkgebouw stonden alle decors, techniek, rekwisieten en kostuums van het
gezelschap tot hun beschikking. ‘Anything that is in the building you can use.’ Ze
kregen de sleutel en werden op die manier verantwoordelijk gemaakt.
16
In Igor vond ik een partner omdat ik me realiseerde dat wij beiden de dynamiek
waarderen die de combinatie van een turbulente beroepspraktijk met die van de rol
van docent oplevert. Maar ook delen wij de interesse in de rol die de ander speelt in
de bewustwording van je eigen proces: ‘Only when you are working with people you
discover that there are different aproaches in making.’
Over de meerwaarde van de interactie tussen een artistieke beroepspraktijk en
de rol van docent zegt Igor: ‘I discovered it a few years ago that just dancing and
performing and making and being part of creative process is not the only thing
I want to do. I found teaching people and being involved with different artists. I
mean teaching is one thing and by teaching I teach myself, tell myself and explain
myself again and again things that I tend to forget as a practitioner.’ Lesgeven als
middel om het bewustzijn te expliciteren en om eenvoudigweg niet te vergeten. De
interesse voor het inter-disciplinaire werkproces en het werk waar de studenten
mee voor de dag komen inspireert Igor als volgt: ‘Often I think people take things
for granted. The things you learned or been through you basically except them as
facts and I think that there are no facts in art. You want to question everything and
as long as you question you are creative alive.’ Voortdurend kijk je (student en do-
cent) via de ander naar je eigen werk en beïnvloed de blik van de ander je werk en de
wijze waarop je te werk gaat.
De kracht die een repetitieruimte op onze verbeelding uitoefent komt doordat de
achterkant van de voorstelling geheel zichtbaar is. De voor- en achterkant van de
voorstelling lopen door elkaar heen omdat er geen publiek is dat een centraal per-
spectief afdwingt. Je ziet in de repetitieruimte het proces en ervaart de weg die tot
een voorstelling kan leiden. Binnen die context krijgt alles gestalte. De Noorderkerk
is een werkplaats gevuld met een instrumentarium dat hoort bij de podiumkunsten.
Sowieso vreemd terrein omdat het een werkplaats buiten de academie betreft en al
helemaal vreemd om er als niet-danser mee uit de voeten te kunnen. Wat moet je als
discipline in een ruimte die niet voor jou lijkt te zijn ingericht? Hoe ga je om met een
wezensvreemd medium (lichaam) om? Hoe druk je je ideeën daarmee uit?
Als maker van voorstellingen ervaar ik dat inter-disciplinaire samenwerking een
meerwaarde oplevert. Die waarde drukt zich uit in innovatieve concepten die zich
niet laten ontwikkelen in alleenspraak maar in samenspraak met elkaar. In mijn
eerste samenwerkingsproject met Podsiadly had ik een soortgelijke ervaring. Het is
een vermoeden, een bewijs heb ik niet. Om dat vermoeden te onderzoeken richt ik
een veldexperiment in om op een explorende manier te beschrijven wat er gebeurt
als verschillende disciplines samenwerken. De uitkomst van het veldexperiment
dient als startpunt voor het ontwerp van een curriculum waarin inter-disciplinair
werken centraal staat.
17
3.1.1 Werving
Het was mijn intentie om academie breed studenten te werven voor mijn onder-
zoeksproject en studenten van alle profielen van Vormgeving en die van ABK uit
te nodigen om zich in te schrijven voor de projectweek. Hiermee wilde ik een im-
puls geven aan de mogelijkheden tot kruisbestuiving. Hoe meer verschillende
disciplines en culturele achtergronden (vanwege de internationale klassen) hoe
beter. Dankzij de films die mijn eerste samenwerking in 2012 met Podsiadly heeft
opgeleverd kon ik collega’s laten zien waartoe een op het lichaam georiënteerd in-
terdisciplinair project kan leiden. Enthousiasme was er bij de hogeschool docenten
ABK en Vormgeving om het project academie breed in te steken. Omdat de uitvoer-
ing van de studentenwerving bij mij lag heb ik een tekst opgesteld en het project
een titel gegeven die de studenten zou uitdagen en ook tot de verbeelding zou
spreken:
Drive Wild, an interdisciplinary workshop beyond dance. Het avontuurlijke, per-
formatieve en inter-disciplinaire karakter heb ik in de titel en naar voren gebracht
en Igor gevraagd inhoudelijke referenties te geven om studenten een idee te geven
van wat ze als volgt konden verwachten.
Performing artist Igor Podsiadly of Club Guy & Roni (Dance company based in Groningen)
invites you to join a project about the body. This project is based on the idea of transforma-
tion and inspired by the hypnotic, disturbing and trippy images from the books of J.G. Ballard,
Hounther S. Thompson and William S. Burroughs.
Igor Podsiadly will work and dance with you in the Guy & Roni studio – which is an old
church – to explore the relation between darkness and light, man and machine and the serene
and the euphoric.
Met de informatie wilde ik benadrukken dat grensoverschrijding een belangrijk as-
pect van het project was. Het moest de studenten aanspreken op het feit dat ze iets
anders zouden gaan doen – er werd ze gevraagd om aan de andere kant van de weg
gaan rijden.
Samenstelling
Gaandeweg schreven zich in totaal 21 studenten in voor het project dat als keuze
mogelijkheid werd aangeboden in het kader van de projectweken die twee keer per
jaar worden georganiseerd. De groep was samengesteld uit 8 tweede- en derdejaars
studenten Scenografie, 2 tweedejaars studenten Grafisch Ontwerp, drie tweedejaars
studenten Illustratie/Animatie, 7 tweedejaars studenten ABK en 1 masterstudent
van het FMI. Bij aanvang meldden zich 3 studenten af. In totaal werd er 7 dagen
gewerkt in de Noorderkerk in Groningen waarvan 1 hele dag en 3 weekenden.
18
3.1.2 Verloop van het veldexperiment
Igor leidde het project met als voertaal Engels. De eerste dag bestond (en in
deze volgorde) uit een elementaire dansworkshop, kennismaking met de lo-
catie en de formatie van de inter-disciplinaire groepen. Vervolgens werkten de
groepen met Igor als hun heldere coach (‘You do it or you don’t do it’) aan ver-
schillende films die uiteindelijk op 14 en 15 februari 2014 gepresenteerd werden
aan het publiek als onderdeel van het jaarlijks terugkerende Club Guy & Roni
Danceweekend in het Grand Theatre Groningen.
3.2 Verzamelen van gegevens
Via de weg van het voortschrijdend inzicht ben ik tot mijn verzameling van ge-
gevens gekomen. Mijn vraagstelling is breed geformuleerd met die reden dat
ik zo min mogelijk vanuit aannames te werk wil gaan maar juist veel perspec-
tieven op hoe de vraag het beantwoord kan worden voor mogelijk wilde houden.
Een verkennend onderzoek naar wat ik wil weten. En avontuurlijk in die zin dat
inzichten verschijnen gedurende het proces. Net als in het leven zelf waarin
door onze beperkte ervaring van de werkelijkheid grote verbanden ontbreken en
pas achteraf kunnen worden geconstrueerd.
Interviews
Door interviews af te nemen op de locatie waar de studenten aan het werk
waren trachtte ik in een open gesprek zoveel mogelijk naar boven te krijgen rond
inter-disciplinair werken en daarmee de contour te schetsen van de indicatoren
van samenwerking die ik daarbij vermoedde. Tijdens de gesprekken vroeg ik ee-
rst naar de verwachtingen. Daarna naar hoe ze elkaar gevonden hadden en ver-
volgens naar wat er zich afspeelt gedurende de samenwerking. Als laatste vroeg
ik naar hoe ze elkaar beïnvloeden. Op drie momenten ben ik in de Noorderkerk
aanwezig geweest om de gesprekken te voeren die ik met een mobiel geluidsop-
name apparaat heb vastgelegd om die later te kunnen analyseren. De vragen die
ik niet kon stellen omdat groepen onvolledig of studenten afwezig waren heb ik
in een later stadium in de setting van Minerva alsnog gesteld.
Foto’s
Om een beeld te krijgen van de impact die de Noorderkerk als alternatieve werk-
plaats heeft heb ik fotograaf Harry Cock gevraagd foto’s te maken op een mo-
ment dat er gewerkt werd. Tevens heb ik hem gevraagd de ruimte en de dingen
vast te leggen. Omdat Harry het gebouw niet eerder bezocht heeft kon hij dit met
de blik van een buitenstaander doen. Zijn beelden wilde ik gebruiken bij ver-
volggesprekken met de studenten en als beeldend element inzetten voor mijn
onderzoeksverslag. Daarnaast kon ik de rol van De Noorderkerk als katalysator
in dit project niet onderschatten.
19
Gesprekken
De beelden dienden als aanknopingspunten om de studenten te re-stimuleren
voor de latere gesprekken die ik buiten de Noorderkerk met hen zou voeren. De
beelden van Harry heb ik nodig om na te gaan waar de gedeelde verbeelding aan-
vangt. Waar wordt de kiem gelegd? Via welk instrumentarium lukt het de stu-
denten om elkaar te vinden?
Waaier – de schaal van Sennett
Om indicatoren rond samenwerking vast te kunnen stellen heb ik een schaal
ontworpen die is gebaseerd op the spectrum of exchange dat Richard Sennett in
zijn boek Together uiteenvouwt. Samenwerking wordt in de door Sennett ge-
maakte categorieën vertaalt naar een aantal situaties waarin de mate van be-
trokkenheid op elkaar sterk uiteenloopt. Op het document dat daaruit is voort-
gekomen konden studenten hun positie aangeven. Deze documenten heb ik de
studenten een aantal weken na het project laten invullen omdat ik wilde weten
hoe zelfbewust zij naar de praktijk van hun samenwerking konden kijken.
Meerder posities kiezen is mogelijk waardoor ik inzicht krijg in de ontwikkeling
van de samenwerking.
De waaier bestrijkt het hele landschap van uitwisseling en samenwerking.
Beginnend bij de totale opofferingsgezindheid van altruïsme, via win-win, gedif-
ferentieerde uitwisseling naar zero-sum en eindigend bij de dictatuur van het de
winner-takes-all. Er is volgens Sennett sprake van een win-win situatie als de op-
telsom van winst en verlies onbewust op voorhand niet wordt gemaakt.
“Win-win exchanges are more an often open-ended process than a neat list of gains and
losses wich people can reckon when they begin negotiating.” (Sennett, 2012)
In het hart van het spectrum bevindt zich de positie van de gedifferentieerde
uitwisseling. Hier worden de verschillen tussen de subjecten herkend en erk-
end als belangrijke individuele bijdrage aan een groter geheel. Het zijn volgens
Sennett: “…ritualized moments which celebrate the differences between members of a
community wich affirm the distinctive value of each person…” (Sennett, 2012)
Het volgende stadium laat zich het beste lezen in de praktijk van sport en spel.
Zero-sum betekent: “…the participants need to cooperate at the beginning of competi-
tion in agreeing its rules. Winners have to accept that they leave the losers something,
if competition is to continue; total selfishness will abort new games.” (Sennett, 2012)
Alhoewel het competitieve element overheersend is staat het samenwerking
niet in de weg.
3.3 Codes
Van de in totaal vijf groepsverbanden die door de studenten zelf zijn geformeerd
heb ik er drie uitgekozen om me verder op te richten. De rede voor die keus is dat
die groepen er wat mij betreft qua bezetting het meest uiteenlopend uitzagen.
20
Groep A is samengesteld uit een koppel Scenografie studenten en een koppel
ABK studenten. (Er is sprake van een koppels omdat het studenten zijn die van
te voren met elkaar hadden afgesproken om samen in het project te stappen.)
Groep B bestaat uit een koppel Grafisch Ontwerp studenten, één student
Illustratie en een student Scenografie.
Groep C bestaat uit een samenwerking van individuen: twee Scenografie stu-
denten en een student ABK.
De twee overige groepen heb ik niet in mijn verdere analyse betrokken omdat de
samenstelling daarvan overeenkwam met de drie geselecteerde groepen.
Vanuit mijn theoretisch kader zijn er aan de hand van mijn analyse van de ver-
schillende interviews die ik heb afgenomen vier code categorieën verschenen
en de daarvan afgeleide thema’s komen boven drijven. Ik heb ze als volgt
gegroepeerd:
Codereeks 1 Codereeks 2 Codereeks 3 Codereeks 4
(zelf)bewustzijn inbreng opbrengst invloed
contrast object werkwijze kruising van rollen
de ander ruimte experiment
idee actie
In codereeks 1 staat de sociale, biologische en cultuurhistorische achtergrond
centraal in het verlengde van het werk van Sennett en Bauman.
In codereeks 2 komt het door Vychotzky vanuit de Activity Theory omschreven
mediërende karakter van de geïnternaliseerde en geëxtranaliseerde instru-
menten aan de orde.
Codereeks 3 laat het vanuit de Aktivity Theory door Engström ontwikkelde con-
cept ‘Boundary Crossing’ in praktijk zien.
Codereeks 4 raakt aan de theorievorming rond kruisbestuiving zoals die is gefor-
muleerd door Van Kerkhoven.
3.4 Ethiek
Op de eerste dag van het project heb ik uitleg gegeven aan de studenten en Igor
welke activiteiten ik voor ogen had met betrekking tot mijn masteronderzoek
en om hun medewerking hieraan verzocht. Ik heb aangegeven dat ik er ieder
weekend zou zijn om, als er de gelegenheid voor was, de studenten en Igor te
interviewen en het proces te volgen. Daarbij vond ik het belangrijk dat ik hun
werkproces zo min mogelijk hoefde te onderbreken. Zo plande ik de gesprekken
21
niet van te voren in maar zag op de dag zelf welke studenten er klaar voor waren.
In de gesprekken heb ik de studenten zo veel mogelijk aan het woord gelaten en
gevraagd om op elkaar te reageren. Dit alles voltrok zich in een informele setting
op een op dat moment beschikbare locatie in de Noorderkerk. Daarnaast heb
ik de studenten en Igor toestemming gevraagd voor het maken van een portret
dat als visueel onderdeel zou uitmaken van mijn onderzoeksverslag. Ook heb
ik gevraagd of de fotograaf op afstand het werken in de ruimte kon vastleggen.
In het geval van de interviews én in het geval van de portretten en fotoreeks heb
ik alle medewerking van de studenten en Igor gekregen. Ik ben mij tijdens de
uitvoering van het onderzoek bewust geworden van het feit dat het moeilijk is
om mijn rol als docent te veranderen in die van onderzoeker op afstand. Om dat
helder te krijgen heb ik de studenten te kennen gegeven dat ik niet inhoudelijk
bij hun proces betrokken kon zijn en dat alle aansturing van het project in
handen van Igor lag.
22
Hoofdstuk 4 Resultaten
4.1 Vragen
Van te voren heb ik de interviews niet gestructureerd. Ik ben de gesprekken in-
gegaan met drie hoofdthema’s waar ik inzicht in wil krijgen. Omdat het volgen
van het proces van de studenten centraal staat heb ik hen achtereenvolgens
drie verschillende hoe vragen voorgelegd. Als eerste vroeg ik hun naar hoe ze
elkaar hadden gevonden (elkaar vinden). In het vervolggesprek stonden we stil bij
de vraag naar hoe ze samenwerkten (samenwerking). Tenslotte vroeg ik hun in te
gaan op de vraag naar hoe ze elkaar beïnvloedden (invloed).
4.2 Elkaar vinden
In groep A zijn er twee koppels (Scenografie: Giada, Suzanne en ABK: Kathy,
Theresa) die elkaar, op basis van de mogelijkheden die de individuele ideeën hen
bieden vinden. Giada: ‘We decided to come together to share ideas about this pro-
ject. I would like to do something with changing of identity. And Suus want to do
something with dreaming. … And they wanted to do something with scariness
so we thought to put everything together.’ De ideeën liggen in het verlengde van
elkaar en de studenten onderschrijven de meerwaarde die de optelsom van die
individuele ideeën heeft op het eindresultaat. Theresa zegt: ‘We realise we need
a bigger group, we should have a bigger group and join together and express ideas
and we can actually combine this that its gonna work as one group.’ Ze (Theresa
en Kathy) realiseren zich hoe ze te werk gaan en wat er buiten hunzelf nodig
is om de ideeën vorm te geven. Ideeën kunnen we volgens de Aktivity Theory
als geïnternaliseerde instrumenten zien via welke we een gemeenschappelijk
beoogde doel (in dit geval een videofilm) kunnen benaderen. De vraag is hoe de
instrumenten gebruikt worden om het beoogde doel vorm te geven. Kathy zegt:
We are doing everything, all the crazy ideas we have in mind.’ Dat werpt de vraag
op hoe het doen er eigenlijk uitziet. Waar ideevorming een naar binnen gekeerd
proces is, is handelen een naar buiten gekeerd proces dat gebruik maakt van con-
crete instrumenten waar je mee kunt handelen. Suzanne zegt hierover: ‘Basically
it is exploring and looking around. Finding stuff, objects, costumes, whatever we
can find to start to just make stuff. Just record, make material, videos and then
well we just importing the material. We gonna reflect on the material see how we
gonna continue on it.’ Ideevorming komt als gezamenlijk proces zogezegd in een
stroomversnelling als er tegelijkertijd instrumenten als ruimte en objecten aan
gekoppeld kunnen worden waar die ideeën mee worden uitgevoerd.
De twee studenten Grafisch (Rohan en Marleen) uit groep B willen samenwerken
omdat de ander er een afwijkende werkwijze op na houdt en zo het perspectief
23
ten aanzien van het eigen werk kan laten verschuiven. Rohan: ‘We doen alle-
bei grafisch maar zij (Marleen) benadert de opdrachten vanuit een autonoom
perspectief.’
Zo is hij zich op voorhand bewust van het contrast tussen zichzelf en zijn
mede-student én in voor een experiment met studenten Illustratie (Maxime)
en Scenografie(Lotte): ‘Om allemaal verschillende invalshoeken te krijgen.’ Dat
vergt een specifieke houding die Maxime als volgt omschrijft: ‘Ik weet niet, ik
had niet verwacht, die kan dat niet, omdat die dat doet. Ik sta er wel heel open
voor.’ Nu ze elkaar gevonden hebben is de opbrengst volgens Marleen duidelijk:
‘Je leert meer over de andere discipline te weten en ook dat je dat kunt gebruiken
in dit project.’ Verder zegt zij dat het project op een volgende manier invloed zal
hebben op haar eigen werk(wijze): ‘Anders blijf je dezelfde dingen maken. Ik doe
denk ik wel iets anders dan normaal.’
In groep C was de rol die de ander moest spelen uitgangspunt voor de samen-
werking. Alle drie de studenten hadden er beelden bij van wat zij voor zichzelf
be-oogden. Mieke wilde Pim in beeld, Pim Helena en Helena zichzelf. Mieke
hierover:
‘Ik had iets in mijn hoofd en daar paste zijn gezicht heel goed bij.’ Elkaar as-
sisteren om elkaar de beelden te kunnen laten maken. Over deze werkwijze
zegt Pim: ‘Als je aan de slag gaat kom je soms handen tekort. Dat is wel fijn dat je
daarin kunt helpen.’
Deze werkwijze bepaalt een zekere afstand tot elkaar. De betrokkenheid ver-
taalt zich in het scheppen van voorwaarden. Helena hierover: ‘We helpen elkaar
in ons eigen project.’ Deze verhouding tot elkaar geeft de mogelijkheid om de
ander aan het werk te zien en te observeren. Mieke over Helena: ‘En dan zit je
daar een lamp vast te houden en dan weet je niet wanneer het einde is. Dat vind
ik wel apart. Ik vind het fijn om te zien hoe iemand anders dat doet.’ En Helena
over Mieke: ‘Dan ligt ze zo op de grond en zo te filmen en daar heb ik nog nooit
over nagedacht op die manier. Dat is interessant. Dan kan je ideeën stelen.’
Verder drukt de meerwaarde van de samenwerking zich volgens Mieke ook op
inhoudelijk vlak als volgt uit: ‘Ik hoop gewoon dat ik daaruit wat meer of andere
inspiratiebronnen krijg. We zitten vanuit theater ongeveer allemaal met dez-
elfde input.’
4.3 Samenwerking
In antwoord op de vraag naar hoe (eenmaal op weg) de samenwerking in groep A
verliep zei Theresa het volgende: ‘We did a brainstorm and shared the ideas and
try to combine them and be very open to anything that anyone suggested, con-
sidered and that worked well.’ Allemaal hebben ze een gelijkwaardige inbreng
die tot een gezamenlijke opbrengst kan leiden. Maar er was iets aan de hand. De
brainstorm dient er naast het delen van ideeën ook toe om dat wat niet goed is
bloot te leggen. Giada: ‘We didn’t have to discuss much. The brainstorm is what
24
we miss from the shots. We have different ideas of what the movie is about.’ Ze
erkennen vrij snel de verschillen van inzicht in de betekenis die het materiaal
dat ze samen gemaakt hebben kan krijgen. Giada: ‘That is why they are both
good ideas and both worth working on.’ En zoals Theresa aangeeft: ‘We all want
to make it as a group. Not one person who decides what to do.’ Ze houden de
vaart erin, verliezen zich niet in inhoudelijk getouwtrek en nemen een geza-
menlijke beslissing die
In groep B vonden ze elkaar omdat ze iets nieuws wilden. Dit kon omdat: ‘De
opdracht is sowieso veel vrijer dan de opdrachten die ik normaal krijg.’ (Rohan)
Hierdoor werd het experiment mogelijk. Toch begon het in de groep te wringen
na een interventie van Igor. Er ontstond een verschil in opvatting over hoe je
experimenteert. Het feit dat de rol van het instrument (beamer) waarmee werd
geëxperimenteerd niet meer ter discussie kon staan en het feit dat ze wilde
vast houden aan een idee dat door Igor ter discussie werd gesteld brak Maxime
op. Volgens haar was er geen sprake meer van ‘Kijken waar je samen op kunt
komen’. Het werd: ‘Heel technisch en dat had ik liever iets vrijer gehad.’ Ze stapte
uit de samenwerking. Ook Lotte kende haar twijfels (‘Nou ik weet het niet’) ten
aanzien de input van Igor. Maar Lotte zegt: ‘Ik heb uiteindelijk besloten dat ik het
wel interessant vond om te kijken. Om het eerste (idee) los te laten en door te
gaan met het tweede.’
Over de rede waarom ze die beslissing heeft kunnen nemen is Lotte duidelijk:
‘Juist omdat ik nu in dat groepsverband zat durfde ik die stap ook te nemen om-
dat ik wist dat er nog twee mensen waren die achter dat idee stonden.’
In groep C sluit de werkwijze een gezamenlijke inhoudelijke opbrengst uit. Pim zegt:
‘Ik denk omdat iedereen de eigen regie over zijn project voert is de hiërarchie
bepaalt.’ Ook het feit dat het tijd kost om een inhoudelijk discours te voeren
speelt volgens Pim een rol in de manier waarop je de samenwerking vormt geeft.
Aldus:
‘De echte strijd onderling zijn we niet aangegaan…..want dan ben je weer drie
uur verder.’ Ondanks dat ze niet naar een gezamenlijke inhoudelijke opbrengst
streven gebruiken ze elkaar volgens Mieke wel om hun individuele ideeën aan
te scherpen. ‘We zijn nu alle drie bezig met zelf iets te maken en daarbij onder-
steunen we elkaar in de technische dingetjes … en brainstormen samen. Je ge-
bruikt toch wel elkaars input en creativiteit.’
4.4 Invloed
De voorwaarde die in groep A bepalend is voor een enerverende uitkomst van
de gezamenlijke ideevorming (brainstorm) omschrijft Kathy als volgt: ‘It is bet-
ter when there are different people from different fields. Then you get different
ideas.’ Omdat het individuele perspectief beperkt is ontstaan er nieuwe invals-
hoeken in een inter-disciplinaire setting dankzij de interactie tussen de bekende
25
en onbekende gebieden. Kathy zegt hierover: ‘I am not aware of something that
someone else can come up with…’ De invloed die ideeën van de ander op ie-
mand kunnen hebben komen volgens Kathy als een verrassing: ‘I think it is a
briljant idea that I can’t think of.’
Lotte is in groep B als volgt betrokken bij de beslissing van Maxime: ‘Ik denk dat
als ik Maxime was geweest en een eigen project was gestart, ik niet zover was
gekomen.’ Ze verplaatst zich in Maxime die uit de samenwerking is gestapt. Voor
Lotte is deze ontwikkeling in hun samenwerking de aanleiding om na te denken
over zichzelf. Rohan kwam in dit project in aanraking met een andere praktijk.
Aldus: ‘We zijn bezig gegaan zonder voorbedachte rade. Dat doe ik anders nooit.’
De manier van werken is hem zo goed bevallen dat hij er in een nieuwe situ-
atie als volgt zijn voordeel mee wil doen: ‘Ik heb nu een nieuwe opdracht voor
interactief ontwerpen … ik heb geen idee wat ik ga doen en dat ga ik ook even zo
houden … en ik probeer dan met dezelfde werkwijze als bij dit project te werk te
gaan.’ Het lijkt op uitstel maar is een pas op de plaats, een bewust niet produc-
eren (wat je maakt) om het proces (hoe je maakt) voorop te stellen waardoor het
resultaat meer een onbekende uitkomst krijgt.
4.5 Waaier van Sennett
Studenten die reflecteerden op het samenwerkingsproject benoemden die er-
varing vooral als een win-win situatie. Daarbij wordt de vergelijking gemaakt
alsof het om een democratisch proces gaat. Dat proces speelt zich af op het
niveau van het eerlijk verdelen van de taken en het werk (zowel inhoudelijk als
praktisch) en de mate van overeenstemming over de te nemen volgende stap in
het proces. En tevens de mate van open staan voor elkaar en elkaar nodig heb-
ben. Democratisch noemen ze een situatie waarin ze voorwaarden scheppend
(in dienst staan van) voor de ander zijn máár ook de zoektocht naar consensus
zodat ze er allemaal wat aan hebben.
26
Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbeveling
Conclusie
Het veldexperiment dat ik in januari 2014 in samenwerking met Igor Podsiadly
heb uitgevoerd heeft ertoe geleid dat er op drie niveaus inzicht is verkregen over
hetgeen dat inter-disciplinair werken in een collectieve setting teweeg brengt. Er
is ten eerste sprake van invloed op het niveau van de persoonlijke ontwikkeling
door de groei van het zelfbewustzijn. Ten tweede leidt interdisciplinair werken
op het niveau van de werkwijze tot een opbrengst doordat de aanpak proces-
matig is. En tenslotte wordt er op het niveau van leren actief ingezet op het ex-
periment dat grensover-schrijding tussen disciplines mogelijk maakt.
Persoonlijke ontwikkeling
Het contrast dat de studenten onderling ervaren is een aanleiding om zich juist
in de ander te verdiepen. Zo komen ze in aanraking met een andere handeling-
spraktijk die de bewustwording van hun eigen handelingspraktijk versnelt. Dit
drukt zich uit op een inhoudelijke niveau en op het gebied van de werkwijze. Als
de werkwijze inzet op het bereiken van persoonlijke resultaten in een kort tijds-
bestek leidt dit tot een efficiënte manier van samenwerken waarin er sprake is
van een duidelijk hiërarchie. Verder zien de studenten de uitbreiding van hun
referentiekader die deel uitmaakt van een inter-disciplinaire samenwerking als
een uitdaging. Omdat de studenten zich bewust worden van zichzelf in het licht
van de ander durven ze verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezamenlijke
onderneming. Dat wordt een avontuur omdat zij zich ervan bewust zijn dat zij
het experiment aangaan en uiteindelijk samen verder te durven gaan dan waar
zij alleen zouden zijn gekomen.
Procesmatig werken
Om het hele proces van samenwerken te kunnen doorlopen moet het pro-
ject groot genoeg zijn. Daarin zijn de omstandigheden qua locatie belangrijk.
Die bepalen deels de omvang en dragen ertoe bij dat de studenten op elkaar
aangewezen zijn om die omstandigheden te bedwingen. De opdracht moet
zo zijn gesteld dat alle studenten inbreng kunnen hebben op het niveau van
de ideevorming, het gebruik van de ruimte en de daarin aanwezige objecten.
Op die manier kunnen zij blijven deelnemen aan het gezamenlijke proces.
Nieuwsgierigheid naar de verschillende opbrengsten houdt het proces op
gang en zorgt er in sommige gevallen voor dat de werkwijze wordt bijgesteld.
Uiteindelijk geeft procesmatig werken de aanzet tot de ontwikkeling van een
hybride praktijk die zichtbaar is in het resultaat van de samenwerking en in de
individuele adaptatie van alternatieve werkwijzen nadien.
27
Leren als activiteit
Bij het elkaar vinden – nog voor dat de samenwerking een feit is werkt de thea-
trale setting als katalysator. Ideevorming komt als een gezamenlijk proces in
een stroomversnelling als er tegelijkertijd (theatrale) middelen als ruimte, tech-
niek en objecten aan gekoppeld kunnen worden. De actie die dit bij de studenten
teweeg brengt leidt tot ontdekkingen die het gevolg zijn van grensoverschrijding
tussen de disciplines. Zo leren ze actief met elkaar te bewegen tussen de ver-
schillende disciplines. Deze collectieve werkwijze is in feite een hybride vorm
van ontwerper-schap dat vergelijkbaar is met living apart together. Van living apart
together is sprake als je je eigen huishouding geregeld met iemand deelt en je
ook door die ander wordt uitgenodigd om dáár over de vloer te komen. Zo leer je
bewegen van het ene domein in het andere. Als je je in collectieve zin dienstbaar
opstelt en de ander helpt is dat allerminst een passieve aangelegenheid. De ob-
servatie van de werkwijze van de ander heeft invloed op de eigen werkwijze en
leidt tot een uitbreiding van de eigen handelingspraktijk.
Aanbeveling
Een concreet voorbeeld van een inter-disciplinaire opdracht is het visueel essay.
Naast theorie en praktijk komen er ook meerdere praktijkdisciplines in samen.
Boven-dien geldt deze opdracht vormgevingsbreed want alle disciplines werken
met dit concept. Je kunt die opdracht zien als het plein waarop de studenten van
alle disciplines elkaar kunnen ontmoeten. Hier komen ze elkaar tegen en kun-
nen zij zich in elkaar verdiepen en mogelijk in samenwerkingsverband – living
apart together – vorm geven aan de positie die zij als ontwerper in willen nemen.
Zorg er om deze redenen voor dat het visueel essay een prominente ontmoeting-
splaats wordt op Academie Minerva Vormgeving.
Vervolgonderzoek
Een volgende stap is een onderzoek naar welke leermechanismen, zoals die zijn
geformuleerd vanuit Engström’s concept ‘Boundary Crossing’ door Akkerman
en Bakker, voor de ontwikkeling van het curriculum van Academie Minerva
Vormgeving precies van nut zijn. Dit vervolgonderzoek zou richting moeten
geven aan de vormgeving van didaktiek die het ontwikkelen van de creatieve
potentie van de student dwars over de disciplines heen centraal stelt.
28
Hoofdstuk 6 Reflectie
Reflectie
Een onderzoeksverslag alleen in taal ervaar ik als een beperking. Er wordt dan
te weinig recht gedaan aan het onverwachte dat zich aandient. Helemaal als
het verslag nota bene gaat over inter-disciplinariteit. Met de visuele paragraaf
aan het begin maak ik plaats voor andere disciplines. Het fotowerk van Harry
Cock, dat naast de tekst óók is gerangschikt door grafisch vormgever Herman
van Bostelen, zorgt voor een dynamiek tussen taal en beeld, zodanig dat ze voor
zichzelf kunnen spreken.
Mijn onderzoek in het kader van de Master Kunst Educatie is voort gekomen uit
een periode die mij gevormd heeft. Ik heb toen de kracht beleefd die er los komt
wanneer er gewerkt wordt aan voorstellingen als collectief. We vonden elkaar
als geestverwant al tijdens onze studieperiode en maakten voorstelling na voor-
stelling. Inmiddels ben ik als maker los van ’t Barre Land alweer een aantal jaren
verder. Het realiseren van voorstellingen doe ik incidenteel omdat het niet het
enige is dat ik voor ogen heb. Graag wil ik voorwaarden scheppen voor ego’s op
Academie Minerva Vormgeving opdat zij elkaar kunnen vinden en samen werk
kunnen maken.
Het kwalitatieve onderzoek is voor mij als maker/docent een instrument waar-
mee ik de voorwaarden van procesmatig werken kan bestuderen, ter discussie
stellen en laten uitmonden in didaktiek. Het is een stap in de richting die ik uit
wil. Meer en meer weet ik op het niveau van inter-disciplinariteit mijn collega’s
op Academie Minerva Vormgeving te vinden. De betrokkenheid op elkaar die
er nú heerst doet me denken aan mijn tijd bij ’t Barre Land. Er is nog veel tegen
het licht te houden en genoeg te doen om ervoor te zorgen dat de studenten het
werk kunnen maken. Werk waar altijd iets uit spreekt dat wij niet kennen.
Mijn geestverwant Igor Podsiadly verwoordt het in een van onze gesprekken
in de Noorderkerk als volgt: ‘By this collaborative project I always expect to see
what other people are doing, how they are doing it and that inspires me to do
what I do. Already now after two days of working with each other I just learned
some things that they showed me that I never ever imagine in my life and think
of. I find it interesting how people get there. And what do they do with that idea.
And that is a great sort of experience.’
29
Bronnen en referenties
Abrams A. (2004) mm2 – experimentele film in Nederland vanaf 1960, redac-
tie: Abrams A. & Graveland M. & ’t Hart van E. & Hoof van P., Amsterdam:
Filmbank en Uitgeverij de Balie, Frans Zwartjes The Great Cinema Magician, (2007)
Amsterdam: Filmmuseum, bijlage DVD, p. 15.
Akkerman S. & Bakker A. (2012) Het leerpotentieel van grenzen ‘Boundary crossing’
binnen en tussen organisaties, www.academia.edu/1896003 . p. 17, p. 18.
Bauman Z. (2012) Vloeibare tijden, leven in een eeuw van onzekerheid Zoetermeer:
Uitgeverij Klement, Zoetermeer, p. 131, p. 132, p. 141.
Breukel van K. (2013) Me We, Veurne: Uitgeverij Kannibaal.
Doorman M. (2012) Rousseau en ik, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, p. 58.
Engeström Y. (2008) From Teams to Knots, New York: Cambridge University Press, p.
16, pp. 88 – 89.
Gründer K. & Ritter J. (2006) Historisches Wörterbuch der Philosofie, Basel: Schwabe,
volume 9, column 936.
Hanzehogeschool (2013) Kritische Reflectie Idee als Vorm, Groningen:
Bacheloropleiding Vormgeving Academie Minerva Hanzehogeschool Groningen.
Hassel van S. & Walraven E. (2003) 2 x 2 = 5 / Werry Crone / ’t Barre Land,
Amsterdam: BAB – Uitgeverij, p 0.
Jefferies & Tan & Yee (2013) Design Transitions, Amsterdam: BIS Publishers, p. 185.
Kaa van der (2012) Verwilderen, Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact, pp 9 – 10.
Kattenbelt C. (2006) Theater & Openbaarheid, Amsterdam: Theater Instituut
Nederland, p. 40
Kerkhoven van M. & Nuyens A. (2012) Listen to the bloody machine, Amsterdam:
International Theatre & Film Books, p. 32, p. 33, p. 307.
30
Kousbroek R. (209) Medereizigers, Amsterdam: Uitgeverij Augustus, p. 11.
Schön D. A. (1991) The reflective practitioner, Farnham: Ashgate Publishing Ltd.
Sennett R. (2012) Together, London: Penguin Books Ltd., p. 65, p. 76, pp. 83 – 84,
p. 85, p. 128.
Snijders A. L. (2009) De mol, Enschede: AFdH Uitgevers, p. 33.
Waal de F. (2001) De aap en de suchimeester, Amsterdam: Uitgeverij Contact.
31
Abstract
In my years at ‘t Barre Land the collective process that we wielded brought jus-
tice to the actual strength of the (performing) arts: the process. Solidarity and
quirkiness went hand in hand, causing interaction between the various disci-
plines. Moreover, you dared to go further where you would have stopped on your
own because you were extremely involved with each other.
Academy Minerva Design is in the middle of the process to achieve its mission
around inter-disciplinary. As a teacher Scenography I see that the students now
are taught primarily to deepen themselves. If you want to practice cooperation
between students from different disciplines you should just teach students to
immerse themselves in the other.
In the form of an interdisciplinary project week I have given impetus to this in
collaboration with dancer Igor Podsiadly Club Guy & Roni in Groningen. Can this
initiative be a model for a process in which students practice interdisciplinarity?
In January 2014 I initiated a field experiment designed with the aim to answer
the next question.
How do we design education as a form of action that leads to a challenging situ-
ation in which students become active across the disciplines, involved in each
other and explore their creative potential and develop?
Designers developed, in an unfamiliar environment, different collaborations.
With the result, that their process-oriented way of working gave the impetus to
the develop-ment of a hybrid practice. Thus, collective collaboration became a
hybrid form of design practice that is basically the same as living apart together.
This concept helps us to give inter-disciplinary work a didactic form.
32
Met dank aan
Giada Cerbone, Katarzyna Pawlikowska, Chan Lai Kuen, Maxime van Leeuwen,
Rohan van Soest, Laureen Langkamp, Anniek Mol, Tereza Teluchova, Helena
van Zuijlen, Pim Kraan, Anna Zeil, Anne Brouwer, Mieke den Braber, Marie van
Linschoten, Suzanne Verhagen, Lotte Dijkstra, Marleen Gubbler, Igor Podsiadly,
Gudrun Beckmann, Joachim Wetterling, Anke Coumans, Hanneke Brier, Club
Guy & Roni, Martin Lambeek, Pernille Claessen, Wilma Prummel, Herman van
Bostelen, Harry Cock, 212 Fahrenheit en A. L. Snijders.
Bijlage - 1
Bijlage / Interviews
Interview Groep A 01112014
How did you find each other?
1
Giada, Theresa, Kathy, Suzanne
Giada:
We were two groups of two people per group and
we decided to come together
to share the ideas about this project and
I would like to do something with changing of identity,
transformation.
And Suus want to do something with dreaming.
This is about our heart plan.
And they were interested to do something with scary, scariness so
we thought to put everything together so
like scary dreaming and nightmare in which maybe also
the body have external input to change.
Theresa:
What we have been doing this morning
is sort of try what we can do.
And explore the church and find different elements that
we can use in our video’s.
The costumes we use basically.
We find some scary things that also are a bit creepy that
we try to combine also with the dresses.
Suzanne:
Basically it is exploring and looking around.
Finding stuff, objects, costumes, whatever
we can find to start to just make stuff.
Just record, make material, videos and then well
we just importing the material
we gonna reflect on the material
see how we gonna continue on it.
Bijlage - 2
Theresa:
Before today
we didn’t even know that
we were in a group together.
Because last time we decided,
me and Kathy that we liked the scary element and that
we want to explore and then
we came today and
we realise
we need a bigger group,
we should have a bigger group and like
join together and express ideas and
we can actually combine this.
Its gonna work as one group.
We talked about it and it seems that its gonna work.
What do you expect from this collaboration?
Giada:
I think we all have the ideas and the skills
to make something well done I hope.
So there are people that can edit, that can film,
people can act and are also similar to each other.
We plan to do something with double personality.
Theresa:
You already mixed up our names and
that happens a lot with teachers.
We want to use that element.
And dress up the same and behave as one person.
Kathy:
I don’t know.
We are just. It is the first stage of our work so.
We are doing everything
all the crazy ideas we have in mind.
Giada:
We are asking the help of the building and the stuff we find in it.
There is a lot of things you can use so
we also try to use some lights and
some furniture and
clothing it is really helping to create and
Bijlage - 3
is also more easy to transform it into a scary place and
into a beautiful one.
Because it is an old place.
Suzanne:
But the question was what do you expect of this collaboration.
Giada:
I don’t know what to say. So that was my answer
Suzanne:
Cause I think.
I don’t know how much you guys did
with moviemaking or performing or something like that.
I think that when you combine fine arts.
Cause you both are fine art students with scenography students.
That might be interesting.
The way how you look at making images.
I don’t really know your work so
I don’t know what to expect out of that.
Theresa:
Me like installation works and
Kathy already did some performances.
And video’s and things
02082014
Giada, Theresa, Kathy, Suzanne
Do you work together?
Giada:
For the filming we work together.
For the editing part we just split.
They (Theresa and Kathy) work together because
they live in the same place.
From my experience to work with four people
in front of a computer you get crazy.
It is more practical.
Bijlage - 4
Theresa:
I think we did a brainstorm and
shared the ideas and
try to combine them and
be very open to anything that
anyone suggested considered and
that worked well.
It is just the editing part
where we just split in two groups because
it is hard to do it with four people.
We don’t know if we put them together the two movies.
We try out.
To have two of them or one of them.
We have still to decide on that.
Giada:
It is interesting to see
with the same shots
with the same subjects and
the editing makes it completely different.
So we have two different meaning in the movie and
that is interesting.
Cooperation in relation to brainstorming?
Theresa:
For me it is like coming up with different associations and
ideas about what we can do.
All of us have ideas in our mind.
We share it and decide to do it.
Usually just run for
try it out and
see if it works.
Giada:
It was really natural in the cooperation because
we didn’t have to discuss to much.
Bijlage - 5
The brainstorm is what we miss from the shots.
We have different ideas of what the movie is about.
That is why they are both good ideas and both worth working on.
Suzanne:
I think trough the whole process
it was natural but more like ‘verweven’
the ideas were woven together.
All kinds of little parts.
We were shooting something in the basement and
some one said here is a bottle maybe
we can do something with it.
And some else said maybe we can throw it.
The use of objects to generate ideas?
Giada:
The place is full of inspiration.
The doll idea comes from a dress we saw.
They have the idea of scary movie then
we found this dress that was perfect and
she looked like a doll.
Do you brainstorm together or alone?
Theresa:
Brainstorm we do alone and
then combine it.
Kathy:
It is better when there are different people
from different fields then you get different ideas and
I am not aware of something that someone else
can come up with and
then I think it is a brilliant idea that I can’t think of.
Bijlage - 6
Giada:
We kept contact during the week.
Like I see your movie and
say nothing about it because for me it was good.
I would do it completely different but
in the way it was it was good.
The roles you play?
Theresa:
I guess it came spontaneously.
Giada said when Kathy was in the dress
you look like a doll.
So we thought it would be perfect to use.
I like to do face painting so
I am the one to do the make up.
It was open so I could do it.
It was just fine.
We just went for it.
Giada:
Everybody kept the energy high.
We always continued to do stuff.
We all try to act to be in the movie.
Everybody of us can do editing and filming.
Not in a high level but we try everything.
We decided it was more practical to have one actor.
We kept her for the acting because she was very good in moving.
We film and also switch with filming.
The three of us switch from lighting, scenography and filming.
Theresa:
We all tried to do each profession
Giada:
I think we have also fun.
Bijlage - 7
One time I had the camera and asked someone
to do it because it is really fun.
How can I see you have fun?
Suzanne:
You can see it in the amount of footage we made.
Like hours.
Everything.
It is enjoying the work we are doing.
And we take it serious.
Giada:
For me it was going good.
So I had fun that it was going somewhere.
I wanted to do more and more and throw it later.
We have a lot of opportunities and
we want to do it with all the things we have here.
Theresa:
None of us is to stubborn or dominant.
Some artist are than yes and no very dominant but
that is not really working.
We all want to make it work as a group.
Not one person who decides what to do.
Do you influence the other?
Theresa:
Of course
Giada:
She was really sure about her doll thing and
said oh we should do this
Bijlage - 8
Suzanne:
We have our own separate ideas
about what the movie should be like.
We added all so much.
In that way we influenced each other.
Drive Wild?
Theresa:
It resonated the energy that
we are going to do something.
Kathy:
Tribal dancing.
Giada:
We get the same ingredients from the building
of what they (the Club) try to do here
Bijlage - 9
Interview Groep B 01112014
Lotte:
We waren begonnen met groepjes maken en
toen zeiden jullie twee tegen mij
we willen nog wel,
want we zijn nu met twee mensen van grafisch en
een van illustratie en
willen eigenlijk nog wel iemand van een andere discipline erbij.
Toen zei ik ja want het lijkt mij wel leuk om
met iemand van een andere discipline samen te werken.
Toen kwamen we erachter dat
we eigenlijk dezelfde interesse hadden en
allemaal iets met grafische projectie willen doen.
Rohan:
Ik en Marleen wij zitten in de dezelfde klas.
We doen allebei grafisch maar
zij benadert de opdrachten vanuit een autonoom perspectief heel erg.
Dat doe ik helemaal niet.
Het is niet zo dat onze verschillen zo groot waren dat
wij niet kunnen samenwerken.
Dat de verschillen er bijna niet zijn.
En iemand van illustratie en theater erbij om diezelfde reden.
Om allemaal verschillende invalshoeken te krijgen.
Marleen:
Ik had in eerste instantie in gedachte dat
ik iemand van theater erbij wou omdat die dan kon dansen.
Maar dat is heel leuk bedoelt.
Lotte:
Dat snap ik wel
Marleen:
Die kan beter bewegen als ons zeg maar.
Lotte:
Het is niet zo dat wij daar les in krijgen maar
we doen wel veel research.
Het is toevallig nu ook ons thema.
Op zich zijn wij daar wel mee bezig met beweging en lichaam.
Bijlage - 10
Marleen:
Je leert meer over de andere discipline te weten en
ook dat je dat kunt gebruiken in dit project.
Dat is belangrijk voor wat eruit komt.
Anders blijf je dezelfde dingen maken.
Ik doe denk ik wel iets anders dan normaal.
Maxime:
Ik heb wel het gevoel dat het goed gaat.
Dat we redelijk dezelfde ideeën hebben.
Er zijn eigenlijk geen conflicten.
Dus dat is altijd mooi.
Wel het gevoel dat er iets goeds uitkomt.
Het ziet er tot nu toe mooi uit.
Lotte:
Dat jij er van die 3d animaties erbij in zou stoppen dat
zou ik echt niet kunnen.
Rohan:
Verwachtingen heb ik niet echt omdat
ik Maxime en Lotte niet goed ken en
wat ze kunnen ook niet echt.
In plaats van verwachtingen wordt je dan steeds verrast
door wat iemand doet.
Dat is heel erg leuk.
Marleen:
Dat iedereen heel andere dingen kan.
Dat vind ik vooral leuk.
Lotte:
Ik denk dat we een goede mix hebben
qua inbreng en qua ideeën.
Iedereen kan wel iets met elkaars idee maar
komt ook wel met een andere invalshoek.
Dat werkt heel goed.
Rohan:
Ik ging dit project in zonder verwachtingen.
Bijlage - 11
Marleen:
Ik zou niet verwachten dat iemand
die illustratie doet
dan heb ik meer het idee qua tekenen dat
jij dan op het idee komt van de 3d animaties dan
denk ik wel van wow wat vet.
Dat had ik zeg maar niet verwacht.
Natuurlijk zie ik veel mensen die illustratie doen en
die doen ook wel andere dingen maar
dat zou ik niet zo snel associëren met iemand.
Lotte:
Animatie is ook een soort van illustratie.
Maxime:
Je merkt aan de persoonlijkheid dat ze anders zijn.
Dat is serieus.
Mensen van theater zijn anders dan
mensen van vormgeving en autonoom.
Dat merk je gewoon heel erg.
Maar verder heb ik als kunnen,
ik weet niet ik had niet verwacht die
kan dat niet omdat die dat doet.
Ik sta er wel heel open voor.
Ik denk dat iedereen zijn kwaliteit heeft
welke richting je ook doet.
Dat je er altijd buiten kan vallen.
Lotte:
Je wordt natuurlijk allemaal anders beïnvloed.
Omdat school, je studie wel
een heel groot deel is van je leven,
van je ontwikkeling nu is.
Bij mij valt mijn persoonlijke ontwikkeling en
mijn kunstzinnige ontwikkeling heel erg samen.
Dat krijgt met elkaar iets te maken.
Bijlage - 12
Marleen:
Ik denk dat je omgeving ook
heel veel invloed heeft in hoe je bent.
In hoe je je gedraagt.
Dus als je in een klas met autonoom zit dan
wordt niet zozeer aparter en
toch ook weer wel.
02132014
Lotte:
In hetzelfde weekend nog
toen we elkaar het laatst spraken
hebben we een plan bedacht en
dat hebben we met Igor gesproken en
die heeft het idee een beetje om gegooid.
Toen gingen we er allemaal opnieuw naar kijken en
Maxime was het er niet mee eens
hoe wij alle drie verder wilde.
Toen hebben we eigenlijk met z’n allen besloten
wat kunnen we dan het beste doen.
Kunnen we het samen voegen of
moeten we apart iets doen en
toen heeft Maxime ervoor gekozen om
zelf iets te gaan doen en
oen zijn wij met z’n drieën doorgegaan.
Rohan:
We wilden alle drie de kans grijpen om te experimenteren en
dingen proberen en kijken wat ervan komt.
En als we eenmaal materiaal hadden
dan eenmaal besluiten wat het zou kunnen gaan worden.
Maar Maxime wilde vooraf al weten wat we gingen doen.
Lotte:
Die vond dat iets te onzeker.
Rohan:
Wat ik al zei
wij wilden graag experimenteren en
zij niet
Dus dan werkt het niet.
Bijlage - 13
Lotte:
In eerste instantie waren Rohan en Marleen
het gelijk al eens met Igor en
ik was eerst nog samen met Maxime
‘nou ik weet het niet’.
Het eerste plan was dat
we projecties gingen beamen op iemand
die op de trap liep.
Ik vond het eigenlijk wel een goed idee
alleen Igor zei misschien kun je de trap
niet gebruiken als trap zijnde maar
als de ruimte alleen en
dan die projecties in de ruimte projecteert.
Ik heb uiteindelijk besloten dat ik het wel interessant vond om te kijken.
Om het eerste los te laten en
door te gaan met het tweede.
Juist omdat ik nu in dat groepsverband zat
durfde ik die stap ook te nemen omdat
ik wist dat er nog twee mensen waren die
achter dat idee stonden en dan zitten we
met z’n drieën zeg maar in de goede energie.
Dan dat ik er steeds buiten hang.
Maar Maxime wilde vast blijven houden aan dat eerste.
Toen botste dat een beetje.
Rohan:
Dat was het verschil.
In deze situatie gingen we experimenteren
we hadden geen doel
of zekerheden waar we naartoe wilden.
Dit moeten we doen want
dan komt dit er wel uit.
Als je kan of los wil laten dan
werkt het niet.
Lotte:
Het enige dat we wisten is dat
we projecties gingen maken om te beamen op de wanden.
Bijlage - 14
Toen hebben we een klein studiootje gebouwd waar
we gefilmd hebben op zwart doek en
daar moesten we bewegingen gaan maken zodat
we dat vervolgens konden projecteren.
Daar ontstond ook een soort verhaal al want
als je dit doet dan kan het op die manier gebruikt worden.
Door die dingen te doen hebben we het verhaal gevonden.
Samenwerken?
Rohan:
We hebben alle drie evenveel inspraak.
We doen ook niets individueel.
We doen alles samen.
Dan zitten we naast Lotte met editen want
zij kent het programma het best.
En dan zeggen we misschien moet je zo of zo.
We zaten al vrij snel op dezelfde soort lijn.
Lotte:
We moesten ook wel de hele tijd samenwerken want
we hadden een beamer en een camera.
Sowieso iemand moest een beamer vasthouden en
iemand moest een camera vasthouden.
En de derde kon dan van buiten af zeggen
misschien moeten we dit of dit.
Eigenlijk moesten we met z’n drieën steeds kijken naar alles.
Gezamenlijk belang?
Lotte:
Niet een iemand die het trekt.
Meer dat op de gezamenlijke onderdelen
de een meer het voortouw neemt dan de ander.
Rohan:
Ik heb voornamelijk gefilmd en
dat is niet perse iets van grafisch ontwerp.
Bijlage - 15
Lotte:
Het was wel meestal jij met de camera.
Ook in dat studiodeel.
Ik lag op de grond en
Marleen gaf de aanwijzingen.
En dat was ook zo bij het filmen van de projecties.
Afspreken?
Rohan:
De rollen die we verdeeld hebben ging eigenlijk automatisch.
Ongeschreven regels.
Achteraf denk ik nu want
dat had ik tijdens het werken helemaal niet door.
Lotte:
We hadden heel veel materiaal.
We hebben geen storyboard gemaakt maar
hebben het in Première gegooid.
En gewoon knippen plakken en
op een gegeven moment ontstaat dat wel.
Rohan:
In de eerste editing sessie hebben we het verhaal gemaakt.
Tegenstellingen?
Rohan:
Af en toe wel in het editen.
Lotte vond een bepaald deel te random en
ik niet en dan hebben we wat omgewisseld.
Lotte:
Dat we het shot wel hielden.
Of versneld of vertraagd.
Of op een andere manier
Een soort compromis.
Rohan:
Ik heb het niet vanuit grafisch perspectief benaderd maar
meer mijn eigen stijl en smaak.
Bijlage - 16
Lotte:
Jullie wilden vanuit grafisch met projectie iets doen en
ik vanuit theater.
Eigenlijk kwamen we vanuit onze richtingen
bij hetzelfde onderwerp terecht.
Ik denk dat dat de bindende factor is geweest omdat
we dat allemaal interessant vonden.
Rohan:
Maxime is gestopt met het hele project.
Ik wilde het niet om haar te laten zien wat we hebben gedaan.
Kijk eens wat cool.
Ik ga het er niet inwrijven.
Ik ken haar een beetje en
ik denk dat ze dat niet kan waarderen.
Lotte:
Ik denk dat als ik Maxime was geweest en
een eigen project was gestart
ik niet zo ver was gekomen.
Het was voor mij heel fijn om in de groep te zitten van
ok we gaan weer door met dit en door met dit.
Omdat ik dan de groep heb vind ik dat heel fijn.
Igor?
Hij heeft ons geen enkele kant opgestuurd.
Hij steunde ons
Beinvloeden jullie elkaar?
Rohan:
Dat is moeilijk te zeggen omdat
we het de hele tijd zo eens zijn.
Ik weet niet in hoeverre we elkaar beïnvloeden.
Lotte:
Er was altijd wel een iemand die zei kom we gaan dit doen.
Dus dat hielp wel zeg maar.
Bijlage - 17
Ik ben iemand die dan alles op gaat schrijven.
Alles op een rijtje.
En Marleen was meer van kom we gaan daarheen.
Ik hield alles wel bij.
Alle informatie wel opgeschreven maar
dan bleef ik daar niet in hangen.
Rohan:
Lotte had vooral het overzicht met haar lijstjes en
Marleen is inderdaad van de actie.
En ik niet van beide niet eigenlijk.
Ik zit op de bank.
Als Marleen niet had gezegd kom
dan had ik nog een peukje gerookt.
Drive Wild?
Rohan:
Ik wel.
De opdracht is sowieso veel vrijer dan
de opdrachten die ik normaal krijg.
Was er een opdracht?
Lotte:
Niet echt.
Was meer van
maak een filmpje.
En Igor had iets uitgelegd;
ik wil iets met chaos en gekke dingen.
Maar ook je mag ook doen wat je zelf wil.
Er was niet een gestelde opdracht.
Rohan:
We zijn bezig gegaan zonder voorbedachte rade.
Dat doe ik anders nooit.
Bijlage - 18
Want anders dan moet ik rekening houden
met leesbaarheid of zo iets.
Het is al meteen beperkt als ik voor typografie bezig ga.
Nou ja dat was hier niet zo.
Ik kon gewoon ook blind te werk gaan.
Dat is best fijn.
Ik zou het best vaker willen doen mits
ik daar dan ook de tijd voor krijg.
Want als ik een opdracht voor grafisch ontwerp
had moeten klaar krijgen in drie weken
dan kan ik het niet op deze manier doen.
Ik heb nu een nieuwe opdracht voor interactief ontwerpen en
daar krijg ik 16 weken voor.
En ik heb nog geen idee wat ik ga doen en
dat ga ik ook even zo houden
denk ik.
En ik probeer dan met dezelfde werkwijze
als bij dit project te werk te gaan.
Dat geef ik dan twee weken de tijd.
En als er dan nog niets is gebeurt
dan moet ik gewoon beginnen.
Ik ga het proberen in elk geval want
ik vond het lekker werken.
02202014
Maxime:
Toen ik aan het project begon
wist ik niet wat het inhield.
Ik wist dat het over dans ging.
Beweging.
Maar ik wist niet dat
het een performance was die je moest filmen.
Op zich geen probleem maar
Bijlage - 19
toen moesten we groepjes vormen en
dat ging makkelijk omdat je al iemand kent.
Ik kende iemand van grafisch en
die nam weer iemand mee en
toen hebben we nog iemand van theater erbij gekregen.
Het bleek toch dat ik met grafisch
toch een meningsverschil had.
In ieder geval over hoe ik dingen aanpak.
Want zij hadden dan de beamers meegenomen en
zij wilden perse alles met de beamers doen.
Op een gegeven moment nam dat zo erg de overhand.
Ik had zoiets dit vind ik helemaal niet leuk.
Alleen maar dat wat gebeamed wordt
zou weer worden gefilmd waardoor
je dus een projectie van een projectie zou krijgen en
dat werd me,
ik weet niet,
te kunstzinnig om dat zo te noemen.
Als we samenwerken bedenk ik nog niet echt een vast idee.
Want dat gaat niet als je samenwerkt.
Kijken waar je samen op kan komen.
En dat heb ik op een gegeven moment ook gezegd dat
ik dat niet leuk vond hoe we dan te werk zouden gaan.
Maar we gingen dit gewoon zo doen en
we gingen ook zo experimenteren.
Daar wilden ze aan vasthouden en
niet anders doen.
Je moest het eerste weekend vooral experimenteren.
Heel technisch en
dat had ik liever iets vrijer gehad.
Maar het was gelijk op de beamer en zo.
Niks anders meer.
Ik doe wel illustratie maar
ik voel me niet een illustrator.
Het is ook heel breed natuurlijk.
Bijlage - 20
Ze wilden werken met licht en
dat vind ik wel heel mooi als je dat goed doet.
Licht en kleur.
En daar was die ruimte ook mooi voor want hij was heel wit.
Maar goed als ik dat dan niet wilde doen dan
moest ik maar een eigen filmpje gaan maken.
Ik wilde juist met theater werken.
Ben benieuwd waar zij mee komen.
Als je om je heen keek dan
zag je groepjes echt samen iets maken.
Ik had niet het gevoel dat wij dat deden.
Dat kon ook met twee mensen.
Ik was gedemotiveerd.
Het was een teleurstelling.
Ik denk wel dat ik het nog een keer zou doen maar
dan met mensen die ik niet ken.
Bijlage - 21
Interview C 01112014
5
Mieke:
Maandag middag hebben we groepjes gemaakt.
Nog wel vrijblijvend want
je zou in principe nog wel mogen wisselen maar
ik wilde heel graag met Pim werken want
ik had iets in mijn hoofd en
daar paste zijn gezicht heel goed bij.
En Pim wilde heel graag met Helena samenwerken want
die had daar weer een beeld bij voor zijn ding en
zo is het eigenlijk een beetje gekomen.
Toen zijn we met z’n drieën bij elkaar en
toen zijn we daarna ruimtes gaan kijken en
toen zijn we gelijk in de torentje uit gekomen.
Dat vonden we alle drie heel erg mooi.
Er stond een verlaten tafel en een verlaten stoel.
En er zit nog een torentje bovenop.
We dachten dat dit het hoogste was maar
je kunt nog hoger maar daar zitten allemaal duiven.
Het geluid is ook heel erg tof.
Zodra je maar een stap boven zet dan
hoor je al het gefladder van de vleugels.
Een gekke ruimte met allemaal trappetjes en luikjes.
Het is een hele kleine ruimte maar
er is alle mogelijkheid tot verder.
Ik had eerst gedacht we gaan met z’n drieën iets maken.
Een ding maar
we zijn nu alle drie bezig met zelf iets maken en
daarbij ondersteunen we elkaar in de technische dingetjes
want in je eentje kan je niet een camera vasthouden en bewegen.
En brainstormen samen.
Je gebruikt toch wel elkaars input en creativiteit maar
ik had wel meer verwacht dat we een filmpje zouden maken.
Maar ik vind het niet erg dat het niet zo is.
Samenwerken met iemand die een andere richting studeert?
Dat gaat tot nu toe goed.
Ik hoop gewoon dat ik daaruit wat meer
of andere inspiratiebronnen krijg.
Wij zitten vanuit theater ongeveer allemaal
Bijlage - 22
met dezelfde input en
wat allemaal in lessen wel krijgt
en inspiratiebronnen
die je voor andere projecten hebt opgezocht en
ik denk dat iemand van autonoom
daar wel anders mee omgaat.
Van studenten en docenten andere inspiratiebronnen aangereikt krijgt.
Dat de input misschien iets anders is.
En werkwijze is denk ik ook anders.
Maar dat weet ik nog niet.
Wat ik nu merk; vanmorgen zijn we bezig geweest met
mijn filmpje en dan zet ik gewoon de camera neer en
dan gingen we improviseren en
dat terugkijken en in elkaar plaatsten,
hoe het een mooie volgorde heeft.
En wat ik nu merk is;
Helena is wel op zichzelf.
Die zegt ‘zet de camera maar aan en
ik ga wel gewoon doen op gevoel’ en
die keert dan heel erg in zichzelf.
En die is dan vijf tot tien minuten bezig en
zegt dan stop dan maar.
En dan zit je daar een lamp vast te houden en
dan weet je niet wanneer het einde is.
Dat vind ik wel apart.
Ik vind het fijn om te zien hoe iemand anders dat doet.
Dan hoeft het niet iemand te zijn die
een andere studie volgt maar
iemand waar ik nog nooit mee samen heb gewerkt.
En daarom zit ik ook met Pim.
02082014
Groepsformatie?
Pim:
Ik wou heel graag met jouw werken en
jij wilde met Mieke werken.
Ik wil met jouw werken.
Bijlage - 23
Helena:
Jij zei tegen mij
dat pittige
dat extremere.
Ik vond alles wel goed.
Mieke vroeg toen wie wil er met mij werken?
Toen dacht ik mij lijkt het wel leuk om met jou te werken.
Ik wist niet wat ze deed maar
ik deed het eigenlijk omdat niemand zijn hand opstak.
Het maakte mij eigenlijk niet uit
met wie ik samen ging werken.
Van heel veel mensen wist ik ook niet wat ze deden.
Wat voor een werk ze maakten.
Ik dacht ik laat alles open.
Ik was hier ingestapt met het idee
we gaan er wat van maken en hoe zien we wel.
Ik had van te voren geen vast plan.
Hoe werken jullie samen?
Helena:
Samenwerken sowieso.
We helpen elkaar in ons eigen project.
Pim:
Bijstaan ofzo.
Assisteren.
Helena:
We maken niet samen een project maar
we helpen elkaar gewoon met filmen.
Pim:
Als jezelf aan de slag gaat
kom je soms handen tekort.
Dat is nu wel fijn
dat je daarin kan helpen.
En feedback geven wat er gebeurt is
en dat soort dingen.
Bijlage - 24
Helena:
Eigenlijk had iedereen wel een eigen plan ineens.
Pim:
Je loopt dan rond en
dan raak je gemotiveerd door een plek en
dan ga je een plannetje brouwen en
dat wil je dan uitvoeren.
Dan bespreek je dat met iemand en
die zegt ik wil eigenlijk iets anders doen.
Helena:
We hebben met z’n drieen een beetje gepraat
over wat ons eigen idee was en
toen hebben we een plan gemaakt en
dan gaan we gewoon alles uitvoeren.
Ik had al een idee om iets met rijst te doen.
Dat idee kwam pas hier maar
ik had geen idee wat ik ermee wil doen.
Maar toen ging ik in mijn dummy terugbladeren en
toen dacht ik die zolderkamer hier
is wel een hele toffe plek om iets met rijst te doen.
En toen vond ik toevallig
een wit achtige jurk hier en
toen dacht ik dat is wel mooi
met die rijst en referenties naar trouwen en culturen.
Rolverdeling?
Pim:
Niet specifiek
het is zelf spelen
of filmen.
Afspraken?
Helena:
Nee,
het is heel open allemaal.
Geen druk.
Bijlage - 25
Lekker relaxed.
Plus dit project heb je gekozen omdat je het zelf wil.
Ik hoef niet
ik heb zelf al veel te veel punten.
Het is omdat ik het super leuk vind.
Zijn er tegenstellingen?
Helena:
Ik merk zelf wel aan Mieke
die is een beetje de regisseur omdat
ze het overzicht heeft en dat is op zich wel prettig.
Je leert wel dingen van elkaar.
Zoals;
zij ziet echt dingen heel goed in de shots.
Als ze een shot maakt van Pim dan denk ik echt hé.
Dan ligt ze zo op de grond en zo te filmen en
daar heb ik nog nooit over nagedacht op die manier.
Dat is interessant.
Dan kan je ideeën stelen.
Dat vind ik wel prettig om ook eens met mensen
van scenografie te werken omdat ze en ander oog hebben.
Helena:
Er is niet echt iemand die boos gaat zitten doen.
(Ben je daar bang voor?)
Helena:
Hangt ervan af waar het over gaat.
Misschien ben ik wel bang voor conflicten.
Pim:
Ik denk omdat iedereen de eigen regie over zijn project voert
is de hiërarchie bepaalt en het dan ook gewoon doet.
De echte strijd onderling zijn we niet aangegaan.
Het is inderdaad de moeite niet waard.
Want dan ben je weer drie uur verder.
Misschien ook omdat we maar in een weekend bezig zijn.
Bijlage - 26
Helena:
Je zit dan niet op elkaars lip.
(Beinvloeden jullie elkaar?)
Pim:
Bij mij wel.
Het is ja tuurlijk ben je elkaar aan het beïnvloeden omdat
je met elkaar aan het samenwerken bent.
De een is aan het filmen.
En de een zegt als je het nu zo doet en
op die manier stuur je elkaar absoluut aan
maar iedereen had wel duidelijk zijn idee vast al en
dat is niet echt veranderd.
Dus je beïnvloed elkaar op een minimale manier denk ik.
Helena:
Beinvloeden.
Ik weet niet of dat het goede woord is.
Maar ik heb performances gedaan en
toen had ik de camera op een hoek omdat ik inderdaad alleen was.
En ik er nog nooit over na had gedacht
hij kan ook aan de andere kant staan.
Maar door dit project,
over hoe Mieke filmt
dat kan ik nu ook gebruiken voor volgende projecten en
dan kan ik iemand vragen kan je me met filmen helpen.
Terwijl ik dat eerst nooit deed of durfde.
Het is wel goed dat je zoiets doet
zodat je ook met andere mensen leert werken als kunstenaar
want dat heb je sowieso later ook nodig.
Drive Wild?
Pim:
Ik kwam er pas halverwege het project achter dat
we het ook nog gingen presenteren.
Igor heeft ons wel invloeden meegegeven door de filmpjes die hij liet zien.
Bijlage - 27
Helena:
Voor mij is het het tegenovergestelde:
Stay Calm
op een of andere manier geworden.
Drive Wild?
Helena:
Ja. Zeker.
Ik doe nu heel veel dingen
die ik nooit zou hebben gedaan
Bijlage - 28
Interview Igor 01112014
Igor:
So my name is Igor.
I come from Poland.
But I live the last ten years in Holland.
I studied in the school in Rotterdam which
I graduated after many years of hard work.
In the meantime I started working
with a dance company in Groningen
which is called Club Guy and Roni and
have been working with them since 2005.
I did a lot of different projects with
them as a dancer but
also a few movies and
more theatrical performances and
also teach dancers and
coach different artists in performance art.
(what do you expect?)
To get inspiration.
From them and from the project.
I discovered it a few years ago that
just dancing and performing and making
and being part of creative process
is not the only thing I want to do.
I found teaching people and
being involved with different artists.
I mean teaching is one thing and
by teaching and coaching I teach myself,
tell myself and explain myself again and again
things that I tend to forget as a practitioner.
Often I think people take things for granted.
The things you learned or been through
you basically except them as facts
And I think that there re no facts in art.
You want to question everything and
as long as you question you are creative alive.
For me to go through over and over again
as a teacher and coaching people.
And the second thing is
the whole collaborative part
Bijlage - 29
of we do a lot in the Club
with actors, musicians, scenographers and so on.
That is an important aspect of our work and
my personal work because
I learn different approaches to making and to performing.
Very different
I mean the experience in work that dancers have
is very specific,
very organised,
very disciplined,
very negative in a way because
you are always told that you do things wrong.
Very rare that you succeed in something.
It is very sportive.
It is a combination of sport and performance art.
Only when you are working
with other people
you discover that
there are different approaches in making.
Musicians have a different approach to learning material,
they are very individual and very precise and
very organised and very relaxed and
confident in what they are doing.
We have less of this confidence.
Actors have more of this confidence
they are much more relaxed and
much more open in what they do.
To do new things.
By this collaborative project
I always expect to see what other people are doing,
how they are doing it and
that inspires me to do what I do.
Already now after two days of working
with each other
I just learned some things that
they showed me that
I never ever imagine in my life and think of.
I saw it a few minutes ago:
images that I never had in my head ever.
I find it interesting how people get there.
And what do they do with that idea.
And that is a great sort of experience.
Bijlage - 30
Interview 02082014
Igor
How does it go?
Igor:
We started with 20.
There are drop-outs.
Some of them completely vanished
without contacting without even explaining why.
That is the usual thing with this projects.
I mean that this people are not forced to do it.
If they are interested
they stay.
If they are not interested
they don’t stay and
that its good this way,
much better then having somebody in the project
that is not interested and
doesn’t really want to be here.
There is also a girl here that seems to be hanging around.
She doesn’t do anything.
She must be frustrated.
It is hard to communicate with her because
its hard for me to understand.
She is here for some while.
Maybe she is here socially.
There is a group that I formed of three people that
are not articulated in a way.
They can’t really explain what they are about to do.
I thought it was one problem and
then one girl didn’t show up for two weekends.
Now she is back.
She tries to do something.
In the meantime it’s problematic because
one of the three is actually busy in doing things.
It is very hard to make stuff for her.
She is not very decided on stuff
to pin point on what she really wants.
Bijlage - 31
….. Also a strange story.
She was in a group of 4.
She left that group because
she thought that artistically
she not longer belonged there.
She did not understand what was the vision.
I don’t know if it was a personal problem
or a lack of understanding.
I made her work on her own which she did not really do.
But I liked the idea we discussed.
She send me a letter
a long theatrical explanation of
what she was going to do
which sounded very beautiful but
absolutely had no practical meaning because
she did not show up.
Hello Igor,
Since I started to work on my own, and had no time to experiment
previous weekend, we decided I should make sketches to send so you
have an idea of what I want to do. Well, I don’t have any sketches yet
): I was really thinking about what to do, especially because I have
to film everything next weekend (except when we are using the 3th
weekend, but I’m planning to finish this weekend with filming), so, I
did came up with some things (so not yet sketches yet, but those will
follow).
First, since I was using the.. well, how do you call it? Where the
priest will stand? So, it has that round arch, and I wanted to use
light in that. I hope I can create some nightly sky like place, where
a whole new world will be created inside the dome. With ribbons I want
to add some strange feeling, and I do want to try out flower (for
bread) to find out what kind of effect you will gain when you use that
on moving ribbon. For the rest I have to find out what exactly to do.
Will I be seen, or do I only use shadows in that part?
Than I add another part. The main subject here is water. I do want to
do some waterdance, where light will shine through every water that
falls. It will be quite cold, since I will dance in the water, but
I’ll see how that work out. Perhaps I will do that only on Sunday. I
have to think about my health :P
Well, but I did have some kind of story behind that. The first part
Bijlage - 32
will be about the mask we al wear (so I think I do have to play in it
myself), and how we play our life in the eyes of others. The
“waterdance” will be about the inside, how you can feel behind the
mask.
Well, the idea which I have now, is a result from the music I am
using. I decided to work from music on, because it is very hard to
find music to match a movie afterwarts if you can’t make it yourself.
The music is maybe even well know for moviewatchers, but it is the
first instrumental song that made me cry. Too bad I can’t find the
right one at this point, but I do have the version with the voice,
since that might fit even better. I can cut and change it the way I
want, as long as it will fit with the movie.
http://www.youtube.com/watch?v=LnQU9X33yMM
So, I am sorry if I explained to much, and I hope it is a bit clear
what my idea is.
Greetings,
Maxime
Then she send me an email explaining that she did not show up.
Beste Igor,
I think you already noticed that I was missing yesterday, and today as
well. Before this weekend, I became quite sick, and it still isn’t
over. Because of this, I am not able to be present, this weekend, and
I’m not sure how the rest of the project will turn out for me because
of this.
So, My apoligies for absent and ‘causing some problems.
Greetings,
Maxime
Before the next weekend she will not show up again.
There was everything.
There was a denial of somebody else’s idea.
So lack of support or of intiative.
There are some people here that are very organised and
very articulated and motivated.
Bijlage - 33
They are very organised.
They have the ability to make a vision and
follow that vision but actually
make other people to be in that vision.
Some people have the connection
between reality of making and
the abstractized idea in your mind of
how it is going to look like.
This connection is so far apart.
In order to realize that
it is an impossible task.
And some people have it very quick.
And that’s the way we work and
that’s why it is close to me.
The confusion about the presentation they have to make
is still there.
But the initiative of the weekend break of dance is confusing by it self.
Generally it is what I tell them in the beginning.
I don’t care if you have problems in your life
if you are halftime or not.
As long as you come up with an idea
as long as you on your own way you manage and
I see the progress in it I am ok with that.
They made the groups.
It took immediately basically.
I didn’t even notice the process
of them finding themselves.
I must say.
For example there was a group of four
each from a different country
Italian,
Polish,
Dutch
and a Tsjech girl
they all came together
with a fantastic idea.
Bijlage - 34
Concept brilliant.
Realized it really beautifully.
Find great locations.
Find great costumes.
Made up the whole character.
One of them did a very good job
in terms of physicality of that character.
They made very nice shots.
Nice soundtrack.
They made a very nice story.
Creepy images.
They played nice with
the idea of a sort horror movie.
They managed to make it creepy and
to make fun of themselves.
It has all the nice levels of approaching this project I think.
In the middle of the process
they realize that they have two different visions
about the movie and
they didn’t have a conflict.
They just split in to different groups.
At a certain point they started working on,
they first made lets say 80 % of the material.
I mean they involved in making material and
from the moment of editing
they changed into two groups and
they basically have two different projects
which are very similar to each other.
I don’t really know why they decided this way.
I want to present it at the same time.
In my perspective it started as together,
changed into two groups
without conflict and
go on and
the two products are equal
in terms of quality and ideas.
And very similar.
We have two west Europeans and
two east Europeans.
Bijlage - 35
With in the dynamics of their character
you clearly see from the first day on
that these girls are from East Europe.
I immediately feel the energy.
Because I am like that.
I know people like that.
Sort of holding back from the group.
Being in yourself and trying to find solutions in your brain.
I am very much like that in the group.
I am good in the group in supporting it but
I like to stay away and have my own process.
I see that in them immediately.
What I found the most interesting in it:
there was no conflict.
Clear decision.
(Visiting the building?)
There were definitely connections between people already but
I am absolutely sure and
I find it great about this space that
it creates this creative mode in the people.
The moment they enter the spaces and
the moment they start in a creepy basement,
this attic,
this room.
The eyes are opening.
What can I do with that.
This is nice light.
Fascination already.
Clearly you walk with somebody and
you are fascinated by the same space.
And you think we should do this or that.
And then there is a dialogue.
Definitely that was the most energetic point of the day
I mean starting with the movement class and
going into the space.
Bijlage - 36
That was the most important.
The triggerpoint.
And it really ended up this way.
We are blessed with fantastic spaces in here and
they are kind of rediscovered every time.
We have again a movie on the staircase.
Two movies that are using the white staircase.
And they are completely different then the ones we made last year.
In a way I could not imagine anybody thinking of this way.
I do not invent anybody projecting on the white walls people flying.
What is amazing about it.
It is so low-fi.
It costs nothing.
You can do it yourself.
It is so simple.
The idea and
it looks so beautiful
it is incredible.
Same idea with the glitter fabric that is in the dark spaces.
That looks like I cannot explain everybody.
There are people that spent millions of euro’s
in making effects like that in 3d animation and
they just make it like that.
Just by testing it in those spaces.
This physicality of the fabric
this physicality of the light,
this physicality of the bodies and
puppets or anything
these guys are using
is getting them in these ideas.
It is really great.